i Misdaad in Stockholm PANDA EN DE MEESTER-RIOLIST r Dieren als praatjesmakers 19 DINSDAG 31 DECEMBER 1963 Ons vervolgverhaal rmmnamm, door N. Edward Werner (naar het Zweeds) ZELDEN had Erik zo weinig van zichzelf begrepen als deze avond. Hoe had hij Anneke in 's hemelsnaam toestemming kunnen geven om naar huis te gaan....? Nou ja, toestemming! Ze was natuurlijk vrij om te gaan en te staan waar ze wilde. Maar waarom had hij gezegd, dat hij het niet vervelend vónd als ze de feestdagen bij haar ouders doorbracht? Waarom was zijn antwoord een walgelijke gemeenplaats geweest? .We zijn immers nog niet getrouwd.Je ouders hebben nog steeds meer recht op je dan ik.Ze zien je toch al zo zelden Waarom had Anneke zo ernstig gekeken? Waarom eigenlijk? Ze wilde toch zo graag! Waarom? Waarom? „Ik houd van je, lieve Anneke, en als jij het fijn vindt om naar je ouwelui te gaan, vind ik het ook fijn....~ Waanzin! Je reinste waanzin! Hij had tevoren kunnen weten, dat hij zich stierlijk zou vervelen. Hij miste haar al als ze een avond moest overwerken, laat staan als ze er niet was op een avond als deze. Hij kwam moeizaam overeind uit de lewistoel bij de haard en liep naar het raam. „Je bent stom geweest, Erik.Heel doodgewoon stom.verweet hij zich zelf. Hij trok de gordijnen open en keek naar buiten. „Ook dat nog", gromde hij. „Sneeuw!" Er lag iets van afgrijzen in zijn stem. een oudejaarsvertelling door Paul Nowee ZOOGDIEREN en vogels hebben wel degelijk hun eigen „talen". Tot deze conclusie is de pluimveefokker Glem Haagner uit Potchefstroom in Zuid- Afrika gekomen, na een lange studie van het onderwerp in de praktijk van het hoenderhok. „Jammer genoeg is hun woordenschat niet rijk genoeg voor het houden van een interessant gesprek", verklaarde Haagner. Hij heeft jarenlang geëxperi menteerd met het opnemen van dieren geluiden die hij dan voor andere dieren afdraait. Daarbij bestudeert hij hun reacties. WITTE KRUIS WITTE KRUIS wr. R» 39) De deur werd opengegooid en Dahl ontdekte dat hij tussen twee potige politiemannen stond. Eén van hen liet zijn handen over zijn zakken glijden, terwijl de ander hem stevig vasthield. „Niets, hier", zei de politieman, die hem had afgetast. „En daar is ook niets", beet Dahl hem toe. „Waar zijn jullie eigenlijk op uit?" „U gaat met ons mee en moet uw mond houden", was het antwoord. De politieman wenkte naar rechts en een politieauto, die achter een ge parkeerde auto verscholen had ge staan, kwam aanrijden. De man ach ter het stuur maakte een portier open. „Naar binnen," riep de politieagent met barse stem, terwijl hij met zijn hand gebaarde. De andere politieman was al ingestapt. Dahl haalde zijn schouders op en stapte in. Het por tier werd dichtgetrokken en de auto reed weg. Dahl zat geklemd tussen de twee politiemannen en merkte dat ze behoorlijk hard reden. „Is er werkelijk zo'n haast bij?" merkte Dahl spottend op. Er kwam geen antwoord. „Zwijgzaam en stoer hè?" vervolg de Dahl. „Ik zou m'n grapjes maar voor me houden," zei de ene politieman. Er heerste hierna een ijzig stilzwijgen. Enige ogenblikken later hield de auto stil voor de hoofdingang van het bureau van de criminele recherche. Dahl kreeg bevel uit te stappen en werd begeleid door de twee agenten. Ze gingen het gebouw binnen, liepen enige trappen op en hielden stil voor de deur, van de kamer die Dahl in middels al zo goed had leren kennen: de kamer van inspecteur Berg. Een van de politieagenten klopte en Dahl won een bliksemsnelle weddenschap met zichzelf, want het was inderdaad Keiler, die de deur opende. Het leek wel of Keiler altijd bij die deur aan wezig was. Dahl werd de kamer bin nengeduwd. Inspecteur Berg zat achter zijn bureau en hetzelfde meis je, dat er ook 's middags was ge weest, zat aan een tafeltje. Keiler zei nog even iets tot de politieagen ten. voordat dezen vertrokken. „Gaat u zitten, meneer Dahl," zei de inspecteur. Dahl had nauwelijks plaats geno men, of inspecteur Berg vroeg: „En wat hebt u eigenlijk met uzelf uitge voerd, sjnds u vanmiddag hier van daan bent vertrokken?" Dahl keek de inspecteur strak aan. Deze zag er vermoeid uit, maar leek volkomen ernstig. „Ik heb het grootste deel van de tijd wat rondgewandeld" antwoordde hij. De inspecteur fronste. „Vertel ons in details, waar u geweest bent," beet hij Dahl toe. Dahl bracht verslag uit en eindig de zijn verhaal met de mededeling dat hij door drie politieagenten werd ontvoerd en hierheen gebracht. Hij begreep niet waarom. „U schijnt erg van wandelen te hou den," merkte de inspecteur droogjes op. „Vertelt u ons eens, waar u om ongeveer half zes was." Dahl bekende dat hij daar geen precies antwoord op kon geven. „Er gens in de buurt van het Karlberg- kanaal misschien," gokte hij. Hij zag hoe de inspecteur en Keiler een blik van verstandhouding wisselden. „Bent u er heel zeker van dat u om die tijd niet in Kungsholmstrand no. 189 was?" „Ik was er niet ver vandaan, maar ik was daar zeer beslist niet", zei Dahl, die wist dat Borgsten op dat adres woonde. „Waarom? Wat is er aan de hand?" De inspecteur leunde achterover in zijn stodl en hield zijn ogen op Dahl gericht. „Het is wel opmerkelijk, dat dit de tweede maal is, dat u een wande ling maakte, terwijl even tevoren of tegelijkertijd iemand vermoord wordt." Dahl voelde zijn hart bonzen. Er was een onheilspellende stilte in de kamer. „U weet dus niets hè?" merkte Berg een ogenblik later op. „Wat moet ik weten?" Dahl schreeuwde het bijna uit. „Wat moet ik in hemelsnaam weten? Wie is er B vermoord?" Hij was half uit zijn stoel opgestaan S en voelde Kellers hand op zijn schou- S der. „Blijft u zitten en houdt u zich g kalm." Dahl haalde een zakdoek te voor- g schijn en veegde hiermee langs zijn g voorhoofd. Hij keek de inspecteur g aan en vroeg nogmaals: „Wie is er g vermoord? Is 't Moira Millech?" De inspecteur sloeg hem enige ogen- g blikken peinzend gade en schudde g dan zijn hoofd. „Nee, nee 't is geen Millech dit g keer. Karin Borgsten werd echter van- S middag vermoord in haar flat in S Kungsholmstrand. Dat moet gebeurd g zijn om circa half zes. Ze werd neer- S geschoten door een onbekende man, S die gewoon bij haar aanbelde en na S zijn wandaad de benen nam, zonder S een spoor achter te laten." Dahl voelde zich trillen, toen hij achterover leunde in zijn stoel. „Zou !g ik een glas water kunnen krijgen?" g vroeg hij even later. Keiler liep naar een tafeltje bij het g raam, schonk een glas water in en g overhandigde het aan Dahl, die het in één teug leeg dronk. Keller nam S fopt fflac «toor «reer en Tlofol tronerHe» 9 Dahl zweeg. „Beantwoord de vraag van inspec teur Berg," drong Keiler aan. „Er was geen vriend. Ik wilde al leen zijn en nadenken over hetgeen ik van notaris Wallinger te horen had gekregen." „Dat is waar," zei de inspecteur, „u hebt natuurlijk op het ogenblik niet veel vrienden in de stad. Ze zijn allemaal weg met vakantie. Maar sterk is hij, die alleen is, nietwaar?" „Wat bedoelt u daarmee?" Dahl wond zich op en voelde een kleur op zijn wangen komen. „Niets bijzonders, het is een be kend gezegde", zei Berg. ,.U kent dat gezegde natuurlijk wel. En ook dat andere: leugenaars zijn vaak de ge- B vaarlijkste misdadigers, omdat ze ge- B woonlijk zonder handlangers werken, Ook daarin zit veel waars." Dahl staarde hem boos aan. Even, later zei hij: „U vertelde toch dat mevrouw Borgsten werd doodgescho ten?" „Inderdaad, meneer Dahl, en wel doodgeschoten met een pistool van hetzelfde kaliber als waarmee een einde werd gemaakt aan het leven van Millech." „Waar is het wapen?" Dahl kreeg op deze vraag geen antwoord. Hij probeerde het met een andere vraag: „Waar is Borgsten op het ogenblik?" De inspecteur bewoog nauwelijks zijn lippen, toen hij antwoordde. „Hij is hier." „En juffrouw Millech?" „Ze is onderweg hierheen." De politie-inspecteur bladerde even in enkele papieren die op zijn bu reau lagen, en keek dan op naar Dahl. „U bent in Borgstens zomerhuis ge weest. Misschien hebt u daar zijn bo ten gezien. Hij heeft een grote boot en een kleine met een buitenboord motor." „Ja, ik heb ze gezien." „Gelooft u, dat 't mogelijk zou zijn naar Vaxholm te gaan in de kleine boot? Wat denkt u daarvan?" „Dat zou stellig niet onmogelijk zijn", antwoordde Dahl. „Ik heb eens ergens gelezen over twee mannen, die de Atlantische Oceaan in een roei boot overstaken, alsmaar roeiend. Het waren Noren, als ik 't me goed her inner." De inspecteur keek hem bijna mede lijdend aan. „U kunt 't niet laten hè?" „Wat niet laten?" „U kunt 't niet laten om grappig te zijn," snauwde de inspecteur hem tóe. Dahl beet zich op de lippen. a uiucl wci.c»ii (Wordt vervolgd) Twintig voor twaalf Lange, gore vlokken dwarrelden langs het venster. Tussen de witgesneeuwde latjes van de vlonder op het balkon gaapten smalle, donkere kloven. Hij moest denken aan een boek, dat hij eens gelezen had. „La neige en deuil." Was het niet van Henri Troyat? Sneeuw in de rouwWat mankeer de hem? „Je wordt oud, jongen," mompelde hij. „Je gaat tragisch doen op oude jaarsavond." Misschien kon de radio hem wat op beuren. Het werd een debacle. De ether was vol herdenkingen. Paus Johannes Edith Piaf.Kennedy. Waarom altijd terugzien? Waarom niet vol enthousiasme praten over het nieuwe jaar. „Het nieuwe jaar!" herhaalde hij hardop. „We kunnen nog zoveel, doen!" Leuk dat hij dit nu hardop kon zeggen. Als zijn vrienden het hoorden, zouden ze misprijzend het hoofd schudden. Erik wordt burgerlijk. Henri Troyat. Hij moest dat boek nog ergens hebben. Hij liep naar de hoge boekenkast, maar kwam niet verder dan het bureau. Hij moest de brief nog beantwoorden, die Anneke hem tussen kerst en oudejaar geschreven had. Wat zou ze nu doen? Bridgen met pa, ma en tante Alice? Wat een naam! Het mens heette natuurlijk Ali.Hij ging zitten en zocht de brief in de bovenste la van zijn bureau. .ze kunnen er niets van.De wijn was koud, de kalkoen verbrand en het dessert smaakte naar stijfsel. Toch zijn ze wel lief.Ik heb er geen spijt van, dat ik. Zijn oog viel op het PS. onder de brief. Het was hem niet opgevallen, toen hij hem de eerste keer las.P.S. Bellen 31.12.63. Waarom had Anneke dit eronder ge schreven? Bellen 31.12.63! Kennelijk moest hij iemand opbellen. Maar wie? Hij kende niemand met dit nummer. Bovendien kon je de mensen op oudejaarsavond toch niet lastig val len. En wat zou hij moeten zeggen? „Lieve Anneke, kon je niet wat duide lijker zijn. Tot z'n verbijstering bemerkte hij, dat hij de hoorn van de telefoon al aan zijn oor had en dat zijn wijsvinger de schijf aan het draaien bracht. ..Dit wil ik nietsteunde hij. „Dit gaat buiten mij. De bel ging tweemaal over voor de telefoon aan de andere kant werd op genomen. „Hallo!" „Met wie spreek ik?" Erik ergerde zich altijd als iemand door de telefoon zijn naam niet noemde. „Met 1963". De stem klonk oud en vermoeid. „Gooi die haak erop!" brulde het bin nenin Erik. Hij voelde zich wanhopig en alleen. „Ik heb u niet verstaan," hoorde hij zichzelf zeggen. „Hoe was de naam?" „1963!" Heel even viel er een stilte. „Als u denkt, dat u leuk bent. snauwde Erik. Hij wilde de hoorn neer leggen, maar een krachtiger hand aan de zijne hield hem tegen zijn oor ge drukt. „Ach meneer, als je een jaar als 1963 achter de rug hebt, heb je geen behoefte meer om leuk te zijn". Nou zou ik eindelijk toch wel eens willen weten, hoe dat er van binnen uitziet. Erik trok de wenkbrauwen op. Het was kennelijk de stem van een Oude man. Misschien was hij niet meer bij zijn volle verstand„Ik begrijp niet waarom u mij lastig valt," kreeg hij er eindelijk uit. „Maar mijn beste man, u hebt mij gebeld!" Erik zweeg geschrokken. De man had gelijk! „Eh.neemt u mij niet kwa lijk," hakkelde hij. „Ik ben bang. „U bent nerveus." „Inderdaad," antwoordde Erik, tegen z'n zin eerlijk. „Zou u niet nerveus wor den als een onbekende door de tele foon zegt, dat. zijn naam 1963 is? Het is toch niet uw gevangenisnummer. De Oude schoot in de lach. „Vindt u het werkelijk zo schokkend? Ik ben het jaar 1963 en u hebt mij opgebeld. Moet ik op de valreep nog iets voor u doen? U bent anders wel op het nipper tje." Erik veegde het zweet van zijn voor hoofd. Mijn hamel.Hij slikte twee, drie keer.„Bent u het jaar 1963?" kreeg hij eindelijk over de lippen. De onbekende zuchtte diep. „Dat pro beer ik u al enige minuten aan het ver- Stand te brengen. Wat wilt u eigenlijk?" „Ik zou u graag ontmoeten," zei Erik zonder het te willen. De oude gaf niet onmiddellijk ant woord. „Waar woont u?" vroeg hij dan Erik noemde zijn adres. „Het is nu twintig vóór twaalf," ging de man verder. „Over een paar minu ten ben ik bij u." Hij legde de hoorn neer. Erik stond op en wankelde naar de stoel bij de haard. Hij zat nauwelijks toen er gebeld werd. Was de oude man er al? Hij liep door de kille hal naar de voordeur en deed open. „Hier ben ik dan," zêi de oude man, die ïr. het portaal stond. „Komt u binnen." Erik deed een pas opzij en liet de man langs. Hij vroeg zich af wat er in de mand zat, die aan de arm van 1963 hing. „Mag ik uw jas aannemen?" „Nee. dank u. Ik heb maar heel even tijd Erik ging hem voor naar de war me kamer. Hij nam de man, die nogal sjofel gekleed was, eens op. „Een bor rel?" „Ik drink nooit, meneer," lachte de oude „Het zou mooi worden als de jaren gingen drinken.Wat een cha os. „Het is nu al erg genoeg," meende Erik. Hij begreep zelf niet waarom hij serieus inging op de opmerking van de man. „Als u inderdaad het jaar 1963 bent, kan ik u helaas geen compliment maken voor de manier waarop u uw taak hebt volbracht." De oude trok diepe rimpels in zijn voorhoofd. „Dat is niet vriendelijk, mé neer. Ik ben op 1 januari echt vol goe de moed begonnen. Als het een rom meltje geworden is, is dat mijn schuld niet. Ik heb Vader Tijd al zo vaak gezegd dat het heel wat rustiger zou zijn als jullie, mensen, er niet waren. Vergeet niet, dat ik jullie niet regeer, maar jullie mij." Langzaam dröng het tot Erik door, dat dit gesprek volkomen absurd was. VEZENO ZAANDAM WESTZIJDE 212 - TEL. 63441 54. Een echte spionnenloper is een werktuig van on schatbare waarde en in de bekwame handen van Slin- kovitch en Binkovitch verrichtte het al spoedig zijn diensten; de keetdeur ging open en onder het slaken van de kreet: „Hoeratjebof!" stortten de geoefende spion nen zich naar binnen teneinde zich meester te maken van het rioolwezen Blub. Jammer genoeg voor hen was de lenige gezochte op dat ogenblik meer buiten dan bin nen in de keet en het was duidelijk, dat hij zich afvroeg wat hem nu verder te doen stond. Van een dergelijke onzekerheid was op datzelfde ogenblik geen sprake bij Joris Goedbloed in het Ministerie van Nationale Gehei men. Hij bracht met verrassend gebaar een omvang rijk uurwerk tevoorschijn en vroeg eenvoudig: „Komt dit gebruiksvoorwerp een der omstanders misschien be kend voor?" „Ja!" riep de ruwe Harry Hob be. „Dief! Dat is de mijne!" „Aha! Welaan! Quod arat memoran dum, zoals wij latinisten zeggen wanneer wij het wel dachten," merkte Joris fijntjes op. „Ik was zo vrij dat even uit uw zak te lenen toen ge ons zo onwelvoeg lijk opzij stiet. En nu leg ik u de vraag voor, hoog edelgestrenge heer referendaris: kan iemand nachtwa ker worden, als hij niet eens zijn eigen zakuurwerk kan bewaken?" Deze vraag kon niet anders dan een einde maken aan Harry Hobbe's hoop op rijkspensioen. Zijn belangstelling in deze materie ont look toen hij voor de Zuidafrikaansê Raad voor de Nationale Parken bij wijze van vrijetijdsbesteding dierengeluiden begon vast te leggen. De raad wil een volledige bibliotheek hiervan aanleggen voor studie doeleinden. Met een microfoon aan een lange staaf en een bandopnemer benadert Haagner de dieren. Hij specialiseert zich vooral op leeu wen, hyena's, apen en bavianen. „Ik ben tot de overtuiging gekomen dat zoogdieren en vogels gesprekken voe ren met basisgeluiden die verband houden met facetten van het leven in het emotio nele vlak. Het duidelijkst komen naar vo ren de „woorden" die met verontrusting of gevaar te maken hebben Vele zoogdieren worden voor gevaar gewaarschuwd door het gekwetter van vogels", zei hij. IN DE KALAHARI heeft Haagner „ge sprekken" van mannetjesleeuwen opgeno men. Toen hij die honderden kilometers verder in een wildpark afdraaide, kwa men enkele leeuwinnen in kennelijk opge wonden staat rond zijn auto staan. Bij het afdraaien van deze band voor een troep apen ontstond onder die dieren een lichte paniek. De conversatie yan de apen zou volgens Haagner een vluchtsignaal bevatten. „Of dé dieren werkelijk echte gesprek ken voeren, moeten de geleerden uitma ken", zegt Haagner. „Het is mijn over tuiging dat zij een basis woordenschat hebben, maar niet voldoende om een lang gesprek te voeren zoals wij dat kennen". PIJNSTILLER Hebt u griep die zo echt in uw botten is gaan zitten? Jaag hem eruit met WITTE KRUIS, (poeders, tabletten of cachets). Salicyl-vrIJ en daardoor geen maagklachten. Waarom had hij de oude man binnen gelaten? „U gelooft nog steeds niet, dat ik 1963 ben, hè?" raadde de man zijn ge dachten. „U denkt, dat ik gek ben!" Erik sprak hem verontwaardigd te gen, maar het klonk niet erg overtui gend. „Luister goed, beste vriend," ging de oude verder. „Het is niet zo belang rijk of je me gelooft. Veel belangrij ker is, dat je in me gelooft.Dat je straks in mijn opvolger gelooft..1964 wordt over een paar minuten geboren. Jij moet ervoor zorgen, dat hij opgroeit dat hij een vrolijke knaap wordt. Ik vraag het niet voor mezelf- Ik ben straks verdwenen.Ik vraag het voor die kleine jongen, die mijn werk moet overnemen. Help hem een beetje Laat hem niet zoveel zorgen dragen als ik te dragen heb gehad.Van mij zeggen zé nu al, dat ik vroeg oud was." Erik had zwijgend geluisterd. Hij er gerde er zich niet eens aan, dat de man hem met „je" en „jij" aansprak. „Ik beloof het u," hoorde hij een stem, die hij als de zijne herkende. „Dank u." Het viel Erik op, dat de man bijna geen kracht meer in zijn handen had, toen hij afscheid nam. „Ik moet nu weg. Over dertig seconden slaat de klok twaalf uur. Erik liet hem uit en liep in gedach ten terug naar de kamer- Zonder het te willen was hij nu toch in een „oude- jaars-stemming"! Hij ging weer ach ter het bureau zitten en keek naar de mand, die de oude man achtergela ten had. Waarom stond hij niet op en riep hij 1963 niet terug? Wat moest hij met die mand. Het klokje op de schoorsteen sloeg twaalf twinkelende slagen. Er kwam beweging in de mand. Het rieten deksel werd opengeklapt en een klein kereltje klom eruit. Erik zat aan zijn stoel genageld. Wat nu weer?! De dreumes kwam naderbij en bleef vlak naast Erik staan. „Hoe heet jij?" vroeg hij en stak een duim in de mond. „Ik heet Erik. Hoe heet jij?" Erik deed wanhopige pogingen om zijn ge dachten te ordenen. „Ik heet 1964," lachte de kleine stra lend. „Mag ik buiten spelen? Ik zie allemaal gekleurde lichtjes." „Dat is vuurwerk," legde erik uit. Je hebt de oude man beloofd, dat je dit knaapje zult helpen, hamerde het in zijn hoofd- Hij sloot de ogen en pro beerde na te denken. Hij schrok van het rinkelen van de telefoon.Terwijl hij de hoorn naar zijn oor bracht, vroeg hij zich af waar het kereltje gebleven was. In de ka mer was het niet meer. „De Graaf," zei hij in de microfoon. „Gelukkig nieuwjaar!" Hij herkende Annekes stem. „Een jij het Anneke? Gelukkig nieuwjaar, lieve kind.Ik wilde, dat je hier was.Ik heb je veel te ver tellen," antwoordde hij. „Veel te vertellen? Wat is er ge- gebeurd? Wat ben je somber? Heb je mijn brief niet gekregen?" „Ehjawel". Erik staarde naar de plaats op het kleed, waar de mand gestaan had. Hij was verdwenen. „Waarom heb je mij dan niet gebeld toen het twaalf uur sloeg?" ging An neke verder. „Ik zal nog eens een P.S. onder een brief schrijven! Ik had geen ruimte meer om voluit te schrijven: wil je mij alsjeblieft op 31 december opbellen. Daarom kortte ik het af tot „Bellen 31.12.63". Heeft mijn snuggere lieverd die afkorting niet begrepen? Een héér laat zijn geliefde niet opbel len. maar belt haar op. Heel even bleef het aan beide kan ten van de lijn doodstil. Toen barstte Erik in een schaterlach uit. „Neem me niet kwalijk kindje. Ik ben het nieuwe jaar goed begonnen... slapend

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 19