i
Toneel te
WENEN:
Baal, eersteling van Bert Brecht
JUNI
964
Birmingham Repertory Theatre
Bloemendaals openluchtpodium
op
JOHAN DAISNE - DE ONUITPUTTELIJKE
Tlieuwe,
Een boekenstapel van één schrijver
Litteraire
Kanttekeningen
UITGAVEN
Jeugd-informatie
15
MAX ZWEIG EN GRILLPARZER IN „DE BURG"
DINSDAG 31 DECEMBER 196 3
In Engeland valt een hernieuwde
belangstelling waar te nemen voor re-
pertoiretlieaters. Nieuwe gebouwen
worden opgetrokken en bekende ac
teurs als Michael Redgrave en Peter
Ustinov sluiten met deze theaters con
tracten af voor verscheidene delen van
het land. Zij studeren nieuwe stukken
in en stimuleren jonge acteurs. In
sommige steden bloeide het reper
toiretoneel al jaren, zoals bijvoorbeeld
in Birminghamwaar het Repertory
Theatre dit jaar zijn gouden jubileum
vierde. Het komt in Bloemendaals
Openluchttheater Shakespeare's „Co
medy of Errors" opvoeren. „Opmerke
lijk is, dat Engelse repertoiregezel
schappen in het buitenland dikwijls
beter bekend zijn dan in hun eigen
stad." Deze opmerking van Nancy
Burman, de geestdriftige en toege
wijde administratrice van het Reper
tory Theatre van Birmingham, is ken
merkend voor de internationale faam,
die de Engelse repertoiregezelschap
pen hebben weten te verwerven. The
Birmingham Repertory Company
werd in 1913 opgericht door wijlen
Sir Barry Jackson, die de opzet als
volgt onder woorden bracht: „Het
doel is de kunst te dienen en niet met
de kunst een commercieel doel na te
streven." Hoewel het in anciënniteit
pas op de derde plaats komt, is het
zeker het oudste theater dat voor dit
speciale doel werd opgericht, in ieder
geval het meest bekende. Het heeft
meer acteurs, schrijvers en technici
van naam voortgebracht dan enig an
der gezelschap en geldt als testpodium
voor stukken, die eventueel het Lon-
dense West End of Newyorkse Broad
way zullen bereiken.
C. E. Dinaux
Een scène uit de recente voorstellin-
genreeks van Shakespeare's „Troilus
and Cressida" door het Birmingham
Repertory Theatre, dat in juni in het
Open luck '.theater te Bioemendaal i'n
enige voorstelling op Nederlandse
bodem zal geven van Shakespeare's
„Comedy of Errors".
HET 75-JARIG JUBILEUM van het „Huis am Ring",
waarmee wij ditmaal het Burgtheater menen, is o.m. de
aanleiding geweest voor een zinvolle samenvoeging van
twee uitzonderlijke werken op één avond: Grillparzer's
„Esther" en Max Zweig's „Franziskus". Had de directie
oorspronkelijk geheel conform het programma, waar
mee Semper's vorstelijke gebouw in 1888 werd geopend
Grillparzer's „Esther" fragment en Schiller s „Wallenstein's
Lager" op één programma saamgebracht, weldra is Schil-
ler's opmaat tot zijn trilogie een stuk, dat het afzon
derlijk niet meer doet door Zweig's boeiende drama
tische verhandeling vervangen. Een combinatie, die thans
relief verleende aan de basis, waarop van ouds het Burg
theater rust: bewaren en cultiveren van het klassieke
repertoire en een selectie der modernen steunen en op
heffen tot het peil, waarop deze naar vorm en inhoud van
hun stukken voorshands aanspraak mogen maken.
DE LANGE LIJST VAN kunstenaars
die voor dit gezelschap hebben gespeeld,
doet denken aan een bloemlezing van
Engelse acteurs. Artisten als Sir Lau
rence Olivier, Peggy Ashcroft, Stewart
Grainger, Ralph Richardson, Marga
ret Leighton, Paul Scofield en van de
iongeren Albert Finney, hebben re-
den dankbaar terug te denken aan Bir
mingham dat hen in de gelegenheid
stellen hun carrière aan te vangen. Bin
nen 2 a drie jaar heeft een acteur hier
een brede ervaring opgedaan in stukken
uit alle delen van de wereld stuk
ken uit Duitsland, Japan en Frankrijk
werden onlangs nog tonele gebracht.
Gemiddeld 30 percent van de stukken
die Birmingham worden gespeeld, zijn
niet van Britse herkomst. De enige eis
die het gezelschap aan een stuk stelt, is
dat de kwaliteit hoog is.
Een stuk blijft ten minste drie we
ken lopen. Op die manier is er meer
tijd beschikbaar voor repetities, waar
door 't niveau van de voorstelling aan
zienlijk hoger komt te liggen dan bij
theaters met een weekrepertoire. De ac
teurs worden zekerder van zichzelf en
verwerven d'e kalmte en 't zelftrouwen
die nodig zijn om te slagen.
Dit gezelschap was het ook dat Shaw
opdracht gaf ,The Apple Cast' te schrij
ven en dat auteurs steunde als Jean
Anuilh, wiens „Colombe" geregeld in
het programma van dit theater terug
keert. Gemiddeld twee maal in de week
vindt Nancy Burman op haar bureau
brieven van buitenlanders, die dit ge
zelschap een bezoek willen brengen om
een studie te maken van het Britse re
pertoiresysteem dat typisch Engels is
en veel bewondering afdwingt.
„IN DE AFGELOPEN TWINTIG jaar
heeft er een ingrijpende verandering
plaatsgehad in de houding van de Brit
se regering jegens de repertoiregezel
schappen", zei Miss Burman. „Ik ge
loof dat dit komt doordat men is gaan
inzien dat 't nodig is de kunst te sub
sidiëren om het evenwicht te bewaren
tussen de cullerele en wetenschappelij
ke ontwikkeling". The Birmingham Re
pertory Company ontvangt jaarlijks
14.000 van de Engelse Raad voor de
Kunst, benevens een toelage van 5.000
van de stedelijke overheid. In de na
bije toekomst krijgt het gezelschap van
de stad Birmingham een nieuw gebouw,
dat is aangepast aan de bouwplannen
in de omgeving.
HET NIEUWE THEATER kost
500.000 en heeft 900 zitplaatsen, zodat
het twee maal zoveel bezoekers zal
kunnen herbergen. Er komen gemakke
lijke stoelen en andere moderne acces
soires, zoals een bar en een restaurant.
De bezoekers hadden zelf op deze ver
beteringen aangedrongen en het gezel
schap begreep dat door de ruime keu
ze in de mogelijkheden het uitgaand pu
bliek veeleisend is geworden.
De Britse schouwburgbezoekers zijn
namelijk aan het veranderen. Vroeger
kende men een vaste kern die iedere
week de schouwburg bezocht, weer of
geen weer en wat er ook gespeeld werd.
Tegenwoordig is. mede door de televi
sie, het theaterbezoek minder regelma
tig geworden. Goede stukken worden
beter bezocht, terwijl slechte stukken
minder belangstelling krijgen, doch dit
brengt een verhoging van het niveau
met zich mee. Miss Burman juicht dit
toe en maakt zich niet al te grote zor
gen over het feit de B.B.C. een
tweede televisie-nc n voorbereiding
heeft met later we. et kleurentelevi
sie.
,WE BELEVEN EEN overgangssta
dium in de theaterwereld", zegt ze-
„Eventueel zal het uitlopen op een klei
ner aantal theaters, die echter een
veel hoger niveau zullen hebben en er
zullen altijd stukken zijn waar het pu
bliek plezier aan beleeft. We hebben
beslist niets te vrezen van de televi
sie of de bioscoop".
Hierop haalde zij de woorden van
Sir Barry Jackson aan: „Wij van het
levende theater hèDben de sterkste
troeven in handen. Zolang de mensen
in de rij staan om de podiumhelden
in levende lijve te zien, hebben we
niets te duchten".
Een typisch voorbeeld van een ac
teur die zich thuisvoelt in de discipli
ne van het repertoiresysteem is de
Canadees Robert Robinson die op het
ogenblik de rol van „Robinet" vertolkt
in het Franse toneelstuk „Colombe".
Tien jaar geleden kwam hij naar En
geland om te studeren aan de Centraal
School of Speech and Drama te Lon
den. Hij trad op in vier Londense West
End stukken en gaf een paar gast-
voorstellingen met het Birmingham.se
Repertoire Gezelschap, tot hij voor het
huidige stuk definitief tot het gezelchap
toetrad.
,.HET BRITSE repertoiresysteem",
zegt hij. „biedt een rijke variatie, die
niet alleen interessant is, maar tevens
de beste leerschool vormt die een ac
teur zich maar wensen ^an".
IN DE VORM, waarin dit „Esther"-
torso ons werd nagelaten, lijkt de liefde
van koning Ahasverus van Perzië voor
het jodenmeisje en „displaced person"
Esther wel zo ongeveer primair. Doch
wij weten dat Grillparzer's bedoelingen
met dit werk verder reikten: hier bleef
een veelomvattend drama over gods
dienstvrijheid, verdraagzaamheid en
mensenrechten subject, waarnaar
hij later in zijn „Jüdin von Toledo"
weer zou grijpen min of meer in
de opzet steken. Wat niet wegneemt,
dat de auteur speciaal de ontmoeting
en samenspraak van Ahasverus en
Esther al reeds met zoveel innerlijke
bewogenheid in scène zette, dat deze
op zichzelf een opvoering rechtvaar
digen. Hetgeen ons rest in dit fragment
is, naast de verheffing van Esther tot
de, in liefde verworven, troon, een blik
in de intriges van 's konings hof met
de sluwe Haman aan de spits. Tegen
speler van de, van zijn volk en van de
koningin vervreemde, vorst, die de
andere, hem onderdanige, hovelingen
laat speuren naar een nieuwe vrouw,
de Koning waardig. Ook Mordechaï,
door Attila Hörbiger vertolkt als een
autoritaire oud-testamenfische profeet,
krijgt van Grillparzer in dit gedeelte
nog een rol. Doch tegenover de meer
uitgesponnen, en van een toenemend
onheil vervulde scènes aan het hof,
heeft de figuur geen kans dramatisch
uit te groeien. Voor de Weners gaf de
uitvoering, behalve op grónd van tra
ditionele overwegingen, vanwege twee
der vertolkers nog reden tot voldoe
ning. Daar was allereerst de ontroering
om Anne-Marie Düringer als het on
bedorven door de liefde verrast
natuurkind Esther. Terwijl de uit Ham
burg gekomen en pas hier geëneageer-
HET MOET WEL ZO ZIJN dat mijn verre vriend
Johan Daisne in het burgerleven Dr. Herman Thiery en
als zodanig hoofdbibliothecaris van de stad Gent over
dag doende is om te noteren wat hij 's nachts heeft ge
droomd, hoe zou hij het anders klaarspelen om in een
paar jaar tijds een tiental werken, waaronder twee romans
van respectabele omvang ,te schrijven in een bijzonder ge
lukkige coöperatie van hart en hoofd? Het geheim van
die nooit rustende pen heeft hij zelf onthuld: hij is, schreef
hij, „met een inktvlek geboren, zoekt dus zijn ziel in alle
mogelijke vormen op papier uit te drukken", en maakte
van deze inval betreffende zijn natale signalement ijlings
een kostelijk boekje: „Met een inktvlek geboren" (Uit
geverij Heideland), een alfabetisch gerangschikte ver
zameling van uitspraken en „persoonlijke overwegingen",
in de trant van Voltaire's Dictionnaire philosophique.
Maar dat is maar bijwerk voor hem, zoals de „parerga en
paralipomena" (door Nolst Trenité op zijn Charivariaans
olijk vertaald mét „klusjes en kliekjes") voor Schopenhauer.
Hoofdschotel blijft de creatie van langere adem, de ro
man, onderbroken door het gedicht, de novelle, de bio-
O
grafische studie, het essay over de film en nog eens over
de film, want de cinematografische kunst is zijn grote
liefde, het voor- en toonbeeld van zijn „magisch rea
lisme", waaraan hij voor zijn a-traditionele, baanbrekende
romans veel heeft te danken.
BIJNA DERTIG jaar lang is het Dais
ne gelukt bij elk nieuw werk met een
ander gezicht „ik heb een ganse se
rie aanschijnen, al echte," heeft hij ge
dicht te verschijnen en toch strikt
zichzelf te blijven. Hij greep het nieu
we, het andere uit de lucht, hij klopte
het uit de grond, hij haalde wat veraf
was nabij en gaf wat vlakbij was de
dimensie van het verre en als men
me zou vragen hoe dit wisselend aspect
van zijn wezen en zijn werk mogelijk
is, dan zou ik niet anders weten te ant
woorden dan: door zijn benijdenswaar
dige onbevangenheid, zijn onverstoor
baar zichzelf-zijn, zijn moed om zich te
wagen aan de eenvoudigste en ingewik
keldste, de meest speelse en de meest
consciëntieuze composiiievormen. Hoe
langer men zich met het oeuvre van
Johan Daisne bezighoudt, hoe meer hij
een fenomeen blijkt te zijn van argelo
ze oorspronkelijkheid, onder en boven
de wet, in en buiten de wereld, een
man van „steen en wolken", van aar
de en hemel, van werkelijkheid en
droom, van bloed en geest een man
die zijn ideaal nooit voor een grein heeft
verraden aan de opgeld doende moder
nismen, en zich niettemin als roman
cier, als schrijver van „De neusvleugel
der muze" (in tweede druk bij Uitge
verij Ontwikkeling), „Hoe schoon was
mijn school" (idem) en „Baratzeartea"
(Uitgeverij Manteau), aan geen conven
tie heeft gestoord.
EN WAT IS DAT IDEAAL? Vorm
schoonheid als uitdrukking van levens-
eerbied, van een kosmische eenheid die
weliswaar door de menselijke tweespalt
wordt verstoord, maar hoe dan ook aan
wezig is en door Daisne, als rechtge
aard romanticus, ervaren wordt in zijn
droomverbeelding van het volmaakte,
waarnaar zijn innigste verlangen zal
uitgaan zolang hij werkt en leeft. Soms
omspeelt hij het schertsend, soms jaagt
hij het adembenemend na, soms bespie
gelt, verdicht, verpersoonlijkt hij het:
het laatste al in zijn jeugd. „Renée"
heette het toen. „Corambé" noemde
George Sand het, niet als symbool,
maar als iets dat er is, onzichtbaar
maar zéér aanwezig, en dat zich alleen
kenbaar maakt in de creatieve verbeel
ding van het kind.
In alle boeken van Daisne heb ik. on
der welke naam ook en vaak naamloos,
„Renée" ontmoet het ongeschonde-
ne, smetteloze, lieflijke, troostrijke, red
dende. Maar hier. in een passage uit
„De neusvleugel der Muze, een roman
van de film," die hem na een formi
dabele noodsprong uit de wervelende
wereld van de filmfestivals uit de pen
komt, zegt hij het zelf: „ik zou de liefde
willen poneren als het kostbaarste, eer
ste en laatste in het leven: felste ac
tivering van ons hele sterfelijke, en, op
grondslag daarvan, schoonste en hoog
ste geestverheffing waarmee de mens
iets ervaart van de goddelijke geheime
nis." In „Hoe schoon was mijn school"
(de roman van een leraar), in „Barat
zeartea" (een Baskich avontuur, of de
roman van een schrijver) heeft hij er
andere woorden voor gevonden, een an
der decor voor geschapen, maar hoe
ook geformuleerd, Renée, Daisnes jeugd
is aanwezig, en waar ze afwezig blijft,
is haar onmisbaarheid des te zekerder.
IK SLA DE bloemlezing uit Daisnes
poëziebundels „Ik heb u alles gegeven"
(een deeltje uit de serie „Vlaamse
pockets" van Uitgeverij Heideland)
open en lees in het gedicht In memo-
riam Renée, waaraan de auteur in de
ze beknopte keur een plaats gunde, de
ze strofe:
„Ik maakte van mijn hart een
steen.
We zijn niet saamgebleven.
Het is een hard bezit, een steen.
Maar blijvend voor het le'ven."
En ik geloof neen, ik ben er zeker
van dat Daisnes voorliefde voor de in
ons land helaas vergeten Tine van Ber
ken (schrijfster van „De Berewoudjes"
en „Moeder Wassink" en „Mijn roman"),
die hij ruim zestig jaar na haar vroeg
tijdige dood in een toegewijd boekje
eerde als „de intelligentie der ziel" en
herleven deed in zijn toneelspel Tine
van Berken", onverbrekelijk daarmee
verbonden is en één bleef met de kin
derlijke intuïtie voor de natuurlijkheid
van het wonder. Ook Daisnes geloof in
een Atlantis, een oord der gelukzaligen,
al dan niet in de zee verzonken, waar
sommigen van „nadromen" (behalve
Daisne ook zijn vriend Hubert Lampo)
komt daaruit voort en deed hem een
in- en uitnemende studie schrijven over
Pierre Benoit (Uitgeverij Ontwikkeling)
de auteur van „L'Atlantide" en „Koe-
nigsmark", die hij op diens levensweg
en in de verfilming van zijn romans zo
dicht op de voet kon volgen omdat hij
in hem een geestverwant ontdekte:
„botsingen van aarde en droom, die
flitsen van de hemel openen waarin bei
de met elkaar worden verzoend is
dat niet de bepaling van het volle ma-
gisch-realisme?"
MAGISCH REALISME, het sleutel
woord voor Daisnes werk: dat is voor
hem nooit een stijlvorm, noch een com-
positiewijze, en zelfs geen „-isme" ge
weest. Het is een, zijn levensgevoel, een
heimelijk weten van een werkelijkheid,
die in en achter de „op het eerste ge
zicht" waarneembare realiteit verbor
gen ligt, „een geloof aan het wonder",
dat in de besten der Roma'ntici le
vend was en in deze hyper-rationalisti
sche tijd enkelingen als Daisne nog weet
te bezielen. Daisne mag zich in de la
tere jaren meer en meer bewogen heb
ben in de richting van een neo-klassi-
cisme, van zijn jeugdwerk („De man
die zijn haar kort liet knippen," „De
trap van steen en wolken") af heeft
hij op de grens van droom en werke
lijkheid de magie van dit bestaan on
dergaan als een goddelijke kracht, een
teken van eenheid. Niets is zoals het
schijnt dat is Daisnes zekerheid.
Dit werkelijk-onwerkelijke is het ge
weest dat hem aantrok in de film en
hem tot „Bioseopiumsr.uiver" zoals
hij een bij Heideland verschenen bundel
van zijn filmbeschouwingen betitelde
deed worden, in de geest van Jean
Cocteau, die hij in zijn „Filmatiek" met
volle instemming citeert: „J'ai consta-
té que le film était le seul véhicule pos
sible pour réussir l'équilibre entre le
réel et l'irréel". Evenwicht van de te
gendelen, van beproeving en geluksge
voel, drift en geest, hart en hoofd, is
het doelwit van zijn leven en dus van
Zijn onuitputtelijke schrijversenergie.
Daarom houdt hij van de dingen, de
simpelste; van zijn dichters, van Ge-
zelle het meest; van zijn ouderhuis, het
veiligste, van het woord, zijn medium
tussen „zien en zijn", trap en wolken,
liefde en leven, God en de wereld
het woord waarmee hij uitschept boven
een wereld, die als ze zo voortgaat
zichzelf verslindt. „Ik moet", heeft hij
gedicht,
„Ik moet de stormen nog vergeten,
het lek nog breeuwen en de reten
waarmee mijn droom ten strande
ligt
maar zingt een dichter juist geen
wonden dicht?"
de Sebastian Fischer in de Ahaverus-
partij nog juist voldoende stof kon
vinden, om de Burg-habitué van zijn
capaciteiten in het heldenvak te over
tuigen.
BELANGRIJKER bleek het tweede
werk, dat de Burg-première van de
afgelopen zomer is geweest bij de Fest-
spiele te Bregenz. Max Zweig's „Fran
ziskus" houdt zich namelijk niet bezig
met de conventie, die vooral in de 19de
eeuw van Franciscus van Assisi een
soort mode-heilige maakte. Een bijna
zoetelijke engelachtige figuur in
cliché gedaante in alle materialen af
gebeeld doelwit van allerhand sen
timentele roerselen, bij een verweke
lijkt christendom, dat deze mensen- en
dierenvriend inspon in zijn verering
en hem o.a. tot beschermer maakte van
zijn geloofs- en verenigingsleven. Max
Zweig en hij zal de enige wel niet
zijn heeft zich opnieuw rekenschap
gegeven van de plaats, die de heilige
van Assisi innam in het geloofsleven
van zijn tijd; van de tweespalt, die
deze eenzame prediker-van-de-armóede
met zijn aanvankelijk weinige getrou
wen wel moest veroorzaken. Vooral als
vredebrenger ten overstaan van een
voor die vrede al zeer weinig ontvan
kelijke kerk. Zweig heeft met het waak
zame oog van de 20ste-eeuwer, die
ten aanzien van het romantiseren door
schade en schande is wijs geworden,
zijn stof gepeild en terecht begrepen
deze te moeten plaatsen tegen zijn
historische achtergrond. Met het gevolg
dat de twee-eenheid van de mens en
zijn leerstelling-naar-de-oorspronke-
lijke-vorm er scherper door naar voren
is gekomen dan dit in een vroeger
tijdperk waarschijnlijk mogelijk was
geweest. Franciscus zelf liefdes
apostel. wrede verkondiger en aanbid
der van de door God geschapen kosmos
staat in dit stuk in heldere con
touren afgetekend tegenover de oppo
sitie. En dit is al datgene waartoe de
kerk in de persqon van de kardinaal
- yan ,Q&Ua bepeyjpns^ ertkelen uit zijn
i étajëfi fcrfte dev.rlVfiriréfcribeders hem en
de zijnen hadden voorbestemd: een
naar pauselijke denkbeelden omge
vormde macht ten behoeve van de
geloofsstrijd die men toen allerwege
voelde naderen. Een strijd, die Fran
ciscus heeft voorzien, maar aan het
denkbeeld waarvan hij persoonlijk zal
bezwijken nog eer deze is ontbrand.
REGISSEUR HOFFMANN had be
grepen, dat deze tekst in wezen een
dispuut alleen bij een statische op-
voering baat kon vinden. Dus kwamen
de deelnemers in hun trapézium-
vermig opgestelde banken niet van
hun plaats. Een waagstuk dat mede
dankzij een spelers-ensemble, dat tegen
deze taak bleek ongewassen, geslaagd
mocht heten. Zodat het stuk niet de
gradeerde tot een voorgelezen verhan
deling in costuum, maar wel degelijk
kon opbloeien ook als spel. Met de
inzet van niet minder dan het leven
van een heilige op aarde. De vertolker
van deze heilige is de enige, die wij
onder de acteurs bij name willen noe
men: Josef Meinrad. waarlijk een „pri
mus inter pares". Wie Meinrad's ont
wapenende naïeviteit in de sprookjes
sfeer van Raimund of bij de Weens-
volkstümliche Nestroy wel eens op
zich in heeft laten werken, kan zich
voorstellen, dat hij precies de toon
treft, die deze Franciscus van de an
dere ordebroeders onderscheidt. Op
rechte eenvoud, genersonifieerd in een
dankbaar-ootmoedig schepsel Gods.
En ook als de tekst vervlogen is, blijft
Franciscus ons nabij.
GEEN GROTER OVERGANG dan
van de feestelijke „Burg" in jubileum
stemming, naar een der kleinste kelder
theaters van de toneelstad Wenen. Geen
sterker tegenstelling ook dan van deze
vergeestelijkte „Franziskus" naar
Brecht's, na zijn verschijnen aanstonds
in opspraak gekomen „Baal". Dat het
Atelier Theater am Naschmarkt het
er met „Baal" toch op heeft gewaagd,
pleit voor zijn ondernemingsgeest. Min
der evenwel voor de zelfkennis van
regisseur Veit Relin de motor van
dit schouwburgje die, geen Baal
Jozef Meinrad als „Franziskus"
zijnde, beter had gedaan zich van de
hoofdrol te onthouden. Wie of wat is
„Baal"? Een eersteling, „dramatische
biografie" van een twintigjarige, die
de bezegeling is van zijn uittreden uit
de burgermaatschappij. Een toneel
montage in 22 scènes en een bewuste
provocatie tegen alles wat zweemt naar
zeden of moraal; een verafgoding van
het „élan vital" en het zo aards mo
gelijke geluk. Het „Brecht verhalt sich
zum Diesseits wie die Christen zum
Jenseits", naar de woorden van Max
Frisch, kon voor deze „Baal" zijn ge
zegd. En als Brecht zélf, twee jaren
voor zijn dood, nog eens op „Baal"
terugkijkt, waarin veel van zijn jeugd
zich reflecteert en eigen avonturên
zijn verwerkt, moet hij toegeven: „dem
Stück fehlt Weisheit". „Aber", voegt
hij er trots aan toe: „Ich lasse das
Stück, wie es ist".
Geschreven in 1918, is deze „Sceni
sche Ballade" een kreet van opstand
tegen het toen in duigen vallende oude
Duitsland; een natuurgeweld zonder
pardon, waarbij vergelijkenderwijs de
„Dreigroschen Oper" aandoet als een
belegen en huisbakken aangelegen
heidje. „Baal" daarentegen mist als
„cri de coeur" zijn uitwerking nog niet.
Van dit levenslied van een dichter-
vrouwenschendèr-moordenaar schijnt
de inkt nog nat en de klappen, kwistig
uitgedeeld, komen aan. Verklaart dit
wild om zich heen slaan, waarbij niets
of niemand wordt ontzien, dat deze
„Baal" in Wenen het gesprek is van
de dag? Is er sensatiezucht in het spel?
Zo ja, wij zouden er geen alinea aan
spenderen. Maar wij zeiden het boven
reeds: bij alle ongeremdheid meldt zich
in dit rebellerende produkt ook een
dichterlijke stem. Baudelaire of Rim
baud. Verlaine of Villon hebben uit
d.e verte toegekeken. En al ligt het
goed-Hollandse „bar en boos" klaar,
op "hêf 'puriflé 'van dé ''fbiig': "dit" dèbuitt"
van een inderdaad niet „wijze", maar
wel - - jong-onstmmige-- -Brecht-op-de-
man-af is terecht toch niet naar de
brandstapel „schund"-litt.eratuur ver
wezen.
MET DE BEPERKTE krachten, die
dit Atelier-Theater heeft, een „Baal"
met liefst 36 rollen uit te brengen, lijkt
onbegonnen werk. De jeugd echter,
klaar staande om zich op dit stuk te
werpen, toonde ondanks zwakke
plekken en een te klein toneel dat.
het hun „menens" was. Al was dit
niet voldoende compensatie voor een
romantisch - naturalistisch aangezette
hoofdrol. Afschuwelijk misverstand;
vooral omdat deze Baai-opvatting bo
vendien nog van intellectualistische
trekjes werd voorzien. Een „Baal",
mits rauw opgediend, heeft vandaag
nog zin. Aangelengd met een sausje
late men het gerecht liever achter
wege.
M. van Doorninck
>DGOCOOCODOOOOCOOOOOOOOOOCOC)OOOOOOOOOCOOOC)0<MOOOOX)OClC
„DE WERELD OM JE HEEN", L. de
Vries en dr. C. van Rijsinge, uitg. Erven
J. Thijl, Zwolle.
Deze serie is welbekend. Zij licht de
jeugd van 7-12 jaar op een vlotte, een
voudige en prettige manier in o-ver ver
schijnselen in de „wereld van de gro
ten". Nieuwe delen behandelen „gelui
den", „televisie", „fotograferen", „vuur",
„onweer", electriciteit" dingen die de
kinderen intrigeren en voor raadsels
stellen. De moderne levensstijl eist 'n zo
snel mogelijke informatie op reële feiten
en samenhang. Deze boekjes leveren
daartoe een uitstekende bijdrage. Ze
zijn niet duur ook.