Verhaal door Maps Valk ZATERDAG 30 NOVEMBER 1963 Erbl] PAGINA ZEVEN Maps Valk V Toen ik Henk leerde kennen en later met hem trouwde, waren wij beiden werkzaam buiten Europa. Hoéwei wij steeds het voornemen maakten om voor Henks verlof naar ons eigen land terug te keren, kwam het er nooit van. Blijkbaar vervreemdden wij toch van het vaderland en brachten wij, kinderloos als wij waren bovendien, liever onze vrije tijd elke keer elders door. Zo kwam 't dat Henk nooit m'n broer Albert, een medicus, zijn vrouw Irma en hun vijf kinderen had leren kennen. Trouwens van deze neefjes en nichtjes had ik ook alleen maar de twee oudste meegemaakt. Wel ontvingen Henk en ik, in onze standplaatsen aan <te rand van woes tijngebieden, met grote, onregelmatige tussenpozen brieven en foto's van Al berts gezin, een contact, dat uitslui tend door Irma e^ mij werd gaande gehouden. Er restte eigenlijk weinig meer dan een verplichte relatie tussen ons over en weer. De foto's van de kinderen bekeek ik vluchtig, zoals men de platen in een tijdschrift omslaat. De, oudsten, waren onherkenbaar voor mij geworden, de jongsten kende ik niet, ik had geen en kele band met hen. Van Irma's kant werd de losse be trekking evenmin verdoezeld, want de zes of twaalf foto's, die we tegelijk toe gestuurd kregen, waren duidelijk ach ter elkaar genomen. Dat bewezen de zelfde jasjes, dezelfde jurkjes van de kinderen in eenzelfde omgeving, bij de zelfde lichtval. Irma verwachtte noch wekte veel in teresse voor het reilen en zeilen van het gezin van mijn broer en wij deden zelf nauwelijks anders. De een of andere dag schreef ik een brief met het voornaamste nieuws, dat meestal Henks werk betrof en op die manier hoorden wij van Irma dan weer over Alberts praktijk, die zich steeds uitbreidde, over het nieuwe, grote huis, dat ze hadden laten bouwen en waar Irma, zoals ze opgelucht verzuchtte, eindelijk voldoende ruimte had. voor al le kinderen en voor alle patiënten. Ze hadden zelfs, achter de tuin, een stuk weiland langs de rivier. Wanneer Albert vrij was viste hij daar. De grote re kinderen trokken er met een kano op uit en Albert dacht er over binnen kort een zeilboot te nemen. Waar Irma niet over schreef was over haar eigen drukke leven. Waarschijn lijk was dat in haar positie van dok tersvrouw met 5 kinderen vanzelfspre kend, in elk geval niet de moeite waard om te vermelden in de schaarse be richtgeving. Ik maakte het op uit een terloopse zin als „de oudste kinderen helpen mij ge lukkig al mee" en „het praktijkhuis êist van mij nu eenmaal het meeste werk". En op de foto's leek Irma's gezichtje smaller, dan ik het mij herinnerde, met diepliggende ogen. Albert scheen zichzelf overigens net zomin te sparen. Er liepen vouwen door zijn gezicht, langs zijn neus. Hij was ongetwijfeld het voorbeeld van de overbelaste medicus van onze tijd. Henk haalde zijn schouders op. wan neer ik, na een brief van Irma, over deze dingen' ieté opmerkte. „Hier gaan de mensen dood van ge brék" zei hij en wees om zich heen naar de woestijn, zichtbaar achter de stad. Daar nam ergens een kleine sinaas appelplantage het op tegen de onvrucht baarheid. Verderop was het droge, 10de rotszand aan zichzelf overgelaten en de enkele herder met zijn schapen, die even rood en stoffig als de grond wa- ren. „Daarginds" vervolgde Henk „lo pen ze maagzweren en hartinfarcten op. omdat ze niet meer voor hun bestaan hoeven te vechten." Henk was van ons beiden nog het meest vervreemd van de geciviliseerde wereld. Zijn jaarlijks bezoek aan de di rectie op het hoofdkantoor in Europa deed hij altijd zo vlug mogelijk, per vliegtuig af. Hij bezocht geen familie leden of bekenden. Hij bracht nooit -nieuws over Europa mee, hij keerde liever een uur eerder dan later op on ze post terug. Tot wij op een dag het telegram ont vingen van de hoofddirectie, gevolgd door een uitvoeriger brief van hen met het bericht, dat we al enige tijd ver wacht hadden en waar Henk tegenop Het was voor de grote vakanties de gebruikelijke promotie, die ditmaal ech ter een heel belangrijke benoeming in hield en waarom wij waarschijniijK 4 voorgoed zouden moeten terug keren. „Ik accepteer het niet" zei Henk her haalde malen, „ik blijf niet daarginds. Ik ging niet op zijn afwijzingen in. Ik raadde aan: „We wachten de be sprekingen af. Je kunt je eisen stellen. »ïL-j_m +p beslissen, niet JIJ alle had naar De kaarten voor liet vijftal Uiteindelijk heb lik kan evengoed hier blijven, in- plaats van te. vertrekken voor die be sprekingen. Ik vlieg alleen maar even -heen en weer, zoals anders. Dat zoiets in dit geval onmogelijk was, begreep hij toch wel. En aan Al- bert en Irma schreef ik uitvoeriger ov er onze komst. Voor we vertrokken gromde Henk nij dig: „Als ik in een duur pak achter een directiebureau moet zitten en door een telefoon gewichtig moet doen en als we cocktailparties moeten aflopen, keren we zo weerom, dénk eraan. Henk had niet gewild, dat ik mijn broer de datum van onze aankomst zou k^het begin wenste hij met rust ge laten te worden. Wij werden dan ook alleen afgehaald door een van de directeuren, die ons hoffelijk en onopvallend verwelkomde enons op de hoogte stelde van voorzieningen, die men getroffen voor de eerste tijd van ons verblijf. De tweede dag belde Henk op r het hoofdkantoor. wr,-» Het ontstemde hem, dat de ^esPr king niet nog dezelfde dag plaatss had. Wat hem betrof kon zoiets op elk uur van een etmaal gebeuren. Voor belangrijke dingen is altijd tijd" morde Henk. „Ik ga viswater op zoeken, hier." „Viswater?" dacht ik. Ik stelde Henk voor Albert op te bel len en meteen ons eerste bezoek aan hem aan te kondigen. Die kennismaking verliep eerst wat vormelijk, maar de komst van de vijf kinderen redde het geheel. Ze hadden alle vijf lieve snuitjes en grote ogen, waarmee ze ons onbevangen aanstaarden. Tijdens het daaropvolgend gesprek, dat tussen de mannen al spoedig over vissen ging, bekeek ik Irma ongemerkt. Irma was vroeger een mooi meisje geweest, van een stralende, fascineren de schoonheid. De eerste keer, dat Albert, als semi- arts, haar mee naar huis bracht, waren we er allen een ogenblik door verrast geweest. Die specifieke jeugd-schoonheid was verloren gegaan. Ik merkte op, dat haar wimpers minder dicht en fluwelig wa ren. Haar huid, die glad en rose was geweest, had vooral aan de handen, rond de polsen, duidelijk ingeboet. Maar haar haar was even dik en glanzend als vroeger, glanzend als een jong kind en haar mond was mooier geworden. De vorm was verfijnd, er lagen allerlei uitdrukkingen om. Er was iets nieuws over haar gekomen, dat er vroeger niet geweest was. In de plaats van het stralende leek er een neiging tot in zich, zelf gekeerdheid te zijn, een aarzeling om op te vallen, om te veel mee te tellen. Het gaf aan haar wezen een zachtheid, die klankrijker was geworden. Ik hoorde hoe ze Henk iets over het viswater in de sloten vertelde en ik zag, hoe Henk luisterde, naar haar stem, niet naar wat ze zei. Want Albert moest het even later in het gesprek herhalen. Irma stelde voor de tuin en het wei land te gaan zien, waarover ze indertijd geschreven had. In de tuin troffen we een paar van de kinderen. Albert liep ons met grote stappen vooruit naar de rivier, maar Irma wees ons intussen op verschillende din gen, op enkele bijzondere planten in de tuin, op de vlinderboom, die met zoet- geurende, paarse pluimen in de zomer wind bewoog, op het hoge hek. dat de tuin afscheidde van het weiland, om de allerkleinsten weg te houden van de ri vier, en, eenmaal op het weiland, op een zwart géteerde schuur, waaruit kin derstemmen opklonken. In de winter is dit het botenhuis" leg de ze uit. „Nu, in de zomer, spelen de kinderen er soms in." We keken er even binnen. Irma's dochtertjes zaten aan een ta feltje, met een theeserviesje voor zich. Irma lachte hen toe en, hen weer met rust latend, vervolgde ze tegen ons: „Soms slapen de groten er, bij wijze van kamperen." Op een plank tegen de wand ontdek ten we de stokken en het canvas van veldbedden en op een andere plank vis tuig. We lieten de schuur achter ons en voegden ons- bij Albert, die al aan de rivieroever stond en- naar een .van- zijn- kinderen, zwemmend in het water keek. Het kind sjorde en trok aan een kano en proestte lachend en onver staanbaar iets naar zijn vader. Toen het zijn moeder zag werkte het zich snel en behendig in de boot en ped delde verheugd op haar af. „Kom je ook, kom je ook zwemmen?" vroeg het van verre. ..Nemen we de zeilboot? Toe, de zeilboot, kom je mee?" De zeilboot lag een eind verder in een inham. Zijn romp dobberde zacht jes op en neer. Irma schudde haar hoofd. „Een andere keer" beloofde ze. „Als vader en oom Henk gaan vissen, gaan wij zeilen." Oom Henk ging na de eerste keer dikwijls met hun vader vissen. Zolang de besprekingen duurden, zolang er geen beslissing was gevallen, zolang er geen besluit genomen werd, net zomin door oom Henk. zolang wij in het land warén, viste Henk met Albert. We bezochten nu ook familie en ken nissen. maar de omgang met het gezin van mijn broer had verre de voorkeur. Uiteraard zochten wij, die nog niets anders dan onze hotelkamer hadden, het meer bij Albert en Irma, dan dat zij ons opzochten. Albert was door zijn praktijk teveel aan de directe omge ving van zijn huis gebonden terwijl ons de bedrijvigheid van de vijf kinderen weer aantrok. Ik vroeg me af of wij wellicht zon der het goed te beseffen al te zeer kin deren hadden ontbeerd. Henk gaf me geen antwoord hier op. Henk nam de functie aan, voorname lijk omdat er een; veelvuldig reizen door Europa aan verbonden was. Omdat ik hem altijd in belangrijke mate bijstond in zijn werkzaamheden, zou ik hem ook nu dikwijls vergezellen. Bovendien bezorgde men ons een re delijke huisvesting. De eerste tijd bleef Henk op het hoofdkantoor. Intussen werd ik in beslag genomen door de inrichting van onze woning. Wanneer ik daar al te druk mee be zig was zocht Henk, zonder mij, verpo zing in het gezin van mijn broer. Voor ons, die aan grote afstanden gewend waren, was die naar Alberts woon plaats van geen betekenis. Zo gebeurde het, dat ik op een keer, toen ik genoeg kreeg van de ongewone beslommeringen aan een nieuw huis, Henk volgde naar Albert. Het dienstmeisje vertelde me. dat mijn broer naar patiënten w*as, dat de kinderen buiten op 't weiland speelden en dat mevrouw en mijn man -daar ook naar toe waren gegaan. Ik doorliep de tuin, die verlaten lag in zijn kleurige silte en wilde me bij de anderen voegen. Uit de verte zag ik de boot, omringd door de kinderen, terwijl Irma en Henk op hun gemak naderden. Ineens greep Henk Irma bij een schouder, zijn arm om haar heen. Ir ma schoof door de onverwachtheid van dit gebaar een ogenblik tegen hem aan. Hij wees met zijn vrije hand naar iets voor hen op de grond, klaarblijkelijk liet hij haa-r het een of ander uit de weg gaan. Maar daarna maakte hij geen aanstalten zijn hand van haar schouders af te nemen. Een andere keer kwamen Albert en Irma ons eens opzoeken in ons bijna gereed gekomen huis. De gesprekken werden voornamelijk tussen Albert en Henk enerzijds en tussen Irma en mij anderzijds gevoerd. Henk en Irma richtten nauwelijks 't woord tot elkaar er was geen aandacht te bespeuren tus sen hen. Maar bij het weggaan, terwijl Henk Irma in haar mantel hielp, legde hij- in een gedachteloos moment zijn hand in haar hals. Tijdens onze bezoeken over en weer merkte ik aan Irma echter niets. Ik kreeg de indruk, dat het vrijwel langs haar ging. Wij hadden in die eerste tijd aan et telijke society-verplichtingen te voldoen Ernaast waren de andere kinderen bezig in de kano en wilden hem ieder voor zich, onder luid gekrakeel, afdu wen, tot dit tenslotte de sterkste defi nitief lukte en het stel, plotseling rus tig, wegpeddelde en een eind verderop in een kreek verdween. Ik was intussen de schuur genaderd. Ik hoorde hoe de deur krakend en piepend door iemand geopend werd, ik zag Irma in een katoenen broek canvas- hoezen naar buiten slepen. Ze werd ge volgd door Henk. Ze boog zich een ogenblik over haar spullen, maar terwijl ze zich weer op richtte sloeg Henk zijn arm om haar heen en Irma maakte zich er niet uit los. Ik schoof voorzichtig achter de schuur om ongezien te blijven en wachtte een hele poos eer ik te voorschijn kwam. en maakten en ontvingen veel visite. Henk had een afkeer van dergelijke gelegenheden en gedroeg zich terugge trokken en verstrooid alsof het hem het minst van allen aanging. Behalve de vallend veel, noch opvallend weinig met elkaar bemoeiden en het duidelijk was, dat Albert geen enkele argwaan koes terde, wilde ik veronderstellen, dat Henk zich misschien nauwelijks bewust was van zijn belangstelling voor mijn schoonzuster. De mogelijkheid, dat ik me een en ander verbeeldde sloot ik uit. In de om standigheden waarin wij altijd geleefd hadden, zonder kinderen, aangewezen op elkaar in de eenzaamheid van bui tenposten kenden wij tenslotte elk de tail van eikaars gedrag. De verande ring in Henk was Onmiskenbaar. Hij deed geen moeite om zijn eerste reis te bespoedigen. Dat het regelmati ge. dagelijkse leven op het hoofdkan toor hem nog niet verveelde, was onge woon. Hij had allang ongeduldig, onte vreden moeten ziin en reikhalzend moe- keer, dat wij ook Albert en Irma bij ons vroegen. Op dat tijdstip roeide Henk in de groene boot naar een geschikte plek om te vissen en liep Irma in de richting van de kreek, van waaruit de stemmen van haar kinderen opklonken. Ik spoorde Henk niet aan tot ons eerste vertrek, ik vergezelde hem niet zorgvuldiger naar mijn broer en schoon zuster. Maar ik dacht aan de schuur, aan het hoge gras op het weiland, aan de kreken, dicht omgeven door riet, waar een boot zonder ander geluid dan enig zacht schuren langs de halmen, in kon schuiven. Ik dacht aan de vrijheid, die Irma had door de drukke praktijk van haar man, zijn mate van afwezigheid. Ik dacht daaraan, wanneer Henk en ik op bezoek waren en Henk verstrooid deed. Ik dacht daaraan, wanneer Henk naar Albert vertrok .om te vissen, wan neer Irma mij in haar huis verwelkom de. Enkele dagen voor ons eerste vertrek dineerden wij bij Albert en Irma. Zelden had Henk zich zo bereidwillig en attent in het gezelschap getoond, hij voelde zich kennelijk prettig, in Irma's bijzijn. Maar omdat ze zich beiden, noch op- ten uitzien naar de datum van ohs ver trek. De gang van zaken beviel hem blijk baar, zijn werk op het hoofdkantoor en zijn ontspanning bij Albert, het vissen, de levendigheid van de vijf kinderen en Irma bij dat alles. ■Op een warme nazömermiddag be sloot ik plotseling bij mijn broer langs de rivier koelte te zoeken. Ik waar schuwde niemand. In het huis Was al leen het dienstmeisje aanwezig, dat mij. opendeed en op de telefoon lette. Iedereen was buiten, vertelde ze me. Ik wandelde op mijn gemak de tuin door. Aan het einde ervan, tegen het hek speelden in de zandbak de kleinste kinderen. Ze gooiden langzaam en ern stig het zand bij scheppen buiten boord en keken alleen even op, ten ik naderde. De zon scheen op hun glanzend kin derhaar. Boven, de laatste bloemen vlo gen de vlinders en de warme lucht rook bitterzoet. Ik betrad het weiland. Er was niet gemaaid, Irma liet dit zo weinig mogelijk doen. Het gras stond hoog met paarse en grijze pluimen, als een wuivende weer schijn over het land. Overal staken de reusachtige, kale zaadschermen van het fluitekruid omhoog, slechts hier en daar nog afgewisseld door de witte bloesemparasols. In de verte golfde, zo traag, alsof hij niet verder kwam, de blauwe rivier. De groene roeiboot, die voor het vis sen gebruikt werd, lag vastgemeerd aan een paaltje in de modder van de oever. De kinderen aten voor die gelegenheid alle vijf apart in de kinderkamer. We namen daar afscheid van hen. „Sturen jullie ons kaarten?" vroegen ze. „Met vreemde postzegels?" „Gekleurde kaarten?" vroegen de kleintjes. „Ik zal jullie, overal waar ik kom, een kaart sturen" beloofde Henk gul. „Krijgen we elk één?-" vroegen ze. „Voor ieder één?" „Nee", weerde Henk snel af en mar chandeerde: „Eén kaart voor jullie al le vijf. Een kaart voor het vijftal" stel de hij voor. Ze keurden het goed. Nog voor we goed en wel in ons eerste hotel geïnstalleerd waren, verstuurde Henk aan de receptie al een kaart voor het vijftal en enkele dagen later een tweede. Daarna schonk ik er geen aan dacht meer aan. In het begin vroeg ik me wel eens af, wanneer per toeval mijn blik op Henk bleef rusten, of hij met Irma con tact zou hebben. Het zou niet zo moeilijk voor hem zijn. Al was ik, als hulp bij zijn werk zaamheden dikwijls bij hem, er bleef hem gelegenheid te over om alleen, in elk geval zonder mij, te zijn. Er was voldoende mogelijkheid om Irma op te bellen. Irma van haar kant kon hem poste restante schrijven zon der dat ik het ooit hoefde te merken. Het kwam bovendien wel voor, dat Henk tijdens ons buitenlands verblijf voor een enkele dag terug moest naar het hoofdkantoor. In zo'n geval kon ik niet anders dan achterblijven. Voor Henk en Irma kon het een ontmoeting betekenen. Het omgekeerde gebeurde ook wel. In geval van kortstondige reizen bleef ik thuis en ging Henk alleen weg. Wel iswaar bezocht ik dan dikwijls mijn broer en gewoonlijk trof ik Irma thuis, maar hoeveel gelegenheid bestond er niet daarvoor en daarna voor haar en Henk7 Henk hoefde maar een paar uur eerder dan afgesproken was terug te komen of een paar uur later te ver trekken en voor Irma was het mak kelijk een voorwendsel te bedenken om korte tijd van huis te zijn. Het lukte ieder mens altijd wel zich nu en dan onbereikbaar te maken en dat was vol doende. Henk zelf verraadde zich overigens bitter weinig. Wanneer ik iemand van mijn verden- king zou vertellen, zou ik waarschijn lijk vierkant uitgelachen worden en te horen krijgen, dat ik aan hersenschim men leed. Men zou mij voorhouden, dat Henk ge lijkmoedig was als altijd en dat in zijn werkwijze geen verandering te bespeu ren viel. Maar Henks verstrooidheid ontging mij niet. Meestal viel deze in de eergte dagen na een vertrek. En er waren pe rioden van een onrust irt hem, die ik vroeger nooit gekend had. En welke waarde zou ik bovendien aan Henks evenwichtigheid en rust hechten? Het kon zijn oorzaak vinden in de zekerheid omtrent een ontmoe ting met Irma. in de herinnering aan hun laatste samenzijn, in de zekerheid omtrent hun gevoelens voor elkaar. Op een keer. dat ik Henk weer voor enkele dagen alleen had laten vertrek ken bezocht ik Albert en Irma onver wachts. De kinderen verwelkomden mij jui chend. Ze hadden die morgen juist een kaart van oom Henk ontvangen, vertel den ze me en trokken me mee naar de kinderkamer om hem mij te tonen. Ze haalden een grote bonbondoos uit een kast en gooiden hem leeg op de-ta fel voor hen. Er gleed een stroom van glimmende, gekleurde prentkaarten uit. Het waren afbeeldingen van de plaatsen, waar we geweest waren op onze reizen en, zoals de laatste, waar Henk alleen geweest was. Ik stond verwonderd over de hoe veelheid ervan. Het waren er veel meer, dan ik van Henk ooit verwacht zou heb ben Ze waren alle geadresseerd aan „het vijftal" en de meeste droegen als afzender slechts „oom Henk". Een van de kleintjes schoof kraaiend zijn handen in de berg glanzende pren ten. Onmiddellijk deden de anderen hem na. Later polste ik Henk voorzichtig over die kaarten. Hij antwoordde afwezig. Hij had be-. loofd .het vijftal kaarten te sturen. Zei. Jjij --c - »- - - "v r ~r~ „Zoveel?" vroeg ik bedeesd, als sprak ik over iets iridiscreets. Hij trok zijn schouders op. Intussen verstreek er een jaar en brak voor ons de tweede herfst in Euro pa aan. Wij brachten die in het warme zui den door en wisten slechts van mist in noordelijker streken door de kranten. Henk moest naar een vergadering op' het hoofdkantoor, maar nergens stegen meer vliegtuigen op. Hij telegrafeerde voor alle zekerheid vanuit ons hotel over de verhindering en verstuurde meteen een kaart voor het vijftal. De volgende dagen brachten geen verandering in de situatie. Henk belde op over de belangrijkste dingen, die hij had mede te delen. Tegen mij verzuchtte hij: „Het heeft geen zin per trein te komen Er zijn teveel van ons slechts op het vliegver keer aangewezen. We zijn gedwongen op hen te wachten." Eindelijk vertrokken er op een dag enkele vliegtuigen. Het leek Henk op te luchten. Hij ging zo gauw. mogelijk weg. Ik bleef achter, omdat Henks afwe zigheid maar kort zou zijn en ik ach terstallig werk moest inhalen. De volgende dag kwam de mist nog dichter dan eerst terug. Ik hoorde over de nieuwsberichten van stagnatie en ontwrichting van het verkeer in ons land. Henk belde'op en bevestigde het. Het was een gewoonte van ons, dat Henk mij elke morgen vroeg opbelde om te informeren en zonodig mij in structies te gevên. Op een ochtend bleef zijn telefoontje achterwege. De hele' dag hoorde ik niets van hem. Op het einde van de namid dag overwoog ik het hoofdkantoor aan te vragen, maar een zekereschroom weerhield mij ervan. Inplaats daarvan probeerde ik Albert. Misschien wist hij iets. Misschien kon hij vertellen hoe laat Henk bij hen was aangekomen en weer weggegaan of zou hij, niets ver moedend, Irma's naam in verband daarmee noemen. „Ik ben de hele dag van huis ge weest, maar Irma is misschien Op de hoogte." „Na de lunch, omstreeks mijn spreek uur, is hij mét Irma vertrokken." Albert echter toonde zich verbaasd. Henk was helemaal niet bij hen ge weest. „Ik hoop" eindigde hij, „dat Henk zo verstandig is niet de auto te gebruiken. Het is levensgevaarlijk op de weg. Ik werk dag en nacht aan auto-ongeval len In de avond kwam er telefoon voor mij. Een onbekende vrouwenstem noemde mijn naam en vroeg uitdrukkelijk of zij met mij sprak. Even uitdrukkelijk in formeerde zij of ik Henks echtgenote was. Ik bevestigde beide vragen. „Kunt u een ogenblik kalm luisteren, naar een ernstig bericht?" vervolgde de stem. Ze herhaalde haar vraag ofschoon ik geantwoord had. Daarna sprak ze woord voor woord iedere zin uit en her haalde zin na zin. „Uw man heeft een ernstig auto-on geluk gehad." Vanaf dat ogenblik werd alles voor mij grijs en wazig. Ik zag de woorden, die de vrouw aan de telefoonlijn uit sprak handgroot voor me, maar ze le ken me onbegrijpelijk, zonder inhoud. Ik spande me met alle macht in om te volgen, wat ze zei. Ik antwoordde na elke zin duidelijk „ja" en tenslotte lukte het me zonder haperen na te zeggen welke trein ik moest nemen, waar ik uit moest stappen, wie mij af zou halen. Ik noemde zonder fout het ziekenhuis, waar Henk opgenomen was en het nummer van zijn kamer. Ik schreef het op bevel van de vrouwen stem tegelijkertijd op en las het haar voor. Daarop verbrak ze de verbinding. Mijn gehele omgeving bleef grijs en wazig, terwijl ik toebereidselen maak te voor mijn vertrek. De mensen, die mij te woord ston den leken ver af, ik had moeite hen te verstaan. Ik had ze'.f ook moeite met praten. Ik vond mijn woorden slecht en mijn stem klonk mij toonloos en veel te luid in de oren. In de trein dacht ik te gaan slapen. Waarom zou iemand niet kunnen sla pen7 Slapen was iets onwillekeurigs als de hartslag. Maar ik lag roerloos de hele nacht met open ogen en ik bleef nog liggen toen ik het al licht zag wor den. Ik dwong mezelf op te staan en alle vereiste dagelijkse handelingen te verrichten. Ik wist niet of ik het goed deed, ik voelde me verdoofd, ik han delde werktuiglijk Met alle krachtsinspanning hield ik mijn aandacht bij die enkele punten op het papiertje, die ik onthouden moest. Een ogenblik werd ik bang, dat ik het zou verliezen. Ik wilde wanhopig schreeuwen, maar ik besefte, dgt. geen van de mensen om mij heen mij beter zou kunnen helpen, dan ikzelf en ik be dwong mij en omklemde het kladje. Ook Albert was aanwezig om mij af te halen Hij was al in het ziekenhuis geweest. Ik keek hem aan. Ik durfde niet te vragen naar Henks toestand. Al- bert schudde langzaam, zonder hoop, zijn hoofd. Langzaamaan vatte ik hoe alles zich had toegedragen. Henk moest in de mist met zijn auto tegen een boom zijn opgereden en er uit zijn geslingerd. De auto was als een wrak bij de boom ge vonden en Henk zelf lag meters verder Wanneer het ongeluk gebeurd was, wist niemand. Een voorbijganger had het ontdekt en ijlings de politie gewaar schuwd. Waar Henk naar toe ging of waar hij vandaan kwam, was nergens uit op te maken geweest. Albert liet me in het ziekenhuis al leen. Op het ogenblik, dat ik Henks kamer weer verliet kwam Irma de lange zie kenhuisgang in. Ze was blootshoofds. Ik zag de glans van haar haren in mijn richting komen. Irma was niet grijs en wazig, ik zag alleen maar die glans van haar haar. Pas toen ze vlak bij stond merkte ik, dat haar gezicht bloedeloos en weggetrokken was. Ze keek me aan. Ik verroerde me niet. Ze steunde een ogenblik met één arm tegen de gangmuur. Ze sloot haar ogen, ze werd asgrauw. Terwijl zé zich weer wilde oprichten liet ze haar tasje vallen. Er vièle'n' een paar prentkaarten' uit. Ik herkende ér de kaart tussen, die ik Henk het laatst aan haar kinderen had zien versturen. Ze glommen op de grijze, stenen vloer. Ik onderscheidde alle afbeeldingen. Ik keek naar de glimmende kaarten voor mijn voeten, terwijl Irma probeerde ze op te rapen. Haar vingers trilden. Soms moest ze een kaart tweemaal oplichten voor ze hem vast had. Ik ging weg. Ik hoorde Irma de deur van de ziekenkamer openen. Later vond ik tussen Henks papieren haar brief, bewaard in zijn enveloppe en geadresseerd indertijd aan 't hoofd kantoor. „Lieveling, onze levens bieden er ons geen mogelijkheid toe. Bedenk alleen al, hoe ik zou moeten vernemen wanneer ik je verwachten kon en hoe zou ik het dagelijks leven er dan naar moeten richten? Bedenk, dat vijf kinderen be tekent. dat ik nooit zonder één van. hen ben. De kleintjes lopen achter me aan, omdat ze niet buiten mij kunnen, de groteren zoeken mij o.p, omdat dit hun onvervreemdbaar recht is. Zij leven, als alle kinderen, in de overtuiging, dat zij elk ogenblik even onmisbaar zijn als ik voor hen. En deze overtuiging is hun reden van bestaan. En hoe zou het Alberts praktijk ver gaan, wanneer ik me, om bij jou te zijn, er aan onttrok? De patiënten, zijn aan mij gewend, aan mijn stem door de telefoon, aan mijn aanwezigheid, aan mijn raad, wanneer Albert er niet is. De administratie, de gang van za ken ligt in mijn handen. Ik ben op de hoogte van alles, waarvan ik in Alberts praktijk op de hoogte mag zijn. Het vertrouwen, dat Albert als medicus heeft, de omvang en de naam van zijn praktijk hangen onverbrekelijk samen met onze samenwerking, mijn aandeel daarin, zoals het trouwens hoort. Ik mag het noch de kinderen noch Albert aandoen hen schade toe te brengen Er blijft ons niets over dan elkaar op familiale wijze te ontmoeten, willen we tenminste nog in eikaars aanwezig heid zijn Lieveling, laat de kaarten die je aan mijn kinderen beloofd hebt, voor mij betekenen, dat je naar me verlangt, dat je aan me denkt. Het is de enige ma nier. waarop je mij dit kunt laten we ten." Irma moest van Henk gehouden heb ben, want ze repte met geen woord over mij. Ik vormde geen obstakèl voor haar. Ik bleef op de brief in mijn hand sta ren. Ik zag de kinderen in de kinderka mer voor me, terwijl ze de doos vol prentkaarten op de tafel uitgooiden. Ik dacht aan de kaart, die Henk tijdens het oponthoud door de mist schielijk ge kocht had. Ik zag de kaarten, die in de schemerige ziekenhuisgang uit Ir ma's tasje op de grond gevallen waren. Zoveel kaarten voor het vijftal. Ik bedacht, dat ik, als vrouw zonder kinderen, volkomen voorbij gezien had, dat vijf kinderen een moeder geen be wegingsvrijheid bieden. Er bleef mij slechts over te beslui ten: „Wat moet hij veel aan haar ge dacht hebben."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 21