HERMAN HAAN VOND HET SPOOR IN DE SAHARA
Vijfhonderd miljoen volwassen analfabeten
ORANJEMAAL IN BAZEL
Oude traditie ter
van onze laatste
nagedachtenis
stadhouder
lli
DINSDAG 31 DECEMBER 1963
13
IN HET VOORJAAR van 1963 was de Rotter
damse architect Herman Haan zijn ontroering
nauwelijks meester. Hij maakte zijn derde expeditie
langs de uiterst steile, op vele plaatsen meer dan
driehonderd meter hoge rotswand van het Hombori-
gebergte in de Westafrikaanse republiek Mali. Met
zÜn kijker tuurde hij vele tientallen malen de rots
wand langs. Hier en daar bespeurde hij de lemen
hutten van de Tellem - het volk dat vele honderden
jaren geleden deze ontoegankelijke bergwand tot
woonplaats had gekozen en dat in de nevel der ge
schiedenis is verdwenen. Vele vragen hielden de
reislustige, door vreemde culturen gefascineerde
architect bezig. Wie waren
leefden zij? Hoe kwamen
rotswand bij hun woonplaatsen die honderd, twee
honderd, driehonderd meter hoog zijn gebouwd?
Waarom is dat volk van de rotswand verdwenen en
waar is het gebleven?
toch die Tellem? Hoe
zij langs de vertikale
Dick J. Dijs
UIT DE STATISTIEKEN is gebleken dat er onge-
veer 700 miljoen volwassenen van 15 jaar en ouder
ofwel twee vijfde van de totale wereldbevolking - uit
analfabeet zijn. Het grootste deel hiervan leeft in
de ontwikkelingslanden en bestaat voornamelijk uit
vrouwen. Wat het analfabetisme onder kinderen
betreft, heeft men berekend, dat van de 206 miljoen
kinderen van de schoolgaande leeftijd in Azië, Afrika
en Latijns Amerika er 110 miljoen of 55 de lagere
school bezoeken. Deze cijfers tonen aan dat wanneer
deze verhouding dezelfde blijft, het aantal analfabeten
ieder jaar met 20 tot 25 miljoen zal toenemen.
Nederlandse expeditie naar het dorp van
het lang verdwenen Tellem-volk
IN APRIL VERLEDEN jaar deed
Herman Haan de ontdekking van zijn
leven. Na een vervaarlijke klimtocht
slaagde hij er in een grot te bereiken
waarin een twintigtal in kegelvorm ge
bouwde, lemen Tellem-hutten door de
eeuwen heen bewaard was gebleven.
Hij trof er een hoeveelheid voorwerpen
die voor een archeoloog onschatbare
waarde hebben. Het eerst viel zijn oog
op de menselijke skeletten die in hurk-
houding waren bijgezet en omgeven
waren met grafgiften. Lappen stof
waarin de doden gewikkeld waren ge
weest, lagen her en der op de grond.
„Ik voelde op dat moment een schok
van blijdschap door me heen gaan,"
vertelt hij nu in zijn fraaie bungalow
aan de grens van het Kralingse bos.
„Maar de ontroering overtrof alles. Na
vele pogingen kwam ik dan als eerste
westerling met overblijfselen van de
raadselachtig verdwenen Tellem in aan
raking. Ik heb een tijdlang eerbiedig
rond staan kijken. Ik heb die eerste
keer niets aangeraakt. Diep onder de
indruk ben ik na een poosje weer naar
beneden geklauterd. Later pas ben ik
teruggegaan Om enkele kleine voorwer
pen die ons bij onze navorsing van
dienst zouden kunnen zijn, te gaan uit
zoeken."
Herman Haan is een avontuurlijke
zwerver Hij heeft nu 25 reizen naar
Afrika gemaakt. De eerste keer was hij
veertien jaar. Hij kocht een treinretour
Marseille, voer als dekpassagier naar
Marokko en trok vandaar met een ka
ravaan Berbers diep in de Sahara.
Drie maanden duurde deze vakantie.
Toen kwam hij, vol belevenissen en
bruingeblakerd, terug naar Nederland
en ging weer zoet naar school.
VELE SAHARA-TOCHTEN volgden
op deze eerste vakantiereis. Langza
merhand groeiden zij uit tot weten
schappelijke expedities. Land- en vol
kenkunde werd zijn liefhebberij. Het
vinden van wat speerpunten en 't krij
gen van enkele gebruiksvoorwerpen van
de Berbers tijdens z'n eerste tocht wa
ren daarvan het begin. Het bleef met
bij liefhebberij. Sinds, jaren is de heer
Haan honorair conservator van het
Museurn voor land- en volkenkunde in
Rotterdam. Tot driemaal toe richtte
hij een expositie in, de laatste in 1961.
„Mythen, maskers, magie in het land
van Dogon" heette die.
Het. volk van Dogon leeft aan de voet
van de rotswand die de Tellem tot
woonplaats diende- In twee maanden
tijd maakte Haan in 1960 een voettocht
langs deze 250 kilometer lange berg
muur. Hij leefde in die tijd tussen de
Dogon en met de Dogon. Hij at hun
gierstepap uit kalebassen („je brandt
er steeds je vingers aan en aan de
smaak moet je wennen"), hij kloof
aan in as gesmoorde geitepoten en bo
ven het vuur geroosterde parelhoen
ders. Hij bezocht hun markten, door
kruiste hun dorpen, luisterde naar hun
prachtige mythen en 'legenden en
maakte een groot feest mee toen er wa
ter was gevonden. Maandenlang was er
gezocht Tientallen meters diep was er
in de aarde gehakt. In een put waarin
zij langs touwen naar beneden zakten,
vonden zij op bijna zestig meter diepte
nieuw water. En in de Sahara is dat
een groot feest waard. Het meest op
windende was voor hem echter toch de
grote dama het dodenritueel, tij
dens welke de nyama (de ziel van de
overledene die tot dan nog in het dorp
rondzwerft) naar de verblijfplaats van
de voorvaderen wordt begeleid. Het is
'n dansritueel bijna zonder einde, waar
bij alle maskers van 't dorp en ook die
van de dorpen uit de wijde omgeving
te pas komen.
MET EEN RIJKE COLLECTIE voor
werpen (muziekinstrumenten, sieraden,
paardenleidsels, vuurstenen, toverket-
tingen, pijpkoppen, wat kruiden en wat
snuif, huishoudelijke voorwerpen als
kalebassen, houten lepels en een oogst-
mesje en niet te vergeten een groot
aantal maskers en beelden) kwam hij
terug in Rotterdam.
Terwijl Haan met zijn drie ezels en
zijn zeventienjarige tolk Amadu langs
de rotswand trok, groeide met elke
etappe zijn interesse voor de lemen
hutten in de rotswand. Niemand wist
iets van dit verdwenen volk te vertel
len. Het is opgenomen in de mist der
historie. De Dogon alleen verhalen nog
in hun mythen van hen.
„Het zijn de Tellem geweest die die
huizen hebben gebouwd", zeggen zij.
En dan vertellen zij van hun eigen
migratie, want ook zij hebben niet al
tijd aan de voet van de rots geleefd.
Tot voor enkele honderden jaren woon
den zij in Mandé, in het Land van de
Koningen. Na vele zwerftochten vestig
den zij zich in het gebied van de Tel
lem. Deze verdwenen toen. Waarheen?
Een volkomen raadsel! De Dogon zeg
gen dat zij nu ver weg in de vlakte
wonen, in zuidoostelijke richting. Zij
noemen zichzelf Kurumba. Maar de
Dogon spreken nog steeds over hen als
over de Tellem.
OOK OVER DE MANIER waarop de
Tellem hun hutten bereikten, kunnen de
Dogon vertellen. Dat hebben de Tellem
geleerd van de Amdumbulu: de eerste
menselijke wezens op aarde. In het be
gin van alle tijden, toen Amma, hun
opperste godheid, de aarde, de hemel
en de geestenwereld had geschapen,
leefden de Amdumbulu in de rotswand.
Het waren kleine rode mannetjes,
zwaar bebaard en groot van hoofd. Zij
leerden de Tellem in de rotsen te ko
men en hoe er te bouwen. De Tellem
moesten bij de bronnen speciale stenen
maken die, wanneer zij er op sloegen,
tot leven konden komen. Als grote wit
te mieren klommen de stenen langs
een koord omhoog dat. gersLna^r de
rotswand was geworpen en SIS' éëh
strakke boog in de lucht bleef staan.
Over deze stenen wandelden de Am
dumbulu en later ook de Tellem tot
hoog in de rotswand.
Dinsdagochtend 7 januari vertrekt de
heer Haan opnieuw naar het land van
de Dogon. Hij staat dan aan het hoofd
van een grote wetenschappelijke expe
ditie die voor het Rotterdamse Museum
voor land- en volkenkunde opnieuw op
zoek gaat naar het volk van de Tellem.
Acht mannen en twee vrouwen reizen
in twee zwaar beladen Landrovers
naar de zuidgrens van de Sahara. Zij
hebben een grote ronde, aluminium
kooi bij zich waarin een man gehurkt
kan zitten. Het is de lift die de expedi
tieleden langs de steile (en op vele
plaatsen zelfs tientallen meters over
hangende rotswand) omhoog moet hij
sen. Er is vele maanden aan deze in
stallatie gewerkt. Haan hoopt er zijn
doel mee te bereiken: de hooggelegen,
onbetreden Tellem-hutten.
DAARVOOR ZAL SPECTACULAIR
werk moeten worden verricht. Een deel
van de expeditieleden gaat boven aan
de rotswand op reis. Een tweede groep
trekt langs de voet van de wand ver
der. De bovenste groep bestudeert met
kijkers de rotsen. Wat zij ziet wordt
met walkie-talkies naar beneden ge
meld. Als het de moeite waard wordt
gevonden, wordt de liftkabine van de
grond omhoog gehesen en voor de mo
gelijke vindplaats gemanoevreerd. Dank
zij een vernuftig kabelsysteem zal men
de kooi niet alleen verticaal, maar ook
horizontaal kunnen bewegen.
Zoals gezegd is de heer Haan de lei
der van deze twee en halve maand
durende expeditie. Zijn vrouw gaat
mee als verzorgster en als archeloge.
René Wassing, die als gouvernements
antropoloog op Nieuw-Guinea deel uit
maakte van de Amerikaanse expeditie
waarbij de zoon van Rockerfeller het
leven verloor en die nu aan het Rotter
dams Museum voor Land- en Volken
kunde is verbonden, reist mee als cul
tuur-antropoloog. Dr. H. R. Hefting is
de expeditie-arts. Hij neemt tevens de
fysisch-antropologische documentatie
op zijn schouders. Hij zal o.a. de sche
dels meten van de skeletten die in de
hutten zullen worden gevonden en ook
die van de Dogon en de Kurumba de
stam dus die door de Dogon nog altijd
de Tellem wordt genoemd. Kaakaf-
drukken en bloedonderzoek zullen moe
ten helpen bij de navorsing van wat
waar is van overlevering en legenden.
DE HEER JACQUES Groeneveld van
het museum zal als technisch leider op-
treden vtan de ploeg die de rotswand
aait de böveAkant afreist. In de Franse
architect Maurice Silvy vindt hij zijn
collega 'onder aan de rots.
De Amsterdamse fotografe Violette
Conrnelius zal moeilijkheden en vond
sten in kleur en zwart-wit vastleggen
auteur Bert Schierbeek reist mee om
om van de expeditie 'n boek te schrij
ven.
Bovendien gaan er twee televisie
mensen mee: regisseur Kees van Lan-
geraad en cameraman Didier C. van
Koekenberg zullen wekelijks voor de
N.C.R.V. een filmpje over deze avon
tuurlijke expeditie naar Bussum ver
zenden. In Mali zullen twee weten
schappelijk gevormde Malinezen en
vijftien helpers zich bij de expeditie aan
sluiten. Al deze mensen zullen dan eind
januari gaan zoeken naar een volk dat
tussen de zeshonderd en duizend jaar
geleden spoorloos is verdwenen.
De voorwerpen die zullen worden ge
vonden, zullen voor bestudering naar
Rotterdam worden verzonden. Er zal
waarschijnlijk ook een expositie van
worden gehouden. „Maar wij gaan er
van uit dat wij alles terug moeten ge-
Architect Herman Haan uit Rotter
dam staat aan het hoofd van de Ne
derlandse expeditie die in de West
afrikaanse republiek Mali op zoek
gqat naar het spoorloos verdwenen
volk van de Tellem.
ven. Het land waar prehistorische voor
werpen worden gevonden, heeft recht
op deze in bezit te krijgen. Misschien
zullen wij een deel van de vondst mo
gen houden. Daar kunnen wij dan al
leen maar dankbaar voor zijn zegt de
heer Haan, die nu vurig hoopt dat zijn
René Wassing, die indertijd op
Nieuw-Guinea deel uitmaakte van
de Amerikaanse expeditie waarbij de
zoon van Rockefeller het leven ver
loor, reist mee als cultuur
antropoloog.
liftinstallatie goed is geconstrueerd.
„Helaas is de 20ste-eeuwse mens er
nog niet in geslaagd stenen tot leven
te slaan en langs een touw naar de
rotswand te wandelen", zegt hij.
„WAT MOET ER gedaan worden"
zo vroeg de heer Maheu, directeur-
generaal van de Unesco, „om aan deze
alarmerende toestand het hoofd te
bieden?" Het rapport van de Unesco
geeft een overzicht van de stappen
die door regeringen en bevoegde in
stanties: gedaan worden om te komen
tot een landelijke bestrijding van het
analfabetisme, terwijl het voorts een
beschrijving geeft van wat reeds is
bereikt. Tevens blijkt eruit wat de
Unesco, ondanks haar beperkte mid
delen tot stand heeft kunnen brengen.
„Aan de hand hiervan", aldus de heer
Maheu, „mag worden afgeleid, dat de
resultaten bemoedigend, doch onvol
doende zijn. Bemoedigend omdat
Wórd aangetoond dat de technische
middelen om het analfabetisme te be
strijden wel degelijk bestaan; onvol
doende omdat slechts een groot-
*MmwMmwwwrmrMmrwrmrmrrmrmmmM0nrrwr00mrTmrrmmmmrwM0mmmmaMMMW0mMwMmm*m*MM*rrmwmrmwrrwmrmrmwrwwrMmrmrrMn
29 DECEMBER 1763 STIERF te Bazel de gepensio
neerde generaal-nrajoor Jéróme Linder, Zwitser van ge
boorte en in hart en nieren tot aan zijn dood ook Zwitser
gebleven. Maar overigens heeft zijn gehele leven en heb
ben tijdens zijn pensioen ook zijn gedachten in dienst
gestaaan van ons land. Circa twee eeuwen lang hebben
Zwitserse vrijwilligers in het staande leger van onze Repu
bliek en later nog enige tijd zelfs in de „Nationale Armee"
van ons Koninkrijk gediend. Verschillenden zijn in Neder
land gebleven en verkregen de Nederlandse nationaliteit;
het merendeel ging na afloop van het dienstverband weer
naar het vaderland terug. Het was niet uit weelde of lust
tot avontuur dat de Zwitserse kantons voor hun inge
zetenen bondgenootschappen slóten met vreemde mo
gendheden. Het wat bittere noodzaak dat de jonge mannen
er uit trokken om eldérs een boterham te gaan verdienen.
Zwitsers waren goede en vooral trouwe soldaten. Ze waren
gezien en wilden in geen geval aangezien worden voor
gewone „huurlingen". Ze dienden onder hun eigen offi-
ceren en onder eigen vaandels. Ze namen zelfs hun eigen
veldpredikers mee, die tevens de burgerliike stand van de
regimenten bijhielden. Want op de duur traden er hier
zowel manschappen, onder-officieren als officieren in het
huwelijk, kregen kinderen of hadden sterfgevallen te be
treuren. Ook kwamen ze wel met hun Zwitserse vrouwen
naar hier.
ONDER DE VELEN, die uit de hoge
bergen naar de lage landen reisden om
hier de Nederlandse belangen te behar
tigen, behoorde ook genoemde Hieroni-
mus Linder. Hij was geboren op 2 no
vember 1682 te Bazel, werd al vroeg
wees; een oom voedde hem op en be
stemde hem voor de handel. Daartoe
zond deze hem reeds op 16-jarige leef
tijd naar Rotterdam, maar de handel
trok hem niet aan. Hij wilde soldaat
worden. Reeds in 1699 nam hij dienst
in een Duits regiment (Brandenburgs)
en het jaar daarop werd hij cadet in
het regiment Sacconai. Vijf jaar later
werd hij bevorderd tot vaandrig, was
het jaar daarop onder-luitenant en in
1709 luitenant in het regt. Albemarle.
Hij was toen dus 27 jaar. In 1712
bijna aan het einde van de Spaanse
Successie-oorlog (1702-1713) was hij ka
pitein-luitenant. Zijn bevordering tot on
der-luitenant had hij te danken aan een
gezichtswond bij het beleg van Ath door
een musketkogel opgelopen. Ook in de
uit onze jaartallenboekjes bekende slag
bij Malplaquet werd hij gewond, zelfs
tot twee keer toe. Kort voor de vrede
(in 1712) werd hij krijgsgevangen ge
maakt.
HIJ BLEEF DAARNA in Staatse
dienst. Linder was echter Bazel niet
vergeten. Hij onderhield met zijn va
derstad voortdurend contact dat zeker
nog inniger werd, nadat hij in 1718 met
Judith Beck uit Bazel in het huwelijk
was getreden- Veel huwelijksgeluk
werd de krijgsman niet gegund, want
na drie jaar stierf zijn vrouw. Het hu
welijk was kinderloos.
In 1741, toen hij in Nederlandse
dienst de rang van majoor had (in
de Portugese was hij intussen kolonel
geweest!) kreeg hij van de Staten-Ge-
neraal het patent een compagnie van
uitsluitend Bazeler manschappen te mo
gen aanwerven en met die compagnie
werd hij opgenomen in het Zwitserse
regiment Hirzel. De officiersplaatsen
werden vanaf de aanvang door Bazeler
officieren bezet.
Nadat Linder zich in 1747 als overste
uit de dienst teruggetrokken had kwam
hij reeds in het jaar daarop op spe
ciaal verzoek van de Prins van Oranje
als kolonel weer in het Staatse leger
terug om ten slotte op 25 november
1758 bevorderd te worden tot generaal-
majoor, een rang, welke tot op dat
ogenblik nog geen Bazeler ooit had be
reikt. In 1761 kreeg hij als 79-jarige
zijn ontslag, ging naar Bazel terug,
waar hij als „de generaal" nog tot
einde 1763 leefde en toen het moede
hoofd voor altijd neer legde.
MEN MAG AANNEMEN, dat Linder
vrij veel in Bazel vertoefd heeft, ook
toen hij in Nederlandse dienst was. In
het jaar van zijn huwelijk werd hij nl.
lid van het oude gilde „Zu Hausgenos-
sen" en in 1747 werd hij in dat gilde
gekozen tot „Sechser" (bepaalde rang
in dat gilde). Zijn portret, geschilderd
door J N. Grooth in 1760 hangt nog he
den in de bestuurszaal van het Gilde-
huis. Zunft gilde) zu Hausgenossen
klinkt ons eigenaardig in de oren, maar
men moet bedenken, dat het gilde
reeds stamt uit de 14e eeuw. Het was
geen gewoon ambachtsgilde, doch meer
een gilde van ambtenaren van de
Vorst-Bisschop van Bazel. Met de be
naming werd uitgedrukt, dat de gilde-
leden tot de „huishouding" van de Bis
schop behoorden.
Op den duur had het gilde niet veel
meer te betekenen dan zoveel andere
gilden, waarvan de werkzaamheden
zich beperkten tot onderlinge gezellig
heid. Vandaar dat een beroepsmilitair
als Linder, die helemaal geen goud- of
zilversmid of bankier was, gaarne als
gilde-broeder werd ingeschreven.
Omgekeerd heeft Linder het ook al
tijd prettig gevonden in deze kring van
zijn geboortestad welkom te zijn.
LINDER WAS EEN groot bewonde
raar van de Prins van Oranje, die
eens zijn opperbevelhebber was. Lin-
ders testament bevatte legaten aan
zijn familie, de armen van de stad
Bazel, het gymnasium (prijzen voor de
beste leerlingen) en het Gilde „zu Haus
genossen". Met die schenking aan het
gilde legde hij echter tevens „ten ewigen
dage" zijn liefde en hoogachting vast
voor het Huis van Oranje. „Ik geef"
aldus de akte „de hooggeëerde
bestuurders van het gilde een legaat
van 2.000 pond, dat men op rente moet
zetten. Van de rente moeten de heren
een jaar na mijn overlijden onder el
kaar op de 8ste maarl, de geboorte
dag van Zijne Doorluchtige Hoogheid,
Prins Willem V, Prins van Oranje en
Nassau, Stadhouder der Verenigde Pro
vinciën, feestelijk te vieren en dit voorts
elk. jaar herhalen, hetgeen m:en als
„Or.anienma.hli" zou kunnen instellen;
doch zonder dat de heren in de toe
komst de rente tot een ander doel kun
nen gebruiken.
ALDUS GESCHIEDDE en de eerst
volgende decennia werden steeds offi
cieren in Nederlandse dienst en ook wel
andere Bazeler inwoners in vreemde
diensten als gasten uitgenodigd. Zo
De Zwitser Jéróme Linder (1682-
1763), generaal majoor in Nederland
se dienst, naar'een portret van J. N.
Grooth (museum van Bazel).
werd de Oranjemaaltijd een belangrijk
nogal exclusief gebeuren. Vanaf 1799
werden echter geen Oranjemaaltijden
meer gehouden; pas in 1882 besloot
men de traditie weer op te vatten, doch
lang hield men het niet vol en opnieuw
volgden onderbrekingen. Men zat in
geldmoeilijkheden omdat men het le
gaat niet afzonderlijk had beheerd en
de kas berooid was. Pas in de 30-er
jaren van onze eeuw, toen de financiële
toestand van het gilde aanzienlijk ver
beterde, werd besloten om het geld van
generaal Linder weer afzonderlijk te
gaan beheren. Nadat geleerden hadden
uitgemaakt, dat het legaat van de ge
neraal tegenwoordig ca. 20.000 zw. fran
ken zou hebben bedragen werd besló
ten een „Linder-fonds" te stichten met
een kapitaal van 20.000 frank. Sedert
1929 is de Oranje-maaltijd elk najaar
trouw gehouden, met uitzondering van
1932 (toen er een verbouwing van het
gildehuis plaats had) en 1939 (in ver
band met de mobilisatie van het Zwit
serse leger).
HET ORANJE-MAAL is onder de ve
le voorname feesten, welke in Bazel ge
houden worden, een der belangrijkste.
Het is zelfs een „begrip" geworden
voor de inwoners van deze stad. Het
is een intiem feest met altijd enkele
voorname gasten. Onder dezen meestal
volgens de laatste wil van de erfla
ter een vertegenwoordiger van het
in Nederland heersende Huis van Oran-
je-Nassau (meestal de Nederlandse con
sul-generaal).
Zo wordt elk jaar ver van onze gren
zen nog het glas geheven op de nage
dachtenis van onze laatste stadhouder
en van een zijner trouwste officieren.
Dat het niet meer gebeurt op de ge
boortedag (8 maart) houdt verband
met andere feestelijkheden, die het gil
de in het voorjaar op zijn programma
heeft staan.
scheepse actie de wereld van deze
plaag kan bevrijden. Daarom moeten
de ogen van de hele mensheid voor
dit probleem worden geopend".
DEZE WERELDOMVATTENDE
actiekomt ter sprake in het tweede
gedeelte van het Unesco-rapport, dat
suggesties bevat voor stappen die ge
daan zouden kunnen worden in het
kader van de organisatie van de Ver
enigde Naties teneinde het analfabe
tisme uit te roeien.
In de eerste plaats moet de voort
durende toename van het aantal an
alfabeten worden gestuit door de in
voering van een algehele leerplicht
die kosteloos is. Dit is een van de
voornaamste doeleinden van de re
geringen, die hiertoe aanzienlijke
steun van de Unesco ontvangen. On
derwijsplannen die in de afgelopen
jaren in bepaalde streken van Afrika,
Azië en Latijns Amerika tot ontwikke
ling zijn gekomen, zijn er hoofdzake
lijk op gericht om binnen twintig jaar
alle kinderen van de schoolgaande
leeftijd lager onderwijs te doen ge
nieten. De oplossing van dit probleem
is dus in zicht.
„HET DOOR DE UNESCO voorge
stelde plan", aldus de heer Maheu,
„beoogt om in de komende tién jaar
tweederde van de 500 miljoen volwas
sen analfabeten in de lidstaten Azië,
Afrika en Latijns-Amerika te leren le
zen en schrijven."
Het is van het gróótste belang, dat
deze onderneming in wezen een natio
naal karakter krijgt. De landen zelf
leveren de grootste financiële bijdragen
en het personeel voor de campagne,
terwijl ook de landelijke overheid voor
de te nemen maatregelen zal zorgdra
gen.
Toch kunnen de ontwikkelingslanden
een zo grote taak niet zelf volbrengen.
Zij hebben veel hulp van buitenaf no
dig, zowel in materieel als in moreel
opzicht. Deze hulp moet tweeledig zijn:
kwantitatief toereikend en internatio
naal veelzijdig, teneinde baanbrekende
experimenten mogelijk te maken en
daadwerkelijke hulp te kunnen verlenen
in de belangrijke sectoren. Het belang
rijkste is echter deze actie te organi
seren, op gang te krijgen en overkoe
pelend te doen zijn.
„Met de uitvoering van het plan van
de Unesco om in tien jaar 330 miljoen
volwassenen van het analfabetisme te
verlossen, zal naar schatting 1.911 mil
joen dollar gemoeid zijn", verklaarde de
heer Maheu.
MEN SCHAT DAT van dit bedrag
1.481 miljoen, ofwel ongeveer 75 pet.
ten laste komst van het betrokken land.
De heer Maheu geloofde niet dat dit
een te zware belasting was voor het
nationale inkomen van die landen in
1961. Hij meende dat deze uitgaven niet
noemenswaardig van invloed zouden
zijn op de uitvoering van bestaande
ontwikkelingsplannen. Hij wees er in
dit verband op, dat de ministers voor
de Nationale Ontwikkeling van de
Aziatische lidstaten, die in 1962 te Tokio
bijeenkwamen, een overkoepelend ont
wikkelingsplan hebben aangenomen,
dat tot 1980 jaarlijks 4 a 5 pet. van
hun nationale inkomen zal vergen. „De
kosten van een grootscheepse campag
ne ter bestrijding van het analfabetis
me," zo betoogde de heer Maheu,
„kunnen dus gemakkelijk worden opge
nomen in het kader van het algemene
entwi' :elingsoroject, waravoor de
Unesco in overleg met de regionale
economische commissies een beroep
doet op de hele wereld.
DE NOODZAKELIJKE hulp voor
deze onderneming wordt geraamd op
430 miljoen dollar, hetgeen neerkomt
op een kwart van de totale kosten van
de campagne, of 1.50 dollar per vol
wassene die lezen en schrijven kan.
„Is dit een te hoge prijs voor mense
lijke solidariteit? Ik geloof het niet",
verklaarde Maheu.
Van dit bedrag wordt 330 miljoen
dollar per jaar verstrekt in het kader
van bilaterale hulpprogramma's die in
1962 ongeveer 5.400 miljoen dollar be
liepen. Bovendien zullen de Verenigde
Naties nog 100 miljoen dollar (10 mil
joen per jaar) bijdragen. Hiervan
wordt 31 pet. gebruikt voor regionale
acties of voor groepen landen en 56 pet.
voor nationale ondernemingen. De rest
is nodig voor de organisate en admini
stratie van deze hulpacties.