Een halve eeuw in dienst van de lach „TRUE CRIME" en andere „Masterpieces of Murder" ENGELSE LITTERATUUR 7^ „Ik krijg de pest in als ze zeggen: ik dacht dat hij zo'n komiek was'' Recente Engelse en Amerikaanse uitgaven ZATERDAG 15 FEBRUARI 1964 Erbij PAGINA DRIE Bert Japin 4 X jf JOHAN KAART Als filmacteur in „De familie van mijn vrouw". WE HADDEN AFGESPROKEN in „Americain" op het Leidseplein, maar onderweg ontmoetten we hem al. De talloze malen, dat wij hem op het toneel of op het scherm hebben gezien, maakte vergissing onmogelijk. De kleine kaarsrechte man, die daar in een onopvallende blauwe regenjas de Nassaukade overstak, was Johan Kaart. „Laten we dan maar naar de foyer van de Nieuwe de la Mar gaan. Daar kunnen we rustiger praten", stelt hij voor. Kaart wordt binnenkort 67 jaar. Hij denkt nog niet aan ophouden met spelen. „Ik wil het liefst midden in een blijspel op het to neel sterven. Niet in een ziekenhuis of zoiets, dat vind ik zo akelig". Wanneer hij op dezelfde voet doorgaat als nu zal zijn wens wellicht nog eens in vervulling gaan. Hij kent geen rust. „How to succeed in Business without really TryingJohan Kaart leeft er als het ware naartoe. Hij heeft zijn hart aan de musical verpand. Hij koestert de herinnering aan „My fair Lady". „Drie jaar hebben we er mee gedraaid. Voor mij had. het nog een jaar langer mogen duren. Met zo'n groot gezelschap, met die grootse decors, die montage, het orkest, heerlijk gewoon. Nu sta ik weer met een groepje van zes mensen op het toneel. Ik voel mij gewoon in af zondering". DE TELEVISIE begon voor hem een jaar of zeven geleden met „Het Ko nijn en Ik". „Ik had dat al een paar honderd keer op het toneel gespeeld. Het trok steeds veel publiek. Ik dacht, dat het na de televisie-uitzending nog wel beter zou gaan. Maar ik had me goed vergist. De belangstelling zakte als een pudding in elkaar. De televisie kan wreed zijn. Als ze je een keer op het scherm niet goed zien, dan zeg gen ze „Hij schijnt het niet meer te kunnen." Gelukkig heb ik een paar goe de beurten gemaakt, dus heb ik er geen last van. Ik prefereer voor de televisie De musicalacteur Doolittle uitgeroepen tot erevuilnisman van Antwerpen. Als televisie-acteur in de nog lopende serie „Herrie om Harry". trouwens serieuzere rollen. Ik kan mij daar meer permitteren. En dan zeggen ze: „Ik wist niet, dat hij dat ook kon." Ik schijn op het scherm altijd inspec teur van politie te moeten zijn. Ze had den ook het plan met mij een Maigret- serie te brengen, maar ze kunnen de rechten niet los krijgen. Heel jammer ik had het graag gedaan, temeer om dat ik zo'n grote bewondering heb voor die fenomenale Jean Gabin. „IK MAG NIET KLAGEN", mijmert Johan Kaart, als hij zijn carrière nog eens overziet. „Het is met mij snel ge gaan. Ik mag wel zeggen, dat ik er gauw gekomen ben. En het was vroeger heel anders dan nu. Nu is het vak het aan- lokkelijkste dat er bestaat. Vroeger zei den je ouders, als je het plan had om aan het toneel te gaan: „nog liever breek ik je benen", nu zeggen ze „zorg, dat je erbij komt". We moesten ervoor vechten. We moesten iets laten zien en nu? Tegenwoordig vindt een jonge tje of een meisje een gek geluid uit of iets anders, er komt een grote foto in de krant met een bijschrift van „dat is het". Maar na enkele maanden hoor je niets meer van dat kind. Wij moesten meer werken. Er zijn nu di verse toneelscholen (als u mijn privé- mening wilt hebben: ik vind het frö- belschooltjes voor toneel. Ze prutsen maar wat. Het is echt anders als je in een zaal staat met niemand naast je, die iets te zeggen heeft"). Maar goed, ieder jaar komen er afgestu deerden. De gesubsidieerde toneelge zelschappen moeten ze opnemen. Het toneel betaalt goed. Zo'n vijfhonderd gulden in de maand is niets. Dat vindt is elders niet zo eenvoudig. Het is een pracht beroep geworden". „VROEGER BIJ HET Nederlands to neel kon je er pas komen als iemand doodging of om andere redenen afviel. Daarvoor moest je er extra voor knok ken om op te vallen. In het buiten land is het nog zo. In Frankrijk lopen duizenden acteurs langs de weg. Ze zit ten op terrasjes in de hoop, dat er iemand langs komt, die ze kan gebrui ken. Maar daardoor krijg je geselec teerde voorstellingen met een grote graad van perfectie door de uitsteken de rolbezetting. En als ze niet opval len, moeten ze afvallen. Hier moet iedereen wat doen. Iedereen moet een rolletje hebben, al past het dan ook niet helemaal. Daardoor krijgt je nooit die volmaaktheid". Een hard oordeel. Maar Johan Kaart spreekt het uit zon der verbittering. Hij analiseert slechts de ervaringen, die hij heeft opgedaan tijdens de bijna vijftig jaar, dat hij in dienst heeft gestaan van de lach. Hij heeft het vak geleerd in de harde praktijk. En diezelfde praktijk heeft hem in de richting van het blijspel ge schoven. Hij is een komiek. „ALS DE MENSEN naar Kaart ko men willen ze lachen. Maar dat wil nog niet zeggen, dat wij ook de komiek in een gezelschap uithangen. Neen hoor, ik ben tegendeel een vrij gesloten mens. Ik kan een uur rustig zitten zonder een woord te zeggen. En ik krijg dan de pest in als ze zeggen: „Ik dacht, dat hij zo'n komiek was". Je doet toch op het toneel ook niet grappig. Het grap- pig-zijn moet aan je vast zitten. Als ze grappig-doen kan ik ze wel van het to neel aftrappen. Je speelt je rol volgens het gegeven karakter. Het grappige moet van je afstralen. Ik zou niet kun nen zeggen, waarin het precies ?it. Maar als je vroeger Cor Ruys zag op komen, deed hij niets bijzonders en toch had je al de neiging om te lachen. Kijk, dat is het wat ik met vis cómica bedoel. Chaplin had ook niets, maar toch moest je lachen. Ik ben echt geen zuur mens, maar een komiek in het ge wone leven.Neen hoor!" ONZE TIJD IS OM. „Het spijt mij, ik moet naar de accountant om nog wat fiscale zaken te regelen", veront schuldigt hij zich. We wandelen een eindje met hem op. Door zijn geboor testad Amsterdam. „Ik ben er geboren en getogen. Maar de planten, struiken en bomen in mijn buitenhuis in het Brabantse plaatsje Helvert zijn mij echt nog dierbaarder dan de straten, grachten en auto's hier. Ik kan daar echt vakantie houden. Maar alleen over dag. Ik ben geen man voor een maand niets doen om in Spanje of Frankrijk op een terrasje te gaan zitten. Ik weet niet waarom, maar ik kan l^et niet", zegt hij voor hij afscheid neemt. „Ik doe dat maar hier, dan kan ik net lijn tien nemen TMwwmMammwMM0mrawMwwmwwmwrwmwwMmmwrwMwwwww0MM*M0awMMWMM0MwwMmMMMMWwwMwmrw00MM*wwwwwMWMwmaMMrMMMwmMrwwwMMrwM*MrmMMMMMW**M*0M0wm*MMMWwrwmwwMMwrrrwrMWMMMmwMwwwwMMWMWMM0WWWMWMMwrwwwwwwwmwrw»rwrMwm „TRUE-CRIME"-SPECIALIST Ed mund Pearson, in het eerste kwart van deze eeuw in Amerika een be roemdheid op dit gebied, was werke lijk bezeten van de misdaad, die hij voor een deel critisch-essayistisch, voor een deel anekdotisch onder de loep placht te nemen. Voor de uit geverij Little, Brown Cie heeft Ge rald Gross een keuze uit zijn werk samengesteld onder de titel Master pieces of Murder (Boston-Toronto '63), een niet oninteressante collec tie, die eohter duidelijk aangeeft dat de Amerikaanse smaak in deze wel wat anders ontwikkeld is dan de Europese, en inzonderheid de Neder landse. In hoofdzaak interesseert Pearson zich voor die „Masterpieces of Murder" die deze naam verdienen doordat de verdachte, eenmaal in de rechtszaal aangeland, met behulp van zijn verdediger of door eigen slim heid, zich aan een veroordeling weet te onttrekken. De gevallen waarin deze tendens niet aan de orde is, die zelfs niet eens aan de rechtszaal toe komen, zijn over het algemeen al bij zonder magertjes verteld, lopen vrij wel af voor ze nog goed en wel be gonnen zijn. Een stof als deze eist van de schrijver dat hij óf strikt vol gens de processtukken en andere ge gevens te werk gaat, zonder specula tieve of romantiserende zijpaadjes te bewandelen, óf door een danige ro mantisering „fact" drastisch aan fictie offert, en dusdoende een spannende intrige verkrijgt. Het grote aantal ge vallen dat Pearson hier op bijna steeds weer dezelfde wijze behandelt, bevat op zichzelf niet oninteressante aspec ten, maar het telkens herhaalde pro cédé werkt op den duur slaapverwek kend; beter had Pearson er aan ge daan, elk der behandelde zaken wat meer reliëf te geven, waarna Gross met het opnemen van minder gevallen had kunnen volstaan zonder zijn bloemlezing daardoor in kwantiteit te zien verminderen. EEN BOEK DAT ALLES heeft wat een goede misdaadroman moet hebben, is het zojuist verschenen The Devil within us van Donald Basinger (Dob- son Books Ltd. London). Het bezit een kleurrige en sfeerrijke echter niet te „hardgekookte" descriptie van het onderwereldmilieu, goed getekende en zich logisch ontwikkelende karakters, een smeuiïge stijl en een uitstekende, snelle intrige. Bij John Long, eveneens te Londen, verscheen dezer dagen de nieuwste Hugh McCutcheon: The dead ly one. Veel moderne misdaad- en speurdersromans lijden aan het euvel dat ze zo traag op gang komen; pas na een honderd bladzijden beginnen te boeien. Van Hugh McCutcheons boeken zou men het omgekeerde kunnen bewe ren: ze „pakken" meteen bij de eerste bladzijden, blijven een tijdlang bijzon- der boeiend, maar beginnen zo rond de honderdste bladzijden geleidelijk aan vaart te verliezen. Een boek als Mc Cutcheons vorig jaar verschenen Yet she must die bloedt daaraan als het ware langzaam dood. In Yet she must die valt dat in hoofdzaak toe te schrij ven aan het feit, dat de auteur met een bijzonder aantrekkelijk gegeven niet heeft gedaan wat hij ermee had kun nen doen. De lezer maakt op de eerste bladzijden kennis met een man, John Meredith, die zich van zijn vrouw wil ontdoen en daartoe een Tangers „mis daadsyndicaat" in de arm neemt; een syndicaat dat van geen contractbreuk wil weten als de man later spijt krijgt en terug wil. Inplaats van nu (zoals de titel zelfs min of meer belooft!) met dit motief te gaan spelen en de wan hopige pogingen te laten zien die Me redith zou kunnen doen om het syndi caat alsnog in de wielen te rijden, laat de schrijver hem door een volkomen toevallige bijkomstigheid in een zieken huis belanden, waarin hij vrijwel de ge hele rest van het boek doorbrengt, de actie aan anderen overlatend, en er al leen aan het slot even uit verrijzend om door een heldendaad die hem het leven kost, nog iets van zijn verraad aan de vrouw goed te maken. Een ta melijk goedkoop effect, dat, mét sterk zwart-wit getekende karakters en enke le nogal fantastische elementen, Yet she must die tot een typische sensatie thriller stempelt, aanzienlijk zwakker dan McCutcheons eerder verschenen Comes the blind fury: een zeer ge slaagd produkt uit de „hardgekookte" school. INTUSSEN IS McCutcheon toch een auteur om in het oog te houden, een auteur met vele pijlen op zijn boog: na de tough-stijl in Comes the blind fury en het zuivere sensatie-effect in Yet she must die, toont hij zich in zijn jongste werk, The deadly one, een schrijver die ook het typische „Engelse schoolverhaal" aan kan. The deadly one bezit een boeiend gegeven, uitge werkt tot een boeiend verhaal. Het is buitengewoon goed geschreven, met krachtig getekende typen en een intri gerende sfeer. Het speelt namelijk op het Schotse platteland, onder een 'bevol king die nog veel reminiscenties aan middeleeuwse heksenprocessen mee draagt, zelf van het heksengeloof nog niet geheel is genezen, en door de mis dadige partij wordt opgezet tegen de recht zoekende dochter van 'n onschul dig veroordeelde, die inderdaad al de narigheid gaat ondervinden waaraan*'n van hekserij beschuldigde in een primi tieve gemeenschap bloot staat. De schrijver weet deze sfeer bijzonder goed uit te buiten en de wijze waarop hij er, vanaf 't prilste begin van z'n boek, op een pakkende manier mee werkt, draagt in niet geringe mate bij tot de span ning van het geheel. De inzinking rond de honderdste bladzij, zo kenmerkend voor veel van McCutcheons werk, wordt hier door die sfeer geheel geneutrali seerd en waar de vaart in de midden moot even wordt ingehouden, zorgt dia sfeer voor volledige compensatie. Als directeur van zijn eigen gezelschap dat 1600 maal „Potasch en Perlemoer" speelde. OM DE TIEN DAGEN neemt hij nu een aflevering van de televisiestrip „Herrie om Harrie" op. „De eerste was niet zo gelukkig. Teveel gerekt. Maar de volgende wordt beter", zegt hij. De repetities voor deze opnamen vergen een groot deel van zijn tijd. Toch staat hij nog iedere avond de planken in het blijspel „Kom doe eens wat". Hij ziet t zelf echter alleen als een kort intermezzo. Tegen het einde van het jaar is hij weer van de partij in de nieuwe musical, welke het duo Hofman-Meerburg gaat uitbrengen: TELEVISIE EN MUSICAL. Niemand kan Johan Kaart verwijten, dat hij na bijna een halve eeuw ervaring „als ik het mag beleven in 1965 vijftig jaar" aan de eigentijdse vormen van het vak is voorbijgegaan. „Alleen radio doe ik niet meer. Dat betaalt niet genoeg. Als je op mijn leeftijd gekomen bent kijk je niet alleen meer naar het ar tistieke facet, je denkt ook aan de dui ten. De deur van de foyer vliegt open; Wim Sonneveld waait binnen. Even een kort babbeltje tussen de twee mannen, die langdurig als prof. Higgins en Doo little avond aan avond naast elkaar triomfen hebben gevierd. „Man het gaat zo heerlijk. Ik blijf die show zeker drie jaar doen. Zo fijn. Ik ga nu repeteren. Een uurtje. En dan weer wandelen in het bos. Gewoon met mijn jas los. En zo af en toe een kwartiertje hardlopen. Ze denken dan wel, dat ik gek ben. Ben ik ook. Maar het is heerlijk, zeg," ratelt Wim Sonneveld. Even wervelend als hij kwam is hij verdwenen. EVEN STOKT HET GESPREK, maar de gemoedelijke prater Johan Kaart komt weer gemakkelijk op gang. Hij be hoeft niet naar antwoorden te zoeken. Geen wonder. Een halve eeuw herinne ringen staan hem ter beschikking. Het begon in december 1915: „Hier in de Stadsschouwburg, bij het Neder lands Toneel. Mijn ouders waren ook aan het toneel. Ze kenden de armoe de, die aan dat vak verbonden was en ze wilden dus niet, dat ik ook ging. Maar ik moest en ik zou; voor drie tientjes per maand. Een rok, een smo king, lakschoenen en wat niet al meer, dat moest je zelf maar betalen. Maar ja, we deden het toch en het is ge gaan." De namen rollen uit zijn mond als druppels uit een lekke kraan. Bij Her man Heijermans, bij Jan Musch, bij Louis de Bree, bij Verkade, bij Louis Davids, bij Buziau, bij Heintje Davids. Toneel met grote en kleine K, cabaret en variété. Tot 1937. Toen richtte hij een eigen gezelschap op, dat twintig jaar heeft stand gehouden. Onder meer met het onvergetelijke „Potasch en Perlemoer", dat hij met Johan Bos kamp maar liefst 1600 maal op de planken heeft gezet. Johan Kaart heeft ook rollen in dertien films op zijn naam staan. „De Jantjes" was de eerste; daarna onder meer „Malle gevallen", „De Familie van mijn Vrouw", „Cirske de Rat", „Kleren maken de man" en als laatste „Rififi in Amsterdam". Ik kan ze mij niet allemaal meer herinne ren, maar het waren er dertien in to taal."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 15