U t- mm Hoe krijg ik die leeuw op een krukje S-*. ïfjfc» - i ISta& i i K Vl fe I ZATERDAG 19 OKTOBER 1963 PAGINA V II F m 'mÊmÊÊm- '\J m-* Jtf ösVïi' s- mm llli i m- -% Prof. Hediger in het circus BIJ EEN KOOI IN DE DIERENTUIN van Zürich zit een man met een slappe hoed zeer oplettend te kijken naar een staljongen, die grote lappen paardevlees in stukken snijdt. Het is prof. Hediger, hoogleraar in de dier psychologie en «directeur van de Ziirichse dierentuin. Maar de wilde dieren die hij zit te observeren zijn niet die van de dierentuin zij behoren toe aan een rondreizend circus. Prof. Hediger vindt de circusdieren namelijk belang rijker en interessanter als studieobject dan de dieren uit zijn tuin, die volgens hem veel meer hebben ingeboet aan natuurlijke reacties. Voor de bekende dierpsycholoog die prof. Hediger is, is het circus zijn grote laboratorium. Om de plaats van de mens in de schepping te begrijpen moet men de grootse strijd volgen van de temmer en zijn dieren en dat al die jaren, dat de dressuur duurt, zegt prof. Hediger. Dierpsychologie is voor hem in de eerste plaats de studie van de reacties van de dieren tegenover de mens. En bij het temmen zijn die reacties volgens prof. Hediger eerlijk en spontaan, zodat als het ware de ziel van het dier wordt blootgelegd. DE WETENSCHAP haalde vroeger de neus op voor het circus. In de num mers met wilde dieren als leeuwen en tijgers zagen de geleerden enkel maar aangeleerde reflexen, die indruk maak ten op het publiek, maar verder geen enkele psychologische waarde hadden. Maar achter dit optreden schuilt heel dat pakkend proces van de dressuur en de talrijke stadia die een wild dier moet doormalen om een getemd dier te worden. Prof. Hediger, die de wetenschap meer in contact heeft gebracht met de circusdieren, heeft de dierpsycholo gie enigszins weggetrokken van dat eeuwig bekijken van witte ratten en andere klassieke laboratoriumdieren. De psychologie en dressuur hebben een gemeenschappelijk doel volgens prof. Hediger: de reactie van een dier in een bepaalde toestand voorzien. Voor psy chologen vindt hij dat iets waarop zij hun wetenschap kunnen bouwen en voor de dresseur is het 'ets, waarmee hij zijn leven veilig kan stellen! OM HIERVAN overtuigd te raken dient met volgens prof. Hediger van het begin af het dressuur-proces mee te maken: dus vanaf het moment, dat het wilde dier gevangen wordt, met de tralies kennis maakt en zich moet on derwerpen aan de wil van de mens. De eigenlijke dressuur begint eigen lijk al voordien. Die begint, wanneer de mens nog alleen is met zichzelf. „Men kan geen dieren temmen als men niet eerst zichzelf getemd heeft", aldus Jim Frey, een bekende dierentemmer. „We kunnen", zo zegt hij, „een dier slechts geestelijk de baas. Lichamelijk hebben we niets tegen het wilde dier in te brengen. En morele superioriteit verkrijgt men niet door het toepassen van allerlei trucjes. Mensen zouden er misschien inlopen, maar wilde dieren laten zich niet bedotten. Voor hen be staat geen lef of bluf." JIM FREY kan uren voor de kooi zitten. Hij verzorgt en voedt de dieren zelf. Het vlees dat hij ze geeft, houdt hij lang in zijn handen opdat het naar hem zal ruiken. Dat is een eerste stap tot het kweken van vertrouwen tussen dieren en temmer. Dan begint hij voortdurend met hen te spreken. Tel kens herhaalt hij de naam, die op de duur iets magisch moet voorstellen: Sultan. Hij laat het dier dan in een andere kooi, helemaal alleen. Hij smijt het een stuk vlees toe. Sultan komt er niet aan. Dan moet het dier weer in zijn eigen hok en krijgt een flinke por tie paardevlees. Bij elke maaltijd wordt dit herhaald en na enige tijd weet het dier, dat het na zo'n wandeling steeds een flinke portie vlees krijgt. Het ver heugt zich er op, in die vreemde kooi te mogen gaan. Steeds in het besef: straks krijg ik fijn te eten! DAN KOMT DE GROTE DAG: de ontmoeting van het dier en de mens in dezelfde ruimte. Nu zal de temmer ont dekken wat voor een karakter Sultan heeft. Of hij een „bangerd" is. waar mee niets te beginnen is. Of hij een „dwaas" is, die direct tot de overgaat of een onverschilligedie alleen met een stok tot iets te bewegen is. Of een „wanhopige", die als ver dwaasd in de hoek ligt De temmer stapt langzaam naar het midden van de kooi, waar hij de mees te plaats heeft om zich te bewegen. Hij maakt geen bruuske gebaren, want dat zou Sultan alleen maar aanleiding kunnen geven onmiddellijk tot de aan val over te gaan. De man hurkt op een knie. Hij houdt een stoel voor zich uit. Ja, die stoel is een wonderbaarlijk middel voor de temmer: geen temmer vond ooit een beter instrument dan een stoel om een aanval van een leeuw of een tijger af te weren. Met die stoel voor zich is hij in staat om het 200 kg. zware dier eventueel op te vangen Lang behoeft hij daar overigens niet op te wachten want reeds stort Sultan zich op hem met al de kracht, die hij in een sprong van wel acht meter kan leggen. De stoel redt het leven van de tem mer. Het dier zit met de kop tussen de poten en de temmer dwingt hem tot terugtrekken. In de ogen van Sultan is een onbegrijpelijke verbazing te lezen. De- temmer profiteert van deze toe stand door het dier met zijn stok over de neus te strelen Dat spelletje wordt tien, twintig, der tig maal herhaald totdat Sultan bij zichzelf zal zeggen: ik zal maar vriend schap .met die man sluiten want tegpn die .Jiouten arm" van hem ben ik niet opgewassen." EéN DING WEET zo'n temmer altijd zeker: het wilde dier, en in het bijzon der de leeuw, heeft geen uithoudings vermogen. In het oerwoud, in de vrije natuur dus, is dat ook zo: het dier ligt op de loer om zijn prooi te verschal ken, hij springt maar mist en laat zijn prooi dan lopen. En in de kooi wordt hi] dat springen tegen een houten stoel ook gauw moe. Voor de temmer is het pleit meestal al gewonnen als hij het dier twintig seconden na zo'n sprong nog in bedwang kan houden. Achter deze eerste strijd, waarbij de temmer zijn wil aan het dier probeert op te leggen, zit veel verscholen. In de eerste plaats krijgt men hier te maken met het „vluchtinstinct" van het dier. Deze reflex treedt bij het dier in wer king zodra zijn vijand voldoende nader bij is gekomen, of liever zodra de vijand de zogenaamde „vluchtafstand" heeft overschreden. Als het dier niet meer kan vluchten, blijft er maar één ding over: aanvallen! Deze afstand is bij de katachtige roofdieren zeer constant en op de cen timeter af te bepalen. Een temmer gaat nu zo te werk: hij stapt kalm met een krukje binnen de kritieke af stand. Dat krukje plaatst hij tussen hem en het dier. Op het ogenblik, dat het dier springt, trekt hij zich terug uit de gevaarlijkke zone. Nu het gevar ge weken is, is dat krukje het eindpunt van de sprong van het dier geworden. Langzamerhand went het dier eraan om-op dat krukje te komen en na enige tijd zal het zodoende de zogenaamde „vluchtreactie" niet meer hebben en dat is het moment voor de temmer om het dier door middel van een stuk vlees op zijn „troon" te krijgen. Dit trucje gaat het moeilijkste bij een leeuw omdat een leeuw altijd van de grond uit opereert in tegenstelling tot het luipaard, de jakhals, panter en poema, die op alle terreinen thuis zijn en gemakkelijk steun zoeken op stuk ken boom of hoog uitstekende wortels, 'in dit geval het krukje. HET DIER OP EEN KRUKJE krij gen, is negen-tiende van de hele dres- .suur. Daar komt namelijk nóg iets bij kijken, en wel het ruimte-instinct Van "-het dier. Het dier in wilde toestand is hokvast. De leeuw en de tijger zijn namelijk niet zulke vagebonden als men vaak denkt. Heel hun rijk beslaat in de wildernis hooguit 20 km2 en heeft zijn vaste plekjes zoals mensen in hun woning voor het gebruiken van de maaltijden, het toilet, het slapen enz. In gevangenschap, wanneer het dier dus niet zelf voor zijn voedsel behoeft te zorgen, neemt het veelal gemakke lijk genoegen met een kleinere ruim te. Wel heeft het dier steeds behoefte zijn kooi in te richten. Ook in de grote werkkooi van de temmer wil hij zijn eigen plekje. Het liefst is het dier na tuurlijk in zijn eigen kooi en het haast zich er dan ook heen zodra het hek opengaat. Een dierentemmer moet hiermee steeds rekening houden. Het is bijvoor beeld onbegonnen werk een dier een spror.g te laten uitvoeren, die" het dier van zijn kooi verwijdert Wij heb ben daar geen instinct voor, maar die ren wel. Wilde dieren in vrijheid heb ben nauwkeurig afgebakende wegen, waarvan ze niet afwijken. Als iemand in de oerwouden door een tijger is aan gevallen, gebeurde dit veelal niet, om dat de tijger honger had maar omdat de mens zich op de weg van de tijger bevond. Dit gevaar bestaat ook in de kooi. Een dier gaat altijd dezelfde weg om zijn krukje op te zoeken. Een temmer mag zich nooit op die weg stellen anders riskeert hij het zonder pardon door het dier te worden aangevallen NAAST DE PSYCHOLOGISCHE me thodes zijn er ook zogenaamde mecha nische middelen om de dieren bepaal de kunstjes te leren; touwen, kettingen, katrollen, ringen enz. Om een beer bij voorbeeld overeind te laten staan werd het dier wel eens met isolerende lap pen omwikkeld, waarna men de beer op een verwarmde plaat laat staan. Het dier richt zich dan op, om zijn voorpo ten niet te verbranden. Maar zulke methodes zijn bij de dres suur gelukkig uitzonderingen. Veel meer gebruikelijk is het wilde dieren bepaal de kunstjes aan te leren in gezelschap van- reeds gedresseerde dieren. Een wild -dier zal- het niet in zijn hoofd" halen een mens na te doen", maar als de ene tijger de andere iets ziet doen dan zal het dier zich na enige tijd spon taan ook daarvoor gaan inspannen. Wilde dieren ontdekken onmiddellijk of de gezichtsuitdrukking van de domp teur echt of vals is, gemeend of ge veinsd. Een geveinsde uitdrukking kan hem het leven kosten! Een temmer mag ook nooit machi naal tewerk gaan. Elke keer moet hij zich voor de volle 100 inspannen en zich geheel geven. De wilde dieren rui ken namelijk zijn gemoedsgesteldheid. Zij ruiken de geurveranderingen van de huid, die onstaan door de werking van de klieren (het principe van de leugen detector). Zij bezitten een reukorgaan van uitzonderlijke gevoeligheid. De beste dierentemmers zijn zij die precies „de taal" weten te spre ken, die de dieren begrijpen. Zo'n tem mer is bijvoorbeeld Jim Frey. Hij ge bruikt nooit een zweep, spreekt voort durend op een bijzondere doordringen de manier tegen de dieren en loopt voortdurend in de kooi. Frey is een perfectionist. Regelma tig gaat hij naar Afrika en Azië, zwerft daar door de oerwouden en bestudeert er de gedragingen van het wild. Hij is ook een leerling geweest van de leeuwenjagers in Afrika om iets van hun grote psychologische kracht te le- BIJ WILDE DIEREN spreekt alles een taal, aldus prof. Hediger, veel meer dan bij onze huisdieren. De oren, de plooien rondom de bek, de kleur van de ogen, de vorm van de pupil alles heeft een betekenis. De temmer moet die taal kennen. Hij moet we ten, dat wanneer een tijger hem aan kijkt op de wijze, waarop een „valse kat" dat doet, het dier een aanval op hem overweegt. ZEKER VAN EEN DIER is een tem mer nooit, al is het'dier uiterlijk nog zo zachtaardig en nog zo goed getemd. Opmerkelijk is verder, dat de dieren die in het circus zijn geboren, veelal het gevaarlijkste zijn, omdat de tem mer geneigd is ze als minder gevaar lijk te beschouwen. Hij heeft ze zien op groeien,. hij heeft ze-gestreeld, hij heeft, met ze gespeeld toen ze nog amper kon den bijten... en hij vergeet dan, dat ze even gevaarlijk zijn als hun ouders! Dat zachtjes strelen kan zelfs bijzon der gevaarlijk worden. Een baby-tijger vindt het misschien fijn, maar als het dier groter geworden is voelt het zo'n streling veelal aan als een aarzeling, als iets angstigs. Een stevige klap zo als de dieren dat onder elkaar doen, is dan ook veel beter. Temmer Frey bij voorbeeld streelt vrij ruw en krachtig. En hij doet dat steeds met zijn linker hand: „je kan nooit weten en dan is het beter een linker- dan een rechter hand te verliezen," zegt hij. GEDULD, GEDULD EN NOG eens geduld blijkt uiteindelijk de snelste dressuurmethode te zijn. Iedereen die met wilde dieren omgaat weet dat. Ge duld vraagt echter tijd en in onze ge jaagde wereld is dat een minder ge wenst element. Geld verdienen is hoofd zaak geworden en de dressuur lijdt daaronder. De dieren worden heel dik wijls aan het publiek voorgesteld door zogenaamde Tarzans, die noch het ge duld, noch de psychologische kennis van de echte dierentemmer hebben en die doodeenvoudig door anderen ge monteerde nummers uitvoeren. Maar de wilde dieren schenken hun vertrouwen en hun vriendschap slechts aan één meester: ze worden „bescha digd" als ze van de ene hand in de andere overgaan om dan maar niet te spreken van de gevaren, die zo'n plaatsvervanger loopt... Maar de toe stand is nu eenmaal zo. Elke goede temmer weet op het ogenblik (een goede temmer is hij, die niet met zweep en stok tewerk gaat), dat hij de dieren klaarstoomt voor zo'n circus-Tarzan en daardoor bij zijn dieren een soor „leeg te' schept, d.w.z. dat hij niet hun vol ledige hart zal veroveren omdat de die ren uiteindelijk aan iedereen en aan niemand behoren... Dat voelen ze aan de inzet van de temmer. ALS WILDE DIEREN VOLWASSEN worden, beginnen ze van nature aan hun sociale opbouw te werken. Elk dier bekleedt namelijk een heel precies aan te geven plaats in de hiërarchie van de groep. Voor de temmer is het van het grootste belang die orde onder zijn die ren te kennen. De dieren die tot de laagste rang behoren, gehoorzamen hem het gewilligst. De „chefs" zijn het moeilijkste. Zij betekenen voor de mens een voortdurend gevaar omdat de sociale rivaliteit elk ogenblik tot uitbarsting kan komen. Op bepaalde da gen kan dat echter ook weer zeer nut tig zijn. Een temmer zal het dan niet wagen vlak bij de dieren te komen omdat ze vooral hem als een grote ri vaal zien, even groot als hun soortge noten. Er is dan maar één oplossing voor de temmer: het sociale spel van de dieren meespelen en zichzelf als de chef te tonen en wel door zijn mo rele overwicht te demonstreren. Hij weet dan echter, dat de minste aan duiding van zwakte, van vrees of een onhandig gebaar de dieren aanleiding kan geven tot de aanval over te gaan. George Dupont

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 17