i Dizzy Gillespie Belcampo in een omnibus HET ONBEHAGEN VERBOORD I I Briljante jazz-ideeën die hun tijd ver vooruit xijn NIEUWE KINDERBOEKEN Belangwekkend essay vara Ab Visser over het detectiveverhaal INTERNATIONALE JEUGDWEDSTRIJD ZATERDAG 16 NOVEMBER 1963 Erbij PAGINA TWEE Herontmoeting met herinneringen C. J. E. Dinaux I l I I EEN NAAM die reeds tientallen jaren lang met vaste regelmaat op duikt tussen die van jonge, mo derne jazzmusici is die van Dizzy Gillespie, de man die vlak na de oorlog met enkele andere groot heden als Charlie Parker de revo lutie van de bebop ontketende. Na men van andere pioniers verbleek ten, maar die van John Birks zo als zijn werkelijke voornaam luidt kwam steeds terug. De belang rijkste oorzaken hiervan zijn: enorme verkoopstunts, zijn fabel achtige techniek en muzikaliteit. De laatste twee zijn voldoende voor Gillespie. De verkoopstunts heeft hij niet meer nodig. Zijn donkerblauwe baret, zijn zwaaromrande brilleglazen of het pluizige sikje duizenden imiteer den hem destijds zijn voorbij. Ook de schuin-omhoogstaande beker van de trompet is nu taboe, en het' ge deukte instrument. Allemaal stunts van Gillespie, die duizenden hem voor gek deden verklaren en even zovele duizenden hem slaafs deden volgen. De naam Dizzy (getikt) heeft hij dan ook niet voor niets gekregen, maar aan dat „Dizzy" is nu ook een andere betekenis toegekend. Het is een ver persoonlijking van de moderne jazz geworden en zelfs de meest verstokte „oude-stijl-liefhebber" zal het mees terschap van Gillespie erkennen. DE ZWARTE TROMPETTIST is zijn tijd steeds vooruit geweest. Di rect na de oorlog, toen hij met Char ley Parker in Minton's Playhouse in New York speelde en bijna iedereen hem uitlachte om zijn bizarre spel, zijn belachelijke ideeën en zijn malle fratsen, was hij zijn tijd al jaren voor. Later, toen de muziek de bebop door vele jazzliefhebbers werd ge waardeerd, door anderen was geac cepteerd en door vele musici werd gespeeld, waren Dizzy's gedachten al weer veel verder. Nu wordt zijn naam weer genoemd bij de Latijns-Amerikaanse neven verschijnselen in de moderne jazz, bij de zo gretig geaccepteerde Bossa No va. Wellicht voor Rollins en Charly (Desafinado) Byrd, maar niet voor de grote Gillespie, want die ex perimenteerde in 1948 al met deze muziekvorm. Hij speelde toen met de bongospeler Chano Pozo en voerde de destijds zo genoemde „Cubaanse rit men" in. Men vond toen nog weinig gehoor: men vond dit barbarismen in de jazzmuziek. Nu vijftien jaar later is de Bossa Nova een algemeen geac cepteerd verschijnsel. JOHN BIRKS GILLESPIE werd in 1917 in South Carolina geboren. Hij stamt uit een muzikale familie. Zijn vader bespeelde diverse instrumen ten en was leider van een amateur jazzorkest. Op achttienjarige leeftijd werd John reeds beroepstrompettist. In 1937 speelde hij bij de band van Teddy Hill. Hij was jong, talentvol en zat vol gekke fratsen. Zo schoot hij onder de repetities met propjes naar de heftig zwoegende collega musici en hij haalde de meest dolle geintjes uit, genoeg om hem de naam „Dizzy" te bezorgen. Sindsdien heeft John altijd voor een beetje getikt wil len doorgaan, maar hij is het beslist nooit geweest. Hij speelde in de bands van Ellington, Hines en Cab Callo way. In die orkesten bleef hij maar een korte tijd, want de nieuwe ideeën die hij toen al trachtte in te voeren, vonden geen gehoor bij zijn collegae en werkgevers. „Loop naar de hel met je malle Chinezenmuziek" zeiden ze en Dizzy stond weer op straat. Zo scharrelde de jonge neger van de ene plaats naar de andere, totdat hij aan het eind van de oorlog in Minton's Play house terecht kwam, daar bleef hij hangen, want daar vond zijn spel ge hoor. HIJ ONTMOETTE ER andere mo dernisten: altist Charlie Parker, pia nist Thelonous Monk, gitarist Charley Christian, drummer Kenny Clarke en bassist Nick Fenton. Zij speelden hun eigen muziek daar in „Mintons". „Iedereen mocht In Minton's Play house meespelen, maar er kwamen vaak musici die ons niet lagen", zo vertelde Gillespie eens. Daarom be dachten Monk, Christian en ik steeds moeilijker variaties. De ongeschool den vielen dan vanzelf af. Daar ont stond de bebop, later kortweg bop. Zonder er bewust op uit te zijn had den de jazzpioniers, beu van het ge- stroomlijhde en volkomen doodge- speelde swingmuziekje dat door zo vele blanken was uitgebuit, een nieu we muziekvorm uitgevonden. De ne gers hadden het initiatief hernomen. Er was nog geen naam voor de mu ziek totdat Fats Waller eens op een avond geprikkeld uitriep: „Hè, hou nou eens op met die be-bop". VELE WERKERS van het eerste uur zijn nu vergeten. Gillespie echter niet. Zijn muzikaliteit, zijn inventivi teit en zijn grandioze expressieve ver mogen stonden er borg voor dat John Birks in de voorste gelederen bleef. De rebel onder de jazzmusici werd op goodwillreizen gezonden, hij vond er kenning met zijn kleine combo's en zijn orkesten. Ook nu na diverse stijlen, de cool jazz, east- en westcoast etc. de Latijns-Amerikaanse elementen in de jazz zijn opgenomen is het Dizzy die van zich doet spreken. Hij speelt nu met de Braziliaanse pianist Lalo Schifrin, de gitarist Bola Sete, tambourinist José Paula en tenorist Charlie Ventura. Zijn nieuwste plaat is getiteld „New Wave" nieuwe golf. Voor vele jazzmusici en bewonde raars inderdaad een „nieuwe golf" misschien, maar niet voor Gillespie zelf. De eeuwige pionier speelde deze muziek immers al vijftien jaar gele den? Karakteristieke opnamen: Quintett met Charley Parker op Brunswick- Br 10050: Big Band met Pozo, Clarke, Byas, Haig en Ray Brown op HMV 1047; World Statesman (Norgran) Roy en Diz (Clef) Newport Jazzfesti val (Verve) en zijn laatste: New Wa ve (Philips 652021 BL). BELCAMPO is in een Omnibus verschenen. Vaak heb ik hem zien komen met knapzak en knuppel, ik heb op een stikdonkere avond met hem gefietst langs de buitenste binnenwegen van Epse toen hij met alle geweld naar de IJseloever wilde en „heel zeker" de kortste terugweg wist (enfin, we zijn ten slotte thuisgekomen), ik heb met hem op een maannacht in een boom gezeten in Holten was dat maar dat zijn uitgeverij Kosmos hem ooit per omnibus op reis zou zenden in gezelschap van al zijn verhalen, drieënveertig in getal, was voor mij zelfs na mijn fiets- en boomervaring een verrassing. „Luchtspiege lingen" aldus de naam van zijn litteraire voertuig betekent zoveel als „opdoemingen". Dat klopt. Van zijn jeugd af heeft Belcampo met de tover godin Morgana geheime betrekkingen onderhouden. Zodra hij „opdoemt", is er altijd iets dat er voordien niet was. „De kunst", schreef hij in zijn Verhaal van Oosterhuis, „begint pas waar de waarheid ophoudt", diè waarheid ten minste, die men voor waar houdt. In het verlengde daarvan liggen Belcampo's domeinen midden in Amsterdam, of in Rijssen, in een museum, in een trein, in Durgerdam, noem maar op. Zodra hij daar verschijnt gaat er iets gebeuren, iets „ongewoons": een invasie van monstergedierten bezoekt een eerzaam stadje, een stuk verleden herleeft spookachtig in een verlaten herberg, een man ontmoet in een spoorwegcoupé zijn alter ego, een meisje doet zich voor, dat in het bezit is van twee neuzen, Belcampo brengt de ongewone situatie met zich mee. Hij dóét iets met de zogenaamde realiteit, hij verschuift er het een of ander in, en alles wordt anders, het onmogelijke wordt mogelijk, het absurde wordt aannemelijk, het onwerkelijke wordt werkelijk. „Voor hem", zegt hij in een van zijn verhalen over een schrijver, „was het bestaande niet vanzelfsprekender dan dat wat niet bestond". Bern/ Zand Scholten vtrpLcciu vei aumjiiacj.. T» "R j i DAT IS HET! Wat bestaat en wat bestaat niet? Shakespeare vroeg zich dat al af: „ah, what a dusty answer gets the soul, when hot for certainties in this our life". Belcampo geeft geen „afgezaagde antwoorden". Hij geeft ook geen „zekerheden". Het leven is voor hem een belevenis, een groot avontuur, waarin van alles kan gebeu ren, als men het maar de kans geeft, vooral de kans op blijheid, op „een le ven waarin je niet alleen elk wantrou wen, maar ook elke terughoudendheid 'kunt laten varen, waarin je niet eens bereid hoeft te zijn tot geestelijk ver weer". Daarom houdt hij van Corelli en de wijn, van het carnaval en Jeroen Bosch, van schrijven en zwerven, van Morgana en Eros, van alles mits het maar geen „dusty answer" is, het meest van het onverwachte, van „een toekomst om een verleden van te ma ken". Zodra er op de een of andere wijze een kortsluiting ontstaat tussen dat on verwachte en Herman Schönfeld Wt- chers (zoals hij in burger heet), gaat zifn verbeelding op verkenning, buiten hem om, door hem heen, het is niet te zeggen hoe, want ze volgt nooit stof fige, maar altijd onbegane wegen. OOK ZO MAAR, zonder te schrijven. Ik ben daarvan met de onverwachtheid die men in Belcampo's gezelschap kan verwachten eens getuige geweest. Niet op die fietstocht, niet in die boom, maar aan een feestmaal in de Amsterdamse Bijenkorf, dat tot besluit van de jaar lijkse Boekenweek in de nok van het gebouw werd aangericht. Van het „kou de buffet", dat door een leger van spierwitte koks na een gastronomische show was opgediend, had Mulisch een forel van prehistorische afmeting (voer voor psychologen) weten te bemachti gen, Paul Rodenko had zich voorzien van een uiterst samengesteld slaatje (dat hij aan ons tafeltje zorgvuldig op zijn archetypische ondergronden toetste Pinkeltje en de Gouden Pen (voor en door Dick Laan) Van Holkema en Warendorf, Amsterdam. „Last but not least" geldt voor dit nieuwe avontuur, dat het pink-kleine mannetje beleeft en waarin zijn popu lariteit wel heel duidelijk tot uiting komt. Dick Laan heeft niet alleen zijn fantasie, maar ook de werkelijkheid een rol gegeven in dit onderhoudende en prettig leesbaar boekje, want het feit dat in Nederland een aantal kleuter scholen zich in de rij der „Pinkeltjes- scholen" heeft geschaard en de beschrij ver van Pinkeltjes avonturen tot „ere burger" heeft benoemd, wordt erin tot onderdeel van het verhaal gemaakt. Op deze wijze zijn de Pinkeltjeslezers, en dat zijn er nogal wat, midden in de fantastische werkelijkheid getrokken en dat kan alleen maar bevruchtend werken voor de ontwikkeling van hun leestalenten. En dit is nu toch werkelijk het laatste Pinkeltjesboek, aldus Dick Laan. Wie gelooft het? Niemand, en niemand hoopt het. Want er zijn maar weinig ver trouwde figuren in de kinderfantasie geschapen, die op den duur het vertrou wen konden behouden, en Pinkeltje is er één van. Daarom zal Dick Laan ge doemd zijn om ermee door te gaan. De kinderen zijn keihard in die dingen. Zij verlenen geen pensioen, zij ontslaan alleen maar. En dat laatste is on mogelijk. w „VOOR DE OFFICIëLE litteratuur bestaat de detec tive-litteratuur nauwelijks. Er zijn prijzen ingesteld voor alles en nog wat op litterair gebied, zelfs voor een enkel gedicht of het kleinste novelletje, maar voor het stimuleren van de goede misdaadroman in al zijn schakeringen wordt "Teinrich ipzichte wat culturele geborneerdheid betreft, staat het stoutmoedig hoegenaamd niets gedaan. Heinrich Heine wist het al Nederland komt in vele opzichten achteraan hobbelen; vooraan Er is in dit land moed voor nodig om, als erkend en ge waardeerd „officieel" litterator, op een dergelijke krasse wijze een lans te breken voor een genre dat wel nimmer van het litteraire verdomboekje naar het litteraire hand boek zal promoveren, al laakt een briljant essayist schrij vend in opdracht van O., K. en W. met overtuigings kracht „De agressieve afweerhouding van de „officiële litteratuur", die weer voor een groot deel op snobisme en onkunde berust", al wijst hij er met klem op dat men een genre niet naar zijn dieptepunten mag beoordelen, en al stelde nog onlangs een „onverdacht" criticus als Greshoff (overigens zonder gêne maar ook zonder bravoure er kennend, dat hij nog nooit een detectiveverhaal had ge lezen: dat er uiteenlopende soorten van romans be staan is van geen betekenis, het enige dat telt is de scha kering in wezenlijke waarde. Ik erken alleen wat hier de „litteraire" roman genoemd wordt. En wanneer een detec tiveroman een zeker peil bereikt is hij daardoor vanzelf sprekend ook een „litteraire" roman"). De militante essayist die ik hier op het oog heb, Ab Visser, bezit die moed in ruime mate; hij bezit ook een kennis van zaken die hem recht van spreken verleent. IN ZIJN, in opdracht van O. K. W. ondernomen, „studie in onbehagen" Kaïn sloeg Abel. die we blijkens de ondertitel in de ervan verschenen Zwar- te-Beertjeseditie (Bruna) evenzeer als „een handleiding voör de detective-Ie- zer" hebben te zien, staat hij tot de tanden gewapend tegenover allerlei misverstand (het dogma b.v. dat al leen het detectiveverhaal „escape-litte- rature" zou zijn!). Hij verwoordt het officiële onbehagen met de nodige objectiviteit overigens en vermoordt het door de onontkoombaarheid van zijn diagnose en de directheid van zijn proza. Onbarmhartig legt hij de vin ger op de wonde plek die aan dit on behagen, dat soms ook de detective schrijver zelf bekruipt, voor een niet gering deel ten grondslag ligt: de on bevoegde critiek te onzent. De detec tiveroman te beoordelen naar zijn ei gen maatstaven en binnen de grenzen van zijn eigen métier, zo merkt Visser terecht op, blijkt vrijwel onmogelijk „omdat er op dit gebied te weinig competente critici bestaan en daar zou dan allereerst wat betreft de dagblad pers, een grondige verandering in moe ten komen". Bovendien: „Een criticus die met kennis van zaken over een nieuwe roman of dichtbundel weet te schrijven, is niet te verontschuldigen wanneer hij zich bij tijd en wijle met een paar nietszeggende opmerkingen van een detectiveroman afmaakt". Het zijn harde waarheden, en het was nodig dat ze eindelijk eens gezegd wer den, evenzeer als het nuttig is, met Visser stelling te nemen tegen onge fundeerde uitspraken als die van Bo- mans, dat „ieder die een penhouder weet te handteren, een draaglijke detec tive kan schrijven"; ten eerste, voert Visser hiertegen aan, „kan men met hetzelfde aplomb beweren dat ieder die een penhouder weet te hanteren een draaglijke roman of novelle en een draaglijk gedicht kan schrijven" en tene tweede gaat het niet „om een „draaglijke detective", maar om hét beste wat hierin bereikt kan worden. WIE UIT HET bovenstaande zóu concluderen dat Ab Vissers Kaïn sloeg Abel een louter polemisch karakter draagt, heeft een verkeerde indruk van dit essay, dat in zulk een geval hoog stens spijs (of dynamiet!) voor des kundigen zou mogen heten en geen „handleiding" voor detectivelezers. Het is dat laatste wel degelijk in zeer ster ke mate. Goed gedocumenteerd en goed doordacht, laat Vissers betoog ook in dit opzicht een zeer eigen geluid ho ren, vaak breed van visie en steeds spits van formulering, of hij nu spreekt over „detective-fact" dan wel over detective-fiction", of hij de sociale betekenis van de detectiveroman on der de loep neemt dan wel een scherp, vaak scherp-ironisch, oordeel formu- en, op een garnaal stuitend, identificeer de met Poseidon) en Belcampo oog en hand had laten vallen op een kippig braadsel, waarop hij overeenkomstig zijn dagelijks beroep hij is arts vaardig sectie pleegde. "Wat Bert Schier- beek, toen hij zich over Belcampo heen- boog, aan substantiële en vloeibare maagvulling tot zich genomen had, weet ik niet (misschien had men kent natuurlijk het werk van Schier- beek en verstaat me het dier toen nog niet een mens getekend), maar zeker is, dat het gesprek zich ontwikkelde in „surrealistische" richting, die mis schien zonder voorafgaande en begelei dende spitiruele invloeden niet zo'n vlucht zou hebben genomen, maar hoe dan ook steeds existentialistischer ver liep. Het punt van uitgang was het steeds kalere kippekarkas, waarvan Belcampo de holte niet vermoedend, het uiterste vergde. Hoe de Belcampo-Schierbeek- dialoog nu precies van de banale prio riteitsvraag kip-ei-ei-kip oversprong op Ab Visser leert over zulke zaken als de behoef te van sommige auteurs, de stamboom van het genre tot in de grijze oudheid terug te voeren. HOE HET MET EEN definitie, een plaats- en waardebepaling in de roOs weet te treffen, moge blijken uit de twee zinnen waarin hij het wezen van analytisch detectiveverhaal en thriller bondiger formuleert dan ik ooit heb gelezen: „Een intelligente detectivero man kar. namelijk tezelfdertijd slecht geschreven zijn en als louter deductie- verhaal, of als puzzel zo men wil, goed in elkaar zitten. Een thriller daarente gen, die voor een groot deel op sfeer en karaktertekening berust, mag een voudig niet slecht geschreven zijn". Vissers originele visie komt vooral tot uiting in de uitvoerige beschouwing die hj wijdt aan de Amerkaanse „hard boiled story". Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zegt hij daar b.v. ergens, en hij verklaart vervolgens het sadisme en vooral de sex waardoor dit genre zo berucht is geworden, als een lijnrechte reactie op de onmisken bare sexuele frustratie in de pure En gelse detectiveroman een stelling waaruit hij dan weer concludeert: „De detectiveroman is behalve de typische uiting van de westerse democratie, ook het produkt van de christelijke cul tuur". Men hoeft het met dergelijke uitspraken niet eens te zijn, om toch te erkennen dat het betoog waarin ze voorkomen in elk geval gedurfd en zin nig is, en dat is meer dan men b.v. kon zeggen van de grote Vestdijk, die in zijn polemiek (Marionettenspel met de Dood, indertijd verschenen in de Ooievaarreeks) met S. Dresden, wel ke laatste overigens wél wist waarover hij sprak, menigmaal naast, de kop van de spijker sloeg, op een door overma tig zuigen toch al sterk gezwollen an- ti-speurdersduim. KORT EN GOED: Ab Visser heeft zich met zijn Kaïn sloeg Abel doen kennen als kenner, één onzer best ge- informeerde critici van het speurders- verhaal misschien wel dé best ge- informeerde, en in ieder geval degeen die daarvan op de meest eigen wijze blijk weet te geven. Die ene keer dat er hier in Nederland middels deze O. K. W.-opdracht althans iéts voor de misdaadlitteratuur is gedaan, is er tenminste iets belangwekkends uit de bus gekomen; het wachten is nu op de resultaten die het in de „of ficiële regionen" gaat afwerpen! Een lange zit, vrees ik. Bert Japin een eend zou ik om begrijpelijke rede nen niet meer weten te zeggen, maar kort en goed, het ging tenslotte over het „zo-zijn" van de kip en het „anders zijn" van de eend, aan welke spirituele kolder een einde kwam door Belcam po's verbazing over de restloos van zijn vleselijkheid en haar lusten ontdane bout. Belcampoglom, was zeer voldaan en hoogst mild, Schierbeek gaf het kne- kelveld op Belcampo's bord zijn groot moedige zegen, en daarmee had ik als animerend toeschouwer de realiteit van het surreële (of, als men wil, de sur- realiteit van het reële) voor mijn ogen zien waarmaken. EEN ANEKDOTE? Het is toen, voor zover ik kon waarnemen, precies zo ge beurd en ik meen er mee te kunnen demonstreren dat de vierde dimensie van Belcampo's werk geen litteraire truc is. Hij ziet zo, hij denkt zo, hij leeft zo, en zijn verhalen zijn, zonder te flirten met de „litteratuur" waaraan hem niets is gelegen, de neerslag daar van. Meestal beginnen ze op een ogen blik dat de gezapige dagelijkse gang van zaken door niets bedreigd schijnt te worden: „op een ochtend van een dag, waarvan niemand iets bijzonders verwachte(„Het laatste getuige nis"), „Notaris van Dalen zat op zijn kantoor als een spin in zijn web en spon lange draden van inkt op een vel gezegeld papier.(„Het olografisch testament"), één gemeente ken ik, die daar ligt, nog even onberoerd als op de dag der schepping Rijssen. („Het grote gebeuren"). Maar dan in eens gaat er in het beeld iets verande ren, „verschuiven": er valt een licht van onbepaalbare herkomst, waarin de realiteit een vreemd décor wordt. Bel campo bedenkt dat niet, het is hem zo ingevallen, het heeft zijn fantasie be speeld, en vat er al schrijvend uit te voorschijn kimt is voor hem zelf vaak de verrassing van „het onverwachte". Wat ik destijds over hem schreef, vond ik tijdens het herlezen van ver schillende verhalen uit deze Omnibus bevestigd: dat zijn werk onopzettelijk de realiteit „op z'n kop zet", geijkte principes omkeert, nu eens de chrono logische, dan weer de natuurlijk orde in een tegengestelde richting doet ver lopen, dimensies toevoegt en elimi neert, zonder zich daarmee met voor bedachte rade in het gezelschap te be geven van de surrealisten. Hij behoort tot geen „-isme" en neemt dan ook een unieke plaats in onze letterkunde in. Zijn gedachtenspel, zijn verbeeldings vermogen is te persoonlijk om hem met enige andere schrijver te vergelijken, hetgeen met oncritische ijver nog al eens is gebeurd. Poe werd natuurlijk genoemd en Meyrink, Alfred Jarry en Kafka, Villiers de l'Isle Adam en Guy de Maupassant. Nu, voor zover Bel campo in de letteren „fils de quelqu'un" zou zijn, is hij een bastaard, die met zijn afstamming niets van doen heeft. DE RUIM VEERTIG verhalen die deze omnibus vervoeren zullen, dunkt me, hun plaats van bestemming wel vinden bij lezers, die zijn werk onvol ledig kenden en er nu de uitzonderlijk heid van kunnen bespeuren. Dat de zet ter zowel de schrijver als de uitgever verraste mét een wijziging van de ze telverdeling in de omnibus, door op bladzijde 40 een stuk van „Oosterhuis" op de schoot van een „eenzaam" man te doen plaatsnemen, zal de lezer graag toeschrijven aan Belcampo's on ontkoombaar „surrealisme". DE JAARLIJKSE Shankar's kinder wedstrijd had voor het eerst plaats in 1949 en bleef tien jaar beperkt tot kinderen uit India. In 1959 werd de wedstrijd internationaal en werden er 6.000 inzendingen uit dertien landen ontvangen; in 1962, 100.000 inzen dingen ut 84 landen. Ruim vierhon derd prijzen staan ieder jaar ter be schikking, waaronder de grote prijs van de president van India voor de beste tekening; de prijs van de vice- president van India voor de beste litteraire inzending en hoofdprijzen voor alle leeftijdsgroepen van de mi- nister-president. Alle inzendingen die in de prijzen vallen en ook andere, die daartoe werden uitgekozen, zullen in het Children's Art"-nummer worden opgenomen; alle deelnemers wier werk voor publikatie is geaccepteerd ont vangen een gratis exemplaar van het Art" -nummer. De schilderstukjes van de kinderen die aan de wedstrijd hebben deelgenomen zullen over heel India en op vele plaatsen daar buiten worden tentoongesteld. ALLE KINDEREN geboren op óf na 31 december 1947 kunnen aan de wed strijd deelnemen. De inzendingen die nen origineel te zijn, zonder hulp in het jaar 1963 vervaardigd, waarvóór een waarmerk van een der ouders óf onderwijzer moet getuigen. Niet meer dan zes schilderstukjes of tekeningen van elk materiaal, behalve van pot lood, per persoon mogen worden inge zonden. Minimale afmetingen 20 x 25 cm. De litteraire inzendingen moeten met de hand in het Engels geschreven zijn en per persoon slechts uit twee verschillende stukken bestaan. Het onderwerp is vrij. Alle inzendin gen moeten zijn voorzien van naam, adres, geboortedatum en van de toe voeging of de deelnemer een jongen of een meisje is. Het adres is: Shankar's International Children's Competition, Odeon Building, P.O. Box 218, New Delhi, India.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 14