Verhaal door Maps Valk
ZATERDAG 30 NOVEMBER 1963
Erbl]
PAGINA ZEVEN
Maps Valk
V
Toen ik Henk leerde kennen en later
met hem trouwde, waren wij beiden
werkzaam buiten Europa.
Hoéwei wij steeds het voornemen
maakten om voor Henks verlof naar ons
eigen land terug te keren, kwam het er
nooit van. Blijkbaar vervreemdden wij
toch van het vaderland en brachten wij,
kinderloos als wij waren bovendien,
liever onze vrije tijd elke keer elders
door.
Zo kwam 't dat Henk nooit m'n broer
Albert, een medicus, zijn vrouw Irma
en hun vijf kinderen had leren kennen.
Trouwens van deze neefjes en nichtjes
had ik ook alleen maar de twee oudste
meegemaakt.
Wel ontvingen Henk en ik, in onze
standplaatsen aan <te rand van woes
tijngebieden, met grote, onregelmatige
tussenpozen brieven en foto's van Al
berts gezin, een contact, dat uitslui
tend door Irma e^ mij werd gaande
gehouden.
Er restte eigenlijk weinig meer dan
een verplichte relatie tussen ons over
en weer.
De foto's van de kinderen bekeek ik
vluchtig, zoals men de platen in een
tijdschrift omslaat. De, oudsten, waren
onherkenbaar voor mij geworden, de
jongsten kende ik niet, ik had geen en
kele band met hen.
Van Irma's kant werd de losse be
trekking evenmin verdoezeld, want de
zes of twaalf foto's, die we tegelijk toe
gestuurd kregen, waren duidelijk ach
ter elkaar genomen. Dat bewezen de
zelfde jasjes, dezelfde jurkjes van de
kinderen in eenzelfde omgeving, bij de
zelfde lichtval.
Irma verwachtte noch wekte veel in
teresse voor het reilen en zeilen van
het gezin van mijn broer en wij deden
zelf nauwelijks anders.
De een of andere dag schreef ik een
brief met het voornaamste nieuws, dat
meestal Henks werk betrof en op die
manier hoorden wij van Irma dan weer
over Alberts praktijk, die zich steeds
uitbreidde, over het nieuwe, grote huis,
dat ze hadden laten bouwen en waar
Irma, zoals ze opgelucht verzuchtte,
eindelijk voldoende ruimte had. voor al
le kinderen en voor alle patiënten.
Ze hadden zelfs, achter de tuin, een
stuk weiland langs de rivier. Wanneer
Albert vrij was viste hij daar. De grote
re kinderen trokken er met een kano
op uit en Albert dacht er over binnen
kort een zeilboot te nemen.
Waar Irma niet over schreef was over
haar eigen drukke leven. Waarschijn
lijk was dat in haar positie van dok
tersvrouw met 5 kinderen vanzelfspre
kend, in elk geval niet de moeite waard
om te vermelden in de schaarse be
richtgeving.
Ik maakte het op uit een terloopse zin
als „de oudste kinderen helpen mij ge
lukkig al mee" en „het praktijkhuis
êist van mij nu eenmaal het meeste
werk".
En op de foto's leek Irma's gezichtje
smaller, dan ik het mij herinnerde, met
diepliggende ogen.
Albert scheen zichzelf overigens net
zomin te sparen. Er liepen vouwen
door zijn gezicht, langs zijn neus. Hij
was ongetwijfeld het voorbeeld van de
overbelaste medicus van onze tijd.
Henk haalde zijn schouders op. wan
neer ik, na een brief van Irma, over
deze dingen' ieté opmerkte.
„Hier gaan de mensen dood van ge
brék" zei hij en wees om zich heen
naar de woestijn, zichtbaar achter de
stad.
Daar nam ergens een kleine sinaas
appelplantage het op tegen de onvrucht
baarheid. Verderop was het droge, 10de
rotszand aan zichzelf overgelaten en
de enkele herder met zijn schapen, die
even rood en stoffig als de grond wa-
ren. „Daarginds" vervolgde Henk „lo
pen ze maagzweren en hartinfarcten op.
omdat ze niet meer voor hun bestaan
hoeven te vechten."
Henk was van ons beiden nog het
meest vervreemd van de geciviliseerde
wereld. Zijn jaarlijks bezoek aan de di
rectie op het hoofdkantoor in Europa
deed hij altijd zo vlug mogelijk, per
vliegtuig af. Hij bezocht geen familie
leden of bekenden. Hij bracht nooit
-nieuws over Europa mee, hij keerde
liever een uur eerder dan later op on
ze post terug.
Tot wij op een dag het telegram ont
vingen van de hoofddirectie, gevolgd
door een uitvoeriger brief van hen met
het bericht, dat we al enige tijd ver
wacht hadden en waar Henk tegenop
Het was voor de grote vakanties de
gebruikelijke promotie, die ditmaal ech
ter een heel belangrijke benoeming in
hield en waarom wij waarschijniijK
4 voorgoed zouden moeten terug keren.
„Ik accepteer het niet" zei Henk her
haalde malen, „ik blijf niet daarginds.
Ik ging niet op zijn afwijzingen in.
Ik raadde aan: „We wachten de be
sprekingen af. Je kunt je eisen stellen.
ȕL-j_m +p beslissen, niet
JIJ
alle
had
naar
De kaarten voor
liet vijftal
Uiteindelijk heb
lik kan evengoed hier blijven, in-
plaats van te. vertrekken voor die be
sprekingen. Ik vlieg alleen maar even
-heen en weer, zoals anders.
Dat zoiets in dit geval onmogelijk
was, begreep hij toch wel. En aan Al-
bert en Irma schreef ik uitvoeriger ov er
onze komst.
Voor we vertrokken gromde Henk nij
dig: „Als ik in een duur pak achter
een directiebureau moet zitten en door
een telefoon gewichtig moet doen en
als we cocktailparties moeten aflopen,
keren we zo weerom, dénk eraan.
Henk had niet gewild, dat ik mijn
broer de datum van onze aankomst zou
k^het begin wenste hij met rust ge
laten te worden.
Wij werden dan ook alleen afgehaald
door een van de directeuren, die ons
hoffelijk en onopvallend verwelkomde
enons op de hoogte stelde van
voorzieningen, die men getroffen
voor de eerste tijd van ons verblijf.
De tweede dag belde Henk op r
het hoofdkantoor. wr,-»
Het ontstemde hem, dat de ^esPr
king niet nog dezelfde dag plaatss had.
Wat hem betrof kon zoiets op elk uur
van een etmaal gebeuren.
Voor belangrijke dingen is altijd
tijd" morde Henk. „Ik ga viswater op
zoeken, hier."
„Viswater?" dacht ik.
Ik stelde Henk voor Albert op te bel
len en meteen ons eerste bezoek aan
hem aan te kondigen.
Die kennismaking verliep eerst wat
vormelijk, maar de komst van de vijf
kinderen redde het geheel.
Ze hadden alle vijf lieve snuitjes en
grote ogen, waarmee ze ons onbevangen
aanstaarden.
Tijdens het daaropvolgend gesprek,
dat tussen de mannen al spoedig over
vissen ging, bekeek ik Irma ongemerkt.
Irma was vroeger een mooi meisje
geweest, van een stralende, fascineren
de schoonheid.
De eerste keer, dat Albert, als semi-
arts, haar mee naar huis bracht, waren
we er allen een ogenblik door verrast
geweest.
Die specifieke jeugd-schoonheid was
verloren gegaan. Ik merkte op, dat haar
wimpers minder dicht en fluwelig wa
ren. Haar huid, die glad en rose was
geweest, had vooral aan de handen, rond
de polsen, duidelijk ingeboet. Maar
haar haar was even dik en glanzend
als vroeger, glanzend als een jong kind
en haar mond was mooier geworden.
De vorm was verfijnd, er lagen allerlei
uitdrukkingen om.
Er was iets nieuws over haar gekomen,
dat er vroeger niet geweest was. In de
plaats van het stralende leek er een
neiging tot in zich, zelf gekeerdheid te
zijn, een aarzeling om op te vallen, om
te veel mee te tellen. Het gaf aan haar
wezen een zachtheid, die klankrijker
was geworden.
Ik hoorde hoe ze Henk iets over het
viswater in de sloten vertelde en ik
zag, hoe Henk luisterde, naar haar
stem, niet naar wat ze zei. Want Albert
moest het even later in het gesprek
herhalen.
Irma stelde voor de tuin en het wei
land te gaan zien, waarover ze indertijd
geschreven had.
In de tuin troffen we een paar van
de kinderen.
Albert liep ons met grote stappen
vooruit naar de rivier, maar Irma
wees ons intussen op verschillende din
gen, op enkele bijzondere planten in de
tuin, op de vlinderboom, die met zoet-
geurende, paarse pluimen in de zomer
wind bewoog, op het hoge hek. dat de
tuin afscheidde van het weiland, om de
allerkleinsten weg te houden van de ri
vier, en, eenmaal op het weiland, op
een zwart géteerde schuur, waaruit kin
derstemmen opklonken.
In de winter is dit het botenhuis" leg
de ze uit. „Nu, in de zomer, spelen de
kinderen er soms in."
We keken er even binnen.
Irma's dochtertjes zaten aan een ta
feltje, met een theeserviesje voor zich.
Irma lachte hen toe en, hen weer met
rust latend, vervolgde ze tegen ons:
„Soms slapen de groten er, bij wijze
van kamperen."
Op een plank tegen de wand ontdek
ten we de stokken en het canvas van
veldbedden en op een andere plank vis
tuig.
We lieten de schuur achter ons en
voegden ons- bij Albert, die al aan de
rivieroever stond en- naar een .van- zijn-
kinderen, zwemmend in het water
keek. Het kind sjorde en trok aan een
kano en proestte lachend en onver
staanbaar iets naar zijn vader.
Toen het zijn moeder zag werkte het
zich snel en behendig in de boot en ped
delde verheugd op haar af.
„Kom je ook, kom je ook zwemmen?"
vroeg het van verre. ..Nemen we de
zeilboot? Toe, de zeilboot, kom je
mee?"
De zeilboot lag een eind verder in
een inham. Zijn romp dobberde zacht
jes op en neer.
Irma schudde haar hoofd.
„Een andere keer" beloofde ze. „Als
vader en oom Henk gaan vissen, gaan
wij zeilen."
Oom Henk ging na de eerste keer
dikwijls met hun vader vissen. Zolang
de besprekingen duurden, zolang er
geen beslissing was gevallen, zolang er
geen besluit genomen werd, net zomin
door oom Henk. zolang wij in het land
warén, viste Henk met Albert.
We bezochten nu ook familie en ken
nissen. maar de omgang met het gezin
van mijn broer had verre de voorkeur.
Uiteraard zochten wij, die nog niets
anders dan onze hotelkamer hadden,
het meer bij Albert en Irma, dan dat
zij ons opzochten. Albert was door zijn
praktijk teveel aan de directe omge
ving van zijn huis gebonden terwijl ons
de bedrijvigheid van de vijf kinderen
weer aantrok.
Ik vroeg me af of wij wellicht zon
der het goed te beseffen al te zeer kin
deren hadden ontbeerd.
Henk gaf me geen antwoord hier op.
Henk nam de functie aan, voorname
lijk omdat er een; veelvuldig reizen door
Europa aan verbonden was.
Omdat ik hem altijd in belangrijke
mate bijstond in zijn werkzaamheden,
zou ik hem ook nu dikwijls vergezellen.
Bovendien bezorgde men ons een re
delijke huisvesting.
De eerste tijd bleef Henk op het
hoofdkantoor.
Intussen werd ik in beslag genomen
door de inrichting van onze woning.
Wanneer ik daar al te druk mee be
zig was zocht Henk, zonder mij, verpo
zing in het gezin van mijn broer. Voor
ons, die aan grote afstanden gewend
waren, was die naar Alberts woon
plaats van geen betekenis.
Zo gebeurde het, dat ik op een keer,
toen ik genoeg kreeg van de ongewone
beslommeringen aan een nieuw huis,
Henk volgde naar Albert.
Het dienstmeisje vertelde me. dat
mijn broer naar patiënten w*as, dat de
kinderen buiten op 't weiland speelden
en dat mevrouw en mijn man -daar ook
naar toe waren gegaan.
Ik doorliep de tuin, die verlaten lag
in zijn kleurige silte en wilde me bij
de anderen voegen.
Uit de verte zag ik de boot, omringd
door de kinderen, terwijl Irma en Henk
op hun gemak naderden.
Ineens greep Henk Irma bij een
schouder, zijn arm om haar heen. Ir
ma schoof door de onverwachtheid van
dit gebaar een ogenblik tegen hem aan.
Hij wees met zijn vrije hand naar iets
voor hen op de grond, klaarblijkelijk
liet hij haa-r het een of ander uit de
weg gaan. Maar daarna maakte hij
geen aanstalten zijn hand van haar
schouders af te nemen.
Een andere keer kwamen Albert en
Irma ons eens opzoeken in ons bijna
gereed gekomen huis. De gesprekken
werden voornamelijk tussen Albert en
Henk enerzijds en tussen Irma en mij
anderzijds gevoerd. Henk en Irma
richtten nauwelijks 't woord tot elkaar
er was geen aandacht te bespeuren tus
sen hen.
Maar bij het weggaan, terwijl Henk
Irma in haar mantel hielp, legde hij- in
een gedachteloos moment zijn hand in
haar hals.
Tijdens onze bezoeken over en weer
merkte ik aan Irma echter niets. Ik
kreeg de indruk, dat het vrijwel langs
haar ging.
Wij hadden in die eerste tijd aan et
telijke society-verplichtingen te voldoen
Ernaast waren de andere kinderen
bezig in de kano en wilden hem ieder
voor zich, onder luid gekrakeel, afdu
wen, tot dit tenslotte de sterkste defi
nitief lukte en het stel, plotseling rus
tig, wegpeddelde en een eind verderop
in een kreek verdween.
Ik was intussen de schuur genaderd.
Ik hoorde hoe de deur krakend en
piepend door iemand geopend werd, ik
zag Irma in een katoenen broek canvas-
hoezen naar buiten slepen. Ze werd ge
volgd door Henk.
Ze boog zich een ogenblik over haar
spullen, maar terwijl ze zich weer op
richtte sloeg Henk zijn arm om haar
heen en Irma maakte zich er niet uit
los.
Ik schoof voorzichtig achter de schuur
om ongezien te blijven en wachtte een
hele poos eer ik te voorschijn kwam.
en maakten en ontvingen veel visite.
Henk had een afkeer van dergelijke
gelegenheden en gedroeg zich terugge
trokken en verstrooid alsof het hem het
minst van allen aanging. Behalve de
vallend veel, noch opvallend weinig met
elkaar bemoeiden en het duidelijk was,
dat Albert geen enkele argwaan koes
terde, wilde ik veronderstellen, dat
Henk zich misschien nauwelijks bewust
was van zijn belangstelling voor mijn
schoonzuster.
De mogelijkheid, dat ik me een en
ander verbeeldde sloot ik uit. In de om
standigheden waarin wij altijd geleefd
hadden, zonder kinderen, aangewezen
op elkaar in de eenzaamheid van bui
tenposten kenden wij tenslotte elk de
tail van eikaars gedrag. De verande
ring in Henk was Onmiskenbaar.
Hij deed geen moeite om zijn eerste
reis te bespoedigen. Dat het regelmati
ge. dagelijkse leven op het hoofdkan
toor hem nog niet verveelde, was onge
woon. Hij had allang ongeduldig, onte
vreden moeten ziin en reikhalzend moe-
keer, dat wij ook Albert en Irma bij
ons vroegen.
Op dat tijdstip roeide Henk in de
groene boot naar een geschikte plek om
te vissen en liep Irma in de richting
van de kreek, van waaruit de stemmen
van haar kinderen opklonken.
Ik spoorde Henk niet aan tot ons
eerste vertrek, ik vergezelde hem niet
zorgvuldiger naar mijn broer en schoon
zuster. Maar ik dacht aan de schuur,
aan het hoge gras op het weiland, aan
de kreken, dicht omgeven door riet,
waar een boot zonder ander geluid dan
enig zacht schuren langs de halmen, in
kon schuiven.
Ik dacht aan de vrijheid, die Irma
had door de drukke praktijk van haar
man, zijn mate van afwezigheid.
Ik dacht daaraan, wanneer Henk en
ik op bezoek waren en Henk verstrooid
deed.
Ik dacht daaraan, wanneer Henk
naar Albert vertrok .om te vissen, wan
neer Irma mij in haar huis verwelkom
de.
Enkele dagen voor ons eerste vertrek
dineerden wij bij Albert en Irma.
Zelden had Henk zich zo bereidwillig
en attent in het gezelschap getoond, hij
voelde zich kennelijk prettig, in Irma's
bijzijn.
Maar omdat ze zich beiden, noch op-
ten uitzien naar de datum van ohs ver
trek.
De gang van zaken beviel hem blijk
baar, zijn werk op het hoofdkantoor en
zijn ontspanning bij Albert, het vissen,
de levendigheid van de vijf kinderen en
Irma bij dat alles.
■Op een warme nazömermiddag be
sloot ik plotseling bij mijn broer langs
de rivier koelte te zoeken. Ik waar
schuwde niemand. In het huis Was al
leen het dienstmeisje aanwezig, dat mij.
opendeed en op de telefoon lette.
Iedereen was buiten, vertelde ze me.
Ik wandelde op mijn gemak de tuin
door. Aan het einde ervan, tegen het
hek speelden in de zandbak de kleinste
kinderen. Ze gooiden langzaam en ern
stig het zand bij scheppen buiten boord
en keken alleen even op, ten ik naderde.
De zon scheen op hun glanzend kin
derhaar. Boven, de laatste bloemen vlo
gen de vlinders en de warme lucht
rook bitterzoet.
Ik betrad het weiland.
Er was niet gemaaid, Irma liet dit
zo weinig mogelijk doen.
Het gras stond hoog met paarse en
grijze pluimen, als een wuivende weer
schijn over het land. Overal staken de
reusachtige, kale zaadschermen van
het fluitekruid omhoog, slechts hier en
daar nog afgewisseld door de witte
bloesemparasols.
In de verte golfde, zo traag, alsof hij
niet verder kwam, de blauwe rivier.
De groene roeiboot, die voor het vis
sen gebruikt werd, lag vastgemeerd
aan een paaltje in de modder van de
oever.
De kinderen aten voor die gelegenheid
alle vijf apart in de kinderkamer. We
namen daar afscheid van hen.
„Sturen jullie ons kaarten?" vroegen
ze. „Met vreemde postzegels?"
„Gekleurde kaarten?" vroegen de
kleintjes.
„Ik zal jullie, overal waar ik kom,
een kaart sturen" beloofde Henk gul.
„Krijgen we elk één?-" vroegen ze.
„Voor ieder één?"
„Nee", weerde Henk snel af en mar
chandeerde: „Eén kaart voor jullie al
le vijf. Een kaart voor het vijftal" stel
de hij voor.
Ze keurden het goed.
Nog voor we goed en wel in ons eerste
hotel geïnstalleerd waren, verstuurde
Henk aan de receptie al een kaart voor
het vijftal en enkele dagen later een
tweede. Daarna schonk ik er geen aan
dacht meer aan.
In het begin vroeg ik me wel eens
af, wanneer per toeval mijn blik op
Henk bleef rusten, of hij met Irma con
tact zou hebben.
Het zou niet zo moeilijk voor hem
zijn.
Al was ik, als hulp bij zijn werk
zaamheden dikwijls bij hem, er bleef
hem gelegenheid te over om alleen, in
elk geval zonder mij, te zijn.
Er was voldoende mogelijkheid om
Irma op te bellen. Irma van haar kant
kon hem poste restante schrijven zon
der dat ik het ooit hoefde te merken.
Het kwam bovendien wel voor, dat
Henk tijdens ons buitenlands verblijf
voor een enkele dag terug moest naar
het hoofdkantoor. In zo'n geval kon ik
niet anders dan achterblijven. Voor
Henk en Irma kon het een ontmoeting
betekenen.
Het omgekeerde gebeurde ook wel.
In geval van kortstondige reizen bleef
ik thuis en ging Henk alleen weg. Wel
iswaar bezocht ik dan dikwijls mijn
broer en gewoonlijk trof ik Irma thuis,
maar hoeveel gelegenheid bestond er
niet daarvoor en daarna voor haar en
Henk7 Henk hoefde maar een paar uur
eerder dan afgesproken was terug te
komen of een paar uur later te ver
trekken en voor Irma was het mak
kelijk een voorwendsel te bedenken om
korte tijd van huis te zijn. Het lukte
ieder mens altijd wel zich nu en dan
onbereikbaar te maken en dat was vol
doende.
Henk zelf verraadde zich overigens
bitter weinig.
Wanneer ik iemand van mijn verden-
king zou vertellen, zou ik waarschijn
lijk vierkant uitgelachen worden en te
horen krijgen, dat ik aan hersenschim
men leed.
Men zou mij voorhouden, dat Henk ge
lijkmoedig was als altijd en dat in zijn
werkwijze geen verandering te bespeu
ren viel.
Maar Henks verstrooidheid ontging
mij niet. Meestal viel deze in de eergte
dagen na een vertrek. En er waren pe
rioden van een onrust irt hem, die ik
vroeger nooit gekend had.
En welke waarde zou ik bovendien
aan Henks evenwichtigheid en rust
hechten? Het kon zijn oorzaak vinden
in de zekerheid omtrent een ontmoe
ting met Irma. in de herinnering aan
hun laatste samenzijn, in de zekerheid
omtrent hun gevoelens voor elkaar.
Op een keer. dat ik Henk weer voor
enkele dagen alleen had laten vertrek
ken bezocht ik Albert en Irma onver
wachts.
De kinderen verwelkomden mij jui
chend. Ze hadden die morgen juist een
kaart van oom Henk ontvangen, vertel
den ze me en trokken me mee naar de
kinderkamer om hem mij te tonen.
Ze haalden een grote bonbondoos uit
een kast en gooiden hem leeg op de-ta
fel voor hen.
Er gleed een stroom van glimmende,
gekleurde prentkaarten uit. Het waren
afbeeldingen van de plaatsen, waar we
geweest waren op onze reizen en, zoals
de laatste, waar Henk alleen geweest
was. Ik stond verwonderd over de hoe
veelheid ervan. Het waren er veel meer,
dan ik van Henk ooit verwacht zou heb
ben Ze waren alle geadresseerd aan
„het vijftal" en de meeste droegen als
afzender slechts „oom Henk".
Een van de kleintjes schoof kraaiend
zijn handen in de berg glanzende pren
ten.
Onmiddellijk deden de anderen hem
na.
Later polste ik Henk voorzichtig over
die kaarten.
Hij antwoordde afwezig. Hij had be-.
loofd .het vijftal kaarten te sturen. Zei.
Jjij --c - »- - - "v r ~r~
„Zoveel?" vroeg ik bedeesd, als
sprak ik over iets iridiscreets.
Hij trok zijn schouders op.
Intussen verstreek er een jaar en
brak voor ons de tweede herfst in Euro
pa aan.
Wij brachten die in het warme zui
den door en wisten slechts van mist in
noordelijker streken door de kranten.
Henk moest naar een vergadering op'
het hoofdkantoor, maar nergens stegen
meer vliegtuigen op.
Hij telegrafeerde voor alle zekerheid
vanuit ons hotel over de verhindering
en verstuurde meteen een kaart voor
het vijftal.
De volgende dagen brachten geen
verandering in de situatie.
Henk belde op over de belangrijkste
dingen, die hij had mede te delen.
Tegen mij verzuchtte hij: „Het heeft
geen zin per trein te komen Er zijn
teveel van ons slechts op het vliegver
keer aangewezen. We zijn gedwongen
op hen te wachten."
Eindelijk vertrokken er op een dag
enkele vliegtuigen. Het leek Henk op te
luchten. Hij ging zo gauw. mogelijk
weg.
Ik bleef achter, omdat Henks afwe
zigheid maar kort zou zijn en ik ach
terstallig werk moest inhalen.
De volgende dag kwam de mist nog
dichter dan eerst terug. Ik hoorde over
de nieuwsberichten van stagnatie en
ontwrichting van het verkeer in ons
land.
Henk belde'op en bevestigde het.
Het was een gewoonte van ons, dat
Henk mij elke morgen vroeg opbelde
om te informeren en zonodig mij in
structies te gevên.
Op een ochtend bleef zijn telefoontje
achterwege. De hele' dag hoorde ik niets
van hem. Op het einde van de namid
dag overwoog ik het hoofdkantoor aan
te vragen, maar een zekereschroom
weerhield mij ervan. Inplaats daarvan
probeerde ik Albert. Misschien wist hij
iets. Misschien kon hij vertellen hoe
laat Henk bij hen was aangekomen en
weer weggegaan of zou hij, niets ver
moedend, Irma's naam in verband
daarmee noemen.
„Ik ben de hele dag van huis ge
weest, maar Irma is misschien Op de
hoogte."
„Na de lunch, omstreeks mijn spreek
uur, is hij mét Irma vertrokken."
Albert echter toonde zich verbaasd.
Henk was helemaal niet bij hen ge
weest.
„Ik hoop" eindigde hij, „dat Henk zo
verstandig is niet de auto te gebruiken.
Het is levensgevaarlijk op de weg. Ik
werk dag en nacht aan auto-ongeval
len
In de avond kwam er telefoon voor
mij.
Een onbekende vrouwenstem noemde
mijn naam en vroeg uitdrukkelijk of zij
met mij sprak. Even uitdrukkelijk in
formeerde zij of ik Henks echtgenote
was. Ik bevestigde beide vragen.
„Kunt u een ogenblik kalm luisteren,
naar een ernstig bericht?" vervolgde
de stem.
Ze herhaalde haar vraag ofschoon ik
geantwoord had. Daarna sprak ze
woord voor woord iedere zin uit en her
haalde zin na zin.
„Uw man heeft een ernstig auto-on
geluk gehad."
Vanaf dat ogenblik werd alles voor
mij grijs en wazig. Ik zag de woorden,
die de vrouw aan de telefoonlijn uit
sprak handgroot voor me, maar ze le
ken me onbegrijpelijk, zonder inhoud.
Ik spande me met alle macht in om
te volgen, wat ze zei. Ik antwoordde
na elke zin duidelijk „ja" en tenslotte
lukte het me zonder haperen na te
zeggen welke trein ik moest nemen,
waar ik uit moest stappen, wie mij af
zou halen. Ik noemde zonder fout het
ziekenhuis, waar Henk opgenomen was
en het nummer van zijn kamer. Ik
schreef het op bevel van de vrouwen
stem tegelijkertijd op en las het haar
voor.
Daarop verbrak ze de verbinding.
Mijn gehele omgeving bleef grijs en
wazig, terwijl ik toebereidselen maak
te voor mijn vertrek.
De mensen, die mij te woord ston
den leken ver af, ik had moeite hen
te verstaan. Ik had ze'.f ook moeite met
praten. Ik vond mijn woorden slecht en
mijn stem klonk mij toonloos en veel
te luid in de oren.
In de trein dacht ik te gaan slapen.
Waarom zou iemand niet kunnen sla
pen7 Slapen was iets onwillekeurigs als
de hartslag. Maar ik lag roerloos de
hele nacht met open ogen en ik bleef
nog liggen toen ik het al licht zag wor
den. Ik dwong mezelf op te staan en
alle vereiste dagelijkse handelingen te
verrichten. Ik wist niet of ik het goed
deed, ik voelde me verdoofd, ik han
delde werktuiglijk
Met alle krachtsinspanning hield ik
mijn aandacht bij die enkele punten op
het papiertje, die ik onthouden moest.
Een ogenblik werd ik bang, dat ik het
zou verliezen. Ik wilde wanhopig
schreeuwen, maar ik besefte, dgt. geen
van de mensen om mij heen mij beter
zou kunnen helpen, dan ikzelf en ik be
dwong mij en omklemde het kladje.
Ook Albert was aanwezig om mij af
te halen Hij was al in het ziekenhuis
geweest. Ik keek hem aan. Ik durfde
niet te vragen naar Henks toestand. Al-
bert schudde langzaam, zonder hoop,
zijn hoofd.
Langzaamaan vatte ik hoe alles zich
had toegedragen. Henk moest in de
mist met zijn auto tegen een boom zijn
opgereden en er uit zijn geslingerd. De
auto was als een wrak bij de boom ge
vonden en Henk zelf lag meters verder
Wanneer het ongeluk gebeurd was, wist
niemand. Een voorbijganger had het
ontdekt en ijlings de politie gewaar
schuwd. Waar Henk naar toe ging of
waar hij vandaan kwam, was nergens
uit op te maken geweest.
Albert liet me in het ziekenhuis al
leen.
Op het ogenblik, dat ik Henks kamer
weer verliet kwam Irma de lange zie
kenhuisgang in. Ze was blootshoofds.
Ik zag de glans van haar haren in
mijn richting komen. Irma was niet
grijs en wazig, ik zag alleen maar die
glans van haar haar. Pas toen ze vlak
bij stond merkte ik, dat haar gezicht
bloedeloos en weggetrokken was.
Ze keek me aan. Ik verroerde me
niet.
Ze steunde een ogenblik met één arm
tegen de gangmuur. Ze sloot haar ogen,
ze werd asgrauw.
Terwijl zé zich weer wilde oprichten
liet ze haar tasje vallen. Er vièle'n' een
paar prentkaarten' uit. Ik herkende ér
de kaart tussen, die ik Henk het laatst
aan haar kinderen had zien versturen.
Ze glommen op de grijze, stenen vloer.
Ik onderscheidde alle afbeeldingen. Ik
keek naar de glimmende kaarten voor
mijn voeten, terwijl Irma probeerde ze
op te rapen. Haar vingers trilden. Soms
moest ze een kaart tweemaal oplichten
voor ze hem vast had.
Ik ging weg. Ik hoorde Irma de deur
van de ziekenkamer openen.
Later vond ik tussen Henks papieren
haar brief, bewaard in zijn enveloppe
en geadresseerd indertijd aan 't hoofd
kantoor.
„Lieveling, onze levens bieden er ons
geen mogelijkheid toe. Bedenk alleen al,
hoe ik zou moeten vernemen wanneer
ik je verwachten kon en hoe zou ik
het dagelijks leven er dan naar moeten
richten? Bedenk, dat vijf kinderen be
tekent. dat ik nooit zonder één van. hen
ben. De kleintjes lopen achter me aan,
omdat ze niet buiten mij kunnen, de
groteren zoeken mij o.p, omdat dit hun
onvervreemdbaar recht is. Zij leven,
als alle kinderen, in de overtuiging, dat
zij elk ogenblik even onmisbaar zijn
als ik voor hen. En deze overtuiging is
hun reden van bestaan.
En hoe zou het Alberts praktijk ver
gaan, wanneer ik me, om bij jou te
zijn, er aan onttrok? De patiënten, zijn
aan mij gewend, aan mijn stem door
de telefoon, aan mijn aanwezigheid,
aan mijn raad, wanneer Albert er niet
is. De administratie, de gang van za
ken ligt in mijn handen. Ik ben op de
hoogte van alles, waarvan ik in Alberts
praktijk op de hoogte mag zijn. Het
vertrouwen, dat Albert als medicus
heeft, de omvang en de naam van zijn
praktijk hangen onverbrekelijk samen
met onze samenwerking, mijn aandeel
daarin, zoals het trouwens hoort.
Ik mag het noch de kinderen noch
Albert aandoen hen schade toe te
brengen
Er blijft ons niets over dan elkaar
op familiale wijze te ontmoeten, willen
we tenminste nog in eikaars aanwezig
heid zijn
Lieveling, laat de kaarten die je aan
mijn kinderen beloofd hebt, voor mij
betekenen, dat je naar me verlangt, dat
je aan me denkt. Het is de enige ma
nier. waarop je mij dit kunt laten we
ten."
Irma moest van Henk gehouden heb
ben, want ze repte met geen woord over
mij. Ik vormde geen obstakèl voor
haar.
Ik bleef op de brief in mijn hand sta
ren.
Ik zag de kinderen in de kinderka
mer voor me, terwijl ze de doos vol
prentkaarten op de tafel uitgooiden. Ik
dacht aan de kaart, die Henk tijdens
het oponthoud door de mist schielijk ge
kocht had. Ik zag de kaarten, die in
de schemerige ziekenhuisgang uit Ir
ma's tasje op de grond gevallen waren.
Zoveel kaarten voor het vijftal.
Ik bedacht, dat ik, als vrouw zonder
kinderen, volkomen voorbij gezien had,
dat vijf kinderen een moeder geen be
wegingsvrijheid bieden.
Er bleef mij slechts over te beslui
ten: „Wat moet hij veel aan haar ge
dacht hebben."