VOER VOOR
FOTOGRAFEN
Zfisco
discoucs
GONTSJAROV'S TOTALE LUIAARD, OBLOMOV
nieuwe boeken en boekjes voor fotovrienden
TWEEËRLEI BENADERINGEN VAN
150 JAAR NEDERLAND
Nieuwe uitgaven
ZATERDAG 23 NOVEMBER 1963
Erblf
PAGINA T W h E
m
Rob du Bois
EEN SUCCES OP PARIJSE TONEEL
Frank Onnen
(Vervolg van pagina 2)
J. H. Bartman
FOTOGRAFEREN de statistieken bewijzen het is de meest-verbreide
hobby in Nederland. In vrijwel elk gezin is tegenwoordig een fototoestel, dat
min of meer intensief gebruikt wordt. Toch produceert de overgrote meerder
heid van dat miljoenenleger bijna uitsluitend vakantie- en familiekiekjes.
Verder gaat hun ambitie of hun fototechnische kennis niet. Maar wie
serieus wat meer bereiken wil die heeft de stimulans van een goede voor
lichting nodig. En die is er, vandaag de dag, te kust en te keur. Daar zijn in
de eerste plaats onze twee Nederlandse fototijdschriften, „Focus" en „Foto".
Daar deze zich echter in het algemeen meer op de ietwat gevorderde amateur
richten, kan de prille beginneling zich
beter eerst een van die kleine hand-
leidingen-in-zakformatie aanschaffen,
die hem of haar een summier inzicht
geven in wat kan en wat niet kan.
Later komen dan eventueel de uit
voerige „standaardwerken" zoals Dick
Boers „Het Fotoboek" en „Het Twee
de Fotoboek, Windisch' „Nieuwe
fotoschool" en dergelijke in aanmer
king, om de verworven elementaire
kennis te verdiepen en te verbreden.
ALS IK een korte beginnerscursus
moet aanbevelen, dan valt mijn keuze
vooral op een nieuwe pocket van Fo-
cus-hoofdredacteur Dick Boer, getiteld
„Mijn kleinbeeldcamera" (Uitg. Focus
n.v., Haarlem), dat in enkele tiental
len bladzijden de gehele opnametech
niek bespreekt in een voorbeeldige,
voor ieder begrijpelijke samenvatting.
Er staat geen woord teveel, maar ook
geen syllabe te weinig in deze beknop
te leergang met praktische oefeningen
en wie deze stof behoorlijk in zich
opgenomen heeft, die kan zich zonder
meer in de „serieuze" fotografie-met-
inhoud storten. Het tweede deel van
het boekje behandelt, in korte karak
teristieken, de eigenschappen en moge
lijkheden van maar liefst tweehonderd
verschillende kleinbeeld- en halfklein-
beeldcamera's, alle met een afbeel
ding van het besproken toestel (want
het oog wil ook wat) en met een (af
zonderlijk bijgevoegd) prijslijstje. Op
een enkele fout in deze prijslijst na een
uitstekende gids, die u de keus van
een toestel zal vergemakkelijken en
u tevens de basiskennis verschaft voor
het maken van „betere" foto's. Het
boekje is royaal uitgevoerd en verlucht
met prima foto's en verduidelijkende
tekeningen.
WIE NOG GOEDKOPER terecht wil,
verwijzen wij gaarne naar de pockets
serie van Peter Charpentier, die wat
uitvoeriger op de diverse fototechni-
NU DE WINTER weer nadert zal
het in vele huisgezinnen langzamer
hand weer de tijd worden van de
winterse gelegenheidsplaten. Hei
verdient dan zeker aanbeveling enige
tijd uit te trekken voor het beluiste
ren van de Kerstcantate van Arthur
Honegger, het zeer ontroerende
laatste werk van de componist, dat
in zijn oeuvre zeker een zeer bijzon
dere plaats inneemt. De bekende
melancholieke ondertoon ontbreekt
in dit stuk niet, maar niettemin is
het een in hoofdzaak vitaal en fees
telijk werk, dat ook buiten de spe
cifieke Kerstsfeer voldoende beteke
nis heeft om te boeien, al is het april
of augustus. De opname is niet
ideaal, helaas, niet alleen omdat hij
wat scherp is, maar vooral omdat
de zo belangrijke crescendi en
diminuendi klaarblijkelijk langs
technische weg zijn afgevlakt: het
grandioze middendeel, waar Duitse
en Franse kerstliederen in een
groots contrapunt tot een enorme
climax worden gevoerd is op deze
plaat zo vlak alsof er een „sempre
mezzoforte" in de partituur stond
de zeggingskracht van dit frag
ment gaat geheel verloren en dat
ligt niet aan Ansermet, maar aan de
technici, die de opname maakten.
Jammer, want het is het hoogtepunt
van het werk, waar Honegger zich
een meester van het klassieke con
trapunt en een symobolist van allure
toont: het zal toch stellig een sym
bolische betekenis hebben tegelijker-
in het Frans en in het Duits kerst
liederen te laten zingen: volkeren,
verenigt u. Deze plaat is ondanks de
technische feilen, die eraan kleven
een belangrijke aanwinst voor de
Kerstliederenliefhebber de belang
rijke kerstliederen zijn in het stuk
verwerkt, en, zelfs naast de andere
opnam,en die van het werk bestaan,
is het een opname, die iedere disco-
fiel kan worden aangeraden.
HET INDRUKWEKKENDE RE
QUIEM van Gabriël Fauré werd al
eens eerder onder leiding van Cluy-
tens op de plaat vastgelegd, zeker
tien jaar geleden Ondanks alle uit
het tijdstip van de opname voort
vloeiende technische beperkingen
was dat een bijzonder fraaie plaat,
waarin vooral de sopraan Martha
Angelici (een naam die men vreemd
genoeg nooit meer tegenkomt) op-
VANDAAG worden besproken opnamen
van het Orchestre de la Suisse Romar.de
met solist en koor onder leiding van
Ernest Ansermet in „Une Cantate de
Noël" van Arthur Honegger (Decca BR
3115), van Victoria de Los Angeles, Die
trich Fischer Dieskau, koor en orkest
onder André Cluytens in het Requiem
van Gabriël Fauré (His Masters Voice AN
107) en van het Amsterdams Kamerorkest
onder leiding van Jan Brussen en André
Rieu in werken van Quantz, Haydn en
Ditters von Dittersdorf (Telefunken AWT
9429 C).
viel. Er is nu een nieuwe opname
onder Cluytens verschenen, dit keer
met solistische medewerking van
Victoria de Los Angeles en Dietrich
Fischer Dieskau. Gelukkig doet de
kwaliteit van deze uitvoering niet
onder voor die van vroeger. Cluy
tens blijkt andermaal een bijzon
dere dispositie te hebben voor de
fijnzinnige kunst van Ravel's leraar
en zowel de sopraan als de bariton
tonen zich onovertrefbaar, hoewel
wij wel even aan de wat zachter ge-
timbreerde stem van Martha Ange
lici moesten denken, toen wij deze
technisch het volmaakte sterk be
naderende plaat hoorden. Het Re
quiem van Fauré is een van de grote
meesterwerken uit het Frankrijk van
de vorige eeuw deze plaat is op
zichzelf een nieuw meesterwerk.
IN DE SERIE DAS ALTE WERK
van Telefunken verscheen een plaat,
t vaarop het Amsterdams kamer
orkest concertante werken speelt
van Quantz (onder leiding van
Jan Brussen), van Haydn en van
Karl Ditters van Dittersdorf (onder
leiding van André Rieau). In het
werk van Dittersdorf, Symphonie Con
certante in D voor contrabas, alt
viool en strijkorkest kunnen we als
solist de, onlangs bij Halfweg bij een
auto-ongeluk om het leven gekomen,
contrabassist Bernard Spieler horen
en constateren dat hij een voortref
felijk musicus was, wiens dood voor
het Concertgebouworkest een ern
stig verlies moet zijn geweest.
Inmiddels is het weinig belang
rijke muziek, die op deze plaats ver
eeuwigd werd Het stuk van Quantz
en dat van Haydn zijn werken zoals
er dertien in een dozijn gingen in de
achttiende eeuw Haydn is natuur
lijk beter dan Quantz, maar groot is
het verschil niet. De Symphonie Con
certante van Dittersdorf is boeiend,
maar zal ook na enige malen be
luisteren gaan vervelen. Uitstekende
achtergrondmuziek voor een intiem
diner, die voortreffelijk wordt uit
gevoerd op een plaat van goede kwa
liteit. Voor de gespecialiseerde ver
zamelaar daarbij een completering
van zijn discotheek.
s
is
sche en -esthetische problemen ingaat
en dat doet in een vlotte, ook voor
volstrekte leken prettig-lezende vertel
trant. Wie de hele serie bezit („Het
Prisma-fotoboek", „Foto-finesses" en
„Foto's in kleur", alle uitgegeven door
Prisma-boeken Utrecht-Antwerpen, en
„Foto's bij Flitslicht", verschenen bij
Pictura, Utrecht-Antwerpen), die kan
zich de gelukkige eigenaar noemen van
een uitstekende complete fotografische
leergang, en dat alles voor de prijs
van enkele guldens.
EEN ANDERE serie vormen de
„Amstel-pockets", geschreven door
Hans Borrebach en uitgegeven bij L.
J. Veens Uitgevers Maatschappij N.V.
te Amsterdam. De afzonderlijke titels
zijn „Alles over fotografie", „Betere
kleurenfoto's", „Alles over flitsen" en
„Prettig werken in eigen donkere ka
mer". Ze zijn wat royaler, op beter
papier uitgevoerd dan de hiervoor ge
noemde Prismaboekjes, maar onver
deeld gelukkig zijn we met deze reeks
toch niet. Hans Borrebach, voortreffe
lijk tekenaar en uitstekend beroepsfo
tograaf. kan putten uit een zeer gron
dige vakkennis, maar hij schrijft een
wat moeizaam Nederlands, met veel
omhaal van woorden, wat soms ten
koste van de duidelijkheid van zijn be
toog gaat, zeker voor beginnende ama
teurs. Bovendien worden sommige
merken camera's en fotomaterialen
door de auteur aanbevolen in een over
daad aan superlatieven die aan de wei
nig objectieve „voorlichting" in bio
scoopadvertenties doet denken. Wat
meer hand en voet hebben Hans Borre-
bachs uitgebreider fotoboeken zoals
„Topfoto's in kleur en zwart-wit", dat
eveneens bij L. J. Veen n.v. versche
nen is.
VOOR GEVORDERDEN met een dik
ke portemonnee is bestemd „Camera-
jacht op vogels en wild" door G. K.
C. van Tienhoven, voorbeeldig uitgege
ven door Focus N.V. te Haarlem,. Dit
is voornamelijk een technische intro
ductie tot de vreedzame maar uiter
mate moeilijke fotojacht in het vrije
veld, een der duurste specialismen in
de fotografie, maar ook een uitermate
dankbaar terrein. Hier is de eenogi
ge kleinbeeldreflex koning, maar dan
voorzien van super-telelenzen waarmee
men het schuwe wild als met de verre
kijker benaderen en vereeuwigen kan.
Het makkelijkst, zegt de auteur, zijn
de vogels, daar komt men meestal
wel met een teleobjectief van 13,5 tot
20 cm. uit. Maar daarna lokt het rood
wild, de herten, de gemzen en wat dies
meer zij. Daartoe moet men de echte
jachtlens te hulp roepen, de lange af
stand-artillerie met brandpuntlengten
van 40 cm tot 2 meter en dat is
helemaal niet zo eenvoudig, ook al staat
zo'n onding op een loodzwaar statief.
De stap van 40 cm naar de 100cm-
lens is net zo lastig als die van 13,5
cm naar de 40. En van het 1 meter
kanon naar de twee-meter-super is weer
een even grote overgang. Meestal heeft
men dan ook voor elke stap wel een
half jaar nodig om alle problemen on
der de knie te krijgen en scherpe foto's
te produceren en bij de smalfilm-
jacht met telelenzen is dat nog vele
malen moeilijker. Echt dus iets voor
fanatieke specialisten zoals de hierbij
in volle wapenrusting afgebeel
de auteur. Die dan nog maar onver
meld laat, dat deze liefhebberij de fi
nanciële capaciteiten van de meeste
amateurs verre te boven gaat, want
een super-telelens van klasse kost,
ruwweg, zo ongeveer f 1,50 of 2 per
strekkende centimeter brandpuntlengte.
Maar wie er een duizend of wat voor
heeft klaarliggen, hij ga zijn gang.
Want deze onbloedige jacht op grof
wild is stellig een van de meest fasci
nerende gebieden der kleinbeeldfoto-
grafie.
„Bouw zelf uw foto-apparatuur"
van H. A. Bierem.an, uitg. Focus N.V.
te Haarlem, is een uitstekende hand
leiding-met-werktekening voor het in
eigen beheer (en dus vrij goedkoop)
WHIWMIWIWIMIWWIWWWiWWMIWWMWMWyWAWWMWWMWMI
OBLOMOV, DE STERK
autobiografisch-gerichte ro
man die ongeveer een eeuw
geleden door Gontsjarov
werd gepubliceerd, neemt in
de Russische litteratuur nog
altijd een bijzondere plaats
in. Een boek dat niet alleen
unaniem als een litterair
meesterwerk erkend en be
wonderd wordt, maar dat
ook nog het symbool is ge
worden van een geestesge
steldheid, een stemming, een
atmosfeer. In zijn roman
zong Gontsjarov het loflied
op de totale, integrale lui
heid. En zijn naam dekt voor
de Russen nog altijd een
bepaalde Slavische „spleen",
zo'n extreem-lamlendige in
dolentie, gelijk voor de
Fransen een vrek, een glui
perd of een parvenu met
Molière's Avare, Tartuffe of
Bourgeois Gentilhomme kun
nen worden vereenzelvigd.
MEN KAN ZICH voorstel
len dat Marcel Cuvelier, be
gaafd acteur en toneelleider
van de jongere generatie,
zich voelde aangetrokken
door het idee Oblomov weer,
't is niet de eerste keer, op
de planken gestalte te geven.
Niettemin, een gevaarlijk
idee en een zware opgave,
omdat de ganse handeling,
door de aard van de held.
zich tot een soort psychisch
ontbindingsproces moet be
perken. Binnen dat raam
heeft Cuvelier, als bewerker
en als acteur, een bijzonder
knappe en geslaagde presta
tie geleverd. Alle aandacht
concentreert zich de hele
avond alleen op de hoofd
persoon naast hem zijn
de overige personen slechts
weinig substantiële figuran
ten, bijna schimmen. Het
innerlijk bestaan van Oblo
mov, of beter diens inner
lijke leegte, weet Cuvelier
met een mengsel van ver
veling, tragiek en toch ook
wel wat humor, waar en
zelfs tastbaar te maken
Oblomov (links) Marcel Cuvelier ontvangt een van
zjjn vrienden.
In het programma heeft
Cuvelier enige uitspraken en
maximes van beroemde man
nen over het thema van de
luiheid laten afdrukken die
't echter zonder uitzondering
over de humoristische boeg
hebben geworpen. Zoals
Tristan Bernard's vermaarde
woord: de mens is niet ge
maakt om te werken en het
bewijs is dat arbeid hem
vermoeit. Of Vauvenargues':
luiaards zijn mensen die
altijd zin hebben iets te gaan
doen.
DE GROOTHEID van
Gontsjarov's Oblomov nu is
dat hy helemaal geen excu
ses of een alibi in de humor
zoekt om zich uit de volste
overtuiging zijns harten
voortdurend en compleet als
een luiaard te gedragen.
Gontsjarov, die net als zijn
held, een verzwabberde en
decadente landjonker was,
heeft zijn hele leven de
kantjes er ook afgelopen
en in Oblomov tekende hij
dus zijn zelfportret. Het
manuscript is dan ook
zeker niet vlot uit zijn han
den gekomen: hij heeft er
tien jaar over nagedacht al
vorens uit verveling in de
tijd dat hij in Mariënbad een
rustkuur moest nemen de
bovenmenselijke inspanning
te kunnen produceren zijn
pen in de inkt te dopen en
vervolgens op het papier te
zetten.
Ook van die inspanning
legt hij, aan de hand van
Oblomov, getuigenis af. In
het boek en ook in het
stuk moet Oblomov dagen
en weken een dringende
brief schrijven aan zijn huis
heer die hem de huur heeft
opgezegd. De grote kwelling
van de mens: tussen taken
en urgenties te moeten kie
zen. Oblomov dreigt het huis
uit gezet te worden en om al
die vermoeienissen en tram
melant van een verhuizing
te voorkomen, zou hij dus
het hart van de eigenaar
met een brief moeten zien te
vermurwen. Het schrijven
van een brief, welk een
mateloze energie zal hij dan
op moeten brengen. Einde
lijk vermant hij zich, laat
zijn knecht pen en inkt en
papier brengen (natuurlijk
zit of ligt hij nog in zijn bed,
de plaats en de houding
waarin hij zijn leven pas
seert en waar hij ook zijn
vrienden en ex-collega's van
kantoor pleegt te ontvangen).
Als de pen in de inkt is ge
doopt en hij de eerste volzin
al in gedachten heeft gefor
muleerd, veroorzaakt het
eerste contact met het papier
een klad: genoeg om Oblomov
voor lange dagen met een
intense walging van elke
handeling of daad te vervul
len En zo vliet, of kruipt,
zijn leven in consequent ve
geteren dan weer verder
voort.
CUVELIER HEEFT MET
zijn Oblomov nu dus het
theater van een figuur voor
zien die in de galerij van in
carnaties van menselijke
karakters in hun uiterste
verschijningsvorm, tot dus
ver nog ontbrak. Een afwe
zigheid die ook niet zo moei
lijk te verklaren was. Want
Gontsjarov had immers zijn
eigen luiheid zwaar geweld
moeten aandoen, om Oblo
mov, naar zijn evenbeeld, te
kunnen scheppen. Aangezien
Cuvelier een talentvol acteur
is, ben ik er niet zeker van
of de luiheid die hij uitr
beeldt, eveneens deel uit
maakt van zijn eigen wezen
en karakter. Doch in elk ge
val mag men hem dankbaar
zijn, want ook op de plan
ken en in horizontale
stand is Oblomov een we
zen waarop men in één
avond nog lang niet is uit
gekeken, en die men even
min gauw en gemakkelijk zal
verncten.
vervaardigen van een vergrotingstoe
stel (vijf typen), een diaprojector
en diverse kleine hulpmiddelen voor
camera en donkere kamer. Wel moet
mij als anti-doe-het-zelver van het hart,
dat tekst en tekeningen bij de lezer
een flinke dosis theoretische en prak
tische ervaring vooronderstellen. Met
andere woorden: voor de prille gele
genheidsknutselaar zonder veel routi
ne en gereedschap lijkt het mij alle
maal wel een beetje te moeilijk.
VAN ZEER bijzondere klasse en
dit zowel naar inhoud als qua vorm
geving is het standdaardwerk „A
manual of advanced Photography"
door Andreas Feininyer, waarvan zo
juist bij J. H. De Bussy in Amsterdam
een voorbeeldige Nederlandse verta
ling, door S. G. F. Hageman, versche
nen is onder de titel „De hogere school
der' fotografie". Feininger, van af
komst Duitser, maar al sinds vele ja
ren Amerikaan, is een'der staffotogra
fen van „Life" en heeft zich ook als
„foto-scribent" met vele boeken en pu-
blikaties wereldvermaardheid verwor
ven. Zijn rijke ervaring in de nieuws-,
de reportage- en de „artistieke" foto
grafie heeft hij nu verdisconteerd in
dit lijvige boek dat een volledige ex-
posee omvat van de vele bijzondere
effecten die er ih de lichtbeeldkunst
te bereiken zijn met technische hulp
middelen als filters, pola-screens en
dutoschijven, maar ook met in wezen
simpele foefjes en kneepjes die, met
smaak en fantasie toegepast, de foto
graaf in staat stellen, de werkelijkheid
om te buigen naar zijn persoonlijke
visie of beleving, en aldus zijn opna
men sfeer, dynamiek, emotionele
spanningen, kracht of ruimtelijke wer
king „mee te geven". Niet in de laat
ste plaats door de serie eigen foto's,
waarin Feininger de gegeven voorbeel
den verduidelijkt, is dit boek een
kostbaar bezit voor ieder die de do
cumentaire fotografie ontwassen meent
te zijn.
H. C.
Albert Helman te spreken doodge
wone held gedroeg, heeft, door illegale
bladen te stencillen, kinderklercn te
sjouwen, overvallen op distributiekan
toren en bevolkingsregisters te plegen,
microfilms te maken, geheime zenders
te bedienen, voor de buitengewone hel
den uit onze nationale historie aller
minst ondergedaan. Ik vind dat te wei
nig Nederlanders dat weten willen en
ik vind dat het in dit gedenkboek dui
delijk moet worden gezegd."
Dat is tenminste mannentaal, die ver
dient nog eens afzonderlijk gedrukt en
bijvoorbeeld ter gelegenheid van de
Bevrijdingsdag huis-aan-huis verspreid
te worden.
HET BOEK VAN ELSEVIER heeft
alleen zijn knus-vaderlandse titel „Wij
samen onder de Oranjes" tegen. De
inhoud is gelukkig knus noch formeel.
De samenstellers van dit gelegenheids
werk drs. D. de Boer en dr. Joh. de
Vries met medewerking van prof. dr.
Ovink hebben de medespelers in
anderhalve eeuw vaderlandse geschiede
nis voor zichzelf laten spreken door hen
te citeren uit alles wat ze aan het papier
hebben toevertrouwd: rapporten en ver
slagen, artikelen en dagboeken.
Deze methode verleent aan een ver
der verwijderd en dus moeilijker te
controleren verleden veelal de smeuïg
heid van de anekdote en het curiosum:
voor het verleden en het heden is ze
hachelijk: zal de tijdgenoot zich be
perken tot de citaten die passen in de
gangbare publieke opinie of die repre
sentatief zijn voor het oordeel van de
spraakmakende gemeente, of zal hij ook
andere uitingen opsporen, die weliswaar
minder populair zijn, maar wel
licht in de toekomst algemeen aanvaard
zullen worden? De citatenverzamelaar
wordt nog door een ander gevaar be
dreigd: dat van de verveling welke zich
opdringt door de opeenvolging van
elkaar voortdurend compenserende en
tegensprekende citaten. Dit als gevolg
van de nagestreefde neutraliteit in het
werk.
DE AUTEURS van „Wij samen onder
de Oranjes" hebben die problemen vir
tuoos opgelost, getuige het voortreffe
lijke boek dat thans in de etalages
ligt. Het is niet slechts interessant en
leesbaar, het is bovenal leerzaam om
dat het ons een spiegel voorhoudt. Al
die citaten geven antwoord op de
vraag hoe de Nederlander zichzelf ziet
en waardeert. Of toch niet. Want de
indruk welke men na lezing van al die
uitspraken over sociale en economi
sche politiek, over kunst en bedrijfs
leven, geesteswetenschappen en ont
spanning bewaart, komt overeen met
de eveneens aangehaalde karak
teristiek welke de Franse auteur Henry
Asselin in 1933 van ons land en volk
publiceerde:
„Hoe langer men onder de Neder
landers woont, des te minder kent men
hen. In tegenstelling met de Fransen
hebben ze nauwelijks zin voor poli
tieke ideologie, nog minder voor poli
tieke discussie. Er is een hang naar
mystiek, wat niet uitsluit, dat de
Nederlander geneigd is anderen de les
te lezen. De ironie is hem vreemd."
Wij hebben er geen behoefte aan dit
oordeel met deze bespreking verder te
staven.
„ZO LEEFDEN DE ET RUS KEN" door
Jacques Heurgon (Hollandia, Baarn).
Zij, die wat meer willen weten óver
de Italiaanse geschiedenis en zich daar
om nader in de Romeinse historie ver
diepen komen onverbiddellijk het woord
„Etrusken" tegen. Steeds weer valt het
op welk een grote invloed dit volk
heeft gehad op de Romeinse cultuur.
Jacques Heurgon gaat in zijn boek zeer
uitvoerig op dit mysterieuze volk in,
dat een volstrekt eigen taal had, die
nog slechts zeer fragmentarisch is ont
cijferd. Hij bespreekt de grote Griekse
invloeden op de bewoners van Etrurië,
die veel van hun gewoonten weer heb
ben doorgegeven aan de Romeinen.
Drs. H. L. Wesseling zorgde voor een
nauwkeurige vertaling van dit boek,
dat de laatste stand van de etruskologie
uitstekend weergeeft.
„DE MANTEL DER LIEFDE" door
Leonhard Huizinga (H. P. Leopold, Den
Haag).
Twintig korte verhalen van de popu
laire schrijver, die steeds zijn toege
spitst op verrassende pointes.