Brieven van Emants en vijf versies van Marsmans „Vera" Een verzameling religieuze poëzie Qf. 0* Nieuwjaarsgrap Verrassende documentaries 2 Engelse litteratuur Nieuwe roman van Christians Rochefort Franse litteratuur f ZATERDAG 4 JANUARI 196. Erbij PAGINA VIER Zeven gelukwenskaarten De populaire satire en de litteraire Bij een vluchtig doorbladeren mogen de als periodiek uitgegeven delen van de serie Achter het boekeen publikatie van het Nederlands Letter kundig Museum te Den Hang de indruk maken uitsluitend bedoeld te zijn voor een vrij beperkte kring van wetenschappelijk geïnteresseerden, een nadere kennismaking met deze typografisch bijzonder fraai verzorgde afleve ringen leert al gauw dat iedere lezer die iets meer van een boek verlangt dan „verstrooiing" geboeid raakt door het unieke materiaal, dat hem inder daad „achter het boek in onmiddellijk contaet bréngt met de persoonlijkheid van een auteur, het ontstaan van een werk, het „creatieve klimaat". Tot dus ver zijn er als eerste jaargang twee nummers verschenen: de brieven van Marcelles Emants aan Frits Smit Kleine (verzameld, ingeleid en geannoteerd, door Pierre H. Dubois) en de vijf versies van Marsmans „Vera" (ingeleid door Arthur Lehning en verzorgd door Daisy Wolthérs) als dubbelnummer. Brieven, brieven nogal van een lang overleden en nauwelijks meer gelezen (maar zo langzamerhand herontdekt!) schrijver als Marcelles Emants, gericht aan een auteur als Smit Kleine, van wie men zich in het gunstigste geval alleen en dan nog heel, heel vaagjes de novelle „Haagsche Hopjes" herinnert: men schrikt waarschijnlijk, maar men vergist zich. Emants, wiens epistolaire openhartigheid de ware aard van zijn zogenaamd pessimisme als levens overtuiging in tegenstelling tot het fin-de-siècle ten duidelijkste bevestigt, staat dichter bij het heden dan de Tachtigers, dichter ook dan de daarop vólgende generatie, evenals de wat op de achtergrond geraakte Van Ouds- hoom, die allerminst een nabloeiervan het naturalisme was, maar in zekere zin een voorloper van de existentialistische litteratuur. Wat Dubois met veel kennis en zorg bijeenbracht is dus niet alleen van belang als ken schets van het toenmalige tijdsbeeld en een daardoor bepaald schrijverschap, maar ook en vooral als een almeer actuele confrontatie met het fundamen tele probleem van de zin van het leven. C. J. E. Dinaux per Nederlander David Frost Ned Sherrin, That was the week that was - uitg. W. H. Allen Kingsley Amis, One fat Englishman - uitg. Victor Gollancz Keith Waterhouse, Jubb - uitg. Michael Joseph DE TAAL DER RELIGIE, Een verzameling religieuze poëzie van ar chaïsche en primitieve volken, ingeleid en toegelicht door Dr. J. van Ham. Den Haag, Servire, 1963. 208 blz. G. t\ d. Bergh S. M. S. Elte de vriendschap tussen beiden èn voor de uiteenlopende aard van hun per soonlijkheid een aandachtige studie waard, des te meer waard, omdat daar ben ik stellig van overtuigd Marsman vroeg of laat zal worden her kend en erkend als de meest bezielde, de meest creatieve kracht uit de jaren van „Forum". Het sturen van speciale gelukwens kaarten neemt nog steeds toe. Met Kerstmis en Nieuwjaar wordt in zo'n kleine veertien dagen de helft van de jaarproduktie verzonden. Die produk- tie bedroeg in de Verenigde Staten in 1962 5.6 milliard kaarten, hetgeen neer komt op 17 kaarten per inwoner. In Europa staat Engeland aan de spits met 16 kaarten per inwoner, daarop volgt Zwitserland met 11. De Neder lander krijgt zoals de Italiaan zeven kaarten per persoon per jaar. De Belgen moeten het met één minder doen, ze ontvangen er slechts zes. W9999W9999999ir\«9>vw99999999999999999999999999999999999999999999999999999999999999W99JSXA EN DE IN BOEKVORM nooit ver schenen roman „Vera" van Marsman? Meer dan enig ander werk is dit boek zijn zorgenkind geweest. Negen jaar na zijn bezoeken aan Berlijn, na zijn ont moeting met „Slawa", „de rustige, sterke", na zijn verblijf op het eiland Hiddensoe, waren deze diep-ingrijpende ervaringen in hem gerijpt tot een ro manstof, waarvan de emotionele gela denheid niet zo volstrekt meer in over eenstemming was met de overgangs fase waarin Marsman zich bevond. Hij moest teruggrijpen naar een episode in zijn gedreven leven, waarvan hij zich enerzijds gedistancieerd had, anderzijds een te bewogen herinnering in zich meedroeg om er anders dan met een zekere lyrische vervoering over te kun nen schrijven. Hij moet dat, nadat de eerste stukken ervan in twee afleve ringen van De Vrije Bladen (1931) wa ren verschenen, zelf gevoeld hebben en zich bewust zijn geweest van de zwak ke passages in deze eerste roman-proe- ve. Anders ièd 'hij, 'dunkt me, het manuscript niet uit handen hebben ge geven aan Du Perron om het van kri tische aantekeningen te doen voorzien, hoe hij Du Perron ook was gaan waar deren na hun niet malse polemiek. DU PERRON, IN VEEL opzichten Marsmans antipode, kweet zich met al le toewijding en onverbloemde eerlijk heid van zijn taak. Zijn in marge aan gebrachte opmerkingen zijn van een typisch-Perronistische snedigheid: „ba naal, iets anders", „aesthetiek, te mooi", „herhaling voor achterlijken", „vulsel", „pedant en zwaar", „korter", „kom, kom", „snert" dat klinkt los gezien van de tekst allesbehalve aan moedigend, maar Du Perron was voor „de lyrische toon" van het geheel ze ker niet zonder waardering en Mart- man deed met de kritische annotaties zijn voordeel bij de bewerking en her bewerking, die de definitieve tekst voor de door Querido aangenomen roman moest voorbereiden. Het boek ver scheen niet, verscheen nooit. Na het ge reedkomen van „De dood van Angèle Degroux" heeft de zelfkritiek Marsman belet de uitgave, die Ter Braak hem in tegenstelling tot Du Perron had ontra den, tot stand te brengen. Het bleef voor hem een „ongestyleerd procédé", een „absoluut beroerd boek", waarmee hij stilistisch niet in het reine kon ko men, maar waaraan hij met zijn hart gebonden bleef, niet alleen omdat het behoorde „tot de dingen die men onvol doende heeft gerealiseerd", maar ook (en, wie weet, meer nog) omdat er te veel autobiografie in stak om het als een onbevredigende poging naast zich neer te leggen. WANT ZONDER TWIJFEL heeft het kortstondige Berlijnse verblijf hem diep geraakt. De na-oorlogse nerveus-gela den atmosfeer van de Berlijnse kunst wereld, de kennismaking met de avant- gardistische schilderkunst van Franz Marc, Kandinsky, Paul Klee en Cam- pendonck, het onmiddellijk contact met de expressionistische poëzie (men her- leze zijn „stedengedichten") van vóór 1914, van Stramm en Heynicke, Stad- ler en Trakl, de ambivalente gevoelens voor de „vrouw der vrouwen" Slawa W. voor „de rijkste en zachtste der vrou wen" Anna Margarete B., de romantiek van de dagen in de vuurtorenwoning op Hiddensoe met de wijdheid van duinen, zee en wind, al dat nieuwe en schok kende moet in Marsman een onuit wisbare indruk hebben nagelaten. „De schoonste tijd van mijn leven," schreef hij aan zijn vriend Arthur Lehning, „die mij door en langs afgronden smijt..." En „Vera," de creatieve neerslag van die bewogen periode, bracht het niet verder dan een tijdschriftpublica tie, kreeg na lang wikken en wegen zelfs geen plaats in het Verzameld Werk! Marsman had de drukproef er van in handen, wijzigde er voor de zo veelste maal een en ander in, maar be- dracht zich te elfder ure, in het onzeke re of hij later, na een volledige her schrijving misschien, tot een afzonder lijke uitgave zou besluiten. Twee jaar later zonk het schip, waarop hij van het nog „vrije" Zuid-Frankrijk naar En geland trachtte te ontkomen, het schip, de dood in de golven, die hij in zijn visionair dichterschap meer dan eens had voorzien: „een zinkend schip 7 een koele maan 7 twee stemmên. stijgend uit de klip: 7 o, red ons, wij vergaan EEN BELOFTE, waarvan de duur zame geldigheid kan worden betwist en door Arthur Lehning op goede gronden werd betwist, heeft het onmogelijk ge maakt om deze èn voor het tijdsbeeld karakteristieke „revolutieroman" èn voor Marsmans toenmalige gevoelèns belangrijke „liefdesroman" aan de tweede en zelfs aan de derde druk van het Verzameld Werk toe te voegen. Zo wel Binnendijk als Albert Vigoleis The- len hadden Marsman de verzekering gegeven, dat er na zijn (voorvoelde) dood niets zou worden gepubliceerd waaraan hij niet zelf een plaats in het Verzameld Werk had toegekend. „Mars mans opvatting van het kunstenaar schap", verklaarden deze beide vrien den, „hield in, dat hij de auteur de enige achtte, wie het zeggenschap over het door hem voortgebrachte werk toe kwam." Waar is, dat verzameld werk en zeker als dit door de auteur zelf is samengesteld geen „verzameling" maar een „bouwwerk" is. Maar waar is ook, dat alleen de verzamelde wer ken de totaliteit van een zo samenge stelde, zo grootse figuur als Marsman volledig aan het licht zouden brengen. „Vera" is nu tóch verschenen, in de vijf staten nog wel die het doormaakte om het van zijn onvolkomenheden te ontdoen, „Vera", Marsmans zorgen kind. Deze documentaire uitgave biedt, behalve als publikatie van een onuitge geven werk, nog een tweede verras sing: de kanttekeningen van Du Per ron, de mate waarin Marsman daar van gebruik heeft gemaakt, zijn èn voor „DE TAAL DER RELIGIE" is de wat pretentieuze titel van een bloem lezing religieuze poëzie van enerzijds een aantal oud-Oosterse, anderzijds een aantal primitieve volken. De sa mensteller is, zoals hij meedeelt, geen godsdiensthistoricus en in zijn inlei ding is dat duidelijk te merken. Als „begeleidende gedachte" van zijn bloemlezing geeft de samensteller de tegenstelling tussen moderne, on heilige wetenschap techniek en zake lijkheid, en primitieve gebondenheid aan magie en religie. Met dat uit gangspunt, is het uitzicht bepaald. Men kan de „primitieve" godsdiensten zo goed als alle andere immers alleen verstaan, wanneer men ze be nadert als een autonome werkelijk heid. Doet men dat niet, dan wordt het beeld of te rationalistisch, óf te irrationalistisch; een andere mogelijk heid is er niet. Zo komt de samen steller tot vele aanvechtbare uitspra ken, b.v. waar hij wonder en taboe de wezenskenmerken van religie noemt, of waar hij spreekt over aard en be tekenis van de magie. Van meer be lang in verband met het onderwerp van de bloemlezing zijn enkele op merkingen over de vorm-kenmerken van de verschillende soorten religieuze póëzie, doch deze zijn helaas te opper vlakkig om veel nieuws te kunnen bieden. De inleiding als geheel is te leurstellend. Als zij, zoals ik aanneem, geen wetenschappelijke pretentie heeft, is dat nog geen excuus om ons op te schepen met verouderde weten schappelijke opvattingen uit de negen tiende eeuw, die over het algemeen met de authentieke religieuze ervaring zo slecht raad wist. DE KEUZE VAN de bloemlezing is tamelijk willekeurig. De verklaring voor het ontbreken van Griekse, Romeinse, Joodse, Arabische, Chinese, Japanse en Bijbelse poëzie is niet overtuigend. Wat de oude poëzie betreft, zegt de samen steller zich te beperken tot Egypte. Ba byion, India en Perzië, om meer ruim te te hebben voor de primitieve poëzie, waar het hem eigenlijk om gaat. De eerstgenoemde poëzie is, zo zegt hij, slechts vergelijkingsmateriaal voor de laatste. Maar de oplossing van de ver gelijking met een ongenoemd aantal mmmm onbekenden laat hij zonder meer aan de lezer over. Iedere vertaling is een benadering en waar de onderhavige teksten niet vertaald zijn uit het origineel, maar uit het Frans, Duits of Engels, hebben wij te doen met benaderingen van be naderingen. In zo'n geval is ieder ge bruik van uitgesproken Nederlandse of Westerse versvormen misplaatst. Het enige dat men kan doen, is de tek sten letterlijk en zoveel mogelijk in overeenstemming met de origineie ty pografie weer te geven in rijmloze ver zen met een natuurlijk ritme. Daarmee blijft althans voor de goede verstaan der de mogelijkheid open, iets van de oorspronkelijke versbeweging na te voe len. Die mogelijkheid heeft de samen steller in een aantal gevallen teniet ge daan door de teksten waaronder zeer fraaie weer te geven in verzen met gepaard of gekruist rijm. Daarmee dringt zich een metriek op, dié het verstoort. Metriek is nu eenmaal een zuiver westerse verstechniek. Erger dan storend is het, dat de samensteller bo vendien een kreupelrijm gebruikt als dit: Sta toch op, schiet, schaf raad, Alle vrouwen eten wildbraad, OOK DE WOORDKEUS is niet altijd even gelukkig. Waar alleen wetenschap pelijke exactheid óf dichterlijke her schepping in staat was geweest, iets van de oorspronkelijke werkelijkheid te evoceren, valt de samensteller mêt ziin pogen vaak tussen wal en schip. De mededeling, dat de bloemlezing on danks alles vele teksten bevat, die ons verrijken, moge na het voorgaande ver wondering wekken, zij bevestigt slechts de oude wijsheid, dat de waarheid, zelfs in een slechte spiegel gezien, nog iets van haar glans behoudt. Het doet niet af aan de eindconclusie, dat de formule van dergelijke bloemlezingen van pri mitieve poëzie snel uit da tijd raakt, zoals ook de esthetische verheerlijking van de primitieve kunst meep en meer veroudert. HET IS ALGEMEEN BEKEND dat de modieuze vorm van humor in En geland de laatste paar jaar de satiri sche geweest is, dat wil zeggen, als wij ons met een praktische definitie tevreden willen stellen, dat de grappen niet bestemd zijn om ons met het le ven te verzoenen, maar om ons op te zetten, of tenminste de belachelijke kant te laten zien, van het gezag, politiek en geestelijk en conventioneel. Het be gon met een cabaret van vier studen- ten twee jaar geleden (Beyond the Fringe), breidde zich uit met een nacht club (The Establishment) en een week blad (Private Eye), en won vorig jaar een massale belangstelling met het we kelijkse televisie-cabaret That was the week that was. Van die laatste vorm is het minste tot het buitenland door gedrongen; alleen een reputatie, en on langs het bericht dat de BBC besloten had om eind december maar met het programma op te houden totdat de al gemene verkiezingen gehouden zijn, en dan weer eens verder te zien. EEN INDRUK VAN wat daarmee voor de televisiekijker verloren gaat is nu te krijgen uit een boek met teks ten van het programma, geredigeerd door regisseur Ned Sherrin en de lei dende acteur David Frost. Hoe onge woon het er in het begin op het scherm uitzag, is uit teksten en foto's niet ge makkelijk te herkennen; het effect er van kwam niet alleen door wat het Op zichzelf was, maar ook door het con trast met de gewone toon van de te- levisie-uitzendingen. Niettemin, er zijn hier een paar mooie stukken scenario te vinden. Bijvoorbeeld het nummer waarin zes godsdiensten met elkaar vergeleken werden in de termen waar in het consumentenblad Whichge bruiksgoederen met elkaar vergelijkt; of het liedje van Millicent Martin die als ongehuwde moeder haar kind troost met het vooruitzicht dat de natuurlij ke kinderen, die in steeds grotere ge tale geboren worden, binnenkort wel in de meerderheid zullen zijn. Zulke dingen zijn nog heel goed te apprecië ren buiten het verband van de week waarin zij uitgezonden werden; maar de meeste programmanummers, ook in dit boek, reageerden direct op het nieuws van de week. of tenminste op toestanden en persoonlijkheden die de buitenlandse lezer niet genoeg ver trouwd zijn. Het is toch wel de moei te waard om er kennis van te nemen, voor een lezer die zich voor kan stel len hoe dezelfde grappen in Nederland se omstandigheden zouden klinken en in hoeverre zij verschillen van het Ne derlandse programma dat door „TWTY* TW" gej'nspireerd is. In Engeland kwa men er iedere week protesten van ver ontwaardigde kijkers, soms bij tiental- -m*mrrv»reerm0rr*r0trr*ir9rwirirMBrreifrrrrrrtrcweirfs*rfri3frrirrg*frTiwrrw!iB***rfea, CHRISTIANE ROCHEFORT is in ons land. bekend gewórden door haar eerste roman „Le repos du guerrier", die onder de titel „Rust voor een strij der" in het Nederlands is vertaald en door de film die naar dat boek is ge maakt. Wat bij de lectuur vooral op viel, waren de nuchtere luciditeit van de auteur en de onverbloemde wijze waarop zij het nogal provocerende on derwerp behandelde. In haar tweede ro man „Les petits enfants du siecle" be schreef zij met medegevoel, maar even onomwonden, de misère van het op el kaar hokken in sombere woonblokken. Ook in haar onlangs verschenen „Les stances e Sophie" (uitg. Grasset) windt Christiane Rochefort er geen doekjes om en evenmin als in haar eerstge noemde boeken worden mededelingen van erotische aard in termen van eni ge ingetogenheid verhuld. Dat zou lit terair verantwoord zijn als zekere pla titudes voortvloeiden uit het karakter der personen. Dit lijkt ons hier echter niet het geva. Zo doet het te herhaald gebruik dat de hoofdpersoon, Céline, maakt van enkele realistische woorden onecht aan. Céline heeft een te natuur lijke intelligentie en een te behoorlijke ontwikkeling om voortdurend haar toe vlucht te nemen tot twee vulgaire woor den als zij zich kras wil uitdrukken of minachtend wil karakteriseren. Maar afgezien van haar ook hier getoonde voorkeur voor „directe" taal, heeft Christiane Rochefort weer een knap boek geschreven, waarin zij bepaalde facetten van het leven niet fraaier be schrijft dan ze in werkelijkheid zijn, waarin zij gevoelens en algemeen aan vaarde ideeën nuchter bekijkt en waar over zij pertinente, bondig geformuleer de opmerkingen maakt. „LES STANCES a SOPHIE" is een hekeling van de hypocrisie, het egoïs me en het conformisme van de Franse bourgeoisie. De vertelster. Céline, die de voosheid en de leegte van dat milieu aan de kaak stelt, is een nogal vrijge vochten jonge vrouw, die een voorkeur heeft voor tot niets bindende avontuur tjes. Een van deze voert haar in de armen van de keurige bourgeois Phi lippe Aignan en, na korte tijd, als zijn vrouw naar het deftige 17e arrondisse ment. Philippe wil Céline opvoeden, d.w.z. haar inpassen in een maatschap pelijk bestel, waarin de schijn bqven het wezen gaat. Voor hem berust ge luk op volgzaamheid aan de in zijn milieu geldende normen. De hartelijke Céline doet haar best wat bezadigder te worden, zij tracht haar spontaniteit in te tomen en de geneugten van de bourgeois-staat te waarderen. Maar on danks fraai appartement, nertsmantel, auto, Spaanse dienstbode en andere symbolen van haar stand, verstikt zij in haar nieuwe, voze omgeving. Als van haar verwacht wordt dat zij met haar bekoorlijkheden zal koketteren om de politieke aspiraties van Philippe te die nen, keert zij terug naar haar vroege re milieu, waar zij in volle vrijheid zich zelf kan zijn en naar de ingeving vari het ogenblik kan leven. Als tegenstelling tot de benepen en ijdele bourgeoisie is Céline geen erg ge lukkige keuze: deze spontane jonge vrouw, met wisselende bevliegingen en een in krasse termen zich uitende open hartigheid zou zich met geen enkele or de kunnen verzoenen. En haar huwe lijk met Philippe moest wel misgaan. Niet omdat hij uit het 17e arrondisse ment en zij uit het Quartier latin kwam, doch omdat het op een misverstand be rustte: uitsluitend op waardering van eikaars fysieke kwaliteiten. Hoewel het uitgangspunt van de schrijfster weinig overtuigend is, leest men „Les stances a Sophie" met veel genoegen; het is een met pit en verve geschreven satire. SOMBERDER IS DE ROMAN „Ju dith" (uitg. Julliard) van Jean Corme- nier. De handeling speelt zich af in Spanje, in een klimaat van wraak en dood. De hoofdpersoon met de symbo lische naam, wier familie in 1944 door de S.S. is uitgemoord en wier man bij een auto-ongeluk is omgekomen, heeft zich op ideële gronden aangesloten bij een geheime organisatie. Deze stelt zich ten doel de misdadigers. oud-S.S.-ers of O.A.S.-ers te straffen, die in Spanje een toevluchtsoord hebben gevonden, van waaruit zij straffeloos nieuwe misdaden begaan. Judith wordt naar Spanje ge zonden en krijgt daar geheimzinnige op drachten waarvan het doel haar slechts langzamerhand duidelijk wordt: zij moet een oud-S.S.-er vergiftigen die in Algiers een oprechte en eerlijke „libe raal" vermoord heeft. Hoe meer het ogenblik nadert waarop Judith haar daad ten uitvoer moet brengen, hoe meer zij er aan gaat twijfelen of de organisatie wel juist handelt met het recht in eigen hand te nemen. Door de wijze waarop de auteur het onderwerp behandelt korte zinnen, beknopte hoofdstukken, snel wisselende situaties weet hij een behoorlijke spanning te brengen in deze combinatie van. psychologische roman en roman po- licier, ondanks de onwaarschijnlijkheid van sommige scènes. Om voor de le zer dat element van spanning niet te verzwakken, blijven hier de verwikke lingen en de morele problemen waarin de heldin verstrikt raakt, zomede de onverwachte ontknoping, onvermeld. VAN GEHEEL ANDERE aard is het laatste werk van de Franse filosoof van Roemeense afkomst Stéphane Lupasco. In „Science et art abstrait" (uitg. Jul liard) tracht hij te verklaren waarom de kunstenaar zich afwendt van de voor- len, soms bij honderden, en zelfs lief hebbers moesten toegeven dat van de meeste afleveringen nog niet de helft bepaald geslaagd genoemd kon wor den. Niettemin was het heilzaam, al leen al omdat de kijker tenminste merk te dat er niet om redenen van takt en voorzichtigheid en beleefdheid allerlei pijnlijks verzwegen werd; op de een of andere manier zal de BBC wel weer met zoiets terug moeten komen na de verkiezingen. INTUSSEN BLIJFT DE satirische humor niet beperkt tot de nieuwighe den van de laatste twee jaar. Kingsley Amis, meest bekende van de roman ciers die in de jaren '50 hun naam ge maakt hebben, was er altijd al vol van, en hij is het meer dan ooit in One Fat Englishman, waar het element van on schadelijke komedie bijna helemaal uit verdwenen is. De lezers van zijn vori ge boek, Take a Girl like you, waren het er niet over eens of Amis afkerig was van zijn hoofdpersoon, Patrick Standish die het meisje uit de provin cie probeerde te verleiden, of dat hij hem eigenlijk wel aardig vond. In het geval van Roger Micheldene, de veer tigjarige dikke Engelsman op bezoek in Amerika, kan daar geen twijfel over bestaan: deze verleider is onmisken baar grof, laf en onverschillig. Het is misschien een goed ding dat iedereen nu zeker weet waar Amis staat, maar voor de roman is het on voordelig, doordat er te weinig ruimte overblijft voor de tegenstrijdigheden van de menselijke natuur waar deze lit teraire vorm vooral geschikt is om uit drukking aan te geven. Helemaal mis lukt is het niet: van Micheldene is wel zoveel terecht gekomen dat wij er een bestaande soort mens in herkennen, maar er heerst een gedwongen stem ming in de beschrijving van zijn we derwaardigheden, en lang voor het eind gaat bij de lezer al de hoop verloren dat er iets verrassends of verhelderends in te vinden zal zijn. Alleen een scène waar de hoofdpersoon met een vrouw in het bos is en merkt dat zij omringd zijn door schildpadden laat een heuglij ke herinnering na. Verder is het komi sche talent van Amis deze keer weinig in het geding gekomen, en al is dat niet het enige wat hij te bieden heeft, het wordt lelijk gemist. BETER DAN KINGSLEY AMIS is deze keer Keith Waterhouse leesbaar, wiens naam satirische associaties heeft doordat hij nogal eens teksten heeft bijgedragen aan TWTWTW, maar die in zijn nieuwe roman Jubb verder gaat. Een van zijn vorige romans was Billy Liar, waar later met medewerking van Willis Hall een wijd vermaard toneel stuk van gekomen is; en Jubb, net als die voorganger in het andere boek, droomt over de dingen die hij zou wil len doen maar waar hij de kracht niet voor heeft. Zijn geval is pijnlijker dan dat van Billy, want hij is wat bekend staat als een viezerik, meer in het bij- nonder een voyeur, belust op 't bespie den vgn vrouwen bij voorkeur in staat van halve ontkleding, en altijd klaar om v/eg te lopen wanneer hem meer aangeboden wordt. In het begin van de roman lijkt het of Waterhouse zich al leen maar bezig houdt met de verha lende effecten die aan deze afwijking ontleend kunnen worden. Naarmate het verder gaat, wordt zijn hoofdpersoon steeds zieliger, maar verliest toch ook niet helemaal zijn nijdigheid; daardoor wordt het boek nooit sentimenteel, het staat in een desolate stemming die welkom is als afwisseling op het hu manisme van de meeste Engelse ro mans. Dat Jubb zelf een meesterwerk is zou niet gezegd kunnen worden, maar het heeft een aardige originaliteit en getuigt van vrijheidszin tegenover de conventies van de algemeen be schaafde litteratuur. Denen die tijdens de oudejaarsvie- ring de radio hebben aangezet, hebben de schrik van hun leven gekregen. Om tien uur vertelde de vertrouwde stem van de nieuwslezer dat een ruim teschip midden op de grote oceaan ge land was. De invallers waren al vast begonnen om met een geheimzinnige machine de omwenteling van de aarde om haar as af te remmen. Amerikaan se en Russische geleerden waren, aldus de professor, er echter in geslaagd met behulp van geweldige raketten de aar de opnieuw op gang te brengen en dat U'as de reden waarom althans voorlo pig de invasie van de baan was. Een vervelend gevolg was echter dat de klok nu 48 minuten achter was. Dé nieuwslezer voegde hieraan toe dat de secretaris van het koninklijk hof daar om alle Denen aanspoorde om hun klokken terug te zetten. Binnen een paar minuten stonden de telefoons van de Deense radio witgloeiend. De men sen waren volkomen van streek. Bij de Deense radio wordt gezegd dat de men sen die kwaad geworden zijn waar schijnlijk hun radio's midden in het programma aangezet hebben Zowel in de bladen als voor en na het program ma was gezegd dat het een nieuwsjaar- grap was. stelling en zich uit in lijnen en kleuren. Hij gaat daarbij uit van de in zijn vo rige boeken ontwikkelde stelling dat wat „matière" genoemd wordt niet an ders is dan energie, systeem van krachtbewegingen, en van zijn daarop gebaseerde „Logica van het tegenstrij dige Lupasco gebruikt het werkwoord „abstrahere" in zijn letterlijke beteke nis van „onttrekken" en concludeert, na wel zeer concieze natuurweten schappelijke uiteenzettingen, dat de ab stracte kunstenaar de „matière psy- chique tracht te onttrekken aan deze omhullende „matière physique". Zijn kunst is niet-figuratief omdat de waar neming, nodig voor de weergave van een object, het tegenstrijdige spel der psychische krachtbewegingen zou on derbreken. Wie niet opziet tegen de moeilijk toe gankelijke wetenschappelijke taal van de schrijver zal diens studie wel met belangstelling lezen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 14