kunstenaar die in
de eeuwige geest
en de gele aarde
van China wortelt
CHI PAI-SHIH
N
Het ritme van de eeuwen
- iigl I
I- V4
ekelijks toegevoegd
ms Dagblad/Oprechte Haarle
en IJ mui der Couran
ties van
jT
Nieuwe
uitgaven
5
Zestien september 1957 stierf in een
van de ziekenhuizen van Peking Chi
Pai-Shih. China verloor een van zijn
grootste kunstenaars. In zijn lange
leven - Chi werd 94 jaar - schiep hij
meer dan tienduizend schilderijen.
Het rijke en veelzijdige scheppend
vermogen van deze begenadigde
mens vond zijn technische bronnen in
de gestileerde eeuwenoude tradities
van de verbluffend volmaakte Chinese
kalligrafische kunst. Zijn artisticiteit
werd vrijwel ononderbroken gevoed
door zijn liefde voor de poëzie van zijn
volk, zijn beeldend denken en zijn syn
thetisch vormgevoel.
i
Generaties zijn gekomen en generaties zijn gegaan. China bleef. De
boer werkte onafgebroken op zijn kleine akker eeuw na eeuw 5
ongeweten opgenomen in het onveranderlijke ritme van geboorteleven i
en sterven.
Dynastieën kwamen en dynastieën gingen.
Rampen teisterden het onafzienbare land.
Vreemde heersers overschreden de verre grenzen, overstroomden de
vruchtbare vlakten, doorkruisten de heuvels en de wazige blauwe
5 bergen. Zij verdwenen in het niet, opgenomen in het onveranderlijke g
5 ritme van geboorte, leven en sterven.
En de boer werkte onafgebroken op zijn kleine akker, eeuw na eeuw, 5
naamloos, een schijnbaar onbelangrijke schakel in de onafzienbare keten
5 die het verleden bindt aan het heden. 5
5 Door al die schakels stroomt het bloed, dat het leven in zich opneemt
i en doorgeeft en de ervaringen van eeuwen mengt en mengt en mengt. 5
En plotseling wordt die keten van de naamloosheid verbroken. Het
j ritme van geboorte, leven en sterven eeuw na eeuw heeft een mens 5
voortgebracht, getekend door de Schepper. Hij moet getuigen van de g
J eeuwen die in hem werken en woelen. Hij is een gedrevene op aarde.
Zijn relatie tot het Absolute is bepaald vanaf het begin der tijden.
Zijn bestaan is de rechtvaardiging van de levens van miljoenen on- J
J gekenden, ongenoemden. Al hun liefde en leed, lijden en vreugde,
zwoegen en zorgen, vindt in hem de vruchtbare bodem die tot scheppen
dwingt.
Chi Pai-Shih, de Chinese meesterschilder, die een eeuw geleden ge-
boren werd, was zulk een gedrevene. Hij werd een flonkerende schakel J
in de keten der generaties, een glorieus getuige voor al die naamlozen
5 die China hebben gemaakt tot wat het is en tot wat het worden zal. 5
Jacques Levij
mm
G. v. d. Bergh
Leergierig
Politiek
Eenzaam
•>V
hebben met de Chinezen die samen
werkten met de bezetters van zijn land.
Zijn armoede betekende voor hem
niets. Hij was daaraan gewend. Zijn
leven had lange, lange jaren gestaan in
het teken van de ontbering.
Chi was vijf en tachtig jaar, toen
Mao Tse-Toeng in 1949 zijn macht
over het gehele vasteland van China
vestigde. Het communistische regime
bewees hem van stonde af aan de eer
die hem als grootste van de levende
Chinese beeldende kunstenaars onge
twijfeld toekwam. Een eer, waarom hij
nimmer heeft gevraagd. Misschien
juist, omdat hij er recht op had.
Hij kreeg een ereprofessoraat. Hij
werd voorzitter van de organisatie van
Chinese kunstenaars. Hij werd gekozen
tot afgevaardigde in het Chinese Volks
congres. Of hem dat allemaal innerlijk
heeft beroerd, is niet te zeggen.
Wat hem heeft aangegrepen, was het
feit dat China voor het eerst in zijn
lange leven een sterk centraal gezag
had gekregen en niet langer door
vreemdelingen als speelbal werd mis
bruikt. Chi geloofde met hart en ziel,
dat er voor zijn land en zijn volk betere
tijden waren aangebroken.
Daarvan getuigde hij in zijn werk. In
1953 hij was toen 89 jaar schiep
hij niet minder dan zeshonderd kunst
werken.
Toen deze mens, door de goden zo
begenadigd, in 1957 stierf, stierf er een
stukje van China. Hij leefde bijna een
eeuw en verrijkte China en de wereld
met talloze flonkerende juwelen van
zijn rijk» geest, soms met enkele pen
seelstreken schijnbaar achteloos neer
gelegd op het rijstpapier of het linnen.
In de musea van China getuigen zijn
werken van zijn doorleefd kunstenaar
schap. Zij zullen tot in lengte van da
gen een bron van inspiratie zijn voor
allen die ontvankelijk genoeg zijn om
de vonk van goddelijke inspiratie te
ontwaren die afstraalt van zijn doeken.
''2 <- - v W' -3
Garnalen
ONDERZOEKERSKUNST. Samenge
steld door Alexander Kohn Ph. D. Vert.
P. Nijhoff. Amsterdam, Scheltema en
Holkema 1963.
Hoewel de hoge verwachtingen, die
de negentiende eeuw van de wetenschap
koesterde, door ons niet meer worden
gedeeld, beschouwen de meeste mensen
de wetenschap en alles wat daartoe be
hoort toch nog altijd als een doodern
stige zaak. Wie echter niet geheel
vreemd is in de wetenschappelijke we
reld, weet, dat ook de wetenschap niet
ontkomt aan de bureaucraten, de ma
nagers en de statuszoekers, die het in
onze hele maatschappij steeds meer voor
het zeggen hebben. Het kan ook moei
lijk anders; ook de wetenschappelijke
onderzoeker kan zich niet meer geheel
onttrekken aan de dienst van de afgoden:
produktiviteit en efficiëncy. Daarbij
spreekt het overigens vanzelf, dat
wetenschappelijke status op andere
dingen berust, dan maatschappelijke:
niet op een auto, maar op een secreta
resse, niet op het aantal huishoudelijke
apparaten, maar op het aantal weten
schappelijke publikaties. Dat met deze
ontwikkelingen, in de geest van Parkin
son, de spot wordt gedreven is goed, en
dat een aantal wetenschappelijke onder
zoekers zelf het doet, is alleen maar ge
zond. Het boekje „Onderzoekerskunst"
bevat een bloemlezing van dergelijke
satires op de kwalijke kanten van de
moderne wetenschapsbeoefening. Er zijn
artikelen in bijeengebracht, die enkele
Israëlische, Engelse en Amerikaanse
onderzoekers enige jaren geleden heb
ben gepubliceerd in een soort weten
schappelijk kolder-tijdschrift. In deze
artikelen worden verschillende metho
den besproken, welke kunnen worden
gebruikt om het aantal publikaties
kunstmatig op te voeren en worden de
bureaucratische technieken uiteengezet,
welke de wetenschapsman ten dienste
staan. Het boekje, waarin verfijnde sa
tire en verrukkelijke kolder elkaar af
wisselen, is zowel voor de wetenschaps
man (met enige zelfspot) als voor de
niet-wetenschapsman kostelijke en on
derhoudende lectuur. P. Nijhoff heeft
voor een uitstekende vertaling gezorgd.
De jonge Pai-Shih heeft alles wat
leeft en bloeit vele uren en dagen met
stille aandacht en tederheid bestudeerd,
gadegeslagen, en in zijn gevoelige hart
opgenomen. Hij heeft op die manier
meer van de stoffelijke wereld die hem
omringde begrepen dan een geleerde
bioloog. Hij drong door tot het wezen
van de schepping.
Dat alles moet jarenlang in hem heb
ben gewerkt. Toen hij als kunstenaar
groeide, verbeeldde hij die impressies
uit zijn jeugd en herschiep ze met een
devotie die elke waarlijk grote kunst
eigen is.
Reeds als kleuter zwoegde Pai-Shih
op de akkers van het gezin. Uiterlijk
onderscheidde hij zich in niets van de
miljoenen andere Chinese boerenkinde
ren. Hij hoedde de buffels, liet ze ba
den in het modderige water, sprokkel
de hout, plantte rijst, hielp oogsten en
deed de duizend en één karweitjes die
nu eenmaal door hem gedaan moesten
worden.
De jongen was leergierig en drome
rig. Toen hij zeven was kon hij lezen
en schrijven. Zijn grootvader had het
hem geleerd. Hij tekende! Hij had op
de een of andere manier een oud kas
boek te pakken weten te krijgen. 'Als
hij de kudde hoedde had hij tijd ge
noeg.
Het harde leven op de akker, zwoe
gen van vroeg tot laat, bleek te zwaar
voor hem. Hij werd ziek toen hij twaalf
was. Bovendien was er nogal eens hon
ger thuis. Heel gewoon in China in tij
den van slechte oogst. Zijn vader deed
hem ten einde raad in de leer bij
een meubelmaker.
Vrij snel maakte zijn ontluikende
creativiteit zich meester van het weer
barstige hout. Met primitieve gereed
schappen sneed hij na enige jaren de
plastieken voor de meubelen. Toen hij
vijftien was, genoot hij in Hoenan de
reputatie een voortreffelijk handwerks
man te zijn.
En steeds tekende hij. Dat was een
vreemde liefhebberij voor een meubel
maker. Ook was hij een hartstochtelijk
lezer. Hij kende heel wat grote Chinese
dichters. Het keerpunt in dat jonge
leven kwam, toen Chi 27 jaar was.
Zijn faam was toen in Hoenan zo
groot dat enkele bekende geleerden en
kunstenaars contact met hem zochten.
Zij bemerkten dat Chi uitzonderlijk be
gaafd was en stonden hem met raad en
daad terzijde.
Zij brachten hem in aanraking met
de schatten van cultuur en kunst van
zijn volk, leerden hem technieken die
sedert eeuwen ontwikkeld waren en
brachten hem ertoe zich te bekwamen
als snijder van zegels.
Chi werd kunstenaar van professie.
Hij werkte hard, vaak onmogelijk hard.
Hij combineerde de techniek en opvat
tingen van de oude meesters met zijn
moderner inzichten.
Steeds weer ging hij terug naar de
natuur. Hij maakte langdurig studie
van planten, bloemen en dieren, totdat
hij zich geheel had ingeleefd in hun
geest en hun wijze van leven.
Eens zei hij tegen een leerling: „Ik
kan insekten, bloemen en vogels schil
deren. Maar ik durf geen draak af t«
beelden, omdat ik er nimmer een heb
gezien." Chi was al jong een realistisch
kunstenaar die de hem omringende na
tuur synthetisch herschiep.
Toen hij veertig jaar was geworden,
ging hij op reis. Hij trok door alle
streken van zijn uitgestrekte vaderland,
maakte een soort pelgrimage naar de
vijf beroemde bergen van China, rustte
aan de onmetelijke boorden van de
Jangtse en de Gele Rivier en medi
teerde aan de schone oevers van het
meer van Toengting.
De politieke chaos in China dwong
hem in de vijftig reeds naar
Peking uit te wijken. Daar verdiende
hij de kost met het snijden van naam-
zegels. Ook verkocht hij er vele van
zijn schilderstukken. Toen hij goed zes
tig jaar was, werd hij benoemd tot pro
fessor aan de kunstacademie van Pe
king.
Chi's kunstenaarschap was toen tot
volle wasdom gekomen. Een mensen
leven van hard en ingespannen werken
en studeren, had hem tot een eenzame
hoogte van creativiteit gebracht. Met
enkele streken van zijn penseel schet
ste hij het innerlijk van zijn objecten.
Chi had het leven lief, intens lief.
Dat blijkt uit al zijn werk, uit de tref
zekere krachtige penseelvoering, zijn
stille, glorieuze landschappen en niet
het minst uit de bijna koesterende
tederheid waarmee hij de werkende
mens afbeeldde.
Het is vanzelfsprekend dat Chi in die
tumultueuze vooroorlogse jaren poli
tiek beroerd werd door het lot van zijn
land en de vernederingen die het moest
ondergaan. Zijn portretten van de „gro
ten" van zijn land zijn vaak satirische
protesten. In 1937 legde hij zijn profes
soraat neer. De Japanners hadden Pe
king bezet. Hij wilde met hen niets te
maken hebben.
Hij weigerde ook iets te maken te
Magnolia
insecten
Zijn kunst is niet te verstaan, als
men zijn achtergronden niet kent; het
milieu waarin hij opgroeide en ge
vormd werd, de wereld die in zijn lange
en veelbewogen leven zo grondig ver
anderde en zijn humanitaire opvattin
gen, wortelend in de geestelijke span
kracht van het Chinese volk.
Chi werd 1 januari 1864 geboren in
een boerengezin in Hoenan. Ongetwij
feld heeft die boerenafkomst grote in
vloed gehad op zijn kunstzinnige opvat-
Kuikens onder een palmboom.
tingen. Zijn bijna religieuze liefde voor
de gewassen van het veld, de vogels en
insekten, het vee en de bloemen en de
eenvoudige Chinese mens die zich
als het ware verloren in het machti
ge landschap beweegt, er één geheel
mee vormt, vindt in die jeugd haar
oorsprong.
Chi moet in zijn jeugd vaak heel een
zaam zijn geweest. Trouwens zijn hele
kunst getuigt ervan dat hij zijn hele
leven in geestelijke afzondering heeft
gezocht naar contact met het Absolute.
Dat heeft hij gemeen met alle waar
lijk sublieme kunstenaars.