VLAANDEREN TEN VOETEN UIT
De verruiming van de realiteit
Q
Camus en Claudel over zichzelf
rr;C
Voorbeeldige Vlaamse pochet-reeks
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 2 NOVEMBER 1963
Erbij
PAGINA TWEE
w*.
t
C. J. E. Dinaux
S. Elte
GRAHAM GREENE, A sense of reality - Uitg. The Bodley Head
ALEXANDER TROCCHI, Cain's Book - Uitg. John Calder
i-
S3, -
„WIJ WILLEN VLAMINGEN zijn om Europeeërs te worden" die uitspraak
van August Vermeylen mag voor onze zuiderburen een gevleugeld woord, méér
nog: een bezielend signaal zijn geworden, Holland heeft er lang niet altijd vol
doende oor voor gehad. En tóch is het zo, wat Lodewijk de Raet zeventig jaar
geleden schreef: „in Noord en Zuid, één volk met één taal, dat hetzelfde geestes
leven deelt, al is het ook door een staatkundige grens gescheiden". Taalgemeen
schap is bloedverwantschap, cultuurverbondenheid, waarin verschillen van ge
aardheid elkander aanvullen: het noorden strakker, stroever, degelijker; het
zuiden spontaner, warmer, bewogener. Kon de noorderbroer het zuiden ,,more
brains" schenken, Vlaanderen kon Holland verrijken met „de bloedwarmte van
het woord", zoals Rodenbach het noemde, „de sprong van de hartstocht". Dat
uitwisselingsproces is gaande, het wordt intensiever, en al lang is het in feite zo,
dat er één letterkunde is gegroeid, die door „de grote rivieren" niet meer kan
worden gescheiden in een „ginds" en een „hier", sinds Vlaanderen zichzelf her
vonden, verruimd en verjongd heeft, zijn krachten bundelde, zijn geest scherpte.
IN ENKELE JAREN tijds heeft Uit
geverij Heideland te Hasselt met de se
rie „Vlaamse pockets" een boekerij
weten samen te stellen, die van deze
wedergeboorte een indrukwekkend
beeld geeft. In de negentig delen, die
na een weloverwogen keuze tot dusver
zijn verschenen, is het Vlaanderen dat
getuigt van zijn kunnen, zijn geestelij
ke rijkdom, zijn historische achter- en
ondergronden, zijn litteraire vitaliteit,
zijn levende kunst, zijn strijdvaardige
voormannen, zijn natuurlijke oerkracht,
zijn stedenschoonheid, zonder chau
vinisme, zonder zelfverheffing, in de
geest enkel van een volksdeel dat zich
zelf wil verwerkelijken „om Europees
te worden". Men kan zich de stuwende
kracht van deze eminente Vlaamse
pocket-bibliotheek niet denken zonder
de Vlaamse beweging, die honderdder
tig jaar geleden oplaaide en dan ook
in twee delen van de serie historisch
werd samengevat door dr. M. van Hae-
gendoren, conservator bij het Rijksar
chief te Brussel, die voor zijn werk
zaam aandeel in het verstevigen van
de band tussen Zuid en Noord terecht
werd onderscheiden met de Zilveren
Anjer van het Prins Bernhardtonds. Zó
streed Vlaanderen, zo verkreeg het zijn
zelfbewustheid, gaf het gehoor aan de
eigenheid van zijn volkskarakter. Aan
twee strijders, vrienden en tegenvoe
ters. aan Frans van Cauwelaert en Ca-
mille Huysmans, aan de onschatbare
Lodewijk de Raet voorts, werd een af
zonderlijk deel gewijd driemaal een
levensbeeld, driemaal een krachtsbron,
die zoals Emmanuel de Bom jaren
her schreef „de geest weer levendig
en spreekvrij deed worden." Dan pas,
na de lectuur van deze werken, kan
men met Jan Lambin gaan „Zwerven
door Vlaanderen", met prof. dr. K. C.
Peeters „Het Vlaamse volksleven" ver
kennen, met Tom Bouws „Vlaanderen,
o welig huis" leren verstaan in zijn
rijke verscheidenheid, in wat ons
„Noorderlingen" bindt aan dat welige
zuiden, ondanks „nog grote belemme
ringen door onbekendheid met weder
zijdse waarden."
EN OOK DAN PAS KRIJGT een lit
teratuurgeschiedenis als die van Ver
meylen „Van Gezelle tot heden
aangevuld nu door Bernard Kemp in
een tweede deel over de Vlaamse lette
ren „Tussen gisteren en morgen" (1930-
1960) krijgen de critisch-essayisti-
sche studies van Marnix Gijsen in „Pe
ripatetisch onderricht", van dr. A. Stub-
be in „Van Eyck en de Gotiek", van
Floris van der Mueren in „Perspectief
van de Vlaamse muziek sedert Benoit",
tekening en kleur en klank, maken ze
deel na deel waar wat ik enkele jaren
geleden schreef: dat men het Vlaams
genie moet proeven en tasten, moet
zien en beluisteren, omdat het van oor
sprong van de zintuigen is, van het
bloed, van de adem, zie de Vlaamse
primitieven, zie Brueghel, Jeroen
Bosch, lees de rijkste hoofdstukken uit
Conrad Busken Huets „Land van Ru
bens", dat Karei Jonckheere door een
bekorte uitgave in deze reeks verleven
digde en verjongde, lees de sierlijke ro
man „Die Cierlijcke" van Ludo van de
Wijgaert over Anton van Dijck, die een
dubbelnummer in beslag neemt.
En daarmee is dan de eerste titel ge
noemd van de litteraire werken waar
van de „Vlaamse Pocket"-serie een ge
varieerde keur biedt. Daar is Stijn
Streuvels die de negentig nu al over
schreden heeft, vertegenwoordigd hier
met de drie schetsen van „Het uitzicht
der dingen" uit 1906 en „Het glorierijke
licht" uit 1912, jeugdwerk dus, een vin
geroefening in het stileren, in de stem-
mings- en beschrijvingskunst, maar in
de kiem al wat Streuvels worden zou,
een levensboom, geworteld in de Vlaam
se aarde, elk werk een tak, knoestig,
verweerd, generfd en gekerfd. Van Lo
de Baekelmans werd een plaats gegeven
aan zijn romen „Tille", het hoogtepunt
dunkt me in zijn oeuvre, een brok Ant-
werpense realiteit, een verborgen stuk
leven in de havenbuurt met zijn misère
van de zelfkant, door Baekelmans met
deernis getekend. Van de ouderen kan
men Emest Claes herontmoeten, niet in
„De Witte" dat in Holland genoegzaam
bekend is, maar in zijn oorlogsdagboek
„Namen 1914", waarin de soldaat Claes
zijn reële ervaring van de gruwel te
boek stelt, die zijn land weliswaar tot
het" uiterste beproefde, maar het on
gewild meer nog bewust maakte van
"zijn talenten en vermogens. Hoe diep
de schok was welke de oorlog, die aan
onze grenzen voorbijging, teweeg
bracht, spreekt uit Franz de Backers
„Longinus", de meesterlijke vertelling
van de Romein die Christus' zijde door
stak en sindsdien van geslacht op ge
slacht gedoemd was te doden, tot de
verschijning van de Heiland hem ver
loste. Deze Longinus, vergeten bijna,
steeds wéér vergeten, verrees in deze
serie, opdat men datgene wat hier ver
beeld staat zowel éls degene die het
verbeeldde in gedachte zal houden.
Julien Kuypers (Zijne Excellentie zou
ik moeten schrijven als zijn werk niet
het recht gaf hem eenvoudigweg bij
zijn auteursnaam te noemen) stond zijn
historische roman „Heer van Lembeke,
rijd aan!" aan deze reeks af, die in
1942 voor het eerst verscheen, in een
tijd dus dat het dubbel goed was het
land te herinneren aan zijn bevrijding
van het feodale juk.
DE DAAROP volgende generatie
wordt onder meer gerepresenteerd door
Willem Elsschot met „Pensioen" en
„Het tankschip", een tweetal dat als
meesterproeven van Elsschots vertel
kunst ook in Nederland wordt geëerd,
zoals trouwens het gehele oeuvre van
deze jongere onder de ouderen, deze
voorloper en baanbreker. Raymond
Brulez schittert in zijn „Diogeentjes"
kanttekeningen, die in het Nieuw
Vlaams Tijdschrift verschenen met
zijn speelse, spitse, briljante geest, zijn
fijne ironie, zijn verfrissende slagvaar
digheid. Johan Daisne bevestigt met
zijn „ernstig-schalk zak- en zaakwoor
denboekje", dat hij „Met een inktvlek
geboren" betitelde, nogmaals zijn on
vermoeibaarheid in het schrijfmétier,
dat hem in staat stelt alle vormen te
bespelen, Maurice Gilliams compareert
met een bundel waarin zowel zijn
„Oefentocht in het luchtledige" als zijn
„Winter in Antwerpen" werden opgeno
men, wonderwerkjes, nauw verwant
aan Henri de Braekeleer, aan de levens
sfeer die deze miraculeuze schilder ver
beeldde, met een van het dagelijks ge
rucht afgewend oor luisterend naar bin
nen gericht, om de stem der herinne-
DE SERIE „Ecrivairts de toujours"
(Edit, du Seuil) blijft zich in de gunst
van het publiek verheugen zoals op te
maken valt uit de regelmaat waarmee
nieuwe nummers verschijnen. De
laatst verschenen deeltjes zijn een
„Claudel par lui-même" door Paul-
André Lesort en een „Camus par lui-
même" door Morvan Lebesque. Zij
zijn weer volgens het gebruikelijke
en beproefde schema uitgevoerd: een
uiteenzetting van de ontwikkelings
gang en de ideeën van de schrijver,
waarbij deze zoveel mogelijk zelf aan
het woord gelaten wordt door aan
halingen uit zijn werk; intelligent ge
kozen fotomateriaal dat de auteur in
zijn tijd en zijn omgeving plaatst; bio-
bibliografische gegevens. Dat laatste
onderdeel is bijzonder goed verzorgd
in „Claudel par lui-même": het bevat
een uiterst nauwkeurige chronologie
van Claudels leven en werken, ge
plaatst in het kader der historische
gebeurtenissen.
IN EEN SCHERPZINNIGE analyse
stelt Lesort de hoofdthema's van Clau-
del's werk in het licht. Hij gaat daarbij
uit van de feitelijke en gevoelservarin
gen en van de geestelijke impulsen die
aan dat werk ten grondslag liggen: zijn
bekering tot het katholieke geloof in
1890 nadat op Kerstmis 1886 in Notre-
Dame God aan hem geopenbaard was;
zijn meditaties over het profetische van
de Bijbel die hem steeds meer tot een
intransigent, anti-modernistisch katho
licisme zouden leiden (catholicisme de
crypte, zoals mgr. Calvet het genoemd
heeft); zijn contacten met de Japanse
cultuur en vooral de gevoelscrisis ten
gevolge van een ontmoeting aan boord
van het schip dat hem naar een consu
laire post in China voerde. Een crisis
en een ontmoeting waarvan veel duis
ter is gebleven maar waarvan de ge
volgen neerslag vonden in al zijn werk.
Lesort veronderstelt bij de lezer een
goede kennis van het werk van Claudel.
Het is jammer dat hij in een kort be
stek het gehele omvangrijke oeuvre
heeft willen behandelen. Zijn knappe
studie is daardoor wel erg compact ge
worden en zijn stijl dikwijls te bondig.
Zoals zij is, toont zij eens te meer dat
althans enkele van Claudel's werken,
waaronder het vrijwel onspeelbare
Soulier de Satin, dat in 1964 door Jean-
Louis Barrault weer opgevoerd zal wor-
ring te horen en in die stem het ant
woord te verstaan op zijn levensvraag
naar het betoverend en huiveringwek
kend mysterie van alle bestaan en alle
vergaan.
EN DAN DE jongeren. Ik noem
Frans van Isacker, wiens vervolgro-
man „De wereld verandert" en „Maar
er is een uitweg" in twee dubbelnum
mers werd herdrukt, werk waarvan Ka-
rel Jonckheere getuigde dat het ge
schreven was door „een van de zeld
zame romanciers, die op persoonlijke
wijze en zonder tendens de nieuwe gees-
tesgesteltenis teweeggebracht door de
oorlog wist uit te beelden". Naast hem
en van geheel andere geaardheid, niet
minder geëngageerd evenwel, Piet van
Aken, die „Het hart en de klok" laat
luiden over de steenbakkerijen aan de
Rupeloevers, om wakker te schudden.
Van Libera Carlier, kapitein ter lange
vaart van beroep, werd zijn verzetsro
man „Action Station Go" opgenomen,
dat zich van de oorlogslitteratuur on
derscheidde door de strakke vertel
trant, de „understatement", welke in
„Piraten" nog overtroffen werd.
Een afzonderlijke plaats, als een
reeks in de reeks, nemen poëziebundels
in, die het „poëtisch erfdeel der Ne
derlanden" representeren. Joost van
den Vondel staat er naast Jacques Perk,
Prosper van Langendonck naast Gas
ton Burssens, Firmin van Hecke naast
Marcel Coole en Johan Daisne, Albe
(pseudoniem van R.A. Joostens) naast
Julia Tulkens. Ik zou me hard moeten
vergissen als de laatste vier van deze
rij in Nederland een bekendheid geno
ten die in overeenstemming is met hun
betekenis.
Onvermijdelijk moest ik uit deze rij
ke veelheid een greep doen, moest ik
me beperken tot een toelichtende ver
melding. Ik zou graag meer hebben
gedaan. Ik zou graag het Noorden op
het hart hebben gebonden, dat het in
het Zuiden zijn complement vindt. Mis
schien kan de oprechte warmte, waar
mee ik deze reeks in de aandacht der
lezers aanbeveel, iets bijdragen tot het
„wederzijds begrip" in het kader van
een groeiende Europese gemeenschap.
den, prachtige monumenten van katho
lieke kunst zijn.
DE STIJL EN DE woordkeus van
„Camus par lui-même" zijn geheel in
overeenstemming met het onderwerp:
ze zijn eenvoudig, onopgesmukt, hel
der. Men kan bezwaar hebben tegen de
soms enigszins polemische toon van Le
besque en tegen het feit dat hij met
eigen meningen en gevoeles interve
nieert waar hij de auteur aan het woord
had moeten laten. Anderzijds verhoogt
dat de directheid en de levendigheid va
zijn studie die een duidelijke uiteenzet
ting geeft van het werk van de schrij
ver van La Peste. Camus heeft in zijn
korte leven een flitsende roem gekend
en de vraag wordt sinds enige tijd ge
steld of Camus zich reeds „van ons
verwijdert". Anatole France, Valéry,
Gide zijn er voorbeelden van hoe snel
de belangstelling voor het werk van tij
dens hun leven bewierrookte auteurs
kan verminderen. Lebesque tracht in
het laatste hoofdstuk, „Camus aujourd'
hui", de plaats te bepalen die Camus
thans inneemt. Hij stelt vast dat uit
het werk van de zo jong gestorven mo
ralist „tant d'hommes, et surtout de
jeunes hommes puisent des legons cha-
que jour" Ter ondersteuning van dit
misschien te subjectief geacht oordeel
vermelden wij dat van een pocket-uit
gave van „Le Mythe de Sisyphe" in
korte tijd 60.000 exemplaren verkocht
zijn en dat een onlangs onder de stu
denten van de Sorbonne gehouden en
quête heeft uitgewezen dat Camus de
contemporaine auteur is aan wie zij de
voorkeur geven. In het voorwoord van
L'Envers et l'Endroit (1958) Camus:
„Je continue de vivre avec l'idée que
mon oeuvre n'est même pas commen-
cée". Maar zijn door een „absurd"
cngeluk onvoltooid gebleven werk
bevat lessen die nog niets van hun gel
digheid verloren hebben.
HOEWEL „Les Templiers sons parmi
nous" (Edit. Julliard) reeds geruime
tijd geleden verschenen is, willen wij
de aandacht van liefhebbers van my
steries der geschiedenis vestigen op dit
boek dat begint als een avonturenro
man en eindigt met het ontcijferen van
raadselachtige symbolen.
De auteur, Gérard de Sède, is een na
zaat van een Gascons geslacht dat ver
maagschapt was aan paus Clemens V.
Dank zij het verhaal dat zijn tuinman,
amateur-archeoloog, hem heeft gedaan
over zijn geheime, nachtelijke onder
zoekingen onder het kasteel van Gisors,
meent de Sède op het spoor te zijn ge
komen van de fabelachtige schatten die
de Tempelridders zouden hebben ver
borgen en van de geheime documenten
die de waarheid omtrent hun orde zou
den onthullen.
Een door de Sède gevonden, uit 1696
daterend, document zou de bewering
van de tuinman bevestigen dat zich
onder de donjon van het kasteel een
romaanse kapel bevindt met twaalf
standbeelden, negentien sarcofagen en
dertig kisten vol kostbaarheden. Na de
ze inleiding volgt de nogal bloedige ge
schiedenis van de door paus Innocentius
II in de 12e eeuw in het leven geroe
pen machtige en krijgshaftige orde, die
in 1312 onder Clemens V door de op de
ze paus chantage plegende Philips de
Schone op hardhandige wijze vernietigd
werd. Een weinig scrupuleuze Philips
die reeds de „vrijwillige" bekentenissen,
zelfbeschuldigingen en de gruwelpro
paganda had uitgevonden, zoals blijkt
uit de duistere processen die de Tem
pelieren op de brandstapel brachten.
De auteur stelt belang in alles wat ver
band houdt met occultisme. In het laat
ste hoofdstuk tracht hij als „hermetist"
het raadsel van de als een esoterisch
genootschap beschouwde orde te ont
sluieren.
Deze uiteenzetting zal wel voor ve
len hermetisch gesloten blijven. Heeft
De Sède het raadsel van de Tempelieren
nader tot een oplossing gebracht? Des
kundige opgravingen zouden daarop
antwoord kunnen geven. Maar voor
liefhebbers van lectuur over fascine
rende geheimzinnigheden is dat slechts
een bijkomstigheid.
IK ZAL WEL NIET meer romans
schrijven, zei Graham Greene een
jaar of zo geleden tegen een groep
buitenlandse correspondenten in
Engeland, die niet goed wisten of zij
daaruit moesten afleiden dat de „uit
gebrande" architect in zijn laatste
roman, A Burnt-out Case, in een
nauwkeuriger zin dan zij gedaan had
den, opgevat moest worden als een
vertolker van Greene's eigen gevoel.
De ervaring leert dat zulke uitspraken
altijd met reserve aangehoord moeten
wordenniet alleen wanneer zij door
zangeressen gedaan worden, en hier
hebben wij dan ook een nieuw boek
van Greene; al is het inderdaad geen
roman maar een verzameling van vier
korte verhalen, het is duidelijk dat hij
nog wat mee te delen meent te heb
ben. Zijn mededelingen zijn zelfs
meer opzienbarend dan zij de laatste
tijd waren, want wij zijn van hem
boeken gewend die de realiteit van
de ondervinding in het menselijk ge
moed proberen te bepalen, en nu ver
rast hij ons met een nieuwe visie op
de uiterlijk waarneembare realiteit:
een wereld van de fantasie.
DIT NIEUWE ELEMENT is niet in
al de verhalen even prominent. In A
Visit to Morin ontbreekt het; daar is
Greene in zijn oude trant bezig met
een bezoek van een Engelsman aan een
Franse schrijver die in een merkwaar
dige relatie tot zijn geloof terecht is ge
komen. In Dream of a Strange Land
laat het zich sterker gelden, al is het
nog niet overheersend: hier hebben wij
te maken met een lepralijder, een na
komeling van de bovengenoemde vori
ge roman, die in een voor hem fantas
tische situatie komt waar wij intussen
de rationele howel niet alledaagse ver
klaring voor gehoord hebben. Het is in
Under the Garden, de herinnering van
een stervende man aan een ondergrond
se reis die hij als kind gemaakt meent
te hebben, en in A Discovery in the
Woods, over een groep kinderen in een
afgezonderd vissersplaatsje die zich
verder van het dorp wagen dan zij ooit
gedaan hadden en eea gigantisch ge
strand schip in het bos vinden: in die
verhalen is hij in ernst bezig om een
andere realiteit dan de gebruikelijke
waar te maken. Niet dat die realiteit
regelrecht door ons overgenomen hoeft
te worden. Er is altijd nog een uitweg,
en onmiddellijk reëel zijn de waarne
mingen hier alleen voor de personen in
de verhalen: maar als wij er in zouden
geloven, zou ook onze wereld zich ver
ruimen buiten de alledaagse grenzen,
en Greene's bedoeling kan niet anders
zijn dan dat wij dat doen.
Of hij zijn zin krijgt, zal van de stem
ming van de lezer afhangen. Onweer
staanbaar is zijn fantastische wereld
niet, en geen wonder, want zijn hele
techniek van schrijven is er vanouds
niet op gericht ons met geloof te beto
veren, maar om van het geloof alleen
over te houden wat op grond van pijn
lijke ondervinding onweerlegbaar was.
Hij is nu nog altijd even goed in de
beheersing van zijn schrijven. Zodra
wij aan een verhaal beginnen, heeft hij
aan zijn lezer de rust van de weten
schap dat er een schrijver bezig is die
precies kan zeggen wat hij weet en ziet.
Maar hoeveel weet en ziet hij in dit
geval? Nog niet genoeg om onze ver
beelding sterk te beroeren. De realiteit
die hij aan ons opdringt is vooral die
van zijn eigen woorden, niet die van de
wereld waar hij ons in wil leiden. Niet
temin, lezenswaard is het wel weer, al
was het maar als inleiding op een vol
gende roman diehij misschien toch zal
schrijven.
VOOR LEZERS DIE ongeduldig zijn
geworden met de roman in zijn gewo
ne vorm, meestal zo'n beetje hetzelf
de, zijn Greene's verhalen nog niet
zo geschikt als het werk van de jonge
Schot van Italiaanse afkomst Alexander
Trocchi. Ook Trocchi heeft niet hele
maal bereikt wat hij zoekt, maar onvol
ledigheid behoort tot het wezen van zijn
Cain's Book, en tegen de tijd dat hij
precies kan uitdrukken wat hij wil zal
hij een van zijn meest boeiende kwa
liteiten verloren hebben. Bij hem komt
helemaal geen fantasie in het geding;
alles wat hij te vertellen heeft is da
delijk aan zijn intieme ondervinding ont
leend, die hij op verschillende manieren
probeert uit te breiden, maar altijd in
werkelijkheid. De manieren die hij ge
bruikt passen niet in de alledaagse
orde: sexualiteit in verschillende vor
men en verdovende middelen maar
wie erdoor ontsteld zou worden zal toch
ook moeten toegeven dat de beschrij
ving ervan geheel vrij is van prikke
lende neven-effekten. De wereld die
Trocchi ziet tekent zich scherp af, maar
bijna zonder kleuren, alles in schake
ringen van zwart naar grijs. Zijn hoofd
persoon, die hijzelf is licht ver
momd onder de naam Necchi heeft
(Vervolg zie pag. 4)