PANDA EN DE ME EST ER. *RI O LIST Misdaad in Stockholm 'MU3. KITTY JANSSEN GING UIT VERVELING BIJ HET TONEEL Droomhuis Nederlandse huisvrouw niet technisch VRIJDAG 15 NOVEMBER 1963 Ons vervolgverhaal door N. Edward Werner (naar het Zweeds) <-ürï«i ■£y i Ui:' VOORALVOOR VAN TEVOREN was ons al aange zegd om voor halfvier weer te ver dwijnen. ,.Dan komt het gedruis uit school. En eerst wil Ik dan nog een paar klusjes opknappen. Ik heb van daag klusjesdag, ziet u Enige Parijse modeontwerpers heb ben tijdens een voorshow een tipje van de sluier opgelicht die nog over de voorjaars- en zomermode 1964 hangt. Links: een zijden namiddag - japon van Guy Laroche. Midden: een wit linnen tailleur van Jacques Heim. Rechts: een tweedelig ensem ble won witte wol van Jean Desses. 17. Niet wetend dat Joris' belangstelling was opge wekt (en dat deze doortrapte figuur dus nog niet zijn laatste woordje in dit verhaal gesproken heeft) leidde Panda zijn nieuwe vriend Blub door de straten, die voor het rioolwezen uiteraard nog onbekend terrein waren. „Hij mag dan uit de modder komen dacht Panda, „maar ik heb nog maar zelden iemand mee gemaakt met zo'n groot aanpassingsvermogen. Intelli gent lijkt hij me ook wel, maar hij zal in het riool wel niet op een goede school geweest zijn. Nu ik me eenmaal over hem ontfermd heb, moet ik er ook vóór zorgen dat hij een goede opleiding krijgt. Hij is best aardigIemand rnet zijn talenten kan het misschien ver brengen. Ik moet er natuurlijk voor zorgen dat hij een net pak aan krijgt, en dan moet ik hem een bed geven.hoewel.slapen ze in een riool in bedden? En wat lust hij voor eten? Wat eten ze in riolen?" Hij kon alleen maar heel onsmakelijke dingen beden ken, tot ze toevallig langs een viswinkel kwamen. Vis, meende hij, heeft ook met water te maken en kwam et dus het dichtste bij. „Ik ga even wat kopen, Blub", zei hij, „maar het lijkt me beter dat jij maar even buiten wacht." Blub?" vroeg Blub. „Blub-blub, blub- blubblub-blub?" want het was duidelijk dat hij best mee naar binnen had gewild. I 2) Toen hij licht had gemaakt, bleek nie mand aanwezig te zijn. Het bed was niet opgemaakt en er hingen kleren over de leuning van een stoel. Dahl liep naar de deur van de badkamer en trok deze open. Ook de badkamer was leeg, maar hij rook een vage lucht van gezichtslotion. Hij keek in de badkuip. Er stond een heel klein beetje water in. Hij hield de krant nog steeds stevig in zijn rech terhand en paste er zorgvuldig voor op, dat hij er niets mee aanraakte. Hij liep door de slaapkamer terug naar het halletje en betrad de keu ken. Daar rook het bedompt. Dahl wist dat Millech bijna altijd buitens huis at en derhalve zelden gebruik maakte van zijn keuken. Hij keek snel even in de provisiekast. Deze was leeg op enkele blikjes na en eni ge lege flessen onderin. Dahl ver liet de keuken en stond opnieuw in de hal. Er was nu nog één kamer over. Hij liep op de deur van Millechs studio af. En déar trof hij zijn vriend aan. Deze was gekleed in zijn blauw- met-wit genopte kamerjas en leunde voorover op zijn schrijftafel. Zijn ene schouder was bloot en er was bloed gevloeid vanuit de hartstreek op de stoel en op het kleed op de vloer. Dahl bleef doodstil staan. Hij rilde even; hij was natbezweet van zijn wandeling en misschien was hij daardoor thans rillerig? Nog nooit in zijn leven had hij een man gezien, die op gewelddadige wijze de dood had gevonden, en een vreemd ge voel van leegte maakte zich van hem meester. Hij liep op Millech, wiens ogen open stonden, toe. Er was een verwon derde uitdrukking op het gezicht van zijn vriend. Een pistoolschot scheen een eind gemaakt te hebben aan het leven van de oude man. Dahl boog zich voorover om de wond nader te bekijken. Degeen, of degenen, die dit hadden gedaan hadden van hün standpunt uit bekeken goed ge werkt. Er was geen wapen te beken nen. Dahl keek om zich heen. Enkele laden van het bureau waren enigszins opengetrokken of misschien niet he lemaal gesloten. Dat hing ervan af, hoe je het wilde bekijken. Hij voelde dat zijn hersens niet goed werkten. Hij was té verbijsterd. Opnieuw keek hij naar de man aan het bureau. Millech was 65 jaar. Hij had aanleg gehad om dik te worden en zijn zit tende werk had niet bijgedragen tot de slanke lijn. Hij was dol op lekker eten en wat drank betreft, kón hij zich onthouden, maar éls hij zich zo nu en dan aan drank te buiten ging, was hij stellig niet matig. Toch was Millech geen pretmaker geweest. Hij was een rustig en betrouwbaar mens, een harde werker. Maar ook was hij een joviale man, een man zonder veel illusies, die opging in zijn werk. En nu had een kogel in zijn hart een einde aan zijn leven gemaakt. Dahl liep de studio uit naar de hal. Hij voelde de reactie komen op wat hij had gezien. Hij knelde de krant in zijn rechterhand en voelde weer een koude rilling. Even keek hij op zijn horloge, het was kwart over ze ven. Hij liet zich neervallen op een stoel. Raak niets aan, zei hem een stem in zijn binnenste. Bel de politie op! Hij staarde naar de bebloede krant. Hij mocht deze niet weggooien en zich gaan wassen. De politie zou de krant nodig hebben. Het was be ter de krant maar in zijn hand te houden, hoezeer 't hem ook tegenstond. Maar hoe dan ook, hij moést de po litie waarschuwen. Hij wilde dat ech ter niet van hieruit doen. Hij moest hier alles laten zoals het was. Hij stond op en liep naar de deur van de flat. Hij had het gevoel alsof hij jaren ouder was geworden... Voor zichtig duwde hij de deur open en vermeed zoveel mogelijk het met bloed besmeurde handvat aan de binnen kant aan te raken. Hij liep de trap naar zijn eigen etage op en de krant in zijn rechterhand leek loodzwaar. In zijn eigen flat belde hij de politie op. „U spreekt met Dahl. Ik heb een man dood gevonden in de flat bene den de mijne. Het adres is Karlavagen 34A, tweede verdieping." „Eén ogenblik," antwoordde een vrouwenstem onbewogen. Dahl kreeg de indruk dat het voor deze telefoniste de gewoonste zaak van de wereld was om de dag te begin nen met het aannemen van een der gelijk soort mededeling. Er klikte iets en even later hoorde hij een mannenstem. „U spreekt met brigadier Bernholt". Dahl herhaalde zijn mededeling. Het was even stil aan de andere kant. Misschien schreef de man het adres op. „Blijft u waar u bent en raakt u niets aan," klonk 't even later. „We zijn er binnen enkele ogenblikken". Dahl knikte en legde de hoorn weer op het toestel. Hij keek naar zijn met bloed bevlekte hand en naar de krant. Dan keek hij weer op zijn horloge. Het was inmiddels half acht. Hij voel de zich helemaal leeg van binnen. Even later stond hij op en ging te rug naar Millechs flat. Hij onderzocht of er ook aan de buitenkant op de deurknop bloedsporen waren. Maar hij vond niets. Hij had echter geen ver grootglas bij de hand. De politie had dat natuurlijk wèi. Hij voelde zich op eens dodelijk vermoeid en ging weer zitten op de stoel in het halletje van Millechs flat, terwijl hij de voordeur wijd open liet staan. Hij snakte naar een sigaret, maar besefte dat hij er geen bij zich had. Hij had geen zin om weer naar boven, naar zijn eigen flat, te gaan. Hij wachte gelaten. Na enige ogenblikken was er een politie sirene te horen. Eerst in de verte en toen steeds indringender. Hij hoorde een auto remmen en de sirene weg sterven. Dahl huiverde onwillekeurig even. Hij hoorde de deur, die toègang gaf tot het flatgebouw, opengaan en even later voetstappen op de trap. Dahl stond Op. De politie was gearri veerd. Dahl zag een zwaargebouwde man, met een grijze hoed en grijze sport- j jas, de trap opkomen. Twee politie- mannen in uniform volgden hem. Toen de man vóór hem stond, keek hij hem strak aan en er was iéts van argwaan in zijn blik. „Ik ben brigadier Cederlund. Bént u degeen, die ons belde? Dahl?" „Ja, ik ben Gunnar Dahl." „Waar is de man, die u dood hebt aangetroffen, naar u zegt?" „Hij is hier, 't is meneer Millech. Dit is zijn flat. Hij is' ongetwijfeld dood. Ik zou willen zeggen. „Dat komt later. In welke kamér bevindt de dode zich? De slaapka mer. „Nee, in zijn studio. Loopt u de hal recht door, de deur staat op een kier. Het slachtoffer zit aan zijn bureau." De brigadier maakte een gebaar in de richting van de twee politieman nen. Eén van hen vergezelde hem naar binnen. De voordeur stond wijd open en er was geen risico dat ze het met bloed besmeurde handvat zouden aanraken. De andere politie agent bleef bij Dahl en verloor hem geen ogenblik uit het oog. Hij was jong en vol enthousiasme. Het duur de even. voordat hij de met bloed besmeurde krant in Dahls hand ont dekte. Hij sperde zijn ogen open en riep de brigadier terug. Deze ver scheen even later en keek geïrriteerd naar de agent. „Wat is er aan de hand?" „Kijk u hier eens," antwoordde de agent, terwijl hij met een soort be schuldigend gebaar naar Dahl wees. „Aha, hebt u zich bezeerd, of wiens bloed is dat?" De brigadier keek Dahl aan. „Ik neem aan, dat het zijn bloed is, van hém daar binnen", antwoord de Dahl. „Ik ben er echter niet hele maal zeker van." „O nee?" De politieman keek Dahl strak in de ogen. Dahl staarde op zijn beurt de ander aan. Hij begon er schoon genoeg van te krijgen. Opeens zei de brigadier: „Ik moet telefoneren. Er is hier, naar ik aan neem, wel een telefoon aanwezig?" (Wordt vervolgd) „Moeten we ergens beginnen? Dan maar bij de leeftijd. Als )e daarnaar vraagt heb je het Bij de meesten al verbruid. Bij mij niet hoor! Ik ben 33. En dan wilt u natuurlijk weten, hoe ik bij het toneel ben gekomen. Die vraag hoort er zo bij. Zet maar: uit verveling. Neen, het was echt geen idealisme of zoiets. Ik moest toch iets doen? Nu, zoals een ander een winkel of kantoor kiest, zo koos ik de toneelschool. Ik heb geen enkele artiest in de familie. Een blad heeft eens geschreven: „De overigen van de familie Janssen waren geen hoogvliegers!" Kitty Janssen met wie wij in haar woning in Aerdenhout een gesprek hebben schatert het uit. Kitty Janssen heeft drie kindertjes. Met twee ervan poseert ze hier voor het „droomhuisje" in de tuin. Kitty Janssen maakte haar toneel debuut in 1953 met de rol van Agnès in Molière's „School voor vrouwen". tenminste warm. In het derde en laat ste jaar leerde ik mijn man kennen. Die nam wij wel eens mee uit eten. Zo heb ik het overleefd". C omédienne OVER HAAR TALENT zegt Kitty Janssen: „Ik ben een echte comédienne. Ik heb nooit anders dan in blijspelen gespeeld. Maar wat geeft het? Ik ben nu eenmaal niet geschikt voor een ern stig stuk. Als ik een mooi gedicht van Vondel opzeg, heb ik zelf de tranen in mijn ogen van ontroering, terwijl de anderen slap liggen van het lachen. Bij ons zeggen ze dan: „Haar talenten zijn beperkt. In elk ander vak zouden ze zeggen: „Zij heeft zich gespecialiseerd". Maar ik zal er geen traan om laten. Ik speel erg graag en het is voor mij een leuke bijverdienste. Ik doe immers niet zo veel. Dit jaar speel ik een oud stuk uit bij de Nederlandse Comedie en verder een paar maal voor de televisie". Voorkeur TONEEL EN TELEVISIE. Kitty Janssen heeft een uitgesproken voor keur voor het eerste. „Ja ik sta liever op de planken. Bij de televisie mis ik de lach van het publiek, daar kun je alleen maar denken aan je salariszakje na afloop. Ik ken ook mensen die dol graag voor de televisie staan, die juist dat wat ingetogener spelen voor die onbarmhartige camera's goed ligt. Dat spelen voor de televisie is een soort sport. Korte repeteertijd en dan nog maar twee dagen in de studio. Het is gewoon een gok. Het is eigenlijk een wonder dat er nog zoveel van terecht komt. Neem „Intimiteiten", het blijspel van Noel Coward, dat we met de Ne derlandse Comedie op 21 november onder regie van Willy van Hemert in een rechtstreekse uitzending voor de VARA op het beeldscherm gaan zetten. De repetities daarvoor beginnen pas op 4 november!" Niet te vaak IN 1951 VERSCHEEN Kitty Janssen voor het eerst voor de televisie. Daarna heeft ze elk jaar een of twee televisie stukken gespeeld. Met uitzondering van de jaren, waarin haar kinderen werden geboren: Joost, die nu 9 jaar oud is, Maudje, die 6 en Dicky die 3 jaren telt. Ze heeft er ook bewust voor gezorgd niet te vaak op de televisie te ver schijnen want zo als zovele artiesten heeft ook zij een heilige angst voor een teveel in dit opzicht. Het televisiepubliek kent haar het best als Eva, de echtgenote van Arthur (Paul Cammermans). „Wist u dat dit een uit Amerika overgenomen reclame strip is. ik geloof voor havermout of zoiets. Ik heb al eens voorgesteld om zo terloops enige reclametekstjes in te lassen. Niet om uit te zenden natuur- liik. Nog niet. Maar om alvast klaar te zijn. Voor later....". huishouden was en is het stiefkind van de economie en de leer der Organi satie. Dat ligt mede aan de vrouwen zelf: Als de vrouw haar tijd als minder waardevol beschouwt dan die van de man, dan bewijst zij daarmee, dat de emancipatie zich nog op een belangrijk terrein aan haar moet voltrekken. Pas als zij zich volledig van haar rechten bewust is zal zij inzien, dat voor de vervulling van haar vele plichten tal van rationele wegen zijn. waarvan de bewandeling haar het leven bijzonder aangenaam kan maken. W. Langeveld Algemeen bekend is, dat vrouwen be houdender Zijn dan mannen. De ver-- klaring daarvoor zou kunnen zijn, dat de vrouw door haar in het algemeen voornamelijk op het huishouden en de opvoeding gerichte taak minder in aanraking komt met „de maatschappij" en daardoor visie mist op de noodzaak en de inhoud van sociale wijzigingen. Uit onbegrip ontstaat angst en deze dwingt tot een opteren voor de status quo Als dit zo zou zijn, dan zou men mogen aannemen dat op specifiek vrouwelijk terrein, daar waar de vrouw leeft en heerst, wel ruimte zou zijn voor de invoering van nieuwe ideeën en praktische toepassingen. Men zou veronderstellen, dat de huisvrouw ieder nieuw snufje, waarvan zij heeft inge zien dat het tijd en moeite spaart en dat de financiële offers daartegenover ge ring zijn, zou willen toepassen. Dat is in in Nederland echter niet het ge val. De vrouw staat er hier te lande in het algemeen wantrouwend tegen over en komt eerst langzaamaan tot een rationelere houding. UITERAARD zijri er voor dat wan trouwen ook gronden. Vele, met grote bombarie aangekondigde nieuwe vin dingen, bleken achteraf een flop te zijn. Ook de grote reclamecampagnes maken velen huiverig. De prijskortingen zijn te groot om geloofwaardig te maken wat de fabrikant beweert. Of wel de prijs is veel te hoog, of de kwaliteit is veel slechter dan wordt aangeprezen. De opeenvolging van steeds nieuwe produkten in nieuwe verpakkingen maakt velen „kleurenblind". Er kan geen sprake van zijn, dat de huisvrouw de kwaliteit van wat zij koopt nog kan beoordelen. Zij moet afgaan op wat de producent haar wenst te tonen en te zeggen. Daarom is het zo goed, dat er ook een consumentenbond bestaat die op wetenschappelijk verantwoorde wijze allerlei artikelen met elkaar ver gelijkt en van zijn onderzoek verslag uitbrengt. Het groeiend ledental be wijst hoezeer men het werk van deze bond waardeert. Maar het blijft met 40.000 toch altijd nog een fractie van het totaal aantal huisvrouwen en daar mee wordt bewezen, dat zij hun belang als consument, in een maatschappij waar alles in georganiseerd verband wordt beslist, nog niet hebben onder kend. MAAR OOK UIT andere verschijn selen blijkt haar conservatisme. Vele huisvrouwen gebruiken geen moderne wasmiddelen, maar houden vast aan groene of zachte zeep. Linoleum wordt regelmatig in de was gezet, zodat de vloer steeds vetter wordt. Siliconen be staan voor tal van huismoeders niet. Uit een onderzoek door de Stichting Wasserij Voorlichting gedaan, is ge bleken dat vele vrouwen de was niet buiten, de deur laten doen, omdat zij denken dan voor slechte huismoeders te worden aangezien. Ook schaamt men zich nogal eens om vuil goed uit han den te geven. Daaruit ontstaat dan weer een emotionele of onredelijke houding tegenover de 'wasserij. Zijn de lakens op verschillende wijzen gevou wen, dan kan dit al aanleiding zijn om de wasserij op te zeggen. Komt een Stuk textiel kapot uit de was het slijt vanzelfsprekend bij iedere was- behandeling dan heeft de \vasserij hét gedaan, ook als het normale slijtage betreft. Hebben huisvrouwen een was machine, dan voelen zij zich dikwijls verplicht de gehele was thuis te doen. EN HIER KOMT dan eigenlijk ook het vagk volkomen ontbreken van eco nomisch inzicht een rol spelen. Maar al te vaak wordt de man gezien als de enige die verdient, die werkt. De vrouw vertegenwoordigt de consumptieve sec tor. Omdat zij met haar werk in het huishouden geen geld verdient ziet het er naar uit, paradoxalerwijs, of alles wat zij doet gratis gebeurt. Haar tijd is geen geld, die van de man wel. Krijgt zij nu huishoudelijke apparaten, dood eenvoudig omdat het ook tot de man doordringt, dat zijn vrouw niet meer kan dat ze doet, of wel uit statuszoe- kerij, dan voelt zij zich weer verplicht om deze relatief dure hulpmiddelen ook tot het uiterste te gebruiken. Resultaat: ze krijgt het desnoods nog drukker, want wat. ze vroeger uit handén gaf, doet ze nu weer zelf. Die vermeende zee van tijd waarover de huisvrouw be schikt, maakte de invoering van ratio neler werkmethoden niet noodzakelijk. Bovendien kon zij in vroeger jaren nog huishoudelijke hulp ook krijgen. Het Ze zit tegenover ons in een donker blauwe pullover over een roze bloesje, met een donkergrijze plooi rok en felgroene maillots weggedo ken in een luie fau teuil. „In mijn fa milie vinden ze dat ik nog het minst terecht ben ge komen. Niet ma terieel en zo, want U ziet wel, ik woon hier aardig, maar dat toneelgedoe vin den ze maar zo-zo. Ik mocht destijds alleen maar toe latingsexamen doen, omdat ze dachten, dat ik het toch niet zou halen. Op de mulo was al ge bleken dat ik maar moeilijk in het ga reel te houden was. Daarom moest ik naar een kostschool. Twee jaar heb ik er op gezeten. In de paasvakantie kwam er een briefje, dat ik maar beter niet kon terugkeren. Tot 'n eindexamen heb ik het toen maar niet meer laten ko men. Waarom ook? Toen moest ik ech ter wat gaan doen, toneelschool in Ams nou het werd de Voorwaardelijk „TOT IEDERS verbazing slaagde ik. Voorwaardelijk weliswaar. Maar dat is voor mij niets bijzonders. Ik ging elk jaar voorwaardelijk over. En eigenlijk ben ik nu na tien seizóenen nog voor waardelijk in dienst van de Neder landse Comedie. Toen dit jaar het con tract vernieuwd zou worden kreeg ik te horen dat ik mocht blijven op voor waarde dat ik spraaklessen nam. Ik Spreek nogal slordig, dat hoort u trou wens wel. Op de toneelschool zat ik in de klas bij Ina van Faassen, Maxim Ha mel, Walter Kous en anderen. In die tijd kreeg ik 100 gulden per maand van mijn ouders. Daarvan moest ik op kamers wonen. Het was dus vaak alleen kadetten met margarine. Ook mijn kachel trok niet zo best, maar gelukkig hadden we een kaart, waarmee we gra tis in de bioscoop mochten. Soms zat ik er vier keer per dag. Daar was het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 19