Hendrik Nicolaas Werkman als dichter c O mm Londen's Symfonie-Orkest 66 jaar WRAAKNEMING OF EEN BESCHEIDENE Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 18 JANUARI 1964 Erbil PAGINA L EEN VERRASSENDE BIOGRAFIE DOOR HANS VAN STRATEN FRISSE KLANK EEN GEVOLG VAN KORTE REPETITIES... Fultie aan de violist en pedagoog Jcs de Clerck door Jos de Klerk DE BIOGRAFIE van Hendrik Nicolaas Werkman, die Hans van Straten in opdracht van n.v. Drukkerij Hooiberg te Epe heeft geschreven voor haar voorbeeldig uitgevoerd jubileumboek dat ter gelegenheid van haar 125-jarig be staan bij J. M. Meulenhoff verscheen onder de titel Hen drik Nicolaas Werkman, de drukker van hef paradijs", is een unieke uitgave geworden. Ik weet niet wat ik meer moet bewonderen: de onberispelijke reprodukties van Werk- mans affiches, „druksels" en schabionen (in kleuren)', de teksten van zijn prozastukken en gedichten die nooit wer den gebundeld, de verrassende biografische gegevens van het bijeengebrachte materiaal of de ongemeen boeiend en levendig geschreven tekst van Hans van Straten, die tot in de geringste bijzonderheden werd gedocumenteerd. Nu pas weten we, wie, wat Werkman was. Nu pas weten we wat er voor ons land verloren ging toen deze kunstenaar- drukker, deze van vernieuwing vervulde geest, deze zacht aardige en strijdvaardige Groninger door een moordpelotón van S.D.'ers zonder vorm van proces werd gefusilleerd aan de vooravond van de bevrijding, op de tiende april 1945, na een zinloze gevangenschap van enkele weken. Het heeft geen zin zich af te vragen wat de aasgieren er toe bewoog, deze voortreffelijke man en kunstenaar, deze geboren avant- gardist tot slachtoffer te maken van een misdadige moord lust. Het kan de in hun ogen „surrealistische Schweinerei", de „bolschewistische Kunst" van deze stil-werkende baan breker zijn geweest, zijn innerlijke verwantschap met het chassidisme van een aantal van zijn druksels, dat hij, door Martin Buber geïnspireerd, als uitdrukking van zijn mys- tisch levensgevoel vervaardigde of, wie weet, „alleen" maar een daad van stompzinnige willekeur. Misschien straalde de vrijheidsgeest, de onvoorwaardelijke onafhankelijkheid zo sterk van Werkmans persoonlijkheid uit, dat de nazi- béulen bij instinct een natuurlijke vijand in hem zagen. MAAR WERKMAN LEEFT VOORT in het werk, dat na de brand in het Groningse Scholtenshuis bij de bevrij ding van zijn levensoeuvre overbleef, Werkman is ten voeten uit aanwezig in deze meesterlijke biografie, Werkman gaat voort ons aan te vuren in de strijd tegen de altijd dreigende verstarring van het verworvene in de kunst. Zijn leven was bewegen, experimenteren met nieuwe mogelijkheden, ontdekken van nieuwe gebieden van het menselijk- zijn, opstandigheid tegen de levensver schraling in de kunst, en in al deze creatieve activiteiten behoort hij niet tot een voorbije generatie, maar tot de jongeren in de beeldende kunst en in de litteratuur, in dezelfde geest als waarin hij behoorde tot het „ré veil", dat na de eerste wereldoorlog in Groningen losbarstte. Misschien was het de jarenlange aan wezigheid van de geïnterneerde Tom mies en de aanstekelijke levendigheid van hun Timbertownfollies, die in de verre noordelijke provinciehoofdstad een internationale atmosfeer kweekte en latente talenten wakkerschudde, mis schien was het ook de schok van de oorlog, het besef van de breuk met een gezapig verleden, van een noodzaak tot verjonging die het „oude moede Euro pa" (zoals Werkman dichtte) met nieu we kracht kon bezielen. In 1917 hadden Oud en Theo van Doesburg „De Stijl" opgericht, een jaar eerder was in Am sterdam op initiatief van Constant van Wessem „Het Getij" opgericht als letter kundig maandblad der jongeren, en de oorlog was nog niet voorbij of Groningse kunstenaars verenigden zich in „De Ploeg", waarbij Werkman zich in 1920 aansloot. Aan durf en verfrissende doorbraak heeft het Groningen in die jagen niet ontbroken: daar waren naast Werkman de schilders Jan Altink, Jan van der Zee en Jan Wiegers, de dichters Hen drik de Vries, die in 1920 zijn eerste dichtbundel „De Nacht" deed verschij nen, Pareau (Prof. H. J. Scheltema) en Noordstar (Prof. A. J. P. Tammes), later jongeren als Johan van der Wou- de, Reinhold Kuipers, Ab Visser, Sjoerd Leiker, Martin Leopold, Halbo C. Kool, Mr. E. Elias (Edouard Bouquin). Da niël Ruyneman waagde het om als di rigent van het Groningse studentenor kest „Le boeuf sur le toit", de mime van Jean Cocteau.met muziek van Da rius Milhaud, uit te voeren een re volutionaire daad! en Werkman kon digde in zijn „rose pamflet", dat zijn vrienden in hun brievenbus vonden, de komst van „het violette jaargetijde" aan, van een natuurgebeuren in de kunst, dat hij in de opeenvolgende num mers van zijn eenmanstijdschrift „The New Call" in woord- en kleurcomposi- ties als het ware openbaarde. WERKMAN WAS toen zichzelf gaan ontdekken en had begrepen dat hij, zo min als vroeger in de journalistiek, zijn leven waar kon maken in het koopman schap van het drukkersbedrijf. De crea tiviteit tintelde in zijn vingertoppen, al beschouwde hij zichzelf liever als een met expressieve vormen experimente rende „werkman" dan als kunstenaar. „Hij was", schreef zijn stimulerende vriend Ds. F. R. A. Henkels in diens „Logboek van De Blauwe Schuit", „een kind, dat speelde! Speelde met letters, blokjes, en met verf. Paradijselijk speelde. En daarbij soms wonderlijke Ontdekkingen deed." Dat kinderlijke, onafhankelijke, maakte hem groot, maakte hem tot een ontdekker, wélke invloeden hij tijdelijk ook mag hebben óndergaan. Wat zijn verzen betreft: de overeenkomst van zijn klank-gedichten met de zogenaamde „Lautgedichte" van dadaïsten als Hugo Ball en Hans Arp is onmiskenbaar, de toon van zijn manifesten herinnert ongetwijfeld aan de strijdvaardige beginselverklaringen van de expressionisten en surrealisten, maar de formulering, de wijze van zeggen is karakteristiek voor de per soonlijke gedrevenheid van Werkman. Ongetwijfeld kende hij de dada-gedich- ten van I. K. Bonset (Theo van Does burg) en Kurt Schwitters, maar hij zal deze niet als een voorbeeld, maar eer der als een uiting van gelijkgerichte af keer van een verschrompelende conven tie hebben ondergaan. Paul van Ostaij- ens „Bezette stad", de expressionisti sche „stedengedichten" van Marsman en Bruning, de collages van Theo van Doesburg, de eerste ontwerpen van Oud, het jonge werk van Van der Leek, Vilmos Huszar en El Lissitzky, het een voor het ander kwam, hoe verschil lend deze vernieuwers zich later zouden ontwikkelen, voort uit het verlangen lós te komen „uit de beklemming van de kunst, het parool", zoals Werkman het uitdrukte. WERKMANS „ROSE PAMFLET" van 1923 was zoals hij uitdrukkelijk verklaarde geen aardigheid, geen „dadaïstische grap", maar de aankon diging van een revolte tegen „bescha vingscompromissen inzake kunst en aanpassingstechniek", tegen de verbur gerlijking en het provincialisme, tegen de conventie die door het cataclysme van de oorlog achterhaald was: „het dogma van de traditie heeft zijn af scheidsbezoek nog niet aangekondigd wegens een surplus aan handschoen tjes", „kunst .mag aan kunst niets wei geren", dergelijke uitspraken laten, afgezien natuurlijk van ettelijke druk sels en typografische composities, geen twijfel aan de ernst waarmee hij zich voor het nieuwe inzette, hoe hij zich ook kinderlijk vermaakt zal hebben met de louter klank- en ritmeverzen, waartoe het vijftal behoort dat hij in een boekje met een zeer beperkte oplage aan A. Marja ten geschenke gaf ter gelegen heid van diens huwelijk in 1944: „marjanus marjoeki marjorum parater vandoter vandee marana marone marorum kapater kapotcr kapee" -spelende regels, die hun tegenmelodie vinden in de van 1932 daterende „pro clamatie": „de levenshonger, de oplaai ende drift, het fascinerende, virtuose, bezonkene, de bravour, het decoratieve, de locale en de interlocale kleur. Als een eenzaam man „einen wirk- lichen Freund habe ich nie besessen", dichtte hij in zijn stedengedicht „Ber lin" ging Werkman de oorlogsdagen van 1940 in, niet onbekend in het bui tenland (Seuphor, pseudoniem van Fer- nant Berckelaers, had zijn betekenis al lang onderkend en zijn werk op een Parijse tentoonstelling gebracht), maar binnen de grenzen door té Weinigen (o.a Henckels en Henri Sandberg) gewaar deerd. De ondragelijke druk van de be zetting deed hem in de verbeelding een toevlucht zoeken in gelukzaliger oorden, een Zuidzee-eiland, een oord der Hespe- riden, dat hij zich al eerder had voor gesteld toen hij dichtte over een tijd dat de aarde nog niet rond was, de kunst nog geen kunst was, zijn moeder nog zong, wat een onvergetelijke druksels, die van „Vrouweneiland", kwam daaruit voort! Wanneer zou hij de in portefeuille gebleven dichtregels hebben geschreven over de verborgen wegen die het mooist zijn, over „het stil gedragene dat niemand weet, dat niemand ziet, dan na den dood"? Hij heeft dit onbesmette dus gezien, na de fusillade op de tiende april 1945, Werkman, een groot man. G. E. Dinaux IN 1961 AANVAARDDE de toen S6-jarige Pierre Monteux de functie van eerste dirigent van het Londens Symphonie-orkest. Bij die gelegenheid merkte hij op: „Het contract is voor 25 jaar, maar ik heb de mogelijkheid opengelaten het eventueel nog 25 jaar te ver lengen". Deze opmerking is ty perend voor de vriendschappelijke betrekkingen tussen de nestor der grote dirigenten en Londens oud ste symfonie-orkest, dat dit seizoen zijn zestigste verjaardag viert. Toen de Russische componist Sjostakovitsj het dit jaar zijn werk hoorde uitvoeren op het Edin burgh Festival aarzelde hij niet het het beste orkest van Engeland te noemen. Wij muziekcritici komen wellicht met nog grotere objectivi teit tot dezelfde conclusie. Pierre Monteux Gvii' DAT HET LONDENS SYMPHONIE-ORKEST ondanks de scherpe con currentie van vier andere gekende orkesten deze vooraanstaande plaats in neemt, is niet alleen aan Monteux te danken, maar ook aan de samenwerking met andere grote dirigenten. Lorin Maazel, Georg Solti, Colin Davis, Carl Schricht en de geniale jonge Gennadi Rozhdestvensky uit Rusland zullen het dit seizoen leiden. De basis van de grote roêm is echter gelegd door de orkestleden zelf, want het is een zelfstandig orkest. Ofschoon de meeste besluiten uiteraard worden genomen door een manager en een directie die gekozen is. wordt het orkest dikwijls door hoofdelijke stemming in de gang van zaken betrokken, zoals onlangs toen het orkest zich uitsprak voor een zware en, zoals later zou blijken, uiterst succesvolle concertreis door Israel. Een grappige legende wil dat het Londens Symphonie-orkest in een trein wagon geboren zou zijn. Een groep instrumentalisten van een ander orkest kon zich niet verenigen met de nieuwe arbeidsvoorwaarden van hun dirigent en besloot een eigen ensemble op te richten. ZO GESCHIEDDE EN in juni 1904 debuteerde het orkest bij het Lon- dense publiek met Wagners ouver ture „Die Meistersinger". Dirigent was Hans Richter. Van meet af aan heeft het orkest met een groot aan tal dirigenten gewerkt. Vaste diri genten werden slechts voor een kor te periode benoemd. De eerste was Richter. Na hem kwam. uit dezelfde Duits-Oostenri.ikse schóól, Arthur Nikisch. Vervolgens waren het Sir Edward Elgar en Sir Hamilton Har- ty, twee componisten, de één een Engelsman, de ander een Ier. Na de tweede wereldoorlog bracht Josef Krips uit Wenen nieuw leven in de Londense orkesten. Monteux is pas de zesde vaste dirigent van het en semble. De musici, veelal nog jonge men sen, zijn trots op het nauwe contact War Requiem, onder leiding van de componist, waarvan in vijf maanden 209.000 exemplaren werden verkocht. Het zijn niet alleen de goede uit voeringen die het orkest zo'n grote faam hebben bezorgd, maar ook de „IK WIST NIET dat je nog zo jong was, amper zeventig!" Ziedaar de reactie van een belangstellende, die mij opbelde naar aanleiding s an het feit, dat hij vernomen had dat Jos. de Clerck (merk wel: met C - ck), wegens het bereiken van de leeftijd der sterken, dit jaar zijn functie als Iioofdleraar-vióol aan het Amsterdams Conservatorium zou neerleggen. Ziedaar een dubbele vergissing. De eerste was dat bedoelde belangstellende mij de met twee K's schrijvende Jos de Klerk verwarde met mijn homoniem, de Jos de Clerck uit de Emmalaan te Haarlem; en de tweede vergissing dat mijn naam genoot, ondanks zijn zeven kluisjes, zijn leraarschap aan het Conservatorium hoopt te blijven vervullen tot hij zijn laatste leerlingen aldaar zal hébben klaar gemaakt voor het eindexamen; dit is dan op zijn minst in 1965. En wié weet, of het daarbij blijft; pedagogen als deze eminente violist zijn niet naar levens- of dienstjaren te taxeren. WAT NU de consequenties van onze quasi verwante namen betreft, daar zijn wij beiden sinds jaren mee vertrouwd. Wij kenden deze reeds, toen wij samen aan het Antwerps Conservatorium studeerden. Daar heette mijn vriend „de kleine" en ondergetekende „de grote", wat wel licht ook met de leeftijd te maken had, want „de kleine" was negen jaar jonger. Maar toen we al eens in het openbaar begonnen op te treden (ik bewaar nog een programma waarop wij beiden voorkwamen) werd het voor niet ingewijde persmensen een lastig geval. Een recensie uit 1912 heeft dit op grappige wijze aange toond. De persman in kwestie die met zijn recensie meende een reuzeklap te slaan, laadde de faculteiten van ons Jos de Clerck beiden op het hoofd van een önzer, die dan tot een fenomeen uitgekreten werd. 't Was ook geen kleinigheid zo'n cumulatie van capaciteiten, alle maal gedekt door schitterende exa mens: violist, fluitist, pianist, compö- nis', zanger: alles in één persoon ver enigd, We hebben die glorie toen samen gedeeld, er eens hartelijk om gelachen en het maar blauw-blauw gelaten. Het is wel een vreemde beschikking geweestdat we in 1914, het gebom bardeerde Antwerpen ontvluchtend, allebei hier te Haarlem terecht kwa men, er bovendien zijn gebleven en in de verstreken halve eeuw Haar lemmers met de Haarlemmers zijn ge worden, ook hier de coïncidenties van onze naamsgelijkheid geduldig ver werkend, hetzij door uitwisseling van verkeerd geadresseerde brievenpost en girorekeningen of door vage sug gesties van de buitenwereld, waar van het hierboven geciteerde tele foontje het jongste staaltje is. Laat ik er echter bijvoegen, dat de beide homonieme vakgenoten (op verschil lend terrein werkzaam) het steeds best met elkaar hebben kunnen vinden en de zegen van een broederlijke vriend schap weten te waarderen. MAAR NU WAAR het om gaat: Jos de Clerck (met C-ck) is een paar weken geleden zeventig geworden. Dit zou stil letjes gepasseerd zijn, indien niet de heer Jan Odé, de directeur van het Am sterdams Conservatorium, het post fes- tum aan het klokzeel had gehangen. Zelfs de beste vrienden van de „sterke" hadden er geen erg in dat het zover was, wat typerend kan heten voor de overdreven bescheidenheid van „de kunstenaar, die ondanks zijn uitzonder lijke artistieke en pedagogische werk zaamheden, niet opgeslokt wordt door het onmatig monster der moderne pu bliciteit," zoals Odé zich uitdrukt in het maandblad van de K.N.T.V. en die hem verder noemt: „ee:t titan van karakter, een kunstenaar in hart en nieren, een vakman van de bovenste plank en een mens met een warm hart," al bepalin gen van zijn eigenschappen, die wij overtuigend wensen te bevestigen, doch waarbij wij ook nog zijn eenvoud, zijn brede ontwikkeling en zijn bescheiden heid aan wii'en toevoegen. Toen De Clerck op twintigjarige leef tijd in Haarlem belandde, droeg hij reeds de conservatoriumdiploma's op zak voor viool, piano en contrapunt. Als violist was hij gevormd door Bacot en Crickboom, als pianist door Bosquet, terwijl Mortelmans zijn leraar in de compositie was geweest. Hij heeft mij wel eens verteld, dat hij zich lang be raden heeft over de keuze pianist of violist om zijn loopbaan te bepalen. De omstandigheden leidden er toe dat de viool hoofdzaak werd. De Clerck werd hier direct als een bijzondere kracht op gemerkt, toen hij als violist optrad met als pianobegeleidster zijn verloofde, me juffrouw Hoedemakers, die als me vrouw De Clerck zijn levenslot verder gedeeld heeft. Weldra werd Jos de Clerck door Mengelberg geëngageerd als eerste violist van het Concertge bouworkest. Men vond het in Amster dam jammer, dat hij deze functie slechts korte tijd kon blijven vervuilen, wegens een fysieke inzinking. De Haar lemse Toonkunst Muziekschool wist daarna beslag op hem te leggen als vioolpedagoog, en als particulier leraar bouwde hij zich te Haarlem een hoog gewaardeerde praktijk op. Tot ook hèt Amsterdams Conservatorium beroep op hem deed en hem tot hoofdleraar aan stelde. In de laatste jaren heeft hij zijn pedagogische praktijk nog uitge breid door aanvaarding van het hoofd leraarschap aan het conservatorium van Maastricht. DAT DE CLERCK'S carrière geheel zóu opgaan in de pedagogische sector, was in de eerste jaren van zijn vesti ging in Holland niet te voorzien, want toen trad hij met verschillende orkesten als solist op, uiteraard ook vaak bij de H.O.V., die zelfs een ogenblik met hem onderhandeld heeft om hem als concert meester aan het orkest te verbinden. Onder verschillende dirigenten heeft hij hier geconcerteerd, bepaaldelijk zeer vaak onder Van Beinum, maar ook reeds onder Gerharz, en later onder Schuurman en Adam. Men hoorde dan van hem, buiten vertolkingen van het concertrepertoire (Bach, Mozart, Beet hoven, Brahms, Dworsjak, Lalo) ook wel eens een noviteit, als hoedanig ik mij de zeer gewaardeerde herdenking herinner met het „Concerto Gregoria- no" van Respighi. OOK ALS kamermuziekspeler, met Hendrik Andriessen aan de vleugel, die een sonate aan hem opdroeg en met wie hij Debussy's en Ravels vioolsona tes in Haarlem lanceerde, zullen zich met mij vele oudere muziekvrienden hem op onze podia herinneren. Tevens hoe hij met Karei de Jong en nader hand met. Martin Lürsen de tien sona ten van Beethoven vertolkte en recitals gaf met Felix de Nobel of met Georges van Renesse. Ik doe maar een greep uit het geheugen. In al deze, naar het intieme neigende manifestaties kon men hem als de introverte kunstenaar leren kennen die De Clerck in wezen is. Wie ooit eens een solo-sonate van Bach van hem hoorde, zal dit instemmend beves tigen, evenals zij die gelegenheid had den kwartet met hem te spelen of an dersoortige kamermuziek met hem te maken. Deze naar binnen gerichte ge aardheid kon er dan ook toe bijdragen, dat hij jarenlang als altist deel uitmaak te van het Hollands Strijkkwartet, dat in die tijd een ereplaats innam in het Nederlandse muziekleven en zich ook met succes Het gelden in het buiten land. Het heeft zelfs van zijn beslissing afgehangen of hij, als opvolger van Hin- demith, altist van het Amar-Kwartet zou zijn geworden, opgemerkt als hij was om zijn bijzondere kwaliteiten als kwartetspeler. INTUSSEN, EN NADERHAND ging hij volkomen op in zijn pedagogische arbeid. Behoudens bet musiceren voor eigen genoegen in de beslotenheid van de familiekring, bestemde hij zijn rijke technische en zuiver artistieke gaven aan de vorming van volwaardige disci pelen. Laat ik in dit verband nog even Jan Odé citeren: is er wel één orkest in Nederland te vinden, waarin niet meerdere leerlingen van De Clerck zitting hebben? Nog in de laatste jaren werden er achtereenvolgens zes be noemd in het Concertgebouworkest, sommigen onmiddellijk na afloop van hun studie." En dan zijn er een hele reeks gevallen die met een sterretje kunnen worden aangetekend. Zo telt hij onder zijn leerlingen de huidige dirigent van het Concertgebouw, Bernard Hai- tink, die zijn carrière als violist begon; verder Jacques Holtman, de concert meester van de Nederlandse Opera, Jan Hesmerg, de concertmeester van het N.Ph.O., Jaap Schroder, de tweede vio list van het „Nederlands Strijkkwartet" en zoveel anderen, waaronder ook de fameuze, bijzonder begaafde Chinees Lim Kerk Tsjang, die er allen groot op gaan door Jos de Clerck tot viool kunstenaar te zijn gevormd. DIT ARTIKEL is bedoeld als een zoe te wraakneming van de K op de C, wegens diens al te bescheiden stilzwij gendheid, die oorzaak is, dat we nu met een hartelijke gelukwens van het zevende kruisje als met vijgen na Pa sen komen. Anders was die reeds in ons kerstnummer terecht gekomen. Intussen evengoed gemeend hoor! gezonde ondernemingsgeest die uit de programma's blijkt. Onlangs heeft men in enkele maanden drie zeer belangrijke werken voor koor en orkest uitgevoerd. Allereerst Schönberg's monumentale „Gurre- lieder voor tien hoorns, vier har pen om over de rest maar niet te spreken. Enkele dagen lat.er volgde fragmenten uit Moessorgski's „Boris Godoenov" in de nieuwe orkestratie van Sjostakovitsj en eind november bracht men een gedramatiseerde concertversie van de opera „Béatrice et Benedict" van Berlioz met Doro thy Tutin en andere „sterren" van de Royal Shakespeare Company. DE SERIECONCERTEN van het orkest worden gesubsidieerd door The Arts Council of Great Britain (dat de staatssubsidies voor de kunst organiseert), The London County Council, d.w.z. de stedelijke over heid en door Associated-Rediffusion, een commerciële televisiemaatschap pij. Bovendien wordt het orkest gere geld voor verschillende doeleinden geëngageerd. Het speelde bijvoor beeld in een kathedraal tijdens het Three Choirs Festival, het oudste festival van Europa dat dateert uit 1725. Verder geeft het nog jeugd- concerten voor schoolkinderen. Overzeese concertreizen brachten het orkest naar Milaan en Tokio. Enkele leden van het orkest heb ben een Europese vermaardheid als solist, zoals Barry Tuckwell. hoorn en Gervase de Peyer, klarinet. Maar behalve deze persoonlijke bekwaam heid, wordt het orkest ook nog ge kenmerkt door een gemeenschappe lijk hoog niveau en een groot en thousiasme. Een van de dirigenten die de laatste tijd veel tot dit niveau heeft bijgedragen is Antal Dorati. met Benjamin Britten. Het orkest heeft meegewerkt aan de beroemde grammofoonopname van Britten's DORATI'S WERKWIJZE is leven dig en niet altijd orthodox. Toen hij eens een grammofoonplaat moest maken van de vijfde symfonie van Tsjaikofsky, begon hij met alle or kestleden een glas champagne aan te bieden. Daarop liet hij het stuk in zijn geheel uitvoeren. Slechts enkele minder goed geslaagde passages wer den na afloop herhaald. Gevolg was dat het hele werk, dat drie kwartier duurt en gewoonlijk na zes uur re peteren wordt opgenomen, ditmaal in drié uur op de plaat was vastge legd. Het beste bewijs voor Dorati's gro te gaven als dirigent is wel, dat hij, na deze opmerkelijke kuur van het Londens Symfonie-orkest, aanstonds werd gepolst door een van de con currenten, het B B C. Symfonie-or kest, waarvan hij nu de eerste diri gent is. HET LONDENS SYMFONIE ORKEST kan dus niet alleen trots zijn op zijn historisch verleden, maar ook op het heden. Soms ontmoeten het heden en het verleden elkaar Yehudi Menuhin maakte als jongen een opname van hèt vioolconcert van Elgar met het Londens Symfonie orkest onder leiding van de compo nist. In 1961 trad Menuhin ander maal met hetzelfde orkest op, dit keer als dirigent van een uitgebreid nrogramma dat de hele avond in beslag nam. Ongeveer twaalf jaar geleden wis selde een van de violisten van het orkest tijdelijk van plaats met een collega van het orkest van de Züri- eher Tonhall®. De Zwitserse musicus merkte op dat ér in Lónden veel korter werd gerepeteerd dit geldt trouwens voor alle Engelse symfo nieorkesten en niet alleen voor het Londense maar hij voegde eraan toe dat volgens hem* de zeldzame frisheid van klank en vitaliteit van het orkest te danken zijn aan de korie repetities. Hoe dan nok, ..frisheid van klank" en „vitaliteit" zijn twee grote com plimenten voor een orkest. Als cri ticus zou ik er nog een derde aan willen toevoegen. Het Londens Svm- fonieorkest op zijn best heeft een prachtige geme'eerde rijkdom van klank. =en lenigheid die tvnerend is voor de Eurooese traditie, zoals brille de Amerikaanse orkesten ty peert. Zelfs hun rivalen onder de andere Engelse orkesten geven graag to» dat d»ze musici waardige muzi kale afgezanten zijn. Arthur Jacobs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 15