Heeft Mao-Tse-Toeng gelijk (III) De landbouw is de voorwaarde, de industrie de motor der vooruitgang ZATERDAG 15 FEBRUARI 1964 Erbij PAGINA VIJF door Raymond Scheyen, Belgisch oud-minister En nu? Weinig verschil Commune Gunstige balans „Grote sprong" DE OPPERVLAKTE van China is zeventien maal die van Frankrijk, maar de Chinezen bebouwen slechts ongeveer zesmaal de oppervlakte van Frankrijk om zevenhonderd miljoen inwoners te voeden! De Chinese boeren, die 85 percent van de bevolking uitmaken, leiden derhalve, dicht opeengepakt, een armoedig leven. De schaarste aan bouwland is voor de Chinese regering een fundamenteel probleem, omdat de sterk groeiende bevolking hierdoor onvoldoende gevoed kan worden. Temeer, omdat China ook nog een aantal grondstoffen voor de industrie uit de bodem moet halen en voldoende landbouwprodukten moet exporteren om bepaalde investeringen en goederen te betalen, die in het buitenland zijn gekocht. De natuur legt er zich bovendien nog op toe dit probleem moeilijker te maken. Droogte en over stromingen veroorzaken herhaaldelijk landbouwcatastrofen. De Chinese boeren leveren dan ook een dubbele inspanning. Enerzijds proberen zij voortdurend nieuwe grond te ontginnen en anderzijds voeren zij op vuchtbare gronden allerlei veredelingswerken uit om aldus twee, ja zelfs drie oogsten per jaar te krijgen! CHINA RUST OP TWEE PIJLERS De communistische regering van China heeft ervaren dat men met revolutionaire geestdrift alleen de agrarische produktie niet kan op voeren. Zij is daarom tegemoet ge komen aan de bezitsdrang van de boeren. Die mogen op eigen stukjes grond weer wat verbouwen en het is toegestaan dat op de vrije markt te verkopen. Ook kunnen de boeren op andere manieren weer wat bezit verwerven. handelen is niet alleen getuigen van on beradenheid maar tevens het peil van het communisme verlagen in de geest van de mensen, een verkeerd algemeen beeld geven van het communisme en het alledaags maken. Dit za! een omgekeerd effect hebben op de ontwikkeling van de socialistische opbouw!" MEN MAG echter het belang niet onderschatten van de resultaten die door de „grote sprong voorwaarts" zijn verkregen. Door de geschikte middelen te scheppen voor de ontwikkeling van de landbouw en in ruime mate gedecen traliseerde nieuwe industrieën op te richten heeft de regering van Peking grondslagen gelegd voor een aanzien lijke economische ontwikkeling. Als in de komende jaren, na de jaren van on geëvenaarde natuurrampen die de Chi nezen in 1959, 1960 en 1961 hebben be leefd, China opnieuw even snel zou vooruitgaan als tussen 1952 en 1958 dan zal de Chinese vorm van communisme weldra een onweerstaanbare aantrek kingskracht uitoefenen op alle Azia tische landen. Met opzet schrijf ik in 1958 en niet 1963. Waarom? Omdat de Chinese over heid sedert 1958, het jaar van de grote sprong voorwaarts, heeft geweigerd de statistische gegevens te publiceren, die het mogelijk maken zich een beeld te vormen van de economische ontwikke ling van China. De laatste gegevens, die gepubliceerd werden waren in feite zo fantastisch, zo overdreven optimistisch, dat de regering genoodzaakt was te er kennen, dat zij de werkelijkheid geweld had aangedaan. Hoe zou ik dan de jong ste ontwikkeling van China kunnen meten? Ik heb weliswaar veel fabrieken ik ben zelfsin een steenkolenmijn afge daald bezocht die mij zeer modern leken en die uitgerust waren met ogen schijnlijk in China gebouwde machines. Ik kan echter onmogelijk zeggen hoe belangrijk die Chinese produktie is. Ik ben evenmin in staat uit te maken of de werkplaatsen die ik gezien heb al dan niet een buitengewone activiteit ontplooiden. Wat ik gezien heb laat mij niet toe de Chinese economische werke lijkheid te construeren. Bij gemis aan ieder cijfer of statistiek vermag ik niet wat Cuvier kon, die zich de dinosaurus voorstelde met één wervelkolom. Maar alle westelijke waarnemers, die ik ge raadpleegd heb in China of in de om ringende landen waren zeer onder de indruk van China's huidig economisch herstel MIJN EIGEN INDRUK? ThansTijkt China mij niet veel te verschillen met wat het in 1957 was. Mijn mening wijkt in dit opzicht af van het oordeel van die westelijke waarnemers zonder dat dit meningsverschil mij verontrust. Het is normaal, dat mensen, die de dolle ver spillingen van de „grote sprong" voor waarts en de rampjaren na 1958 hebben beleefd, meer oog hebben voor de jong ste verbeteringen van de toestand dan ik, die slechts de beloften van 1957 af weeg. Bovendien ben ik van mening dat China's ontwikkeling zeer traag zal ver lopen. De grootste optimisten onder de onbevooroordeelde waarnemers, die ik in China heb ontmoet, verklaren dat China tenminste twintig jaar nodig heeft om de hoogst geïndustrialiseerde landen in te halen. De pessimisten ge wagen van veertig tot vijftig jaar. Ik geloof, dat die pessimisten gelijk heb ben en misschien zelfs nog te optimis tisch zijn. China lag zo ver achter op het ogenblik van de revolutie, er valt werkelijk nog zoveel te doen, dat het mij zou verbazen als het in een niet al te verre toekomst zijn achterstand op de geïndustrialiseerde landen als de Ver enigde Staten of de Euromarktlanden zou kunnen inlopen. Het is mijn over tuiging, dat de economische ontwikke ling van China traag, zeer traag zal ver lopen. DIE INSPANNING duurt at eeuwen en verklaart de talrijke boerenopstanden die zijn uitgebroken, telkens als de grootgrondbezitters het werk van de boeren te zeer bemoei- lijkten. In dit opzicht is de commu nistische revolutie typisch Chinees ge weest: in strijd met de schema's van het Europese marxisme is zij op het platteland ontstaan en heeft zij van daar uit de steden veroverd. Daarom kunnen de Russen volhouden, dat het Chinese communisme, dat zijn oor sprong bij de boeren heeft gevonden, naar zijn wezen kleinburgerlijk is. DE CHINESE communistische revo lutie verschilt in oorsprong zeer weinig van de vele boerenopstanden die haar voorafgingen. Na de overwinning kwam Mao-Tse-Toeng zijn belofte na: hij ont eigende het grootgrondbezit en ver deelde de grond. De landhervorming van 18 juni 1950 werd met geestdrift begroet. Haar resultaten waren echter bespottelijk. In Noord-Mantsjoerije bijvoorbeeld ver kreeg geen enkele boer meer dan enkele ares in eigendom. Die verdeling van de Chinese gronden was des te rampzali ger, omdat de boeren zelf niet over de middelen beschikten zich zaden en ge reedschap aan te schaffen. De commu nistische partij, die de ontwikkeling nauwlettend gadesloeg, besloot „her groeperingen" te bevorderen. Duizen den propagandisten gingen de boer op om de bevolking te winnen voor de op richting van coöperaties, waarin zij haar grond, werktuigen en dieren inbracht. In plaats van eigenaars werden de boeren dus aandeelhouders. DIE EERSTE coöperaties, met een ledental van 200 a 300 gezinnen, die thans een „minderwaardig" type wor den genoemd, werden weldra omge vormd in 750.000 coöperaties van het „superieure" type, op basis van de ar- beidsploeg, die gewoonlijk een twintig tal gezinnen groepeert, wat gemiddeld een veertigtal personen betekent. Halfweg 1958 maakte China bekend, dat de boeren, daartoe „bewogen door hun grotere socialistische bewustheid", besloten hadden de coöperaties van het superieure type te groeperen in 26.500 volkscommunes, met de bedoeling ener zijds binnen het raam van uitgebreide produktie-eenheden de belangrijkste ac tiviteiten samen te brengen: landbouw, veeteelt, bosbouw, visvangst en in dustrie, en anderzijds tegelijkertijd boeren, arbeiders, studenten en soldaten in dienst te stellen van de economische vooruitgang. In de ogen van de partij theoretici zou het systeem van de volkscommunes spoedig de laatste resten van het par ticuliere eigendom doen verdwijnen en tevens de waarborg bieden, dat binnen de volkscommune de gehele bevolking zou worden gemobiliseerd. Zo gebeurde het, dat boeren somtijds de arbeiders kwamen vervangen in de fabrieken van de commune, dat anderzijds arbeiders de boeren aflosten op het veld en dat de studenten het land bewerkten, ter wijl zij avondcursussen hielden voor de boeren en dat tenslotte alle leden van de commune, die de militaire leeftijd hadden bereikt, samen de militie vorm den. Was het systeem van de volkscommu nes niet alleen gericht op de afbraak van de laatste resten van het privébezit, maar ook de vernietiging van 't gezin als basiscel van de menselijke samen leving? Alle Chinese leiders aan wie ik die vraag heb gesteld, hebben uitdruk kelijk ontkend, dat het hun bedoeling was geweest het gezin te vernietigen en zich beklaagd over de leugens en de laster, die in dit verband in het Westen zijn verspreid. Ook de westelijke waar nemers, die ik in Peking heb gezien, hebben met klem bevestigd, dat de echtgenoten in geen enkele volkscom mune systematisch zijn gescheiden. Richard Hughes daarentegen, die over de volkscommunes een uitstekend ge documenteerd en objectief werk heeft gepubliceerd, schrijft: „De vernietiging van het Chinese gezin als grondslag van de samen leving is, zoals iedereen het heeft bemerkt, één der voornaamste doel einden van de oprichting der com munes". Ik kan mij moeilijk over deze kwestie uitspreken. Ik heb de indruk, dat de communistische par tij er wel aan gedacht heeft het gezin te vernietigen, maar overeen komstig haar zigzagtactiek haar opzet heeft laten varen toen dit te veel verzet uitlokte. Hoe dan ook, de gezinnen moesten wel geschokt worden, alleen al door de op richting van de communes, want door de mobilisatie van de gehele natie in dienst van het land, wilde de regering bijkomende arbeidskrachten krijgen door de „bijdrage" van honderd miljoen vrouwen, die in het vervolg vrijgesteld waren van huishoudelijk werk, omdat één vrouw voor vier gezinnen zorgde. 5 In dit derde artikel dat Raymond i J Sclieyven, oud-minister van Econo- J J misehe Zaken van België, aan com- 5 J munistisch China wijdt, geeft hij J 5 een zeer objectief en onbevooroor- J deeld beeld, van de agrarische en 5 industriële ontwikkeling die er 5 5 heeft plaats gevonden in de jaren 5 dat Mao-Tse-Toeng in Peking het 5 S bewind overnam, i Het beeld dat hij schetst is het S overdenken meer dan waard, juist 5 omdat hij positieve en negatieve kanten van het communistische be- Sj leid op deze punten tegen elkaar 5! afweegt en eerlijk toegeeft be- «j J paalde aspecten van wat hij waai - J nam niet te kunnen beoordelen, J omdat statistische gegevens ont- i 5 breken. Met deze opzet richtte men in de volks communes kinderbewaarplaatsen in, kindertuinen, wasserijen, kantines en slaapzalen, die het uiteenvallen van het gezin moesten meebrengen, al was het maar, omdat men alle opvoedingstaken toevertrouwde aan de gemeenschap. REEDS IN HET NAJAAR van 1958 moest men in Peking erkennen, dat de volkscommunes maar tweederde van het resultaat hadden bereikt ,dat men er zich van voorgesteld had. Het centrale comité van de Chinese communistische partij gaf dit toe op 1 december 1958: „Elke poging om de faze van het com munisme in te leiden, voordat de om standigheden rijp zijn, vergt teveel van onze krachten en is zonder enige twijfel een utopische opvatting zonder de min ste kans op welslagen". De Chinese regering heeft het systeem van de communes echter niet prijsge geven. Zij heeft er zich toe beperkt toe te geven aan de menselijke zwakheid. Zo heeft de communistische partij nu erkend, dat de leden van het gezin het recht hebben samen te leven en. te koken, dat de werkdag niet meer dan acht uur mag bedragen, dat slechts twee uren aan studie moet worden be steed en dat maaltijden en ontspanning dagelijks vier uur vergen. De arbeids- eenheid is voortaan de brigade, die over het algemeen zestien gezinnen, dit is 25 arbeiders telt. Het recht op particulier bezit is her steld voor persoonlijke goederen en voorwerpen. Dit geldt ook voor bomen, gereedschap, pluimvee, huisdieren en. bankrekeningen. De gezinnen mogen ook weer zelf een lapje grond bebouwen, dat bij de oprichting van de coöperaties van het superieure type aan de collec- tivering was ontsnapt. Ook de vruchten, die op die grond worden gewonnen, vallen buiten de officiële markt en kunnen „parallel" worden verhandeld. ZOALS VELE WAARNEMERS, geloof ik, dat de balans van het experiment met de volkscommunes alles beschouwd, uiteindelijk toch gunstig is. In de af gelopen vijftien jaar heeft China en daar zijn alle meteorologen het over eens uitzonderlijke beproevingen ge kend. Er heeft sinds mensenheugenis nooit zo'n droogte geheerst; de vrucht baarste gebieden zijn meer dan eens door overstromingen geteisterd; vijf maal hebben bijzonder krachtige wervel stormen verwoestingen aangericht, het land is kaalgevreten door onverzadig bare sprinkhanen. En toch erkent ieder een, dat dit zo zwaar getroffen China niet de massale hongersnoden heeft ge kend, die onder het oude regime onge twijfeld miljoenen slachtoffers zouden hebben gemaakt. De Chinese boer en de Chinese arbeider hebben nimmer opgezien tegen hard werken. Het valt niet te ontkennen dat deze ijver en de plan matige visie van de regering in Peking de agrarische situatie in het land beter hebben gemaakt dan zij ooit is geweest. Het staat wel vast dat de boeren over het regime in Peking beslist niet ontevreden zijn. De bestendige mobilisatie van de ar beidskracht, die door het systeem van de volkscommunes mogelijk werd, heeft China in staat gesteld de natuurrampen doeltreffender dan ooit tevoren, te be strijden. Voor de eerste maal in de ge schiedenis is het de Chinese boeren ge lukt voldoende mankracht op de been te brengen om, zoals het luidt in de marxistische terminologie, de natuur te beheersen. De regering van Peking, die in zekere zin haar reputatie en haar aanzien in die zaak op het spel heeft gezet, zal niet een systeem laten varen, dat het dan toch meteen mogelijk maakt zonder veel moeite de gehele plattelandsbevolking onder toezicht te houden. Ik ben niette min van oordeel, dat het systeem nog aanzienlijk soepeler gemaakt zal moeten worden. De communes zullen worden aangepast aan de boeren, die zich op hun beurt aan de communes zullen aan passen. EéN DING staat volgens mij vast: de moeilijkheden met de communes zullen het regime niet aan het wankelen bren gen. Het lijkt mij veelbetekenend, dat geen enkele Chinese vluchteling, hoe zeer hij ook bedwelmd was door het welslagen van zijn vlucht en door het plotselinge gewicht, dat hij in de ogen van de westelijke journalisten had ge kregen, ooit heeft verklaard, dat de Chinese boeren bereid waren tegen het regime in opstand te komen. Hoewel de bezorgdheid van de Chi nese regering vooral naar de ontwikke ling van de landbouw uitgaat, verwaar loost zij toch de industrialisatie niet. Alle officiële verklaringen noemen de landbouw de voorwaarde en de indu strie de motor van de vooruitgang. De regering heeft de bevolking namelijk kunnen overtuigen, dat de zware in dustrie voorrang moet hebben. Maar zij heeft voor dit standpunt slechts begrip kunnen wekken, omdat zij tegelijkertijd de massa betere levensvoorwaarden heeft kunnen bieden dan China sedert mensenheugenis gekend heeft. De westelijke aanwezigheid in de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw heeft niet tot gevolg gehad, dat, met de woorden van W. W. Rostov, de voorwaarden werden geschapen voor de start van de indu strialisatie. Er werden slechts enkele fabrieken gebouwd aan de rand van een aantal kuststeden. Alleen Mantsjoe- rije werd door de Japanners ten dele ge ïndustrialiseerd, tijdens het bewind van hun marionettenkeizer Poe-Ji. Welke zijn nu de fazen van China's ontwikke ling? AANVANKELIJK van 1949 tot 1952 ging het regime behoedzaam te werk: in het programma werd het woord „res tauratie" geschreven en konden in feite grote sectoren van „kapitalisme" blijven bestaan. In die jaren spande het regime zich in om de door de oorlog aange richte schade te herstellen en de in flatie te keren. Fabrieken, die niet al teveel geleden hadden, werden weer op gang gebracht en handel en financiën kwamen onder toezicht te staan. De Koreaanse oorlog betekende een eerste keerpunt: de meeste industrieën werden genationaliseerd. Er weid wel dra een economisch ontwikkelingsplan uitgevaardigd. Einde 1952 maakte de regering bekend, dat de faze van „res tauratie" voltooid was en begin 1953 kondigde zij het eerste vijfjarenplan (1953-1957) aan, dat de „algemene lijn" vastlegde, die de staat zou volgen in de overgangsperiode die China naar het so cialisme zou leiden. In 1957 slaakte de regering van Pe king een juichkreet: de in het eerste vijfjarenplan gestelde doelen waren overal overschreden. China had meer dan twintig miljard dollar geïnvesteerd in de industrie en 8.400 nieuwe indu strieën opgericht. Het nationaal in komen was bijna verdubbeld en van 26 tot 41,5 miljard dollar gestegen. Het Chinese nationaal produkt was ieder jaar met meer dan 7 a 8 percent toe genomen, wat twee keer zoveel was als de toen veronderstelde groeicoëfficiënt in India (4 percent) en bijna gelijk aan de groeicoëfficiënt, die Japan tussen 1950 en 1956 had gekend. Volgens de Chinese statistieken van 1957 was de produktie van staal en elektriciteit ver drievoudigd, van steenkolen en cement verdubbeld. De auteurs van het tweede vijfjaren plan baseerden zich op die resultaten om tamelijk realistische doeleinden te stellen. Tussen 1958 en 1962 moest de in dustriële produktie verdubbelen en de opbrengst van de landbouw met 35 per cent toenemen. EENSKLAPS werden echter die be trekkelijke redelijke vooruitzichten overboord gegooid en de regering van Peking besliste, dat het land „een grote sprong voorwaarts" zou maken. Het plan werd herzien en stelde nu in haast alle sectoren een groeicoëfficiënt van tennaaste bij honderd percent voor; 1958 dan was het jaar van de „grote sprong voorwaarts". Men besloot een massaal en systema tisch beroep te doen op menselijke in vesteringen en stelde zich ten doel: in vijftien jaar Groot-Brittannië inhalen! Een vlaag van verdwazing voer door heel China, dat dronken van zijn eer ste successen was. Men besloot een aan tal etappes op de weg naar het commu nisme over te slaan. In hun geestdrift vergaten de Chinezen de kracht van het plan en leverden zij een even buiten sporige als wanordelijke krachtsinspan ning. Het is onmogelijk een indruk te geven van de rijkdom, die aldus in enkele maanden werd verknoeid. Zo heb ik op mijn reis gebouwen gezien die zonder enig overleg waren opgetrokken en waarvan niemand wist, waartoe zij zou den dienen. Ik heb wegen gezien die plotseling ophouden in een veld, dorps hoogovens die slechts éénmaal hebben gebrand, onvoltooide overheidsgebou wen, die door plantengroei worden overwoekerd. De vervoering waarmee de Chinezen „vooruit sprongen", veroorzaakte een dusdanige wanorde, dat men vanaf 1959 een toontje lager moest gaan zingen. China werd genoopt het communistische grondbeginsel van de absolute voorrang van de zware industrie te begraven. In 1960 werd een nieuwe politiek ingeluid: het „lopen op twee benen", die dezelfde voorrang verkondigde voor het staal, als voor de graanbouw. Maar in 1961 moest men zelfs die gelijkheid laten varen en verkondigde de regering: „De gehele natie moet al haar inspanningen richten op de versteviging van het landbouw- front". Moskou riep zijn technici terug en teleurstelling zoniet erger overviel de Chinese boer. Op het 21ste partij congres van de Sovjet-partij heeft Kroesjtsjev Mao in onmiskenbare ter men berispt en tegerechtgewezen: „Zo

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 17