SP
E R
B
Jlen
M.
Zlte
Foto midden-boven: Van Dalsum als De Beaudri-
court in Bernard Shauws „St. Joan", opgevoerd onder
regie van Eduard Verkade.
Rechts-boven: In „Liliom, een voorstadlegende
van Franz Molnar speelde Van Dalsum de titelrol bij
het gezelschap „Die Haghespelers".
Erbij
PAGINA VIJF
WSBÊBBBÈ
DE DRAAK van de
holle romantiek was nog
lang niet verslagen en het
prille naturalisme had nog
een harde dobber op het
Nederlandse toneel toen
Albert van Dalsum op 5
januari 1889 in Amstel
veen werd geboren. Het
repertoire bestond voor
een groot deel uit toen al
ouderwetse stukken als
„De terugkeer van den
Koloniaal", „De ledige
wieg" en „Manus de snor
der"; Hauptmann, Strind-
berg, zelfs Ibsen golden
als gevaarlijk revolutio
nair en de Nederlandse
première van Ibsens
„Nora" kon danook, in het
jaar van Van Dalsums
geboorte, alleen in beslo
ten kring worden gegeven.
Links-beneden: Toen
Verkade in de jaren twin
tig bij wijze van experi
ment met het Verenigd
Toneel opvoeringen gaf
van Shakespeare's „Ham
let" in hedendaags kos
tuum, speelde Van Dal
sum daarin koning Clau
dius in een ook naar
speeltrant strikt moderne
opvatting.
Rechts-beneden: Van
Dalsum als de circus
directeur in „Circus
Knie", opgevoerd door het
Oost-N ederlandsch Too
neel, het onder van Dal
sums leiding in Art hem
gevestigde gezelschap.
lief-
m de
helft
wor-
i, al-
nerk-
kt en
Uerlei
5 een
weer
na de
•ische
'ighe-
igsley
iman-
n ge-
1 van,
e Fat
n on-
al uit
vori-
varen
ikerig
a trick
ovin-
>t hij
n het
veer-
ezoek
over
sken-
g dat
Amis
t on-
uimte
reden
:e lit-
uit-
mis-
s wel
r een
nnen,
stern-
i we-
eind
loren
rends
scène
rouw
ringd
uglij-
comi-
reinig
3 dat
heeft,
[S is
haar,
heeft
heeft
r die
gaat.
Billy
van
neel-
:t als
boek,
wil-
niet
dan
kend
bij
spie-
staat
klaar
meer
in de
h al-
:rha-
jking
e het
•soon
ook
•door
het
die
hu-
ro-
iverk
rden,
liteit
lover
be-
svie-
bberi
iwde
uim-
i ge
vast
mige
arde
aan-
ildus
met
aar-
i dat
orló-
Een
t de
Dé
:t de
laar
hun
een
van
nen-
ij de
nen-
'aar-
het
il in
■am-
aar-
TffMf
iren.
vo-
dat
an-
van
arop
trij-
oord
eke-
eert,
ten-
ab-
psy-
deze
Zijn
aar
van
der
on-
toe-
van
met
DE NU vijfenzeventigj'arige kan
dus terugzien op een periode waarin
de toneelkunst een reeks belangrijke
evoluties heeft doorgemaakt. Hij heeft
het burgerlijk realisme gekend; tot
zijn voornaamste leermeesters behoor
den de gedegen naturalistische ac
teurs-regisseurs Jan C. de Vos en
Hermann Schwab; hij heeft zich ont
wikkeld in de stijlvolle, neo-roman-
tische school van Willem Royaards;
hij is tot volle ontplooiing van zijn
kunstenaarschap gekomen bij de naar
psychologische verfijning strevende
Eduard Verkade; en bij heeft zelf een
belangrijk aandeel gehad in de nog
verder gaande vernieuwing van onze
toneelkunst met meer nadruk op
een geestelijke, in kosmisch levens
besef wortelende gevoelswereld als
regisseur en artistiek leider van zijn
eigen gezelschappen, het Oost-Neder
landsen Tooneel en de Amsterdamse
Toneelvereniging. En nu: nu speelt
hij met vreugde Anouilh, nu staat hij
belangstellend open voor toneelver
nieuwers als Beckett en Ionesco, in
wie trouwens sterke verwantschap
met zijn eigen ideëen van dertig, veer
tig jaar geleden valt te bespeuren.
DOOR AL die ontwikkelingen heen
is Albert van Dalsum, dankzij zijn
oersterke persoonlijkheid, in hoge
mate zichzelf gebleven. Aan zijn diep
ste overtuigingen omtrent het wezen
van de mens en het wezen van de
kunst hebben die stijl-evoluties nooit
iets kunnen veranderen. In 1921, dus
toen hij tweeëndertig jaar was, schreef
hij in het toneeltijdschrift „Het Mas
ker": „De toeschouwer gaat nu een
maal niet naar de schouwburg om
daar de kleine nabootsing te zien van
de kleine misère-tjes die hij in het
leven ondervindt. Hij wil er zijn leven
zien opgeheven uit het toevallige en
tijdelijke, de raadselen zien die zwij
gend en onafwendbaar achter alle
mensenleven staan". Met die woorden
formuleerde hij het credo, waarnaar
hij zijn hele kunstenaarsloopbaan
heeft gericht. Want al heeft hij zijn
artistieke prestaties in de loop der
{'aren ontzaglijk verfijnd en verdiept,
iet doorgronden van „de raadselen
die zwijgend en onafwendbaar achter
alle mensenleven staan" is daarbij on
veranderlijk uitgangspunt en drijfveer
gebleven.
VOOR VAN DALSUM is „I'art
pour l'art", het grote ideaal van de
periode waarin hij opgroeide, steeds
een onaanvaardbaar beginsel ge
weest, omdat het er op neer kwam
dat de schoonheid in rang werd ver
heven boven de waarheid. En Van
Dalsum is vóór alles een zoeker naar
waarheid, een man die in het op
sporen, beleven en aan anderen door
even van de diepste innerlijke waar
eden de voornaamste taak van het
kunstenaarschap ziet. Het zoeken naar
een psychologisch verantwoorde vorm
van toneelspeelkunst die niet natura
listisch was en ook niet gebonden aan
een min of meer romantisch mens
heids- of schoonheidsideaal, maar die
zou ontspruiten aan de innerlijke reli-
iositeit, de magische krachten van de
unstenaar, heeft zijn werk al sinds
heel vroeg in zijn carrière beheerst.
Ik herinner mij nog levendig de diepe
indruk die hij, nu bijna veertig jaar
geleden, maakte met een lezing op
een conferentie voor dramatische
kunst in het Ooltgaardthuis te Am-
hem, een lezing die in feite een diep-
doorvoelde artistieke belijdenis was
en waarin hij de taak van de toneel
speler in onvergetelijke woorden om
schreef als een geestelijke worsteling
met het publiek: „Ik wil als mens
naakt staan aan deze zijde van het
voetlicht. Maar aan de andere kant
hebben ze hun smokings en colbertjes
nog netjes aan. Toch moeten ze die
uittrekken, zich net als ik van
hun lafheden ontdoen, dan kunnen
we pas met elkaar praten. Ze willen
dat niet. Dan zal ik ze dwingen! Ik
zal m'n potenties opzwiepen tot hun
grootste scherpte, ik moet een gevecht
met ze beginnen op leven en dood.
Met een laatste wilsinspanning dwing
ik hun geesten tot stilteZij zien
in zichzelf. Wat zien ze? Chaos, duis
ternis, daarin de vuurpijlen van hun
vragen, die terugvallen in het don
ker Er was op de avond na die
lezing niet de gebruikelijke discussie
onder de conferentie-deelnemers.
Iedereen voelde, dat in vergelijking
met deze hartstochtelijke belijdenis
elk debat profaan zou hebben ge
klonken.
In diezelfde periode speelde Van
Dalsum voor het eerst koning Clau
dius in „Hamlet" bij Verkade's Haghe
spelers. Toen al ging het hem niet om
Een portretfoto van ongeveer veertig
jaar geleden.
het uitbeelden van een zinnelijke in
trigant en machtswellusteling, maar
vooral om het zichtbaar maken van
de duistere demonische krachten
waarvan de usurpator bezeten is. In
dagenlange studie en vaak nachten
lange discussies met zijn vrienden (het
was mijn grote trots dat ik als veel
jongere ook tot die kring werd toe
gelaten) bereidde hij zich op die rol
voor, niet rustend voor dat hij de psy
chologische constructie van de Clau-
diusfiguur zo volledig had doorgrond
en doorvoeld dat hij, schijnbaar zon
der moeite, dat hele geestelijk ver
wrongen innerlijk in woord en gebaar
tot uitdrukking kon brengen.
DIT STREVEN OM door het
verstandelijk en gevoelsmatig ont
warren van alle karakterdrijfveren
dóór te dringen tot diep onder de
oppervlakte en daar de stuwende
krachten en tegenkrachten op te spo
ren opdat die in de vertolking geopen
baard kunnen worden, is sedert tien
tallen jaren de basis van Van Dalsums
kunst en al zijn grandioze creaties
zijn daaruit voortgekomen. De lange
lijst van die creaties zal ik niet op
sommen; er is geen beginnen aan,
zelfs niet al zou ik me tot de voor
naamste beperken. Trouwens, ook met
het volledig vermelden van die enorme
reeks rollen zou ik Van Dalsum eigen
lijk nog onrecht doen als ik daarbij
niet ook wees op zijn belangrijke pres
taties als regisseur van en decor
ontwerper voor talrijke voorstellingen
die nu al een plaats van betekenis in
de geschiedenis van onze dramatische
kunst hebben gekregen. En ook daar
is geen beginnen aan.
ZIJN TROUWE MEDEWERKER
August Defresne noemde Albert van
Dalsum vier jaar geleden, bij zijn
ouden jubileum, „de grootste toneel-
unstenaar van mijn tijd". Sindsdien
heeft Van Dalsum de oude vriend ten
grave moeten dragen, zoals hij dat de
laatste jaren ook verscheidene andere
van zijn generatiegenoten en voor
malige medewerkers heeft moeten
doen. Maar Van Dalsum zelf is ge
lukkig voor ons bewaard gebleven en
nog ongebroken. Hij staat recht over
eind als een rots, als een reus. Een
reus die tevens magiër is en nog altijd
apostel van waarheid en geestelijke
zuiverheid in de toneelkunst. Voor
alles wat hij ons, als de grootste to
neelkunstenaar van ónze tijd, heeft
gegeven, en nog geeft, is het Neder
landse schouwburgpubliek hem tot
zeer grote dank verplicht.
Simon Koster