De Clarendonse artikelen (30 januari 1164) die Thomas Becket naar Frankrijk deden vluchten Vincent, Theo en een vrouw van de straat Litteraire Kanttekeningen yxmm mm ■"Bv ZATERDAG 8 FEBRUARI 1964 Erbij PAGINA VIJF /PI1 Dr. P. H. Schroder C. J. E. Dinaux Paus Alexander III en Thomas Becket nemen afscheid van elkaar. WIE ZICH VERDIEPT in de geschiedenis van Engeland in de 11de en 12de eeuw wordt getroffen door de aardige namen der vorsten uit die tijd. Binnen het bestek van ruim een eeuw vinden we daar Eduard de Belijder, Willem de Veroveraar, Willem de Rode, Hendrik I de Schone Geleerde, Richard Leeuwenhart en Jan zonder Land. Een weinig pover staat tussen hen in Hen drik II, maar desondanks is hij de belangrijkste uit de rij. Dat zal blijken uit hetgeen volgt. Eerst even een stukje oorlogs- en huwelijksgeschiedenis. Toen in 1066 met Eduard de Belijder de oude Angel-Saksische dynastie uitstierf, wierp een Normandisch edelman, Willem, leenman van de Franse koning, zich op als de rechtmatige troonopvolger. Hij wist de paus voor zijn karretje te spannen, stak het Kanaal over, overwon in de slag bij Hastings en liet zich als Willem de Ver- DAT HENDRIK II in deze strijd zulke successen heeft geboekt, dankte hij voor een belangrijk deel aan zijn vrouw: met de regelmaat van een klok schonk zij hem kinderen, drie dochters en vijf zonen. De dochters deden respectabele en profijtelijke huwelijken, De oudste trouwde met Hendrik de Leeuw, de opstandige leenman van de Duitse keizer Hen drik IV; de tweede kreeg Willem van Sicilië en de derde Alfonsus VIII van Castilië tot man. Dat waren drie schoonzoons waarmee Hendrik II voor de dag kon komen. En met zijn zoons had hij al even eerzuchtige plannen. Zijn oudste, Godfried, maak te hij hertog van het in drie veld tochten veroverde Bretagne; de twee de trouwde met een dochter van de zelfde Lodewijk VII met wiens ge scheiden vrouw Hendrik zelf in de echt getreden was. Ook voor de jong- sten, Richard en Jan, werden, toen ze nog in de wieg lagen, bruiden uitge zocht, die later de macht harer echt genoten zouden versterken, maar die toen nog op haar duimpje zogen. En zo leek de dynastie van Hendrik II on aantastbaar. BOVENDIEN WAS DE KONING een krachtige persoonlijkheid, geestelijk en lichamelijk. Zijn persoonsbeschrijving toont niet bepaald een Adonis: hij wordt ons getekend als kort van stuk, breed geschouderd met armen „als van een vuistvechter". Zijn haar was rossig en zijn grijze ogen schoten vonken als hij zich boos maakte, wat nogals eens ge beurde, want Hendrik had een opvlie gende aard. Zijn gelaatskleur was blo zend, zijn handen waren ruw en zijn benen krom, „gemaakt naar het zadel". Deze Hendrik, koning geworden toen hij 22 jaar was, barstte zowel fysiek als psychisch van energie. Zijn huwelijks moraal voldeed niet aan hoge eisen en ofschoon zijn romantische verhouding tot de schone Rosamond Clifford meer tot het gebied van de legende dan tot der historie behoort, was er toch vol doende grond voor de vijandschap die zijn vrouw Eleonore jegens hem voedde en die er haar in later jaren toe zou brengen haar zoons tegen hun vader op te hitsen. In zijn politiek deed Hendrik wat tal van vorsten in de Middeleeuwen nastreefden: hij poogde de macht zijner leenmannen te fnuiken en het konink lijk gezag te versterken. Die leenman nen waren niet alleen de graven en baronnen, maar ook de bisschoppen en aartsbisschoppen. En met een hunner, Thomas Becket, kwam Hendrik in een conflict dat in een bloedplas zou eindigen. THOMAS BECKET, de zoon van uit Frankrijk geëmigreerde burgers, had in Parijs theologie gestudeerd. Na zijn terugkeer was de aandacht van aarts bisschop Theobald op hem gevestigd. Enige jaren later werd Thomas van Londen, zoals zijn tijdgenoten hem meestal noemden, naar Rome gezonden met een diplomatieke opdracht. Weldra werd hij deken van Canterbury, maar het volgende jaar, in 1155, benoemde Hendrik II hem tot zijn kanselier. Tho mas aanvaardde deze functie met vreugde: op de veertien jaar jongere vorst die pas één jaar regeerde, kon hij, meende hij, invloed ten goede uit oefenen. Ook aartsbisschop Theobald verheugde zich: Thomas zou immers zeker de belangen der kerk krachtig voorstaan. Bovendien was juist een nieuwe paus gekozen en tot die hoge functie was voor de eerste en enige maal in de geschiedenis een Engels man geroepen, Nicolas Breakspear, die de naam Adriaan IV aannam. (De enige Nederlandse paus noemde zich vier honderd jaar later Adriaan VI). Het zag er dus op het eerste gezicht voor de kerk in Engeland bijzonder gunstig uit in een tijd waarin de strijd tussen de wereldlijke en geestelijke macht in allerlei staten was ontbrand. Thomas Becket evenwel stelde de zijnen teleur, zó zelfs dat Theobald hem verweet „met zijn zwaard het lichaam zijner moeder (de kerk) te hebben doorboord". Onder zijn bestuur moest de kerk zware be lastingen betalen om Hendriks oorlogen in Frankrijk te financieren en de be schrijvingen van Thomas' praal en sta tie overtreffen alles wat ons uit be richten van die tijd bereikt. Zelfs het Franse hof was er van onder de indruk. Maar, merkwaardig genoeg, dit bleek nu juist het hout te zijn waaruit de kerk haar heiligen sneed. In 1162 be noemde Hendrik zijn boezemvriend en trouwste raadsman tot aartsbisschop van Canterbury, welke plaats door de dood van Theobald vacant geworden was. De koning was er ondanks waar- Arams tas* schuwingen van verschillende kanten van overtuigd dat de aartsbisschop hem even trouw zou dienen als de kanse lier, maar Becket aarzelde. Hij kende zichzelf en moet hebben overwogen dat hij de sterke drang bezat zich met zijn functie, met zijn taak en met de zaak die hij voorstond, te identificeren. De kanselier had de koning gediend; de aartsbischop zou God dienen en God alleen, want de combinatie van beide ambten, ofschoon goedgekeurd door de paus, wees hij af, hoezeer Hendrik er op had aangedrongen. En ofschoon de staat die het bisschoppelijk hof voerde, die van de kanselarij evenaarde, werd Thomas zelf plotseling een asceet, wars van pronkzucht, een vroom geestelijke die goede werken verrichtte en zijn heil zocht in de striktste eenvoud. Nu zou dit alles niet tot conflicten hebben geleid, als Thomas zich niet een even onafhan kelijk kerkelijk heerser had gevoeld als Hendrik wereldlijk heerser was. DE DENKBEELDEN van Cluny, door Gregorius VII gerealiseerd, vonden in Becket een warm voorstander. En had Gregorius niet gedecreteerd „dat nie mand een kerkelijk ambt mag aanne men uit handen van een leek"? En wan neer dit zo is, kan dan een geestelijke door een lekenrechtbank worden ge vonnist? Daarover ontstond al heel gauw de eerste scherpe controverse tussen Hendrik en Thomas. Philip van Brois, domheer van Bedford, een man uit een familie van aanzien, werd be schuldigd van moord op een edelman. Een kerkelijke rechtbank sprak hem vrij en toen daarna een wereldlijke recht bank hem dagvaardde, weigerde hij te verschijnen „onder het uiten van met ruwe woorden beledigende uitdrukkin gen". Hendrik, aan wie dit werd over gebracht, zwoer „bij Gods ogen", zijn geliefde eed, dat hij deze belediging zou wreken. Het antwoord van Thomas daarop was een directe oorlogsverkla ring: „Leken", zo sprak hij, „kunnen geen rechter zijn over geestelijken. Als de koning zich wil beklagen over hem aangedaan onrecht, moet hij maar naar Canterbury komen of een vertegen woordiger zenden. Dan zal het kerke lijk gezag het oordeel vellen." Op deze uitdaging gaf Hendrik II een krachtig antwoord. Hij vaardigde op 30 januari 1164, dus nu 800 jaar geleden, in de plaats Clarendon in de buurt van Salisbury, een verordening uit die be kend staat als de Clarendonse artike len. Daarin decreteerde de koning dat een geestelijke wiens schuld aan een misdrijf is gebleken, door de wereld lijke rechter zal worden gevonnist; dat in kerkelijke zaken hoger beroep alleen op bisschoppen en aartbisschoppen, maar niet op de paus mogelijk is en dat de geestelijke vazallen evenzeer gehoor zaamheid verschuldigd zijn aan de koning als de wereldlijke. ENIGE MAANDEN GEBEURDE er niets. De stilte voor de storm. Toen deed zich weer een rechtszaak voor waarbij het aartsbisdom was betrokken. Beide partijen bleven onwrikbaar op hun standpunt staan. Becket werd schuldig verklaard aan hoogverraad en moest vluchten. In vermomming bereikte hij Frankrijk. Zowel hij als de koning wendde zich tot de paus, maar deze, Alexander III, verkeerde in bijzonder moeilijke omstandigheden: hij stond op vijandige voet met de Duitse keizer, Frederik Barbarossa en een tegenpaus had hem zelfs gedwongen uit Rome te vluchten. Hij nam dus geen beslissing. Jaren bleef Thomas Becket in Frank rijk, maar dat zijn verzet ongebroken was, blijkt wel uit het feit dat hij meer dan dertig hoge geestelijken in Enge land, onder wie de bisschoppen van overaar tot koning van Engeland wijden. Na hem regeerden zijn beide zoons, Willem de Rode en Hendrik I de Schone Geleerde, maar toen stierf het geslacht weldra in mannelijke lijn uit en kwam de troon aan Hendrik II. Zijn vader Godfried was graaf van Anjoti geweest; van hem erfde Hendrik ook Maine en Touraine; na het overlijden van zijn moeder verwierf hij Normandië; het stam land van Willem de Veroveraar en toen de Franse koning Lodewijk VII zich liet scheiden van zijn vrouw Eleonora, haastte Hendrik zich haar zijn hand, meer dan zijn hart, aan te bieden en haar erflanden Poitou en Guyenne bij zijn overige Franse bezittingen te voegen. Alleen al in Frankrijk was daardoor de Engelse koning machtiger dan de Franse, die zich evenwel nog steeds als zijn leenheer beschouwde. Meer dan honderd jaar hebben Engeland en Frankrijk om deze Franse gebieden in Engelse handen oorlog gevoerd. keren, maar hij was, naar het bijbel woord, „niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard". In zijn kerstpredikatie bezigde hij bittere woorden en het schijnt dat die Hendrik zó hebben geprikkeld dat hij uitriep: Kan dan niemand van al degenen die ik met gunsten heb overladen, mij van die ellendige priester verlossen?" Vier edelen besloten toen hun koning te wreken en op 29 december 1170 ver moordden zij „de verrader Thomas Becket" op de altaartrappen van zijn kathedraal. HET IS WEL ZEKER dat .Hendrik II deze moord niet heeft gewild en niet heeft voorzien. Toen het bericht hem bereikte, barstte hij in jammerklachten uit, sloot zich in zijn particuliere ver trekken op en vastte vier dagen. Daar na ondernam hij een krijgstocht tegen de Ieren, die wel katholiek waren, maar zich niet aan de paus stoorden. Ten slotte liet hij zich op het graf van Becket geselen en wat het belang rijkste was hij herriep de Claren donse artikelen. Twee jaar later werd Thomas Becket heilig verklaard. Dat JTTTTT Thomas Becket, aartsbisschop van Canterbury. Londen en Salisbury, excommuniceer de, omdat zij aan 's konings zijde ston den. Zes jaar later, in 1170, scheen een verzoening mogelijk en zelfs nabij. Ja, officieel verzoenden de koning en de aartsbisschop zich zelfs, en Becket kreeg verlof naar Engeland terug te had in die tijd klaarblijkelijk minder voeten in de aarde dan thans. In de ogen van velen is Hendrik II zijn straf niet ontgaan. De „moorde naar van een heilige" had de Franse delen van zijn rijk aan zijn zoons in leen gegeven. Geen van hen bezat de capaciteiten van de koning en stuk voor stuk lieten zij zich, opgestookt door hun moeder en door de Franse koning tot opstand tegen hun vader bewegen. Toen Hendrik ervoer dat ook zijn jong ste zoon en lieveling zich bij zijn vijan den had aangesloten, „brak zijn hart". Maar zijn vijanden zeiden dat God hem had geoordeeld. Wat daarvan zij, dit maal had de kerk gezegevierd. De dode Becket bereikte wat de levende niet had gekund. Biografische roman van Theun de Vries DE VOORKEUR voor geschiedkundige onderwerpen, die bij menig auteur van historische romans aan een matige verbeeldingskracht moet worden toegeschreven, komt bij Theun de Vries voort uit een sociaal-menselijke imperatief: hij wil ik herinner aan zijn cyclische werken „1848" en „De fuga van de tijd', aan zijn epische trilogie „Februari" de structuur van een tijdvak, de ontwikkeling van de maatschappij verkennen, hij wil, zoals in zijn onlangs bij Bruna in herdruk verschenen „Rembrandt", zijn „Olden- barneveldt" en „Rutger Jan Schimmelpenninck" bovendien „VAN GOGH, BERLAGE, GOR TER", schreef Jan Romein in zijn studie „De biografie", „studies bij de vleet, onderzoekingen zonder tal, her inneringen te kust en te keur, waar onder voortreffelijke maar geen levensbeschrijvingen op hetzelfde plan als hun werk". In „Ziet, een mens!" (P. N. van Kampen Zn) heeft Theun de Vries het er op gewaagd, de greep naar zo'n levensbeschrijving, die het midden houdt tussen een biografisch werk en een „vie romancée", tussen een levensverslag en een roman, te doen, zonder te vervallen in een vlotte compilatie als bijvoorbeeld Emil Lud- wigs werk over Goethe, zonder lyri sche verheerlijking ook, maar mense lijk geëngageerd, zoals Van Gogh-zelf zich met al zijn vezels betrokken voel de bij de eindeloze en oneindige im plicaties van het mens-zijn. Dank zij een vérgaande identificatie met zijn subject is het Theun de Vries gelukt, aan invloeden van zijn voorgangers Stefan Pollatscheks roman „Flam- men und Farben" en onder andere de studies van Julius Meier-Graefe („Der Roman eines Gottsuchers") en „La vie tragique de Vincent van Gogh" door Louis Piérard te ontkomen. DE VRIES HEEFT RECHTSTREEKS uit de beschikbare bronnen geput. Hij las Vincents brieven aan zijn broer Theo en aan Ridder van Rappard uit de door hem gekozen periode „De Haagse", van december 1881 tot sep tember 1883 en hij heeft geluisterd en verstaan. Hij verdiepte zich in Van Goghs werk uit die jaren de pen- en krijttekeningen, de litho's, de schilde rijen en hij heeft gezien en herkend, herkend de in deze door de „petites misères de la vie humaine" opgejaagde mens afmattende strijd op alle levens fronten: strijd met de armoede, de ziek te, de artistieke onafhankelijkheid, het misverstand, de miskenning, de ambach- Theun de Vries telijke bekwaming, de roeping, de me delijdende gevoelens voor de volks vrouw Sien, de prostituée die hij met haar beide kinderen de tweede moest nog geboren worden liefderijk op nam en verzorgde in zijn krotwoning aan de Haagse Schenkweg, nummer 138. Ik heb, na de brieven uit deze ja ren (de nummers 166-323 uit de eerste uitgave, die Vincents schoonzuster, Me vrouw J. van Gogh-Bonger, in 1914 pu bliceerde) herlezen te hebben, met be wondering vastgesteld, hoe zorgvuldig De Vries zijn keuze uit het beschikbare materiaal bepaald heeft, hoe hij teksten naar de geest van het geschrevene ver werkte en daar, waar de briefinhoud niet meer dan een aanduiding bevatte, het ontbrekende (de huiselijke verhou ding met Sien en de kinderen o.a.) aan vulde met de eigen verbeelding die noch dramatiseerde, noch romantiseer de. Juist in deze noodgedwongen im provisaties, waar het aankwam op het creatief vermogen van de romanschrij ver, is Theun de Vries met een authen tieke suggestie wonderwel geslaagd de mens verstaan in zijn historische bepaaldheid, maar ook in zijn creatief vermogen dat boven de tijd uitschept als instrument van een idee, waarin de volledige menswording zich met schokken voltrekt. Als zodanig, als strijdend mens die aan zijn kunstenaarschap opbrandde, aan de tragiek van zijn genie ten gronde ging, moest Vincent van Gogh hem wel bijzonder na aan het hart liggen. Het zou me dan ook niet verbazen als het plan om aan deze gekwelde mens een „roman" te wijden Theun de Vries meer dan eens door het hoofd heeft gespeeld. zo kan het, zo moet het in wezen ge gaan, geweest zijn, zo was die grijze, loodzware lucht boven van Goghs le venswoestenij, de bittere tegenstelling met de welgeslaagde en welgedane he ren van de „Haagse School", die met technische perfectie en verleidelijke im pressies van 'n gedroomde en verdroom de kleurenwereld aan de harde en don kere levensrealiteit voorbijleefden Theophile de Bock, Mauve (die zich hoogmoedig van de pauper Van Gogh afkeerde), Weissenbruch, en de mindere goden, die in Pulchri exposeerden en „verkoopbaar" waren. „IK WIL LIJDEN voor de kunst" deze uitspraak van Van Gogh, die uit de mond van een ander pathetisch zou hebben geklonken, was als belijdenis van een gekweld kunstenaarschap de tragisch-grootse waarheid. Theun de Vries heeft dan ook terecht de gesprek ken tussen van Gogh en Breitner benut om deze „aanbidding van lijden en lijd zaamheid", deze „kunst als een soort religie" te contrasteren met Breitners „verliefdheid op de impressie, de schil derkunstige sensatie" en om door Vin cents verschriktheid over het hallucina- tieve in Breitners „jongste werk" als het ware te anticiperen op het tragi sche lot, dat van Gogh ten gevolge van zijn fatale ziekte zou striemen van ta lent tot genie. Trouwens, deze bereidheid om het het uiterste te dulden en in leven zo wel als in kunst onverwrikbaar het ge weten „de rede in de rede" noemde Van Gogh het in een van zijn brieven te volgen is ook door Theun de Vries als het stramien beschouwd waarop hij dit kunstenaarsleven in deze beslissen de jaren moest weven. „Zoals mijn werk is ben ik zelf ook", schrijft Vincent aan zijn broer Theo: een worsteling, een diepe ongenoegzaamheid met de wereld zoals ze is, een hevige natuur drift die de decadentie weg wil vagen, een hunkering naar menselijke nabij heid, naar begrip, naar liefde, naar deernis met de berooiden, een honger naar rechtschapenheid en menswaar digheid. THEUN DE VRIES behoefde welis waar dit innerlijk landschap niet te ont dekken het stond in de brieven voor hem geschreven, in het werk voor hem verzichtbaard; maar hij moest vertol ken, getrouw naar zijn voorbeeld, hij moest in woorden componeren met Van Goghs penseel, spreken met Van Goghs stem zonder te „citeren", en wie de argeloos-spontane brieven, ge schreven zonder een zweem van „lit teratuur", vergelijkt met de biografi sche roman van Theun de Vries zal als ik een niet geringe waardering voe len voor de warme soberheid, waar mee hij hachelijke schrijverstaak de historisch geworden Van Gogh her- bezielde tot de levende, in zichzelf ver deelde en zichzelf offerende Vincent. Met hoeveel onderscheidingsvermo gen ten aanzien van het te verwerken „materiaal" De Vries te werk ging blijkt pas goed als men briefpassages regel voor regel vergelijkt met tekst fragmenten uit deze „roman". .Die naweeën van de overspanning", schrijft Van Gogh in brief 263, „wat zijn die beroerd. Het leven heeft dan de kleur van vuil water, 't wordt iets als een aschhoop". En De Vries: „hij had al vaker het gevoel, dat het hele leven een ashoop dreigde te worden, het kreeg de kleur van vuil water". In brief 265: „het is navrant om zoveel grauwe verflenste gezichten op zoo'n dag expres naar buiten te zien komen, niet om iets bepaalds te doen, maar als om zich te overtuigen dat de lente er is. Zoo b.v. verdringen zich soms allerlei personen van wie men 't niet verwachten zou, op de markt rond een plek waar een koopman met crocus- sen, sneeuwklokjes, morgensterren en andere bloembollen staat". En D« Vries: „De ogen van kinderen en vrou wen stonden groter in navrant ver flenste wintergezichten. Als er op de markt een koopman verscheen met de eerste krokussen en sneeuwklokjes, was er op slag een aandoenlijk gedrang om hem heen". MET DEZE COMPOSITIEWIJZE is het Theun de Vries gelukt iets anders te schrijven dan een biografie, iets an ders dan een roman en zelfs dan een „vie romancée" een levensverhaal, dat hem persoonlijk aanging en dat hij „naar het leven" verbeeldde zon der het model te vertekenen. Van Gogh in zijn verhouding tot zijn ouders, zijn beschermende broer Theo, zijn tijde lijke levensgezellin Sien en haar funes te familie-aanhang, zijn roemruchts tijdgenoten, zijn modellen van de gaar keuken, de diaconie, de straat, de zwoe gende arbeid, van Gogh bovenal in zijn zelfbevrijding, zijn opstandigheid tegen de voortdurende vernedering, zijn gevecht met de onwillige schilderstech niek om de waarachtigheid van zijn kunstenaarschap, hij spreekt en gaat in deze roman zoals hij zich in zijn werk en zijn brieven uit deze twintig levensmaanden prijsgaf: „voor de ijze ren muur tussen wat hij wilde en voel de en wat hij kon". Met Vincents vertrek naar Drente en de breuk met Sien sluit deze roman af. Een episode is ten einde. De strijd gaat voort. De onvermijdelijkheid daar van, de noodzaak daartoe, heeft Theun de Vries gepeild, verstaan en verbeeld in een boek dat met recht de titel draagt: „ziet, een mens!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 17