Brieven van Emants en vijf versies
van Marsmans „Vera"
Een verzameling religieuze poëzie
Qf.
0*
Nieuwjaarsgrap
Verrassende documentaries 2
Engelse
litteratuur
Nieuwe roman van Christians Rochefort
Franse
litteratuur
f
ZATERDAG 4 JANUARI 196.
Erbij
PAGINA VIER
Zeven gelukwenskaarten De populaire satire en de litteraire
Bij een vluchtig doorbladeren mogen de als periodiek uitgegeven delen
van de serie Achter het boekeen publikatie van het Nederlands Letter
kundig Museum te Den Hang de indruk maken uitsluitend bedoeld te zijn
voor een vrij beperkte kring van wetenschappelijk geïnteresseerden, een
nadere kennismaking met deze typografisch bijzonder fraai verzorgde afleve
ringen leert al gauw dat iedere lezer die iets meer van een boek verlangt
dan „verstrooiing" geboeid raakt door het unieke materiaal, dat hem inder
daad „achter het boek in onmiddellijk contaet bréngt met de persoonlijkheid
van een auteur, het ontstaan van een werk, het „creatieve klimaat". Tot dus
ver zijn er als eerste jaargang twee nummers verschenen: de brieven van
Marcelles Emants aan Frits Smit Kleine (verzameld, ingeleid en geannoteerd,
door Pierre H. Dubois) en de vijf versies van Marsmans „Vera" (ingeleid
door Arthur Lehning en verzorgd door Daisy Wolthérs) als dubbelnummer.
Brieven, brieven nogal van een lang overleden en nauwelijks meer gelezen
(maar zo langzamerhand herontdekt!) schrijver als Marcelles Emants, gericht
aan een auteur als Smit Kleine, van wie men zich in het gunstigste geval
alleen en dan nog heel, heel vaagjes de novelle „Haagsche Hopjes" herinnert:
men schrikt waarschijnlijk, maar men vergist zich. Emants, wiens epistolaire
openhartigheid de ware aard van zijn zogenaamd pessimisme als levens
overtuiging in tegenstelling tot het fin-de-siècle ten duidelijkste bevestigt,
staat dichter bij het heden dan de Tachtigers, dichter ook dan de daarop
vólgende generatie, evenals de wat op de achtergrond geraakte Van Ouds-
hoom, die allerminst een nabloeiervan het naturalisme was, maar in
zekere zin een voorloper van de existentialistische litteratuur. Wat Dubois
met veel kennis en zorg bijeenbracht is dus niet alleen van belang als ken
schets van het toenmalige tijdsbeeld en een daardoor bepaald schrijverschap,
maar ook en vooral als een almeer actuele confrontatie met het fundamen
tele probleem van de zin van het leven.
C. J. E. Dinaux
per Nederlander
David Frost Ned Sherrin, That was the week that was - uitg. W. H. Allen
Kingsley Amis, One fat Englishman - uitg. Victor Gollancz
Keith Waterhouse, Jubb - uitg. Michael Joseph
DE TAAL DER RELIGIE, Een verzameling religieuze poëzie van ar
chaïsche en primitieve volken, ingeleid en toegelicht door Dr. J. van
Ham. Den Haag, Servire, 1963. 208 blz.
G. t\ d. Bergh
S. M.
S. Elte
de vriendschap tussen beiden èn voor
de uiteenlopende aard van hun per
soonlijkheid een aandachtige studie
waard, des te meer waard, omdat
daar ben ik stellig van overtuigd
Marsman vroeg of laat zal worden her
kend en erkend als de meest bezielde,
de meest creatieve kracht uit de jaren
van „Forum".
Het sturen van speciale gelukwens
kaarten neemt nog steeds toe. Met
Kerstmis en Nieuwjaar wordt in zo'n
kleine veertien dagen de helft van de
jaarproduktie verzonden. Die produk-
tie bedroeg in de Verenigde Staten in
1962 5.6 milliard kaarten, hetgeen neer
komt op 17 kaarten per inwoner. In
Europa staat Engeland aan de spits
met 16 kaarten per inwoner, daarop
volgt Zwitserland met 11. De Neder
lander krijgt zoals de Italiaan
zeven kaarten per persoon per jaar. De
Belgen moeten het met één minder
doen, ze ontvangen er slechts zes.
W9999W9999999ir\«9>vw99999999999999999999999999999999999999999999999999999999999999W99JSXA
EN DE IN BOEKVORM nooit ver
schenen roman „Vera" van Marsman?
Meer dan enig ander werk is dit boek
zijn zorgenkind geweest. Negen jaar na
zijn bezoeken aan Berlijn, na zijn ont
moeting met „Slawa", „de rustige,
sterke", na zijn verblijf op het eiland
Hiddensoe, waren deze diep-ingrijpende
ervaringen in hem gerijpt tot een ro
manstof, waarvan de emotionele gela
denheid niet zo volstrekt meer in over
eenstemming was met de overgangs
fase waarin Marsman zich bevond. Hij
moest teruggrijpen naar een episode in
zijn gedreven leven, waarvan hij zich
enerzijds gedistancieerd had, anderzijds
een te bewogen herinnering in zich
meedroeg om er anders dan met een
zekere lyrische vervoering over te kun
nen schrijven. Hij moet dat, nadat de
eerste stukken ervan in twee afleve
ringen van De Vrije Bladen (1931) wa
ren verschenen, zelf gevoeld hebben en
zich bewust zijn geweest van de zwak
ke passages in deze eerste roman-proe-
ve. Anders ièd 'hij, 'dunkt me, het
manuscript niet uit handen hebben ge
geven aan Du Perron om het van kri
tische aantekeningen te doen voorzien,
hoe hij Du Perron ook was gaan waar
deren na hun niet malse polemiek.
DU PERRON, IN VEEL opzichten
Marsmans antipode, kweet zich met al
le toewijding en onverbloemde eerlijk
heid van zijn taak. Zijn in marge aan
gebrachte opmerkingen zijn van een
typisch-Perronistische snedigheid: „ba
naal, iets anders", „aesthetiek, te
mooi", „herhaling voor achterlijken",
„vulsel", „pedant en zwaar", „korter",
„kom, kom", „snert" dat klinkt los
gezien van de tekst allesbehalve aan
moedigend, maar Du Perron was voor
„de lyrische toon" van het geheel ze
ker niet zonder waardering en Mart-
man deed met de kritische annotaties
zijn voordeel bij de bewerking en her
bewerking, die de definitieve tekst voor
de door Querido aangenomen roman
moest voorbereiden. Het boek ver
scheen niet, verscheen nooit. Na het ge
reedkomen van „De dood van Angèle
Degroux" heeft de zelfkritiek Marsman
belet de uitgave, die Ter Braak hem in
tegenstelling tot Du Perron had ontra
den, tot stand te brengen. Het bleef
voor hem een „ongestyleerd procédé",
een „absoluut beroerd boek", waarmee
hij stilistisch niet in het reine kon ko
men, maar waaraan hij met zijn hart
gebonden bleef, niet alleen omdat het
behoorde „tot de dingen die men onvol
doende heeft gerealiseerd", maar ook
(en, wie weet, meer nog) omdat er te
veel autobiografie in stak om het als
een onbevredigende poging naast zich
neer te leggen.
WANT ZONDER TWIJFEL heeft het
kortstondige Berlijnse verblijf hem diep
geraakt. De na-oorlogse nerveus-gela
den atmosfeer van de Berlijnse kunst
wereld, de kennismaking met de avant-
gardistische schilderkunst van Franz
Marc, Kandinsky, Paul Klee en Cam-
pendonck, het onmiddellijk contact met
de expressionistische poëzie (men her-
leze zijn „stedengedichten") van vóór
1914, van Stramm en Heynicke, Stad-
ler en Trakl, de ambivalente gevoelens
voor de „vrouw der vrouwen" Slawa W.
voor „de rijkste en zachtste der vrou
wen" Anna Margarete B., de romantiek
van de dagen in de vuurtorenwoning op
Hiddensoe met de wijdheid van duinen,
zee en wind, al dat nieuwe en schok
kende moet in Marsman een onuit
wisbare indruk hebben nagelaten. „De
schoonste tijd van mijn leven," schreef
hij aan zijn vriend Arthur Lehning,
„die mij door en langs afgronden
smijt..."
En „Vera," de creatieve neerslag
van die bewogen periode, bracht het
niet verder dan een tijdschriftpublica
tie, kreeg na lang wikken en wegen
zelfs geen plaats in het Verzameld
Werk! Marsman had de drukproef er
van in handen, wijzigde er voor de zo
veelste maal een en ander in, maar be-
dracht zich te elfder ure, in het onzeke
re of hij later, na een volledige her
schrijving misschien, tot een afzonder
lijke uitgave zou besluiten. Twee jaar
later zonk het schip, waarop hij van
het nog „vrije" Zuid-Frankrijk naar En
geland trachtte te ontkomen, het
schip, de dood in de golven, die hij in
zijn visionair dichterschap meer dan
eens had voorzien: „een zinkend schip
7 een koele maan 7 twee stemmên.
stijgend uit de klip: 7 o, red ons, wij
vergaan
EEN BELOFTE, waarvan de duur
zame geldigheid kan worden betwist en
door Arthur Lehning op goede gronden
werd betwist, heeft het onmogelijk ge
maakt om deze èn voor het tijdsbeeld
karakteristieke „revolutieroman" èn
voor Marsmans toenmalige gevoelèns
belangrijke „liefdesroman" aan de
tweede en zelfs aan de derde druk van
het Verzameld Werk toe te voegen. Zo
wel Binnendijk als Albert Vigoleis The-
len hadden Marsman de verzekering
gegeven, dat er na zijn (voorvoelde)
dood niets zou worden gepubliceerd
waaraan hij niet zelf een plaats in het
Verzameld Werk had toegekend. „Mars
mans opvatting van het kunstenaar
schap", verklaarden deze beide vrien
den, „hield in, dat hij de auteur de
enige achtte, wie het zeggenschap over
het door hem voortgebrachte werk toe
kwam." Waar is, dat verzameld werk
en zeker als dit door de auteur zelf
is samengesteld geen „verzameling"
maar een „bouwwerk" is. Maar waar
is ook, dat alleen de verzamelde wer
ken de totaliteit van een zo samenge
stelde, zo grootse figuur als Marsman
volledig aan het licht zouden brengen.
„Vera" is nu tóch verschenen, in de
vijf staten nog wel die het doormaakte
om het van zijn onvolkomenheden te
ontdoen, „Vera", Marsmans zorgen
kind. Deze documentaire uitgave biedt,
behalve als publikatie van een onuitge
geven werk, nog een tweede verras
sing: de kanttekeningen van Du Per
ron, de mate waarin Marsman daar
van gebruik heeft gemaakt, zijn èn voor
„DE TAAL DER RELIGIE" is de
wat pretentieuze titel van een bloem
lezing religieuze poëzie van enerzijds
een aantal oud-Oosterse, anderzijds
een aantal primitieve volken. De sa
mensteller is, zoals hij meedeelt, geen
godsdiensthistoricus en in zijn inlei
ding is dat duidelijk te merken. Als
„begeleidende gedachte" van zijn
bloemlezing geeft de samensteller de
tegenstelling tussen moderne, on
heilige wetenschap techniek en zake
lijkheid, en primitieve gebondenheid
aan magie en religie. Met dat uit
gangspunt, is het uitzicht bepaald.
Men kan de „primitieve" godsdiensten
zo goed als alle andere immers
alleen verstaan, wanneer men ze be
nadert als een autonome werkelijk
heid. Doet men dat niet, dan wordt
het beeld of te rationalistisch, óf te
irrationalistisch; een andere mogelijk
heid is er niet. Zo komt de samen
steller tot vele aanvechtbare uitspra
ken, b.v. waar hij wonder en taboe de
wezenskenmerken van religie noemt,
of waar hij spreekt over aard en be
tekenis van de magie. Van meer be
lang in verband met het onderwerp
van de bloemlezing zijn enkele op
merkingen over de vorm-kenmerken
van de verschillende soorten religieuze
póëzie, doch deze zijn helaas te opper
vlakkig om veel nieuws te kunnen
bieden. De inleiding als geheel is te
leurstellend. Als zij, zoals ik aanneem,
geen wetenschappelijke pretentie
heeft, is dat nog geen excuus om ons
op te schepen met verouderde weten
schappelijke opvattingen uit de negen
tiende eeuw, die over het algemeen
met de authentieke religieuze ervaring
zo slecht raad wist.
DE KEUZE VAN de bloemlezing is
tamelijk willekeurig. De verklaring voor
het ontbreken van Griekse, Romeinse,
Joodse, Arabische, Chinese, Japanse en
Bijbelse poëzie is niet overtuigend. Wat
de oude poëzie betreft, zegt de samen
steller zich te beperken tot Egypte. Ba
byion, India en Perzië, om meer ruim
te te hebben voor de primitieve poëzie,
waar het hem eigenlijk om gaat. De
eerstgenoemde poëzie is, zo zegt hij,
slechts vergelijkingsmateriaal voor de
laatste. Maar de oplossing van de ver
gelijking met een ongenoemd aantal
mmmm
onbekenden laat hij zonder meer aan
de lezer over.
Iedere vertaling is een benadering
en waar de onderhavige teksten niet
vertaald zijn uit het origineel, maar
uit het Frans, Duits of Engels, hebben
wij te doen met benaderingen van be
naderingen. In zo'n geval is ieder ge
bruik van uitgesproken Nederlandse of
Westerse versvormen misplaatst. Het
enige dat men kan doen, is de tek
sten letterlijk en zoveel mogelijk in
overeenstemming met de origineie ty
pografie weer te geven in rijmloze ver
zen met een natuurlijk ritme. Daarmee
blijft althans voor de goede verstaan
der de mogelijkheid open, iets van de
oorspronkelijke versbeweging na te voe
len. Die mogelijkheid heeft de samen
steller in een aantal gevallen teniet ge
daan door de teksten waaronder zeer
fraaie weer te geven in verzen met
gepaard of gekruist rijm. Daarmee
dringt zich een metriek op, dié het
verstoort. Metriek is nu eenmaal een
zuiver westerse verstechniek. Erger dan
storend is het, dat de samensteller bo
vendien een kreupelrijm gebruikt als
dit:
Sta toch op, schiet, schaf raad,
Alle vrouwen eten wildbraad,
OOK DE WOORDKEUS is niet altijd
even gelukkig. Waar alleen wetenschap
pelijke exactheid óf dichterlijke her
schepping in staat was geweest, iets
van de oorspronkelijke werkelijkheid te
evoceren, valt de samensteller mêt ziin
pogen vaak tussen wal en schip. De
mededeling, dat de bloemlezing on
danks alles vele teksten bevat, die ons
verrijken, moge na het voorgaande ver
wondering wekken, zij bevestigt slechts
de oude wijsheid, dat de waarheid, zelfs
in een slechte spiegel gezien, nog iets
van haar glans behoudt. Het doet niet
af aan de eindconclusie, dat de formule
van dergelijke bloemlezingen van pri
mitieve poëzie snel uit da tijd raakt,
zoals ook de esthetische verheerlijking
van de primitieve kunst meep en meer
veroudert.
HET IS ALGEMEEN BEKEND dat
de modieuze vorm van humor in En
geland de laatste paar jaar de satiri
sche geweest is, dat wil zeggen, als
wij ons met een praktische definitie
tevreden willen stellen, dat de grappen
niet bestemd zijn om ons met het le
ven te verzoenen, maar om ons op te
zetten, of tenminste de belachelijke kant
te laten zien, van het gezag, politiek
en geestelijk en conventioneel. Het be
gon met een cabaret van vier studen-
ten twee jaar geleden (Beyond the
Fringe), breidde zich uit met een nacht
club (The Establishment) en een week
blad (Private Eye), en won vorig jaar
een massale belangstelling met het we
kelijkse televisie-cabaret That was the
week that was. Van die laatste vorm
is het minste tot het buitenland door
gedrongen; alleen een reputatie, en on
langs het bericht dat de BBC besloten
had om eind december maar met het
programma op te houden totdat de al
gemene verkiezingen gehouden zijn, en
dan weer eens verder te zien.
EEN INDRUK VAN wat daarmee
voor de televisiekijker verloren gaat is
nu te krijgen uit een boek met teks
ten van het programma, geredigeerd
door regisseur Ned Sherrin en de lei
dende acteur David Frost. Hoe onge
woon het er in het begin op het scherm
uitzag, is uit teksten en foto's niet ge
makkelijk te herkennen; het effect er
van kwam niet alleen door wat het Op
zichzelf was, maar ook door het con
trast met de gewone toon van de te-
levisie-uitzendingen. Niettemin, er zijn
hier een paar mooie stukken scenario
te vinden. Bijvoorbeeld het nummer
waarin zes godsdiensten met elkaar
vergeleken werden in de termen waar
in het consumentenblad Whichge
bruiksgoederen met elkaar vergelijkt;
of het liedje van Millicent Martin die
als ongehuwde moeder haar kind troost
met het vooruitzicht dat de natuurlij
ke kinderen, die in steeds grotere ge
tale geboren worden, binnenkort wel
in de meerderheid zullen zijn. Zulke
dingen zijn nog heel goed te apprecië
ren buiten het verband van de week
waarin zij uitgezonden werden; maar
de meeste programmanummers, ook
in dit boek, reageerden direct op het
nieuws van de week. of tenminste op
toestanden en persoonlijkheden die de
buitenlandse lezer niet genoeg ver
trouwd zijn. Het is toch wel de moei
te waard om er kennis van te nemen,
voor een lezer die zich voor kan stel
len hoe dezelfde grappen in Nederland
se omstandigheden zouden klinken en
in hoeverre zij verschillen van het Ne
derlandse programma dat door „TWTY*
TW" gej'nspireerd is. In Engeland kwa
men er iedere week protesten van ver
ontwaardigde kijkers, soms bij tiental-
-m*mrrv»reerm0rr*r0trr*ir9rwirirMBrreifrrrrrrtrcweirfs*rfri3frrirrg*frTiwrrw!iB***rfea,
CHRISTIANE ROCHEFORT is in
ons land. bekend gewórden door haar
eerste roman „Le repos du guerrier",
die onder de titel „Rust voor een strij
der" in het Nederlands is vertaald en
door de film die naar dat boek is ge
maakt. Wat bij de lectuur vooral op
viel, waren de nuchtere luciditeit van
de auteur en de onverbloemde wijze
waarop zij het nogal provocerende on
derwerp behandelde. In haar tweede ro
man „Les petits enfants du siecle" be
schreef zij met medegevoel, maar even
onomwonden, de misère van het op el
kaar hokken in sombere woonblokken.
Ook in haar onlangs verschenen „Les
stances e Sophie" (uitg. Grasset) windt
Christiane Rochefort er geen doekjes
om en evenmin als in haar eerstge
noemde boeken worden mededelingen
van erotische aard in termen van eni
ge ingetogenheid verhuld. Dat zou lit
terair verantwoord zijn als zekere pla
titudes voortvloeiden uit het karakter
der personen. Dit lijkt ons hier echter
niet het geva. Zo doet het te herhaald
gebruik dat de hoofdpersoon, Céline,
maakt van enkele realistische woorden
onecht aan. Céline heeft een te natuur
lijke intelligentie en een te behoorlijke
ontwikkeling om voortdurend haar toe
vlucht te nemen tot twee vulgaire woor
den als zij zich kras wil uitdrukken of
minachtend wil karakteriseren. Maar
afgezien van haar ook hier getoonde
voorkeur voor „directe" taal, heeft
Christiane Rochefort weer een knap
boek geschreven, waarin zij bepaalde
facetten van het leven niet fraaier be
schrijft dan ze in werkelijkheid zijn,
waarin zij gevoelens en algemeen aan
vaarde ideeën nuchter bekijkt en waar
over zij pertinente, bondig geformuleer
de opmerkingen maakt.
„LES STANCES a SOPHIE" is een
hekeling van de hypocrisie, het egoïs
me en het conformisme van de Franse
bourgeoisie. De vertelster. Céline, die
de voosheid en de leegte van dat milieu
aan de kaak stelt, is een nogal vrijge
vochten jonge vrouw, die een voorkeur
heeft voor tot niets bindende avontuur
tjes. Een van deze voert haar in de
armen van de keurige bourgeois Phi
lippe Aignan en, na korte tijd, als zijn
vrouw naar het deftige 17e arrondisse
ment. Philippe wil Céline opvoeden,
d.w.z. haar inpassen in een maatschap
pelijk bestel, waarin de schijn bqven
het wezen gaat. Voor hem berust ge
luk op volgzaamheid aan de in zijn
milieu geldende normen. De hartelijke
Céline doet haar best wat bezadigder
te worden, zij tracht haar spontaniteit
in te tomen en de geneugten van de
bourgeois-staat te waarderen. Maar on
danks fraai appartement, nertsmantel,
auto, Spaanse dienstbode en andere
symbolen van haar stand, verstikt zij
in haar nieuwe, voze omgeving. Als van
haar verwacht wordt dat zij met haar
bekoorlijkheden zal koketteren om de
politieke aspiraties van Philippe te die
nen, keert zij terug naar haar vroege
re milieu, waar zij in volle vrijheid zich
zelf kan zijn en naar de ingeving vari
het ogenblik kan leven.
Als tegenstelling tot de benepen en
ijdele bourgeoisie is Céline geen erg ge
lukkige keuze: deze spontane jonge
vrouw, met wisselende bevliegingen en
een in krasse termen zich uitende open
hartigheid zou zich met geen enkele or
de kunnen verzoenen. En haar huwe
lijk met Philippe moest wel misgaan.
Niet omdat hij uit het 17e arrondisse
ment en zij uit het Quartier latin kwam,
doch omdat het op een misverstand be
rustte: uitsluitend op waardering van
eikaars fysieke kwaliteiten.
Hoewel het uitgangspunt van de
schrijfster weinig overtuigend is, leest
men „Les stances a Sophie" met veel
genoegen; het is een met pit en verve
geschreven satire.
SOMBERDER IS DE ROMAN „Ju
dith" (uitg. Julliard) van Jean Corme-
nier. De handeling speelt zich af in
Spanje, in een klimaat van wraak en
dood. De hoofdpersoon met de symbo
lische naam, wier familie in 1944 door
de S.S. is uitgemoord en wier man bij
een auto-ongeluk is omgekomen, heeft
zich op ideële gronden aangesloten bij
een geheime organisatie. Deze stelt zich
ten doel de misdadigers. oud-S.S.-ers of
O.A.S.-ers te straffen, die in Spanje een
toevluchtsoord hebben gevonden, van
waaruit zij straffeloos nieuwe misdaden
begaan. Judith wordt naar Spanje ge
zonden en krijgt daar geheimzinnige op
drachten waarvan het doel haar slechts
langzamerhand duidelijk wordt: zij
moet een oud-S.S.-er vergiftigen die in
Algiers een oprechte en eerlijke „libe
raal" vermoord heeft. Hoe meer het
ogenblik nadert waarop Judith haar
daad ten uitvoer moet brengen, hoe
meer zij er aan gaat twijfelen of de
organisatie wel juist handelt met het
recht in eigen hand te nemen.
Door de wijze waarop de auteur het
onderwerp behandelt korte zinnen,
beknopte hoofdstukken, snel wisselende
situaties weet hij een behoorlijke
spanning te brengen in deze combinatie
van. psychologische roman en roman po-
licier, ondanks de onwaarschijnlijkheid
van sommige scènes. Om voor de le
zer dat element van spanning niet te
verzwakken, blijven hier de verwikke
lingen en de morele problemen waarin
de heldin verstrikt raakt, zomede de
onverwachte ontknoping, onvermeld.
VAN GEHEEL ANDERE aard is het
laatste werk van de Franse filosoof van
Roemeense afkomst Stéphane Lupasco.
In „Science et art abstrait" (uitg. Jul
liard) tracht hij te verklaren waarom
de kunstenaar zich afwendt van de voor-
len, soms bij honderden, en zelfs lief
hebbers moesten toegeven dat van de
meeste afleveringen nog niet de helft
bepaald geslaagd genoemd kon wor
den. Niettemin was het heilzaam, al
leen al omdat de kijker tenminste merk
te dat er niet om redenen van takt en
voorzichtigheid en beleefdheid allerlei
pijnlijks verzwegen werd; op de een
of andere manier zal de BBC wel weer
met zoiets terug moeten komen na de
verkiezingen.
INTUSSEN BLIJFT DE satirische
humor niet beperkt tot de nieuwighe
den van de laatste twee jaar. Kingsley
Amis, meest bekende van de roman
ciers die in de jaren '50 hun naam ge
maakt hebben, was er altijd al vol van,
en hij is het meer dan ooit in One Fat
Englishman, waar het element van on
schadelijke komedie bijna helemaal uit
verdwenen is. De lezers van zijn vori
ge boek, Take a Girl like you, waren
het er niet over eens of Amis afkerig
was van zijn hoofdpersoon, Patrick
Standish die het meisje uit de provin
cie probeerde te verleiden, of dat hij
hem eigenlijk wel aardig vond. In het
geval van Roger Micheldene, de veer
tigjarige dikke Engelsman op bezoek
in Amerika, kan daar geen twijfel over
bestaan: deze verleider is onmisken
baar grof, laf en onverschillig.
Het is misschien een goed ding dat
iedereen nu zeker weet waar Amis
staat, maar voor de roman is het on
voordelig, doordat er te weinig ruimte
overblijft voor de tegenstrijdigheden
van de menselijke natuur waar deze lit
teraire vorm vooral geschikt is om uit
drukking aan te geven. Helemaal mis
lukt is het niet: van Micheldene is wel
zoveel terecht gekomen dat wij er een
bestaande soort mens in herkennen,
maar er heerst een gedwongen stem
ming in de beschrijving van zijn we
derwaardigheden, en lang voor het eind
gaat bij de lezer al de hoop verloren
dat er iets verrassends of verhelderends
in te vinden zal zijn. Alleen een scène
waar de hoofdpersoon met een vrouw
in het bos is en merkt dat zij omringd
zijn door schildpadden laat een heuglij
ke herinnering na. Verder is het komi
sche talent van Amis deze keer weinig
in het geding gekomen, en al is dat
niet het enige wat hij te bieden heeft,
het wordt lelijk gemist.
BETER DAN KINGSLEY AMIS is
deze keer Keith Waterhouse leesbaar,
wiens naam satirische associaties heeft
doordat hij nogal eens teksten heeft
bijgedragen aan TWTWTW, maar die
in zijn nieuwe roman Jubb verder gaat.
Een van zijn vorige romans was Billy
Liar, waar later met medewerking van
Willis Hall een wijd vermaard toneel
stuk van gekomen is; en Jubb, net als
die voorganger in het andere boek,
droomt over de dingen die hij zou wil
len doen maar waar hij de kracht niet
voor heeft. Zijn geval is pijnlijker dan
dat van Billy, want hij is wat bekend
staat als een viezerik, meer in het bij-
nonder een voyeur, belust op 't bespie
den vgn vrouwen bij voorkeur in staat
van halve ontkleding, en altijd klaar
om v/eg te lopen wanneer hem meer
aangeboden wordt. In het begin van de
roman lijkt het of Waterhouse zich al
leen maar bezig houdt met de verha
lende effecten die aan deze afwijking
ontleend kunnen worden. Naarmate het
verder gaat, wordt zijn hoofdpersoon
steeds zieliger, maar verliest toch ook
niet helemaal zijn nijdigheid; daardoor
wordt het boek nooit sentimenteel, het
staat in een desolate stemming die
welkom is als afwisseling op het hu
manisme van de meeste Engelse ro
mans. Dat Jubb zelf een meesterwerk
is zou niet gezegd kunnen worden,
maar het heeft een aardige originaliteit
en getuigt van vrijheidszin tegenover
de conventies van de algemeen be
schaafde litteratuur.
Denen die tijdens de oudejaarsvie-
ring de radio hebben aangezet, hebben
de schrik van hun leven gekregen.
Om tien uur vertelde de vertrouwde
stem van de nieuwslezer dat een ruim
teschip midden op de grote oceaan ge
land was. De invallers waren al vast
begonnen om met een geheimzinnige
machine de omwenteling van de aarde
om haar as af te remmen. Amerikaan
se en Russische geleerden waren, aldus
de professor, er echter in geslaagd met
behulp van geweldige raketten de aar
de opnieuw op gang te brengen en dat
U'as de reden waarom althans voorlo
pig de invasie van de baan was. Een
vervelend gevolg was echter dat de
klok nu 48 minuten achter was. Dé
nieuwslezer voegde hieraan toe dat de
secretaris van het koninklijk hof daar
om alle Denen aanspoorde om hun
klokken terug te zetten. Binnen een
paar minuten stonden de telefoons van
de Deense radio witgloeiend. De men
sen waren volkomen van streek. Bij de
Deense radio wordt gezegd dat de men
sen die kwaad geworden zijn waar
schijnlijk hun radio's midden in het
programma aangezet hebben Zowel in
de bladen als voor en na het program
ma was gezegd dat het een nieuwsjaar-
grap was.
stelling en zich uit in lijnen en kleuren.
Hij gaat daarbij uit van de in zijn vo
rige boeken ontwikkelde stelling dat
wat „matière" genoemd wordt niet an
ders is dan energie, systeem van
krachtbewegingen, en van zijn daarop
gebaseerde „Logica van het tegenstrij
dige Lupasco gebruikt het werkwoord
„abstrahere" in zijn letterlijke beteke
nis van „onttrekken" en concludeert,
na wel zeer concieze natuurweten
schappelijke uiteenzettingen, dat de ab
stracte kunstenaar de „matière psy-
chique tracht te onttrekken aan deze
omhullende „matière physique". Zijn
kunst is niet-figuratief omdat de waar
neming, nodig voor de weergave van
een object, het tegenstrijdige spel der
psychische krachtbewegingen zou on
derbreken.
Wie niet opziet tegen de moeilijk toe
gankelijke wetenschappelijke taal van
de schrijver zal diens studie wel met
belangstelling lezen.