televisie en kunstspreiding y, 9 v WOENSDAG 25 MAART 1964 André Maurois: MJ -53 THUIS „De Grigorjews hebben om een of an der boek laten vragen, maar ik heb gezegd, dat ik niet thuis was. De post bode heeft twee brieven en de krant ge bracht. Verder zou ik u willen verzoe ken. Jewgenij Petrowitsj, eens wat aan dacht aan Serjosja te besteden. Van daag en eergisteren heb ik ontdekt, dat hij rookte. Toen ik op zijn geweten pro beerde te werken, hield hij, zoals al tijd, zijn oren dicht en begon hard te zingen om maar niet te horen wat ik zei." Jewgenij Petrowitsj Bykowskij, pro cureur-generaal bij het gerechtshof, die zo pas van een zitting was thuisgeko men en juist in zijn studeerkamer zijn handschoenen uittrok, keek de gouver nante, die hem verslag uitbracht, aan en lachte. „Dus Serjosja rooktterwijl hij zijn schouders ophaalde. „Ik kan mij die kleine bengel met een sigaret in zijn mond levendig voorstellen! Hoe oud is hij nu eigenlijk?" „Zeven jaar, u schijnt daar niets ern stigs in te zien, maar op zijn leeftijd is roken een schadelijke en verkeerde gewoonte; en verkeerde gewoonte moet men in de kiem smoren." „Daar hebt u gelijk in. Maar waar haalt hij de tabak vandaan?" „Van uw schrijftafel." „Zo? Stuurt u hem dan alstublieft eens naar mij toe." Toen de gouvernante de kamer uit was, ging Bykowskij in 'n leunstoel voor de schrijftafel zitten, sloot zijn ogen en liet zijn gedachten de vrije loop. Om een of andere reden stelde hij zich Ser josja voor met een kolossale, ellenlan ge sigaret, in een wolk van tabaksrook gehuld, en de gedachte aan die karika tuur deed hem glimlachen; maar tege lijkertijd riep het ernstige, bezorgde ge zicht van de gouvernante herinneringen bij hem wakker aan lang vervlogen, half vergeten tijden, toen het roken in de school en in de kinderkamer ouders en opvoeders in 'n zonderlinge en moei lijk te begrijpen ontzetting bracht. Het was werkelijk ontzetting, die hen des tijds vervulde. De kinderen werden on- barmhatig afgeranseld, van het gymna sium gestuurd, hun leven werd ver knoeid, ofschoon geen der vaders of opvoeders zelf precies wist, waar eigen lijk het schadelijke en het misdadige van roken in bestond. Zelfs zeer ver standige mensen schroomden niet, een kwaad te bestrijden, waarvan de bete kenis hun volstrekt niet duidelijk was. Jewgenij Petrowitsj dacht aan de rec tor van zijn gymnasium, een uiterst be schaafde en goedhartige oude heer, die, als hij een gymnasiast met een siga ret betrapte, in zulk een ontzetting placht te geraken, dat hij doodsbleek werd, dadelijk 'n buitengewone leraars vergadering bijeenriep en de schul dige de toegang tot het gymnasium liet ontzeggen. Het zal wel een wet zijn die aan de menselijke gemeenschap ten grondslag ligt, dat men te heftiger en ruwer tegen een kwaal pleegt te strij den, naarmate men het moeilijker kan- begrijpen. De procureur-generaal riep zich twee, drie van zulke van school gestuurde leerlingen en hun latere levensgang in het geheugen terug en kon de gedach te niet van zich afzetten, dat door de straf dikwijls veel groter onheil werd gesticht dan door het vergrijp zelf. Het levende organisme heeft het vermogen om zich zeer snel aan iedere atmosfeer aan te passen, zich eraan te gewennen en zich geheel te voegen naar de veran derde omstandigheden. Indien dit niet het geval was, zou de mens ieder ogen blik voelen, welk een onredelijke ba sis zijn redelijke bezigheid dikwijls heeft, en hoe er nog minder weldoor dachte waarheid en betrouwbaarheid is te vinden, zelfs in het verantwoor delijke en in zijn gevolgen zo ont zaglijk belangrijke -werk van de op voeder, de jurist en letterkundige Dergelijke gedachten, luchtig en vaag, zoals die opkomen in een vermoeid brein, dat rust na de arbeid, gingen Jewgenij Petrowitsj door het hoofd; zulke gedachten, waarvan we niet we ten waar ze vandaan komen en waar om ze er zijn, blijven niet lang; het lijkt wel of ze alleen maar de opper vlakte van de hersenen beroeren, zon der dieper door te dringen. Voor men sen die gedwongen zijn uren en zelfs dagen lang hun hersenen ambtshalve in één bepaalde richting te laten werken, vormen dergelijke vrije en als het wa re huiselijke gedachten een soort van weelde en aangenaam tijdverdrijf. Het was tussen acht en negen uur 's avonds. Boven op de tweede verdie ping, liep iemand van het ene eind van de kamer naar het andere, en nog ho ger, op de derde verdieping, werden vierhandig toonladders gespeeld. Het op en neer lopen van een mens, die zo als zijn nerveuze stap verried, bekom merd over iets scheen te denken, of die kiespijn moest hebben, en de eentonige toonladders gaven aan de avondstilte iets slaperigs, dat voor trage gedach ten als geschapen was In de kinderkamer spraken de gou vernante en Serosja met elkaar. „Pap pa is er!" zong het ventje. „Pappa -is -er! Pa! pa! pa!" „Votre père vous appelle, allez vite!" riep de gouvernante, piepend als een verschrikte vogel. „Wil je wel eens ge hoorzamen!" „Wat moet ik eigenlijk tegen hem zeg gen?" dacht Jewgenij Petrowitsj. Maar voor hij nog tijd had gehad, het hierover met zichzelf eens te worden, stapte zijn soon Serjosja, een jongen van zeven jaar, de studeerkamer al binnen. Dit was een kind, wiens ge slacht men slechts uit zijn kleding kon opmaken; hij was tenger en zag er bleek en teer uit. Zijn lichaam had het slappe van een te sterk gebroeide kas plant, en alles aan hem scheen onge woon week en zacht te zijn: zijn bewe gingen, zijn krullend haar, zijn blik en ook zijn fluwelen buis. „Dag, pappa!" zei hij met een zach te stem, terwijl hij op zijn vaders knie klom en hem vlug in zijn hals kuste. „Heb je mij laten roepen?" „Wacht eens even, wacht eens even, Sergej Jewgenowitsj," antwoordde de procureur-generaal, terwijl hij hem af weerde. „Voortdat we elkaar een zoen geven, moeten we eens samen praten, en wel heel ernstig... Ik ben boos op .ie en houd niet meer van je. Nu weet je het, mijn jongen! Ik houd niet meer van je. en je bent mijn jongen niet meer.Ja, zo is het." Serjosja keek zijn vader onderzoekend aan, toen vestigde hij zijn blik op de tafel en haalde schouders op. „Wat heb ik je dan gedaan?" vroeg hij verbaasd, terwijl hij met zijn ogen knipperde. „Ik ben vandaag geen en kele keer in je studeerkamer geweest en ben nergens aangekomen." „Natalja Semjonowna heeft er zo pas over geklaagd, dat je rookt... Is dat waar? Rook je heus?" „Ja, ik heb één keer gerookt... dat is waar! „Zie je, bovendien jok je ook nog," zei de procureur-generaal, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste en een glim lach trachtte te verbergen. „Natalja Semjonowna heeft je twee maal zien roken. Dus ben je op drie verkeerde daden betrapt: je rookt, je neemt tabak, die niet van jou is, van de schrijftafel en je jokt. Je bent drie dubbel schuldig." „Och ja-a!" herinnerde Serjosja zich en en zijn ogen lachten. „Dat is waar, ja, dat is waar ook! Ik heb tweemaal gerookt; vandaag en vroeger ook een keertje." „Zie je, je hebt het dus niet eenmaal, maar tweemaal gedaanIk ben heel erg ontevreden over je! Vroeger was je een lieve jongen, maar nu zie ik, dat je bedorven bent, je bent slecht ge worden." Jewgenij Petrowitsj schoof Serjosja's kraagje recht en dacht: „Wat moet ik hem nog meer zeg gen?" „Ja, het is niet goed van je," ver volgde hij, „ik had dat niet van je ver wacht. Ten eerste heb je geen recht ta bak te nemen, die niet van je is. Ieder mens heeft alleen maar het recht, zijn eigen dingen te gebruiken, en als hij iets van een ander neemt, dan is hij. een slecht mens." („Dit is niet, wat ik tegen hem zeg gen moet!" dacht Jewgenij Petrowitsj). „Natalja Semjonowna heeft bijvoor beeld een koffer met kleren erin. Het is haar koffer en niemand van ons, dat wil zeggen jij noch ik, heeft het recht hem aan te raken, omdat hij ons niet toebehoort. Heb ik geen gelijk? Jij hebt paardjes en plaatjes... ik neem ze toch niet van je af. Ik zou ze misschien wel graag willen hebben, maar.ze zijn immers niet van mij, ze zijn van jou!" „Neem ze toch, als je ze graag hebt!" zei Serjosja, terwijl hij zijn wenkbrau- graag wilt, neem ze maar. Dit gele hondje op je tafel hier is van mij, maar ik vind het immers helemaal niet ergHet mag hier gerust blijven staan!" Je begrijpt mij niet," zei Bykowskij. „Dat hondje heb je mij gegeven, het is nu van mij en ik kan er alles mee doen, wat ik wil; maar die tabak heb ik je toch niet gegeven. Die tabak is van mij." („Ik leg het hem niet op de goede manier uit!" dacht de rechtsge leerde. „Dit is helemaal niet goed!") „Als ik tabak van iemand anders wil roken, dan moet ik in de eerste plaats permissie vragen. Bykowskij begon nu, traag zin aan zin voegend en zich inspannend om de kinderlijke toon te treffen, zijn jongen duidelijk te maken, wat onder eigen domsrecht wordt verstaan. Serjosja hield zijn ogen gevestigd op de borst van zijn vader en luisterde aandach tig naar hem (hij vond het prettig, 's avonds met zijn vader te praten), toen leunde hij op de rand van de tafel en begon met zijn bijziende ogen naar het papier en de inktpot te gluren. Zijn blik dwaalde over de tafel en bleef toen rusten op een flesje Arabische gom. „Pappa, waar wordt gom van ge maakt?" vroeg hij plotseling, terwijl hij het flesje voor zijn ogen hield. Bykows kij nam hem het flesje uit de hand, zette het weer op zijn plaats en vervolg de: „Ten tweede rook je.Dat is erg verkeerd! Al rook ik, dan volgt daar nog niet uit, dat jij mag roken. Ik rook en ik weet, dat het onverstandig is, ik ben er dikwijls boos om op mijzelf en geef mezelf een standje...." (Wat een gewiekste pedagoog ben ik toch! dacht de procureur-generaal). „Tabak is erg schadelijk voor de gezondheid en iemand die rookt, sterft eerder dan anders het geval zou zijn. Maar héél erg slecht is het roken voor zulke kleine kinderen als jij. Je borst is zwak, je bent nog niet sterk genoeg en van de tabaksrook krijgen zwakke mensen te ring en andere ziekten. Oom Ignatij bijvoorbeeld is aan de tering gestor ven. Als hij niet gerookt had, zou hij op 't ogenblik misschien nog leven." Serjosja keek nadenkend naar de lamp, raakte de kap met zijn vinger aan en zuchtte. „Oom Ignatij speelde mooi viool!" zei hij. „Zijn viool is nul bij de Grigorjews.'' Serjosja leunde weer op de rand van de tafel en verzonk in gepeins. Zijn bleek gezichtje verstrakte en kreeg een uitdrukking als hij zijn best deed om de ontwikkeling van zijn eigen gedach ten te beluisteren of te volgen; ver driet en iets als vrees stond te lezen in zijn grote ogen, die hij wijd open hield zonder te knipperen. Waarschijnlijk dacht hij nu aan de dood, die hem niet lang geleden zijn moeder en oom Ignatij had ontrukt. De dood neemt moe ders en ooms mee naar een andere we reld, en hun kinderen en violen blijven hier op de aarde. De mensen die dood zijn wonen in de hemel, ergens ver weg bij de sterren en kijken daar vandaan op de aarde neer. Zouden zij die scheiding wel kunnen verdragen? „Wat moet ik toch tegen hem zeg gen?" dacht Jewgenij Petrowitsj. „Hij luistert niet naar mij. Blijkbaar yindt hij zowel zijn eigen vergrijp als mijn argumenten, onbelangrijk. Hoe moet ik hem de zaak toch duidelijk maken?" De procureur-generaal stond op en liep de kamer op en neer. „Vroeger, in mijn tijd, was er voor deze problemen een merkwaardig een voudige oplossing," zei hij bij zichzelf „Iedere jongen, die op roken betrapt werd, kreeg een pak slaag. De bangerds gaven het roken werkelijk op, maar de genen die meer moed en verstand had den, begonnen na het pak ransel de ta bak in de kappen van hun laarzen bij zich te dragen en die op zolder op te roken. Werd zo'n jongen dan op de zol der betrapt en kreeg hij nogmaals een pak slaag, dan ging hij naar de rivier, om daar te roken.enzovoorts, tot hij volwassen was. Mijn moeder had de gewoonte om my, alleen maar om mij van het roken af te houden, met snoep partijen en cadeautjes in geld te over laden. Maar tegenwoordig worden der gelijke middelen voor zinneloos en im moreel gehouden Onze tegenwoordige pedagogen, die van een logisch stand punt uit redeneren, stellen zich ten doel dat het kind de kiemen van het goede met besef en niet alleen uit vrees, niet om uit te blinken of om beloond te wor den, in zich zal opnemen." Terwijl hij in deze gedachten verzon ken op en neer liep, was Serjosja op een stoel bij de tafel geklommen en was hij begonnen te teken. Om te voorko men, dat hij iets aan de ambtspapieren zou bederven of aan de inktpot zou komen, lag er op tafel altijd een pakje speciaal voor hem op maat gesneden pa pier en een blauw potlood. „De keukenmeid heeft vandaag bij het koolsnijden in haar vinger gesne den", zei hij, terwijl hij een huisje te kende en daarbij met zijn wenkbrau wen trok. „Zij gilde zo hard, dat wij allemaal schrokken en naar de keu ken holden. Zij is zo dom! Natalja Jem- jonowna heeft tegen haar gezegd, dat ze haar vinger in koud water moest houden, maar in plajats daarvan zuigt ze erop Hoe kan zij nou die vuile vinger in haar mond steken! Is 't niet, pappa, dat hoort toch niet!" Daarna vertelde hij ook nog, dat er onder het middageten een orgelman in de tuin was gekomen met een klein meisje, dat bij de muziek zong en dans te. „Zijn gedachten gaan hun eigen weg!" dacht de procureur-generaal. „In zijn hoofd leeft een eigen kleine wereld en hij beoordeelt op zijn eigen manier wat wel en wat niet van be lang is. Om zijn aandacht te boeien en hem tot bewust nadenken te bren gen, is het niet voldoende, je aan zijn taal aan tepassen, je moet je ook zijn denkwijze weten eigen te maken. Hij zou mij uitstekend hebben begrepen, als het mij werkelijk om de tabak had ge speten, als ik beledigd was geweest en gehuild hadDaarom is ook de moeder bij de opvoeding van kinderen niet te vervangen, omdat zij in staat is met het kind mee te voelen, mee te schreien en te lachen. Met logica en moraal doe je hier niets. Wat zal ik nog meer tegen hem zeggen? Ja, wat?" Het leek Jewgenij Petrowitsj wonder lijk en belachelijk, dat hij, de ervaren rechtsgeleerde, die zich zijn halve le ven met alle mogelijke ontmaskerin gen, bedreigingen en requisitoirs had beziggehouden, nu zo in verlegenheid was en niet wist wat hij tegen dit kind moest zeggen. „Hoor eens, geef mij je erewoord, dat je niet meer zult roken," zei hij. „Ere-woord!" zei Serjosja zingend, terwijl hij zijn hard op zijn potlood drukte en zich over zijn tekening boog. „E-re-woo-o-oord!" „Maar weet hij eigenlijk wel, wat dat is, een erewoord?" vroeg Bykowskij zich af. „Nee, ik deug niet voor op voeder. Als een of andere pedagoog of een van de leden van het gerechtshof nu eens in mijn hoofd kon kijken, dan zou hij mij een sukkel noemen en mij misschien van overbodige gewichtsdoe- nerij beschuldigenMaar op school en voor de rechtbank worden deze ver vloekte problemen ook allemaal veel eenvoudiger opgelost dan thuis; hier heb je met mensen te doen, die je grenzeloos liefhebt, en die liefde is veeleisend en maakt de kwestie gecom pliceerder. Als dit ventje niet mijn zoon, maar mijn leerling of een of an dere beklaagde was, zou ik niet zo be zorgd zijn en zouden mijn gedachten niet afdwalen Jewgenij Petrowitsj ging bij de ta fel zitten en schoof een van Serjosja's tekeningen naar zich toe. Deze teke ning stelde een huis voor met een scheef dak, waarvan de rook als een bliksemstraal zigzagsgewijs uit de schoorsteen kwam en helemaal tot aan de rand van het paier doorliep; naast het huis stond een soldaat met stippen op de plaats van de ogen en een werp spies die de vorm van het cijfer 4 had. ,Een mens kan niet groter zijn dan een huis," zei de procureur-generaal. „Zie eens hier: jouw dak komt de sol daat warempel tot aan zijn schouder." Serjosja klom op zijn vaders knieën en schoof een hele poos heen en weer tot hij 'gemakkelijk zat. „Neen, pappa!" zei hij na een blik op zijn tekening. „Als je de soldaat klein wou tekenen, zouden zijn ogen niet te zien zijn. Moest hij hem nu tegenspreken? Uit hetgeen hij dagelijks bij zijn zoon waar nam, had de procureur-generaal ge leerd, dat kinderen, net als wilden, hun speciale opvattingen en verlangens op het gebied van kunst hebben, die voor het begrip van volwassenen ontoegan kelijk zijn. Op een volwassene had Ser josja bij aandachtige beschouwing de indruk van abnormaal kunnen maken. Hij vond het mogelijk en logisch, men sen groter te tekenen dan huizen en door middel van zijn potlood niet alleen voorwerpen, maar ook zijn gewaarwor dingen weer te geven. De klanken van een orkest gaf hij bijvoorbeeld weer als bolvormige nevelachtige vlekken, en gefluit in de vorm van een spiraal. Volgens zijn begrippen hingen klank en vorm en kleur nauw samen, zodat hij bij het kleuren van letters de L altijd geel maakte, de M rood, de A zwart enzovoorts. Nadat hij genoeg had gekregen van het tekenen, schoof Serjosja weer heen en weer, ging gemakkelijk zitten en be gon met zijn vaders baard te spelen. Eerst streek hij hem zorgvuldig glad, toen deelde hij hem in tweeën en gaf er de vorm van bakkebaarden aan. „Nu lijk je op Iwan Stepanowitsj," prevelde hij, „en nu meteen zul je er net uitzien als onze portier. Pappa, waarom staan portiers altijd bij de deuren? Dat er geen dieven binnen komen?" De procureur-generaal voelde de adem van zijn kind op zijn gezicht, zijn wang beroerde van tijd tot tijd het haar van de jongen en het werd hem warm en week om het hart, zo week, alsof uit die wijde pupillen de moeder gehele ziel op Serjosja's fluwelen buisje rustte. Hij keek in de grote, donkere ogen van het kind en het was hem, alsof ut die wijde pupillen de moeder en echtgenote, en alles, wat hij eens had liefgehad, hem aanzag. „En dan zou je hem slaan.dacht hij. „En straffen bedenken. Waarom willen wij toch met alle geweld op voeders zijn! Vroeger waren de men sen eenvoudiger, ze piekerden minder en daarom konden ze hun problemen met voortvarendheid oplossen. Maar wij denken te veel, de logica heeft ons opgegetenHoe hoger de geestelijke ontwikkeling van een mens is, hoe die per hij nadenkt en op alle mogelijke kleine verschillen ingaat, des te be sluite! ozer en angstvalliger betoont hij zich met des te groter schroomvallig heid gaat hij te werk. En inderdaad, als je dieper over de zaak doordenkt, zie je pas, hoeveel moed en zelfvertrou wen men moet hebben, om zich aan te matigen anderen te onderrichten, ande ren te veroordelen, om lijvige boeken te schrijven Het sloeg tien uur. „Nu, mijn jongen, nu is het tijd om naar bed te gaan," zei de procureur- generaal. „Zeg goedenacht en ga dan!" „Nee, pappa," zei Serjosja en trok een pruillip, „ik wou zo graag nog wat opblijven. Vertel mij wat! Vertel mij een verhaaltje." „Goed, maar na dat verhaaltje ga je direct naar bed!" Op zijn vrije avonden was Jewgenij Petrowitsj gewend Serjosja sprookjes te DE MODERNE TECHNIEK is van grote invloed op bepaalde kunst uitingen. Zo is het thans mogelijk een veel talrijker publiek te bereiken. Er is een tijd geweest, dat een klein volk in zijn geheel een voorstelling of een politieke vergadering kon bijwonen. De Grieken deden dat op de Agora, de Romeinen in bet Forum. Later toen de landen uitgestrekter werden en de steden groeiden, werden deze samenkomsten onmogelijk. Dank zij de televisie kan, in 1964, een staats hoofd, een paus zich andermaal tot een volk, ja zelfs tot de hele wereld wenden. Eenzelfde film wordt in grote zalen voor miljoenen kijkers vertoond. De voordelen hiervan liggen voor de hand. Op die manier kunnen aller lei mensen, ook bewoners van afge- oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooc vertellen. Zoals de meeste mensen, die door een ambt druk bezet zijn, kende hij geen enkel gedicht van buiten en herinnerde hij zich geen enkel sprook je, zodat hij iedere keer moest impro viseren. Meestal begon hij met het tra ditionele: „Eer leefde eens in een ko ninkrijk en dan flanste hij een massa onschukdige onzin bij elkaar, en wist, terwijl hij het begin vertelde, nog he lemaal neit, hoe het in het midden en aan het eind moest gaan. De taferelen, personen en toestanden koos hij op goed geluk, terwijl de intrige en de moraal als vanzelf, onafhankelijk van de wil van de verteller, te voorschijn kwamen. Serjosja vond dergelijke improvisaties prachtig en de procureur generaal merk te op, dat hoe eenvoudiger en preten- tielozer de intrige uitviel, des te meer indruk ze op de jongen maakte. „Nu luister dan maar", begon hij, terwijl hij naar de zoldering keek. „Er leefde eens in een koninkrijk een oude, stok-oude koning; hij had een grote, grijze baar en een knevel, die zó lang was. Hij woonde in een glazen paleis, dat als een groot stuk hel der ijs in de zon glinsterde en straal de. Dat paleis, mijn jongen, stond in een grote, grote tuin, waar, denk eens aan, sinaasappelen, bergamotperen en kersen groeiden, waar tulpen, rozen en madeliefjes bloeiden, en er zongen vo gels met bonte veren. Ja.En aan de bomen hingen glazen klokjes, die als de wind ze bewoog, zo'n fijn zacht geluid maakten, dat het verrukkelijk was om te horen. Want glas, moet je weten, geeft een veel zachtere en veel fijnere klank dan metaal Nu, en wat nog meer? Ja, in de tuin waren ook fonteinen. Weet je nog wel, dat buiten bij tante Sonja ook 'n fontein was? Nu, net zulke fonteinen waren er in de tuin van de koning, maar alleen veel groter, en de waterstraal kwam tot aan de top van de allerhoogste populieren." Jewgenij Petrowitsj dacht een ogen blik na en ging toen verder: „Die oude koning dan had een enige zoon die zijn koninkrijk zou erven dat was een kleine jongen net zo oud als jij. En het was een beste jongen. Hij was nooit koppig, ging vroeg naar bed kwam op tafel nergens aan en was helemaal een flinke jongen. Hij had maar één gebrek hij rookte. Serjosja luisterde met gespannen aan dacht en keek zijn vader, zonder met zijn ogen te knipperen, strak aan. De procureur-generaal vervolgde zijn ver haal en dacht onderwijl: „Hoe moet het nu verder gaan?" Nadat hij het verhaal verder had uit gesponnen en behoorlijk over alles had uitgeweid, besloot hij „De koningszoon kreeg door zijn ro ken de tering en stierf toen hij twintig was. De zwakke, ziekelijke grijsaard bleef zonder steun achter. Nu was er niemand meer, die over het koninklijk kon regeren en het paleis verdedigen. Er kwamen vijanden, die maakten de oude koning dood en verwoestten het paleis, en nu zijn er in de tuin geen kersen, geen vogels en geen klokjes meerJa, mijn jongen.zo gaat het". Dit slot leek Jewgenij Petrowitsj zelf belachelijk en naïef, maar op Ser josja had het hele verhaal een diepe indruk gemaakt. Over zijn ogen kwam weer een floers van droefheid en iets als vrees; een ogenblik keek hij pein zend naar het donkere venster, toen huiverde hij even en zei terneergesla gen; „Ik zal nooit meer roken. Toen hij goedennacht had gezegd en was gaan slapen, liep zijn vader lang zaam de kamer op en neer en glim lachte. „Men zal misschien zeggen, dat het effect hier op rekening komt van de mooie inkleding en de artistieke vorm" dacht hij. „Het zij zo, maar dat is geen troost. Het is toch niet het juis te middelWaarom moeten moraal en waarheid ons niet in hun natuur lijke vorm, maar bepaald met bijmeng sels, als versuikerde, vergulde pillen worden toegediend? Dat is niet nor maal. Dat is vervalsing, bedrog. charlatanerie. En nu moest hij denken aan de le den van de jury, die altijd, „een rede voering" nodig hebben; hij dacht aan het publiek, dat zijn kennis van de geschiedenis alleen uit de oude sagen en uit historische romans haalt; hij dacht eraan, hoe hij zelf de zin van het leven niet uit preken en wetten, maar uit fabels, romans en gedichten had geput. „De medicijn moet zoet wezen, de waarheid moet absoluut mooi zijn. De ze onzin heeft de mens zich sedert A- dams tijd eigen gemaakt. Trouwens misschien is dit natuurlijk en moet het zo zijnIs er ook in de natuur niet genoeg doelmatig bedrog en illusie?. Hij zette zich aan het werk, maar die trage, huiselijke gedachten dwaal den hem nog lang door het hoofd. Bo ven klonken geen toonladders meer, maar de bewoner van de tweede ver dieping liep nog altijd van het ene eind van de kamer naar het andere.,... legen boerderijen, genieten van de prachtigste artistieke manifestaties. Door radio en televisie is de muziek binnen het bereik gekomen van hen die ver van concertzalen wonen. Wel dra zal het zover zijn, dat de kleuren televisie iedere huiskamer tot een zich steeds vernieuwend museum zal heb ben gemaakt. Meesterwerken van het toneel hebben meer toeschouwers dan ooit tevoren. De Franse televisie bracht onlangs „De Perzen" van Aeschylus en tallozen waren ontroerd door deze tragedie uit de oudheid. Een ware prestatie. WIJ MOETEN ECHTER de gevaren niet uit het oog verliezen. Bestaat niet de kans dat men, om een steeds toene mend publiek te bevredigen, zal af zakken naar een lager peil? Ik geloof het niet. De grote, nobele hartstochten beroeren evenzeer de massa als de eli te. Misschien zelfs méér, want de eli te is te vaak geneigd meer waarde te hechten aan mode-effecten, dan aan ge voelens die altijd blijven gelden. Het is gezond dat een populair publiek de snobs en hun grillen terugvoert naar eenvoudige tradities. Het succes van de televisieuitzending van „Les Miséra- bles" van Victor Hugo is hiervan een verheugend symptoom. Laten we echter niet vergeten, dat meesterwerken dun gezaaid zijn, dat de televisie een enorm aantal teksten opslokt en dat wij de kans lopen op zekere dag met een gebrek aan voed sel voor de geest te worden gecon fronteerd. Zeker, er zijn toneelstukken, romans, die verdienen iedere vijf of tien jaar opnieuw te worden gebracht. De televisie en de Comédie Francais» hebben het recht en zelfs de plicht van tijd tot tijd „Le Cid" of „Le Misan thrope" ten tonele te voeren. Maar hiermee zijn slechts enkele avonden ge vuld. Een ernstige vraag werpt zich op: zal de moderne techniek een nieuw type kunstenaar voortbrengen, die het verleden waardig is? HET MOET WEL. De moeilijkheid van film en televisie voor de schrijver is dat hij niet alleen kan werken. Zijn roman, of toneelstuk wordt op allerlei manieren ontwricht, mishandeld en ge weld aangedaan door regisseurs en be werkers van radio en televisie. De be klagenswaardige auteur herkent zijn geesteskind niet meer. De oplossing ligt in de vorming van kunstenaars, die zowel schrijver, regisseur als hoorspel expert zijn. Zoals Wagner de opera een nieuw gezicht gaf door het libretto en de muziek te schrijven, zoals René Claïr en Robbe-Grillet zich ontpopten als schrijver en cineast tegelijk. De televisie brengt echter nog grote re problemen met zich mee. Zo is daar het artistieke probleem. Het klein» beeldscherm eist een zekere besloten heid. Het vergt de allergrootste acteurs. Hier kan niet worden gewerkt met een menigte die in beweging is. Men moet die menigte weten te suggereren door korte scènes. Bij de begrafenis van Joannes XXIII kregen we enkele be traande gezichten te zien. Een goed» oplossing. Het korte toneelstuk van een half uur of een novelle van Guy de Maupassant zijn voor de televisie bij uitstek geschikt. Deze kunstvorm zal door de technische noodzaak in nieuwe banen geleid worden. DAN IS ER NOG het financiële pro bleem. Het beste zou natuurlijk zijn wanneer de schrijvers, rekening hou dend met het kleine beeld, stukken schreven die meteen aan dit medium zijn aangepast. Maar hoe kunnen ze le ven als hun stuk maar één keer ge speeld wordt al is het dan voor mil joenen toeschouwers. Ze halen niet eens het honorarium van vijf schouwburgop- opvoeringen. Kan men op deze basis auteurs vinden? En zo men ze al vindt, worden ze dan wel billijk behandeld? Het antwoord is natuurlijk negatief. El ke inspanning dient rechtvaardig t» worden beloond. Uitkomst biedt hier wellicht de Euro visie en de mondiovisie. Door de sa menwerking van een groot aantal lan den kan de auteur naar behoren worden bezoldigd, terwijl de onkosten van d» opvoering beperkt blijven. Dit is niet alleen mogelijk, het is zelfs al meer dan eens gebeurd. Er moet echter voor gewaakt worden, dat hierdoor geen sta tenloze kunst ontstaat, die elk nationaal karakter mist. Ik zie graag Amerikaan se, Engelse, Japanse, Russische films. Nationale kunst kan alleen mondiaal worden, mits het nationale karakter behouden blijft. De wetenschap kan dan universeel zijn, de kunst heeft een va derland. NW,\ I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 9