i Toneel te WENEN: Baal, eersteling van Bert Brecht JUNI 964 Birmingham Repertory Theatre Bloemendaals openluchtpodium op JOHAN DAISNE - DE ONUITPUTTELIJKE Tlieuwe, Een boekenstapel van één schrijver Litteraire Kanttekeningen UITGAVEN Jeugd-informatie 15 MAX ZWEIG EN GRILLPARZER IN „DE BURG" DINSDAG 31 DECEMBER 196 3 In Engeland valt een hernieuwde belangstelling waar te nemen voor re- pertoiretlieaters. Nieuwe gebouwen worden opgetrokken en bekende ac teurs als Michael Redgrave en Peter Ustinov sluiten met deze theaters con tracten af voor verscheidene delen van het land. Zij studeren nieuwe stukken in en stimuleren jonge acteurs. In sommige steden bloeide het reper toiretoneel al jaren, zoals bijvoorbeeld in Birminghamwaar het Repertory Theatre dit jaar zijn gouden jubileum vierde. Het komt in Bloemendaals Openluchttheater Shakespeare's „Co medy of Errors" opvoeren. „Opmerke lijk is, dat Engelse repertoiregezel schappen in het buitenland dikwijls beter bekend zijn dan in hun eigen stad." Deze opmerking van Nancy Burman, de geestdriftige en toege wijde administratrice van het Reper tory Theatre van Birmingham, is ken merkend voor de internationale faam, die de Engelse repertoiregezelschap pen hebben weten te verwerven. The Birmingham Repertory Company werd in 1913 opgericht door wijlen Sir Barry Jackson, die de opzet als volgt onder woorden bracht: „Het doel is de kunst te dienen en niet met de kunst een commercieel doel na te streven." Hoewel het in anciënniteit pas op de derde plaats komt, is het zeker het oudste theater dat voor dit speciale doel werd opgericht, in ieder geval het meest bekende. Het heeft meer acteurs, schrijvers en technici van naam voortgebracht dan enig an der gezelschap en geldt als testpodium voor stukken, die eventueel het Lon- dense West End of Newyorkse Broad way zullen bereiken. C. E. Dinaux Een scène uit de recente voorstellin- genreeks van Shakespeare's „Troilus and Cressida" door het Birmingham Repertory Theatre, dat in juni in het Open luck '.theater te Bioemendaal i'n enige voorstelling op Nederlandse bodem zal geven van Shakespeare's „Comedy of Errors". HET 75-JARIG JUBILEUM van het „Huis am Ring", waarmee wij ditmaal het Burgtheater menen, is o.m. de aanleiding geweest voor een zinvolle samenvoeging van twee uitzonderlijke werken op één avond: Grillparzer's „Esther" en Max Zweig's „Franziskus". Had de directie oorspronkelijk geheel conform het programma, waar mee Semper's vorstelijke gebouw in 1888 werd geopend Grillparzer's „Esther" fragment en Schiller s „Wallenstein's Lager" op één programma saamgebracht, weldra is Schil- ler's opmaat tot zijn trilogie een stuk, dat het afzon derlijk niet meer doet door Zweig's boeiende drama tische verhandeling vervangen. Een combinatie, die thans relief verleende aan de basis, waarop van ouds het Burg theater rust: bewaren en cultiveren van het klassieke repertoire en een selectie der modernen steunen en op heffen tot het peil, waarop deze naar vorm en inhoud van hun stukken voorshands aanspraak mogen maken. DE LANGE LIJST VAN kunstenaars die voor dit gezelschap hebben gespeeld, doet denken aan een bloemlezing van Engelse acteurs. Artisten als Sir Lau rence Olivier, Peggy Ashcroft, Stewart Grainger, Ralph Richardson, Marga ret Leighton, Paul Scofield en van de iongeren Albert Finney, hebben re- den dankbaar terug te denken aan Bir mingham dat hen in de gelegenheid stellen hun carrière aan te vangen. Bin nen 2 a drie jaar heeft een acteur hier een brede ervaring opgedaan in stukken uit alle delen van de wereld stuk ken uit Duitsland, Japan en Frankrijk werden onlangs nog tonele gebracht. Gemiddeld 30 percent van de stukken die Birmingham worden gespeeld, zijn niet van Britse herkomst. De enige eis die het gezelschap aan een stuk stelt, is dat de kwaliteit hoog is. Een stuk blijft ten minste drie we ken lopen. Op die manier is er meer tijd beschikbaar voor repetities, waar door 't niveau van de voorstelling aan zienlijk hoger komt te liggen dan bij theaters met een weekrepertoire. De ac teurs worden zekerder van zichzelf en verwerven d'e kalmte en 't zelftrouwen die nodig zijn om te slagen. Dit gezelschap was het ook dat Shaw opdracht gaf ,The Apple Cast' te schrij ven en dat auteurs steunde als Jean Anuilh, wiens „Colombe" geregeld in het programma van dit theater terug keert. Gemiddeld twee maal in de week vindt Nancy Burman op haar bureau brieven van buitenlanders, die dit ge zelschap een bezoek willen brengen om een studie te maken van het Britse re pertoiresysteem dat typisch Engels is en veel bewondering afdwingt. „IN DE AFGELOPEN TWINTIG jaar heeft er een ingrijpende verandering plaatsgehad in de houding van de Brit se regering jegens de repertoiregezel schappen", zei Miss Burman. „Ik ge loof dat dit komt doordat men is gaan inzien dat 't nodig is de kunst te sub sidiëren om het evenwicht te bewaren tussen de cullerele en wetenschappelij ke ontwikkeling". The Birmingham Re pertory Company ontvangt jaarlijks 14.000 van de Engelse Raad voor de Kunst, benevens een toelage van 5.000 van de stedelijke overheid. In de na bije toekomst krijgt het gezelschap van de stad Birmingham een nieuw gebouw, dat is aangepast aan de bouwplannen in de omgeving. HET NIEUWE THEATER kost 500.000 en heeft 900 zitplaatsen, zodat het twee maal zoveel bezoekers zal kunnen herbergen. Er komen gemakke lijke stoelen en andere moderne acces soires, zoals een bar en een restaurant. De bezoekers hadden zelf op deze ver beteringen aangedrongen en het gezel schap begreep dat door de ruime keu ze in de mogelijkheden het uitgaand pu bliek veeleisend is geworden. De Britse schouwburgbezoekers zijn namelijk aan het veranderen. Vroeger kende men een vaste kern die iedere week de schouwburg bezocht, weer of geen weer en wat er ook gespeeld werd. Tegenwoordig is. mede door de televi sie, het theaterbezoek minder regelma tig geworden. Goede stukken worden beter bezocht, terwijl slechte stukken minder belangstelling krijgen, doch dit brengt een verhoging van het niveau met zich mee. Miss Burman juicht dit toe en maakt zich niet al te grote zor gen over het feit de B.B.C. een tweede televisie-nc n voorbereiding heeft met later we. et kleurentelevi sie. ,WE BELEVEN EEN overgangssta dium in de theaterwereld", zegt ze- „Eventueel zal het uitlopen op een klei ner aantal theaters, die echter een veel hoger niveau zullen hebben en er zullen altijd stukken zijn waar het pu bliek plezier aan beleeft. We hebben beslist niets te vrezen van de televi sie of de bioscoop". Hierop haalde zij de woorden van Sir Barry Jackson aan: „Wij van het levende theater hèDben de sterkste troeven in handen. Zolang de mensen in de rij staan om de podiumhelden in levende lijve te zien, hebben we niets te duchten". Een typisch voorbeeld van een ac teur die zich thuisvoelt in de discipli ne van het repertoiresysteem is de Canadees Robert Robinson die op het ogenblik de rol van „Robinet" vertolkt in het Franse toneelstuk „Colombe". Tien jaar geleden kwam hij naar En geland om te studeren aan de Centraal School of Speech and Drama te Lon den. Hij trad op in vier Londense West End stukken en gaf een paar gast- voorstellingen met het Birmingham.se Repertoire Gezelschap, tot hij voor het huidige stuk definitief tot het gezelchap toetrad. ,.HET BRITSE repertoiresysteem", zegt hij. „biedt een rijke variatie, die niet alleen interessant is, maar tevens de beste leerschool vormt die een ac teur zich maar wensen ^an". IN DE VORM, waarin dit „Esther"- torso ons werd nagelaten, lijkt de liefde van koning Ahasverus van Perzië voor het jodenmeisje en „displaced person" Esther wel zo ongeveer primair. Doch wij weten dat Grillparzer's bedoelingen met dit werk verder reikten: hier bleef een veelomvattend drama over gods dienstvrijheid, verdraagzaamheid en mensenrechten subject, waarnaar hij later in zijn „Jüdin von Toledo" weer zou grijpen min of meer in de opzet steken. Wat niet wegneemt, dat de auteur speciaal de ontmoeting en samenspraak van Ahasverus en Esther al reeds met zoveel innerlijke bewogenheid in scène zette, dat deze op zichzelf een opvoering rechtvaar digen. Hetgeen ons rest in dit fragment is, naast de verheffing van Esther tot de, in liefde verworven, troon, een blik in de intriges van 's konings hof met de sluwe Haman aan de spits. Tegen speler van de, van zijn volk en van de koningin vervreemde, vorst, die de andere, hem onderdanige, hovelingen laat speuren naar een nieuwe vrouw, de Koning waardig. Ook Mordechaï, door Attila Hörbiger vertolkt als een autoritaire oud-testamenfische profeet, krijgt van Grillparzer in dit gedeelte nog een rol. Doch tegenover de meer uitgesponnen, en van een toenemend onheil vervulde scènes aan het hof, heeft de figuur geen kans dramatisch uit te groeien. Voor de Weners gaf de uitvoering, behalve op grónd van tra ditionele overwegingen, vanwege twee der vertolkers nog reden tot voldoe ning. Daar was allereerst de ontroering om Anne-Marie Düringer als het on bedorven door de liefde verrast natuurkind Esther. Terwijl de uit Ham burg gekomen en pas hier geëneageer- HET MOET WEL ZO ZIJN dat mijn verre vriend Johan Daisne in het burgerleven Dr. Herman Thiery en als zodanig hoofdbibliothecaris van de stad Gent over dag doende is om te noteren wat hij 's nachts heeft ge droomd, hoe zou hij het anders klaarspelen om in een paar jaar tijds een tiental werken, waaronder twee romans van respectabele omvang ,te schrijven in een bijzonder ge lukkige coöperatie van hart en hoofd? Het geheim van die nooit rustende pen heeft hij zelf onthuld: hij is, schreef hij, „met een inktvlek geboren, zoekt dus zijn ziel in alle mogelijke vormen op papier uit te drukken", en maakte van deze inval betreffende zijn natale signalement ijlings een kostelijk boekje: „Met een inktvlek geboren" (Uit geverij Heideland), een alfabetisch gerangschikte ver zameling van uitspraken en „persoonlijke overwegingen", in de trant van Voltaire's Dictionnaire philosophique. Maar dat is maar bijwerk voor hem, zoals de „parerga en paralipomena" (door Nolst Trenité op zijn Charivariaans olijk vertaald mét „klusjes en kliekjes") voor Schopenhauer. Hoofdschotel blijft de creatie van langere adem, de ro man, onderbroken door het gedicht, de novelle, de bio- O grafische studie, het essay over de film en nog eens over de film, want de cinematografische kunst is zijn grote liefde, het voor- en toonbeeld van zijn „magisch rea lisme", waaraan hij voor zijn a-traditionele, baanbrekende romans veel heeft te danken. BIJNA DERTIG jaar lang is het Dais ne gelukt bij elk nieuw werk met een ander gezicht „ik heb een ganse se rie aanschijnen, al echte," heeft hij ge dicht te verschijnen en toch strikt zichzelf te blijven. Hij greep het nieu we, het andere uit de lucht, hij klopte het uit de grond, hij haalde wat veraf was nabij en gaf wat vlakbij was de dimensie van het verre en als men me zou vragen hoe dit wisselend aspect van zijn wezen en zijn werk mogelijk is, dan zou ik niet anders weten te ant woorden dan: door zijn benijdenswaar dige onbevangenheid, zijn onverstoor baar zichzelf-zijn, zijn moed om zich te wagen aan de eenvoudigste en ingewik keldste, de meest speelse en de meest consciëntieuze composiiievormen. Hoe langer men zich met het oeuvre van Johan Daisne bezighoudt, hoe meer hij een fenomeen blijkt te zijn van argelo ze oorspronkelijkheid, onder en boven de wet, in en buiten de wereld, een man van „steen en wolken", van aar de en hemel, van werkelijkheid en droom, van bloed en geest een man die zijn ideaal nooit voor een grein heeft verraden aan de opgeld doende moder nismen, en zich niettemin als roman cier, als schrijver van „De neusvleugel der muze" (in tweede druk bij Uitge verij Ontwikkeling), „Hoe schoon was mijn school" (idem) en „Baratzeartea" (Uitgeverij Manteau), aan geen conven tie heeft gestoord. EN WAT IS DAT IDEAAL? Vorm schoonheid als uitdrukking van levens- eerbied, van een kosmische eenheid die weliswaar door de menselijke tweespalt wordt verstoord, maar hoe dan ook aan wezig is en door Daisne, als rechtge aard romanticus, ervaren wordt in zijn droomverbeelding van het volmaakte, waarnaar zijn innigste verlangen zal uitgaan zolang hij werkt en leeft. Soms omspeelt hij het schertsend, soms jaagt hij het adembenemend na, soms bespie gelt, verdicht, verpersoonlijkt hij het: het laatste al in zijn jeugd. „Renée" heette het toen. „Corambé" noemde George Sand het, niet als symbool, maar als iets dat er is, onzichtbaar maar zéér aanwezig, en dat zich alleen kenbaar maakt in de creatieve verbeel ding van het kind. In alle boeken van Daisne heb ik. on der welke naam ook en vaak naamloos, „Renée" ontmoet het ongeschonde- ne, smetteloze, lieflijke, troostrijke, red dende. Maar hier. in een passage uit „De neusvleugel der Muze, een roman van de film," die hem na een formi dabele noodsprong uit de wervelende wereld van de filmfestivals uit de pen komt, zegt hij het zelf: „ik zou de liefde willen poneren als het kostbaarste, eer ste en laatste in het leven: felste ac tivering van ons hele sterfelijke, en, op grondslag daarvan, schoonste en hoog ste geestverheffing waarmee de mens iets ervaart van de goddelijke geheime nis." In „Hoe schoon was mijn school" (de roman van een leraar), in „Barat zeartea" (een Baskich avontuur, of de roman van een schrijver) heeft hij er andere woorden voor gevonden, een an der decor voor geschapen, maar hoe ook geformuleerd, Renée, Daisnes jeugd is aanwezig, en waar ze afwezig blijft, is haar onmisbaarheid des te zekerder. IK SLA DE bloemlezing uit Daisnes poëziebundels „Ik heb u alles gegeven" (een deeltje uit de serie „Vlaamse pockets" van Uitgeverij Heideland) open en lees in het gedicht In memo- riam Renée, waaraan de auteur in de ze beknopte keur een plaats gunde, de ze strofe: „Ik maakte van mijn hart een steen. We zijn niet saamgebleven. Het is een hard bezit, een steen. Maar blijvend voor het le'ven." En ik geloof neen, ik ben er zeker van dat Daisnes voorliefde voor de in ons land helaas vergeten Tine van Ber ken (schrijfster van „De Berewoudjes" en „Moeder Wassink" en „Mijn roman"), die hij ruim zestig jaar na haar vroeg tijdige dood in een toegewijd boekje eerde als „de intelligentie der ziel" en herleven deed in zijn toneelspel Tine van Berken", onverbrekelijk daarmee verbonden is en één bleef met de kin derlijke intuïtie voor de natuurlijkheid van het wonder. Ook Daisnes geloof in een Atlantis, een oord der gelukzaligen, al dan niet in de zee verzonken, waar sommigen van „nadromen" (behalve Daisne ook zijn vriend Hubert Lampo) komt daaruit voort en deed hem een in- en uitnemende studie schrijven over Pierre Benoit (Uitgeverij Ontwikkeling) de auteur van „L'Atlantide" en „Koe- nigsmark", die hij op diens levensweg en in de verfilming van zijn romans zo dicht op de voet kon volgen omdat hij in hem een geestverwant ontdekte: „botsingen van aarde en droom, die flitsen van de hemel openen waarin bei de met elkaar worden verzoend is dat niet de bepaling van het volle ma- gisch-realisme?" MAGISCH REALISME, het sleutel woord voor Daisnes werk: dat is voor hem nooit een stijlvorm, noch een com- positiewijze, en zelfs geen „-isme" ge weest. Het is een, zijn levensgevoel, een heimelijk weten van een werkelijkheid, die in en achter de „op het eerste ge zicht" waarneembare realiteit verbor gen ligt, „een geloof aan het wonder", dat in de besten der Roma'ntici le vend was en in deze hyper-rationalisti sche tijd enkelingen als Daisne nog weet te bezielen. Daisne mag zich in de la tere jaren meer en meer bewogen heb ben in de richting van een neo-klassi- cisme, van zijn jeugdwerk („De man die zijn haar kort liet knippen," „De trap van steen en wolken") af heeft hij op de grens van droom en werke lijkheid de magie van dit bestaan on dergaan als een goddelijke kracht, een teken van eenheid. Niets is zoals het schijnt dat is Daisnes zekerheid. Dit werkelijk-onwerkelijke is het ge weest dat hem aantrok in de film en hem tot „Bioseopiumsr.uiver" zoals hij een bij Heideland verschenen bundel van zijn filmbeschouwingen betitelde deed worden, in de geest van Jean Cocteau, die hij in zijn „Filmatiek" met volle instemming citeert: „J'ai consta- té que le film était le seul véhicule pos sible pour réussir l'équilibre entre le réel et l'irréel". Evenwicht van de te gendelen, van beproeving en geluksge voel, drift en geest, hart en hoofd, is het doelwit van zijn leven en dus van Zijn onuitputtelijke schrijversenergie. Daarom houdt hij van de dingen, de simpelste; van zijn dichters, van Ge- zelle het meest; van zijn ouderhuis, het veiligste, van het woord, zijn medium tussen „zien en zijn", trap en wolken, liefde en leven, God en de wereld het woord waarmee hij uitschept boven een wereld, die als ze zo voortgaat zichzelf verslindt. „Ik moet", heeft hij gedicht, „Ik moet de stormen nog vergeten, het lek nog breeuwen en de reten waarmee mijn droom ten strande ligt maar zingt een dichter juist geen wonden dicht?" de Sebastian Fischer in de Ahaverus- partij nog juist voldoende stof kon vinden, om de Burg-habitué van zijn capaciteiten in het heldenvak te over tuigen. BELANGRIJKER bleek het tweede werk, dat de Burg-première van de afgelopen zomer is geweest bij de Fest- spiele te Bregenz. Max Zweig's „Fran ziskus" houdt zich namelijk niet bezig met de conventie, die vooral in de 19de eeuw van Franciscus van Assisi een soort mode-heilige maakte. Een bijna zoetelijke engelachtige figuur in cliché gedaante in alle materialen af gebeeld doelwit van allerhand sen timentele roerselen, bij een verweke lijkt christendom, dat deze mensen- en dierenvriend inspon in zijn verering en hem o.a. tot beschermer maakte van zijn geloofs- en verenigingsleven. Max Zweig en hij zal de enige wel niet zijn heeft zich opnieuw rekenschap gegeven van de plaats, die de heilige van Assisi innam in het geloofsleven van zijn tijd; van de tweespalt, die deze eenzame prediker-van-de-armóede met zijn aanvankelijk weinige getrou wen wel moest veroorzaken. Vooral als vredebrenger ten overstaan van een voor die vrede al zeer weinig ontvan kelijke kerk. Zweig heeft met het waak zame oog van de 20ste-eeuwer, die ten aanzien van het romantiseren door schade en schande is wijs geworden, zijn stof gepeild en terecht begrepen deze te moeten plaatsen tegen zijn historische achtergrond. Met het gevolg dat de twee-eenheid van de mens en zijn leerstelling-naar-de-oorspronke- lijke-vorm er scherper door naar voren is gekomen dan dit in een vroeger tijdperk waarschijnlijk mogelijk was geweest. Franciscus zelf liefdes apostel. wrede verkondiger en aanbid der van de door God geschapen kosmos staat in dit stuk in heldere con touren afgetekend tegenover de oppo sitie. En dit is al datgene waartoe de kerk in de persqon van de kardinaal - yan ,Q&Ua bepeyjpns^ ertkelen uit zijn i étajëfi fcrfte dev.rlVfiriréfcribeders hem en de zijnen hadden voorbestemd: een naar pauselijke denkbeelden omge vormde macht ten behoeve van de geloofsstrijd die men toen allerwege voelde naderen. Een strijd, die Fran ciscus heeft voorzien, maar aan het denkbeeld waarvan hij persoonlijk zal bezwijken nog eer deze is ontbrand. REGISSEUR HOFFMANN had be grepen, dat deze tekst in wezen een dispuut alleen bij een statische op- voering baat kon vinden. Dus kwamen de deelnemers in hun trapézium- vermig opgestelde banken niet van hun plaats. Een waagstuk dat mede dankzij een spelers-ensemble, dat tegen deze taak bleek ongewassen, geslaagd mocht heten. Zodat het stuk niet de gradeerde tot een voorgelezen verhan deling in costuum, maar wel degelijk kon opbloeien ook als spel. Met de inzet van niet minder dan het leven van een heilige op aarde. De vertolker van deze heilige is de enige, die wij onder de acteurs bij name willen noe men: Josef Meinrad. waarlijk een „pri mus inter pares". Wie Meinrad's ont wapenende naïeviteit in de sprookjes sfeer van Raimund of bij de Weens- volkstümliche Nestroy wel eens op zich in heeft laten werken, kan zich voorstellen, dat hij precies de toon treft, die deze Franciscus van de an dere ordebroeders onderscheidt. Op rechte eenvoud, genersonifieerd in een dankbaar-ootmoedig schepsel Gods. En ook als de tekst vervlogen is, blijft Franciscus ons nabij. GEEN GROTER OVERGANG dan van de feestelijke „Burg" in jubileum stemming, naar een der kleinste kelder theaters van de toneelstad Wenen. Geen sterker tegenstelling ook dan van deze vergeestelijkte „Franziskus" naar Brecht's, na zijn verschijnen aanstonds in opspraak gekomen „Baal". Dat het Atelier Theater am Naschmarkt het er met „Baal" toch op heeft gewaagd, pleit voor zijn ondernemingsgeest. Min der evenwel voor de zelfkennis van regisseur Veit Relin de motor van dit schouwburgje die, geen Baal Jozef Meinrad als „Franziskus" zijnde, beter had gedaan zich van de hoofdrol te onthouden. Wie of wat is „Baal"? Een eersteling, „dramatische biografie" van een twintigjarige, die de bezegeling is van zijn uittreden uit de burgermaatschappij. Een toneel montage in 22 scènes en een bewuste provocatie tegen alles wat zweemt naar zeden of moraal; een verafgoding van het „élan vital" en het zo aards mo gelijke geluk. Het „Brecht verhalt sich zum Diesseits wie die Christen zum Jenseits", naar de woorden van Max Frisch, kon voor deze „Baal" zijn ge zegd. En als Brecht zélf, twee jaren voor zijn dood, nog eens op „Baal" terugkijkt, waarin veel van zijn jeugd zich reflecteert en eigen avonturên zijn verwerkt, moet hij toegeven: „dem Stück fehlt Weisheit". „Aber", voegt hij er trots aan toe: „Ich lasse das Stück, wie es ist". Geschreven in 1918, is deze „Sceni sche Ballade" een kreet van opstand tegen het toen in duigen vallende oude Duitsland; een natuurgeweld zonder pardon, waarbij vergelijkenderwijs de „Dreigroschen Oper" aandoet als een belegen en huisbakken aangelegen heidje. „Baal" daarentegen mist als „cri de coeur" zijn uitwerking nog niet. Van dit levenslied van een dichter- vrouwenschendèr-moordenaar schijnt de inkt nog nat en de klappen, kwistig uitgedeeld, komen aan. Verklaart dit wild om zich heen slaan, waarbij niets of niemand wordt ontzien, dat deze „Baal" in Wenen het gesprek is van de dag? Is er sensatiezucht in het spel? Zo ja, wij zouden er geen alinea aan spenderen. Maar wij zeiden het boven reeds: bij alle ongeremdheid meldt zich in dit rebellerende produkt ook een dichterlijke stem. Baudelaire of Rim baud. Verlaine of Villon hebben uit d.e verte toegekeken. En al ligt het goed-Hollandse „bar en boos" klaar, op "hêf 'puriflé 'van dé ''fbiig': "dit" dèbuitt" van een inderdaad niet „wijze", maar wel - - jong-onstmmige-- -Brecht-op-de- man-af is terecht toch niet naar de brandstapel „schund"-litt.eratuur ver wezen. MET DE BEPERKTE krachten, die dit Atelier-Theater heeft, een „Baal" met liefst 36 rollen uit te brengen, lijkt onbegonnen werk. De jeugd echter, klaar staande om zich op dit stuk te werpen, toonde ondanks zwakke plekken en een te klein toneel dat. het hun „menens" was. Al was dit niet voldoende compensatie voor een romantisch - naturalistisch aangezette hoofdrol. Afschuwelijk misverstand; vooral omdat deze Baai-opvatting bo vendien nog van intellectualistische trekjes werd voorzien. Een „Baal", mits rauw opgediend, heeft vandaag nog zin. Aangelengd met een sausje late men het gerecht liever achter wege. M. van Doorninck >DGOCOOCODOOOOCOOOOOOOOOOCOC)OOOOOOOOOCOOOC)0<MOOOOX)OClC „DE WERELD OM JE HEEN", L. de Vries en dr. C. van Rijsinge, uitg. Erven J. Thijl, Zwolle. Deze serie is welbekend. Zij licht de jeugd van 7-12 jaar op een vlotte, een voudige en prettige manier in o-ver ver schijnselen in de „wereld van de gro ten". Nieuwe delen behandelen „gelui den", „televisie", „fotograferen", „vuur", „onweer", electriciteit" dingen die de kinderen intrigeren en voor raadsels stellen. De moderne levensstijl eist 'n zo snel mogelijke informatie op reële feiten en samenhang. Deze boekjes leveren daartoe een uitstekende bijdrage. Ze zijn niet duur ook.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 15