Heeft Mao-Tse-Toeng gelijk? (II)
Struisvogelpolitiek van het Westen
wil Chinese werkelijkheid niet zien
X
m
ZATERDAG 8 FEBRUARI 1964
Erbij
PAGINA DRIE
door Raymond Scheyen, Belgisch oud-minister
De dertig dagen, die ik in China heb door
gebracht, heb ik gebruikt om allerlei gegevens
te verzamelen. De verzamelde gegevens heb
ik in vele gesprekken - op de terugreis -
getoetst aan de opvattingen van de leiders van
China's buurlanden, die - helaas - dringende
redenen hebben om te proberen behoorlijk
ingelicht te zijn over wat er bij hun machtige
buur gebeurt. Alle Westelijke waarnemers,
die ik heb ontmoet heb, vellen een nagenoeg
eensluidend oordeel: „Wij, in het Westen, zijn
onverbeterlijk! Wij hebben een struisvogel
politiek gevoerd ten opzichte van de Sovjet-
Unie, waarvan wij de economische en
culturele ontwikkeling steeds onderschat
hebben. Vandaag weigeren wij de Chinese
werkelijkheid onder ogen te zien. Wij geven
er de voorkeur aan diegenen te geloven, die
over allerlei Chinese mislukkingen spreken,
die voor morgen de ineenstorting van het
communistische regime aankondigen. Waar
om zouden wij niet toegeven, dat de regering
van Peking goede redenen heeft om aanspraak
te maken op de dankbaarheid van haar volk?
Zij is de eerste Chinese regering,
die erin geslaagd is het land werkelijk
zijn eenheid te geven, een zekere
graad van openbare zedelijkheid te
vestigen en de strijd tegen de natuur
rampen te organiseren: Het Chinese
volk constateert met vreugde, dat zijn
leiders ervoor ijveren om het werk,
woongelegenheid, kleding en voedsel
te geven. Voor de eerste maal werkt
een systeem van maatschappelijke
zekerheid in China. En uiteraard is
het volk er trots op te merken, dat
zijn land de rol speelt van grote mo
gendheid!
Zeker, er zijn ontevredenen in
China: de kapitalisten en de intellec
tuelen, die hun voorrechten verloren
hebben en heimwee koesteren naar
de „goede oude tijd". Maar hun aan
tal is klein in een volk, waarvan
verreweg het grootste deel vandaag
in veel betere omstandigheden leeft
dan vijftien jaar geleden. En mijn
zegslieden voegden hieraan toe: „Men
moet de moed hebben om dat te
schrijven
Tegen welke prijs
Meer zedelijkheid
Geen voedseltekort
Kleding en woningen
Geen inflatie
m
Demografische pauze
Geboortecontrole
Geel of blank gevaar
ihiliiilffljlllii nir_
i Da mensen, die menen, dat China
j met reuzenschreden vooruitgaat, wijzen
I achter eveneens op de vele offers, die
voor deze vooruitgang moeten worden
j gebracht. Dit lijkt mij echter vanzelf-
sprekend: overal, waar het communis
me vaste voet krijgt, eist het een bij-
«onder hoge prijs. Het communistische
regime is immers zonder woordspe
ling een „cel-regime": de mensen
xijn in de ware zin van het woord de
gevangenen van de partijorganisatie.
Het is de cel die ik heb het zelf
gezien de geleide en publieke lec
tuur organiseert van een pers, die
reeds in bepaalde banen is geleid. De
cel houdt toezicht op de gesprekken en
legt iedereen het werk op.
De Chinese communisten hebben de
Indoctrinatie tot volmaaktheid gebracht.
Zo kon ik een waarachtige onrust le
zen in de ogen van hen aan wie ik
zonder bijbedoelingen zei: „U vertelt
mij niet hetzelfde als uw chef." Hoe
juist is ook niet dit tragische grapje
van een westelijke diplomaat: „Descar
tes zei: ik denk, dus ik ben, maar
Mao wil, dat men zegt: ik denk niet
meer, dus ik ben."
Dit conformisme van allen, en vooral
van de kinderen, lijkt mij het ontstel-
lendste. In Shanghai waren het bijvoor
beeld heel jonge kinderen, die een blan
ke, die hen vriendelijk groette, bij de
politie aangaven, omdat hij in hun ogen
niets anders dan een gevaarlijke spion
kon zijn.
Is het juist, dat er nu in China meer
openbare zedelijkheid heerst? Natuur
lijk hielden voor de revolutie niet alle
Chinezen er een immorele levenswijze
op na. Maar ik heb toch de indruk,
dat de regering doeltreffend wil optre
den en met succes optreedt tegen
een aantal publieke ondeugden, zoals
administratieve corruptie, de prostitu
tie, de georganiseerde bedelarij, de
dronkenschap en de opiumschuivers.
Ik heb ook kunnen constateren, dat
de Chinezen zeer eerlijk zijn, maar ik
kan natuurlijk niet uitmaken of dit al
dan niet te danken is aan de commu
nistische moraal. Ik waande mij in
Zweden toen een Europeaan, die in Pe
king woont, mij uitnodigde: „Kom ge
rust als het u schikt. U hoeft niet eens
aan te bellen. Mijn deur is altijd open.
Er zijn geen dieven meer in dit land."
Op een dag liet ik mijn costuum naar
de wasserij brengen. De bediende door
zocht alle zakken en bracht mij
de aansteker terug, die ik per abuis
in een van de zakken had laten zitten.
Een diplomaat van een land, dat met
China bepaald geen vriendschappelijke
betrekkingen onderhoudt, vertelde mij,
dat een vrouwelijke taxichauffeur, aan
wie hij wegens gebrek aan kleingeld
het dubbele van de ritprijs had betaald,
een paar uur later bij hem thuiskwam
aanbellen om hem het wisselgeld te
overhandigen
Zoals men weet werd China in 1959,
1960 en 1961 geteisterd door ongeëve
naarde natuurrampen, die telkens een
verschrikkelijke schaarste aan voedsel
veroorzaakten. Niettemin hebben alle
waarnemers, die ik gesproken heb in
China, en zelfs in HongKong en Macao
de twee steden, die duizenden Chine
se vluchtelingen hebben opgenomen in
die verschrikkelijke jaren mij ver
zekerd, dat de gevallen van ondervoe
ding zeer zeldzaam waren. De Chinese
regering was er blijkbaar in geslaagd
door middel van drastische rantsoene
ring, iedereen het strikt noodzakelijke
minimum te verschaffen.
De eerste oogst voor 1963 is goed ge
weest, de tweede min of meer ook,
maar overstromingen kunnen aan de
derde oogst grote schade hebben toege
bracht. Het is dan ook mogelijk, dat
graangewassen, vlees en vetstoffen nog
lange tijd gerantsoeneerd moeten blij
ven. Fruit en groenten daarentegen
waren naar mijn oordeel in bepaalde
streken zo overvloedig aanwezig, dat
zij problemen van transport en bewa
ring in het leven riepen.
De katoenoogst was even slecht als
de andere oogsten en aangezien China
slechts enkele synthetische vezels pro
duceert, zijn kledingstoffen niet vrij te
koop. Niettemin en dat heeft mij
voortdurend verbaasd is de kleding
van de Chinezen zo netjes, dat ik 1
moet aannemen, dat zij over twee cos-
tuums beschikken en in ieder geval
drie of vier hemden bezitten.
Ik heb tientallen woningen voor ar
beiders bezocht. Meestal bestaan zij
uit één vertrek, waar naar de oude tra
ditie van het Chinese platteland, ouders
en kinderen samen slapen. Keuken en
wasinrichting zijn gemeenschappelijk,
in die zin, dat zij tenminste voor twee
gezinnnen dienen. Er zijn natuurlijk
talrijke krotten. Ik kreeg thans niet
meer, zoals in 1957 toestemming, ze te
bezichtigen: „Dit alles", zo zei men,
„behoort tot het verleden." Ik ben van
mening, dat deze Chinese woningen nog
lang niet tot het verleden behoren. In
weerwil van de explosieve bevolkings
groei, die vanzelfsprekend het woning
probleem bijzonder ernstig maakt, heb
ik nergens aanwijzingen gekregen van
een bouwkoorts zoals die bijvoorbeeld
f00000000000000000000000000000000000000*^
X Het Wfvsten heeft, nimmer stand- S
j Hei wesien neen imiunci svauu-
vastig geprobeerd zich een waar- j
heidsgetrouw beeld te vormen over
5 kennen. Toen de eerste spoetniks J
de ruimte in gingen, moesten velen
in het westen weerstand bieden aan
de gedachte dat die satellieten van
de Russen van karton waren.
Morgen, als de Chinese commu- J
nisten hun eerste kernbom tot ont-
J ploffing brengen, zal in het westen J
wel de neiging bestaan te geloven
J dat men te doen heeft met een 5
„papieren tijger
In zekere zin is ons gedrag ten -
in ien.crc xo v»a gcuiag fc
J aanzien van de communistische lan- J
5 den emotioneel geladen. Wij hech- ji
j ten maar al te gaarne geloof aan
de uitlatingen en meningen van 5
J mensen die van onze politieke te- S
genstanders veel meer de schaduw-
5 dan de lichtzijden schetsen. Slechts J
J als men dat als waarheid aanvaardt,
kan men verklaren waarom boeken
communistisch
China
J tikel dat hij heeft gewijd aan zijn
bezoek aan de Volksrepubliek China.
^000000000000000000000000000000000000000
heerst in de Sovjet-Unie en speciaal in
Siberië!
Ik heb echter niet alleen maar Potem-
kin-bezoeken afgelegd. Zo heb ik op een
dag een student onverwacht gevraagd
of hij mij zijn appartement zou willen
laten zien. Wij zijn er op handen en
voeten binnengedrongen. Het was een
kamer met een groot bed. Mijn gast
heer zei me: „Ik woon hier met va
der en moeder, wij delen keuken en
w.c. met de buren." Ik heb niet de in
druk gekregen, dat ik om de tuin werd
geleid. Hoogstens kan ik veronderstel
len, dat het bed groot genoeg was
voor meer dan drie personen.
De woningen, waarin de Chinese Po-
temkin mij heeft rondgeleid waren na
tuurlijk niet zo eenvoudig en de bewo
ners ervan waren het nog minder. \oor
de deur van het appartement, dat uw
toegewijde gids u „geheel onaange
diend". wil laten zien, moet er na
tuurlijk. herhaaldelijk worden aange
klopt: de bewoners verwachten uw be
zoek immers niet.zodra men het
huis betreden heeft, begint de gastheer,
na een ogenblik van zichtbare verba
zing die u geenszins verbaast, de lof
te zingen van Mao-Tse-Toeng en zijn
regering. Vervolgens zegt men u, dat
men bij een protestants gezin te gast
is Als bewijs toont men u een beeld
van de Onbevlekte Ontvangenis.
Dan volgt 'n loflied oip de godsdiensti
ge verdraagzaamheid in China. Daarop
kan men eindelijk de vertrekken zien
waarover het gezin beschikt. Jammer
men ontdekt onmiddellijk, dat de bi
bliotheek vol staat met Engelstalige
werken over kernfysica. Men weet
dan, dat men zich niet in een woning
van een bescheiden arbeider, zoals men
u probeerde wijs te maken, bevindt,
maar in het huis van een geleerde.
Tot 1960 heeft China voortdurend te
kampen gehad met inflatie. De rege
ring is er thans echter in geslaagd
munt en prijzen te stabiliseren. Dat be
tekent echter nog niet, dat de bevolking
over voldoende koopkracht beschikt. Zo
als in vele ontwikkelingslanden is het
loon van het gezinshoofd ontoereikend
voor het levensonderhoud van allen, die
onder zijn dak leven. De lonen zijn bo-
verdien aan de lage kant. Het mini-
mum-loon bedraagt 40 joean 56) per
maand. Het gemiddelde loon is 60 joean
84). In uitzonderlijke gevallen kan
het 100 joean 140) bereiken.
Deze gegevens moet men zien in het
licht van de prijzen en de kosten van
het levensonderhoud. Prijzen, zoals ik
die op de markt genoteerd heb: rijst
kost 0,24 joean per kilo 0,35); een
fles bier 0,35 joean 0,50). Voor een
fiets in China is dit een luxe-artikel
betaalt men 160 tot 200 joean 210
tot 280) Een termosfles kan men
kopen voor 7,5 joean (ruim 10). Een
gevoerde jas kost 76 joean 110) en
een deken 36 joean (ca. 50). Een dag
schotel in een Chinees restaurant kost
0,5 tot 2 joean (0,70 tot 2,80). In de
restaurants, die uitsluitend voor de bui
tenlanders bestemd zijn, heb ik 3 tot 4
joean (f 4,20 tot 5,60) betaald voor
een behoorlijk maal. Wil men evenwel
kaviaar en Chinese wijn, dan loopt er
een rekening op tot zes joean 8,20).
Er bestaat een stelsel van sociale ze
kerheid. Een arbeidsongeval of ziekte
beroven de arbeider niet langer van
Het communistische regime doordrenkt
het volk met zijn propaganda. Vreem
delingen irriteert dat. Vooral, omdat
van matiging en begrip voor verhou
dingen in die stortvloed geen sprake is.
Op straat getuigen reusachtige platen
van de industriële sucessen, de strijd
tegen de natuurkrachten en de ont
wikkeling van de landbouw.
y
In China zijn in de volkscommunes
sommige akkers eigendom van de
boeren die ze bewerken. De produk-
ten ervan mogen zij op de vrije
markt verkopen. Daarmee kunnen
die boeren hun inkomsten met onge
veer twintig percent verhogen. Op
die vrije markt worden de produk-
ten in kleine winkeltjes uitgestald
en te koop aangeboden.
ieder inkomen. Ik heb mensen ontmoet,
die verklaarden met pensioen te zijn en
die mij uitlegden, dat de vrouw op 55-
jarige leeftijd, de man op zestig jaar,
een pensioen kunnen aanvragen, dat ze
ventig percent van het loon bedraagt.
Men mag na die leeftijd evenwel door
werken als men dit verlangt en als de
bedrijfsleiding daarmee akkoord gaat.
Bijzonder getroffen heeft mij het gro
te aantal vrouwen op de scheepswerven
en in de fabrieken. Die vrouwelijke
werkkrachten spraken dezelfde taal als
haar Russische zusters, zij zijn er trots
op haar emancipatie te bewijzen en
deel te nemen aan de opbouw van het
communisme. Er bestaat nog geen be
taalde vakantie in China. Alleen de
vrouwen hebben recht op enkele da
gen rust voor en na de geboorte van
een kind. Soms krijgen ook mannelij
ke arbeiders enkele dagen vrijaf als
zij uit een verre streek afkomstig zijn
en hun geboortedorp eens willen be
zoeken.
De hiervoor geschetste belans is des
te indrukwekkender, omdat China, zo
als nagenoeg al de ontwikkelingslanden,
worstelt met de problemen van een
explosieve bevolkingsaanwas, die als
duidelijkste gevolg de gehele groei van
het nationaal inkomen opslorpt.
Ieder jaar moetv oor miljoenen men
sen werkgelegenheid worden geschapen,
maar ik zou niet durven beweren, zo
als de westelijke waarnemers, die ik
in Peking heb ontmoet, dat de rege
ring in staat is het aanbod in overeen
stemming te brengen met de vraag.
Er zijn in Sjanghai kennelijk heel
wat werklozen, niettegenstaande de
autoriteiten de drastische beslissing
hebben genomen, allen, die in de stad
geen werk kunnen vinden naar hun
geboorteprovincie terug te sturen.
De burgemeester van Sjanghai, Tsa
Li-Tsjioe, één van de aanzienlijkste fi
guren van het regime, heeft overigens
niet zolang geleden erkend, dat de „in
stellingen" niet konden voorzien in de
onophoudelijk toenemende behoeften
van een onophoudelijk groeiende bevol
king: „Gedurende een zekere tijd", zo
zei hij, „zullen er in onze stad nog tal
van jonge mensen zijn, die geen school
kunnen bezoeken en geen werk kunnen
vinden." Het verbaast mij daarom he
lemaal niet, dat de Chinese leiders, zo
als alle leiders van ontwikkelingslan
den, een demografische pauze in de
hand willen werken.
Alles is betrekkelijk. De Chinese be
volking groeit jaarlijks met iets meer
dan twee percent, wat ongeveer het
groeiritme is van de Amerikaanse be
volking. Maar een bevolkingsaanwas
van vier miljoen op een totaal van
tweehonderd miljoen in een geïndustria
liseerd land als de Verenigde Staten
schept voor de regering geen onover
komelijk probleem. Dezelfde groei-
coëfficient bij de volkrijkste natie van
de wereld leidt echter tot een jaarlijk
se aanwas van twaalf miljoen. Gesteld,
dat dit ritme zich handhaaft, dan zal
China in 1981 1 miljard en in 2000 on
geveer twee miljard inwoners tellen.
Op dat ogenblik zal de Chinese rege
ring dan rekening moeten houden met
een jaarlijkse aanwas van veertig mil
joen inwoners. Men kan zich dan ook
gemakkelijk voorstellen, dat het pro
bleem van de bevolkingsaanwas in Chi
na op bijzonder dramatische wijze
wordt gesteld aangezien de economi
sche vooruitgang slechts langzaam zal
verlopen.
Marx, die waarlijk een profeet was
van het industriële tijdperk, had een
zo groot geloof in de mens, dat hij
ervan overtuigd was, dat de mens al
tijd sneller zou produceren dan hij zich
zou voortplanten. Die overtuiging is ze
ker niet foutief voor de geïndustriali
seerde landen, waar in feite, dank zij
de toeneming van de produktie, geen
overbevolking te vrezen valt. Maar
Marx' theorieën verwaarlozen daaren
tegen het feit, dat de mensen in een
ontwikkelingsland meer verbruiken dan
zij produceren, al was 't maar, omdat
zij slechts vanaf hun vijftiende jaar aan
het produktieproces gaan deelnemen en
reeds sterven voor zij de dertig hebben
bereikt.
Ik durf daarom te veronderstellen,
dat Marx een neo-malthusianist zou
zijn geweest, indien hij geleefd had in
China, waar de regering het probleem
van de bevolkingsaanwas nog inge
wikkelder maakt het is afschuwe
lijk om het te schrijven door een
rantsoenering te organiseren, die ie
dereen het noodzakelijke minimum ver
schaft, door iedereen werk te geven,
door de natuurrampen te bestrijden,
door haar strijd tegen de ziekte het
sterftecijfer is gedaald tot zeventien
per duizend tegen een geboortecoëffi-
cient van 37 per duizend en door
de kindersterfte te beperken tot min
der dan vijftig per duizend.
De Chinese Communistische Partij
heeft bijna voortdurend geprobeerd het
probleem van de bevolkingsaanwas op
te lossen door een beroep op, wat men
een „family planning" noemt.
Na de revolutie zijn de Chinese lei
ders slechts enkele jaren Marx' opvat
tingen trouw gebleven. Reeds in 1958
erkende de Chinese regering, dat de
voortplanting zelfs in een socialistische
maatschappij onderschikt moet zijn aan
de produktie en dat het dientengevol
ge noodzakelijk was het aantal niet-
produktieve eters te beperken, op zijn
minst in de periode van socialistische
opbouw.
Zij heeft toen een grootscheepse
campagne voor geboortebeperking op
touw gezet, waarvan ik getuige ben
geweest tijdens mijn eerste bezoek aan
China in 1957. In 1958, ten tijde van
de grote sprong voorwaarts, scheen de
regering op haar stappen terug te ke
ren. Zij verkondigde opnieuw, dat
overbevolking onmogelijk was in een
socialistische maatschappij, maar te
gelijkertijd organiseerde zij, met be
hulp van de volkscommunes, een ze
kere controle op het aantal huwelij
ken.
Deze controle bestaat nog en de Chi
nese overheid heeft ze nog versterkt,
bijvoorbeeld door huwelijken op jon
ge leeftijd tegen te gaan. Zo is het
voor een jongeman niet raadzaam te
trouwen voor hij 25 of 27 is en voor
een jong meisje niet voor zij 21 of
22 jaar is. De jongeman of het jonge
meisje, dat vroeg wil huwen, vindt bij
voorbeeld geen woning. Een student,
die voor het afsluiten van zijn studie
trouwt, slaagt heel moeilijk voor zijn
examens.Met veel nadruk geeft men
de moeders voorts de raad enkele ja
ren te rusten tussen twee geboorten
en men leert, dat het ideale gezin
twee kinderen telt.
Toen ik met de Chinezen over het
gele gevaar sprak, glimlachten zij. In
hun ogen bestaat er geen geel gevaar;
er bestaat alleen maar een blank ge
vaar! „In één eeuw", zo werd opge
merkt, „is de Chinese bevolking slechts
verdubbeld, terwijl de bevolking van
de Verenigde Staten vervijfvoudigd is.
Hebben de blanken overigens niet drie
continenten Amerika, Oceanië en
Europa bevolkt en een vierde Afri
ka gekoloniseerd? Wij echter zijn
altijd binnen de grenzen van ons land
gebleven!"
Als wij dus over het gele gevaar
spreken, zien de Chinezen juist een
blank gevaar. Wij moeten erkennen,
dat zij daartoe misschien reden heb
ben.
De foto aan de voet dezer pagina is ont
leend aan „China, 700.008.000 mensen ln
beweging" van H. Sibbelee en dr Kwel
Swan Liat, een uitgave van Elsevier.