De schat die Hoffmann von Fallersleben in 1821 in Haarlem aan het licht bracht ï=l Heuöettootefip^ofttt= lijcfebotcjctanliottbê i k» - ■rrrix. - tlitiltgtC Essays van Baldwin vormen een afrekening met de blanken „NIET DOOR WATER MAAR DOOR VUUR" mcJ f— HT~y u r r~ f a Van een „Wanderstudent" die ingedut Mederland met liederen wakker zong S-r -F--r jDpmon CofK. T r \r t. r r U i Él $et ttxstf rei) totuve jDfet&gtró 8i os mu* to nu no- teroel glieRcItjfUcïicDefccno eft tcpfeiun/Otewf wc Odix np toe &feftrottnett0&etunoë tmikme Bftmgijffmfte: rot ötncruljeflc ömriTpfactfht biemncrgaöm cn bi makatiöerc gijc uo«br tifhftmbtn tytftfmm tnfonoctf COCAtDtfc/oft uopo. cp nctc gljctïcir/gtjcltjt Dl t $3 fribOTtutsolgm tectótnitantt cnöftjci> dam Cf.) fA) i9 fa Dte ttiumsbsÜJtó coüpüAHtödn tfnmjjepcevop öfe ïómbacrDcn oeUev trant tye gnfc&temetttr. mt ZATERDAG 21 DECEMBER 1963 Erbl? PAGINA NEGEN IN HET JAAR 1821 liet de later vermaard geworden Duitse filoloog Hoff mann von Fallersleben, als jong student, zonder pas en zonder rijkgevulde beurs, zich tussen Kleef en Nijmegen over de Nederlandse grens smokkelen, verborgen ónder een stapel hooi op een Hessenkar. Jacob Grimm, de grond- legger van de Germaanse taalwetenschap, had de vurige jongeman warm gemaakt voor de volkskunst, die de westerse cultuur zou moeten losweken van het classicisme. Ook Hoffmanns dichterlijke aanleg stuwde hem in die richting, waarin trouwens zijn romantische aanleg bevrediging vond. Een hardnekkige speurtocht in tal van Duitse bibliotheken bracht hem op het spoor van de middelnederlandse ridderroman „Reinaut van Montalbaen'. Dit kan voor hem aanleiding geweest zijn om in die richting een zo goed als totaal verwaarloosd gebied te ontginnen door een studiereis te ondernemen naar Holland en Vlaanderen, waar hij litteraire schatten uit de middeleeuwen meende te zullen ontdekken. Dat de toen 23-jarige „Wanderstudent" op Nederlandse bodem een maagdelijk ontdekkingsterrein betrad kon hij al gauw ervaren. Te Utrecht stootte hij al direct zijn neus, toen hij in de Universiteit verlof vroeg om in de bibliotheek naspeuringen te doen en daar van de hoogleraar in de letteren afwijzend te horen kreeg: „Mijnheer, het is in dit land niet gebruikelijk litteraire reizen te ondernemen"Achter die weerstand en dit nuchter inzicht vermoedde de jonge student te meer, dat hier pioniers arbeid te verrichten viel. Middeleeuws Leyse uit: B „Een devoot ende profitelyck Boecxken" tick t e H-it ureti aem. W[cl- de uwf- weU mv X-o- du- i Hi itLU dj: CttnL-.elWtt IV Ad.I' lAfcte i-L voouvLr -iu. af.L cc zzzn. 3L~Tti VJ-tl v-auvu £u, ah.L--Cm U'sYhAiiM. 5. 'W it- Xuq - -li-abc -óat wi U Co - -r •i 00 XMA/Wl* -óu* cd wvu-dc j-ijot -d-OT-eAv- jut di uj - a.c rxsztJL -t*t- i au* CJ$vu,icas:ai£ -rnttït&T. aw* LyvxLitM-aw.'miZttw -rrvytt. i dew deux iziit o\o ÓJC ■b-lcinYUn. •it tC^.o<ib med lai -wu g bz - -ic-lü i/tt nc-eU- CA' SINDS ADRIAAN van der Willi gen het bezoek kreeg van Hoffmann is het hem uiteraard dtiidelijk gewor den dat zijn exemplaar van „Een devoot ende profitelijck boecxken een waardevol bezit was. Maar ik vermoed, dat hij er bij zijn litteraire vrienden van het genootschap „Demo- criet" en bij „Trou moet blijeken", waarvan hij factor was, weinig aan dacht voor zal gevonden hebben. Voor zover wij weten heeft hij het niet geëxploiteerd; het beste wat hij doen kon, het aan de Stedelijke Boe- kenj te schenken, heeft hij gedaan. Töért de-ttfd er rijp voor was is het boek door vèlèn fijketijk 'uitgèhüit, om de mooiste liederen dié het feit in een voor onze tijd leesbare vorm voor te leggen. Ik heb er mij ook wel eens aan bezondigd In een studie over het volkslied schreef ik indertijd, als voorbeeld van bewerking van een oude melodie, bijgaande „Middel eeuwse Leyse" uit het „D.e.p.B.". Het originele notenbeeld geeft ritmisch geen houvast. Ik heb gemeend het karakter het best te treffen met mij in de regel aan gelijkmatige teleen- heden te houden, zodat het quasi een stukje Gregoriaans wordt, en verder in de begeleiding eer een contrapun- tische vorm na te streven, dan de me lodie met akkoorden te schragen. Maar feitelijk kan zo'n volkslied alle begeleiding ontberen. Jos de Klerk f Die moeder die makeden den kinde een bat, hoe lieflic dattet daer innne sat! Dat kindekijn pieterden metter hant, dattet water uten becken spranc. SOMS GAAT HET om voorstellingen en begrippen die wel in de vijftiende eeuw passen doch die met onze zeden en gebruiken niet meer in overeenstem ming zijn te brengen. Maar aldus Hoff mann von Fallersleben, al hebben wij in dergelijke gevallen recht en rede aan onze zijde, wij kunnen toch niet ontken nen, dat er in deze oude gedichten iets schuilt, dat wij met ons bezit aan tref fende uitdrukkingsmiddelen toch niet kunnen bereiken: een oneindige naïve teit, een ontroerende kinderlijkheid. De liederen betreffende de vlucht naar Egypte zijn hieraan bijzonder rijk: Josep doe die esel nam al bi den toem. Wat vant hi an den weghe staen? een dattelen boem. Ochj eselkijn, 'du moetste stille' staen, wi willen die dattelen plucken ga en; wie sijn seër rrioedê: die dattelen boem ter aerdm neegh in Marien scote: Na Leiden breidde Hoffmann zijn onderzoekingen uit naar Den Haag, Amsterdam en Haarlem. In onze stad deed hjj twee buitengewone vondsten; op 'n zolder bij mr. Johannes Enschedé ontdekte hij een manuscript van de „Leekenspiegel" van Jan van Boendale, de veertiende-eeuwse Antwerpse sche penklerk (vandaar dat zijn naam ook vaak voorkomt als Jan de Clerck). Het handschrift werd aan de speurder vrij gevig ter hand gesteld. Vandaar richtte De Wanderstudent Hoffmann von Fallersleben, naar een oude houtsnede. GUNSTIGER VIEL ZIJN onthaal uit te Leiden; waar hem royaal de sleutei van de bibliotheek der Maatschappij van Nederlandse Letteren toevertrouwd werd. Hjj begon met afschrift te nemen van het 13e-eeuws gedicht van Dirk van Assenede „Floris ende Blanche- floer", dat door de Leidse hoogleraar Witsen Geysbeek als „walgelijk wan schepsel en allerellendigst voortbreng sel uit de tedere kindsheid onzer letter kunde'' bestempeld werd. Andere zo goed als vergeten schatten van Middelneder landse poëzie volgden; ook ontdekte hjj belangwekkende oude liederen. Maar het bleek hem in het verkeer met profes sorale kringen, dat zyn geestdrift voor z(jn ontdekkingen hier zo goed als geen weerklank vond. Men toonde alle be langstelling, wanneer hij een select ge zelschap op een voordracht van Duitse liederen onthaalde, doch hy werd spot tend bejegend, toen hij eens de oud- Nederlandse ballade van de „Twee Coningskinderen" zong. Aan deze deli cate poëzie uit de „donkere middel eeuwen" was het nuchtere Holland van die dagen nog niet toe, al zou het mis schien de Duitse lezing ervan wel ge waardeerd hebben. En dat gold dan nog een profaan lied; wat een weerstand zcu dan wel de voordracht van een geestelijk gezang uit die „duistere tij den" verricht hebben HOFFMANN VON FALLERSLEBEN had in dit opzicht helemaal geen be slagen bril; hij wist te vinden wat hij zocht, parels van onze middelneder landse cultuur, die hij achteraf een niet genoeg te waarderen monument gesticht heeft door de publikatie van de 12 delen van zijn „Horae Belgicae", waarvan er een het te Wolfenbüttel ontdekte „Ant- werps Liedboek" uit 1544 (221 lied teksten) bevat; een ander dat aan Ne derlandse profane en ten slotte een dat aan geestelijke liederen uit de vijf tiende eeuw gewijd is. Over de Kerst liederen opgenomen in laatstgenoemd deel van zijn „Horae Belgicae" schreef de Duitse fililoog: Hierin spreekt zich de kinderlijk religieuze zin van de voortijd het zuiverst uit. Men volstond niet met aan de hand van het bijbelverhaal de geschiedenis der geboorte van de Heiland in liedvorm te vertellen, doch deze door bepaalde trekjes, ontleend aan het huiselijk en lande lijk leven aanschouwelijker en be grijpelijker te maken, om ze aldus tot het hart van de gelovigen en vromen te doen spreken: Doe Jesus Christus gheboren was, ghewonden in armen doeken, daer en was bont, noch daer en was grau hi lach met bloten voeten. Die osse ende oec dat eselkijn en conden niet ghespreken; doe Jesus inder cribben lach doe lieten si haer eten. Die osse ende oec dat eselkijn ie dreven daer grote feeste, .doe Jesus inder cribben lach tusscen tween stommen beesten Elders zien wij, als op een schilderij van een oude meester, het Christuskind in het bad met de handjes plonsen, zo dat het water uit de teil spat: p De muziektekst zoals hij voorkomt in „Een devoot ende profitelyck Boecxken". Hoffmann z\jn stappen naar de Haar lemse kunstverzamelaar en schrijver van het schildersboek „Les Artistes de Harlem", Adriaan van der Willigen, in wiens bibliotheek hy het zeldzaam en hem voorzeker onbekend Antwerps geestelijk liedboek „Een devoot ende profitelijck boecxken" uit 1539 vond. Dit was buiten kijf een hoogst belang rijke ontdekking: 259 liederen, tekst en muziek, die, behoudens enkele jongere rederijkersprodukten, minstens uit de vijftiende eeuw stamden. En hoe zeld zaam het exemplaar van Van Willigen was, is later gebleken. Tot nog toe is slechts het bestaan van één volgend exemplaar bekend geworden; het was eigendom van de vermaarde musicoloog en liedvorser Edmond de Cousscnmaker te Hazebroek in Frans-Vlaanderen en is na diens overlijden in Brussel terecht gekomen. Gelukkig is dit geheel com- &Yu - 6- A\cx- At* <A- IrL&l-nfe - dUrv Dfo TUUO. -h/vu- tox 17 —T 1 I1 Titelplaat van „Een d,evoot ende pro fitelyck Boecxken", Antwerpen 1539. pleet bewaard, terwiil aan dat van Adriaan van der Willigen zestien pagi na's ontbraken. IN EEN VROEGER ERBIJ-artikel, opgenomen in het bundeltje „Muzikale Speurtochten in Haarlems Historie", heb ik reeds gewezen op de voorname betekenis van „Een devoot ende profi telyck boecxken", dat nu tot de schatten Van de Haarlemse Stadsbibliofh,e.ek be hoort, aan welke het Van der Willigen WJkpog bij zijnleyen venpa a kt ilG€lt. Of de eigenaar in 1821 reeds besefte wat dït oude liedboek waard was als zeldzame curiositeit en tevens als cul turele bron, is slechts te gissen. In ieder geval was hij niet zo goedgeefs om het zijn geïnteresseerde bezoeker zo maar zonder meer af te staan of mee te geven. Voor zover wij kunnen nagaan heeft Hoffmann von Fallersleben er alhier slechts een drietal nummers van overgeschreven, die later in zijn Horae Belgicae opgenomen werden. Waar schijnlijk is hij hier vandaan gegaan met het voornemen er later nog voor terug te komen om het boek enkele weken grondig te bestuderen en er af schrift van te nemen. Doch blijkbaar is het daar nooit van gekomen. DIT MAAKT DAT de algemene ver spreiding van „Een devoot ende profi telijck boecxken" niet aan hem. maar aan dr. D. F. Scheurleer te danken is, 0 - die er in 1889 een complete nadruk van liet verschijnen, voorzien van waarde volle aantekeningen, zodat men er niet meer voor naar Brussel of naar Haar lem moest om het te consulteren. Men was toen een paar generaties verder en ondertussen in de Nederlanden rijp ge worden voor wat de Duitse „Wander student" als pionier begonnen was en wat hij jarenlang, blijkens zijn twaalf bundels met de vruchten van zijn speurwerk, heeft voortgezet. Hoffmann had in de Nederlanden een besef doen ontwaken dat helaas te lang geslapen had. Niemand minder dan Bakhuizen van den Brink moest niet zonder zelf verwijt het volgende constateren: „Wij lieten, o jammer, het opdelven van wat ons verleden in zijn schoot verborg, aan een vreemdeling, aan Hoffmann von Fallersleben over....". Hoffmann heeft uiteindelijk in Neder land en Vlaanderen de erkenning ge noten die hem toekwam. Hij werd lid van de Maatschappij voor Letterkunde te Leiden, ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en prof. M. de Vries droeg hem zijn levenswerk, het Middel nederlands Woordenboek op, vergezeld van de woordenDóór u werd de rijk dom en de betekenis onzer middeleeuw se letteren als een ontdekking 'in Neder land verkondigd, toen de geest des onderzoeks was ingeslapen en nauwe lijks meer iemand vermoedde, welk een schat in die bestoven perkamenten ver scholen lag „Niet door water maar door vuur" is de titel boven twee essays van de bekende negerromancier Baldwin: „Mijn ker ker beefde" en „Ginds bij het kruis". Het zijn zeer indrin gend neergeschreven gedachten over het rassenvraagstuk, vooral zoals dat in de Verenigde Staten zijn uitdrukking vindt m het negerprobleem. Ze zijn vooral verbijsterend, deze essays, omdat hierin niet de neger naar voren treedt die men gaarne zou willen zien: de zwarte die het „colorbarrier" wenst te doorbreken om als blanke door het leven te gaan, maar een Baldwin, die ervan gruwt om ooit tot de blanken te worden gerekend. Hij somt alle redenen op, waarom hij de blanken en hun christendom veracht. Hij veracht ook de oplossingen die sommige goedwillenden onder de blanken zoeken het op trekken" van de neger tot het „blanke niveau". Dat niveau kan hem gestolen worden, want hij vindt on eindig veel meer vitaliteit en waarachtige religiositeit onder de negers dan onder de liberaal denkende blanken, laat staan de vele zuiderlijken, die de neger wel wensen te accepteren als Jimmy Crow-figuur, „één die zijn plaats weet" .(ónder de blanken wel te verstaan) en dan desnoods bereid zijn tot een patriarchale houding, die in hun ogen het summum van goedheid is. Baldwin stelt het anders: „Mijn eigen standpunt is, dat alleen al het feit, dat het Derde Rijk bestaan heeft voor altijd elke christelijke superioriteit tot een verouderd begrip maak te, behalve dan in technologische zin. De blanken waren en zijn, ontsteld over de slachting in Duitsland. Zij wisten niet dat zij zo konden handelen. Maar ik betwijfel ten zeerste of de negerbevolking daarover ontsteld was althans op de zelfde manier. Wat mijzelf betreft, het lot van de joden, en de onverschilligheid van de wereld daarvoor, beangstigen mij ten zeerste. Ik kon in die rampzalige jarên niet aan het gevoel ontkomen, dat die menselijke onverschilligheid, waar over ik zelf al zoveel wist, mij ook ten deel zou vallen op de dag, dat de Verenigde Staten zouden besluiten hun neger bevolking systematisch te gaan uitroeien, in plaats van beetje bij beetje, op de manier van „raken wat je raken kunt". Elders schrijft Baldwin: „Ik kan de stelling niet aan vaarden, dat de vierhonderdjarige arbeid van de Ameri kaanse neger enkel zou moeten resulteren in het bereiken van het tegenwoordige niveau van de Amerikaanse be schaving. Ik ben er lang niet van overtuigd, dat het de moeite waard was verlost te worden uit de hanaen van de Afri kaanse medicijnmannen om nu ten behoeve van de mo rele tegenstrijdigheden en de geestelijke dorheid van mijn leven afhankelijk te moeten worden van de Amerikaanse psychiater. Dat is een handeltje waar ik weiger aan mee te doen. Het enige dat de blanken bezitten en dat de negers nodig hebben, of zouden willen hebben, is macht en nie mand heeft eeuwig de macht. De blanken kunnen in het algemeen niet als voorbeeld genomen worden van hoe te leven. Integendeel, de blanke zelf heeft dringend behoefte aan nieuw* maatstaven, die hem zullen verlossen van zijn verwarring en die hem opnieuw in een vruchtbaar contact zullen brengen met de diepten van zijn eigen wezen. En ik herhaal: de prijs voor de bevrijding van de blanken is de bevrijding van de negers de totale bevrijding, in de steden, op het land, voor de wet, en in de geest. Baldwin komt verder tot de conclusie, dat het kort dag is voor de blanken in Amerika, omdat de tijd niet ver meer is. dat de negers niet zullen volstaan met „sit-in-acties" gebaseerd op geweldloosheid, maar dat er snel groeiende be wegingen zijn (waaronder de Moslem-beweging), die krachtige acties wensen, zelfs tot aan eigen negerstaten naast de andere staten van de U.S.A. toe, die zeker bloedig zullen kunnen zijn. Er zal geen nieuwe zondvloed komen voor de blanken, zegt Baldwin, maar dit sluit andere rampen niet uit. Er zijn ook andere wegen: de volgende keer „niet door water maar door vuur", waarbij hij er aan twijfelt, of de Ameri kanen (en met hen de blanke wereld) de tijd zal worden ge boden een „arke Noachs" te bouwen, die vuurbestendig zal blijken te zijn. „Niet door water maar door vuur" door James Baldwin. Zwarte Beertjes-Pocket (A. W. Bruna Zoon, Utrecht). HET VERWIJDEREN VAN KAARS VETVLEKKEN Een vlek, die in de decembermaand nogal eens voorkomt, is de kaarsvet vlek op stof of hout. Het beste laat men het kaarsvet eerst hard worden. Dan voorzichtig met een dun mesje het vet verwijderen. Leg daarna dik vloeipapier op en zo moge lijk onder de stof. Neem het strijkijzer en strijk over de vlek, zo warm als het vloeipapier dit toelaat. Blijft er dan nog wat te zien, de vlek voor zichtig behandelen met een lapje, ge dept in benzine of alcohol. Kaarsvet dat op hout is gevallen kan verwijderd worden door olijfolie. Hier beter niet eerst het kaarsvet met een mesje afkrabben, of hoogstens het bo venste laagje, om krassen te voorkomen. EEN GOUDEN KERSTMIS De Franse vrouw draagt dit jaar met kerstmis geen fluweel, doch een jurk van goudbrokaat als zij daartoe de mid delen bezit. Dat is vaak geen effen goudbrokaat, doch doorweven met een andere kleur. Andere gouden stoffen zijn geblinddrukt met een wafel of ander patroon, of geborduurd. De glanzende klatergouden jurken zijn eenvoudig van snit, want de glan zende schitterende kleur vraagt om een strakke lijn. Goud maakt jong en staat dus zowel de jonge als de oudere vrouw. Gouden stoffen zijn over het alge meen vrij kostbaar. Er zullen dus nogal wat vrouwen zijn, die zich geen gouden feestjurk kunnen veroorloven. Zij zul len echter haar jurk-van-verleden-jaar met een goudtooi kunnen opfrissen: gouden knopen, tressen, afbiezen met goud-passement of andere gouden ver sierselen. Het haar kan worden opgemaakt met goudkleurig lint. En als sierraden: natuurlijk weer goud Brede, gouden kettingen en arm banden. Gouden tassen, ceintuurs en schoentjes completeren het toilet. Een donkere schoen kan door een gouden strik worden opgevrolijkt. Alles zal glanzen, maar het zal niet al'es onud zijn wat er blinkt!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 23