televisie en kunstspreiding
y,
9
v
WOENSDAG 25 MAART 1964
André Maurois:
MJ
-53
THUIS
„De Grigorjews hebben om een of an
der boek laten vragen, maar ik heb
gezegd, dat ik niet thuis was. De post
bode heeft twee brieven en de krant ge
bracht. Verder zou ik u willen verzoe
ken. Jewgenij Petrowitsj, eens wat aan
dacht aan Serjosja te besteden. Van
daag en eergisteren heb ik ontdekt, dat
hij rookte. Toen ik op zijn geweten pro
beerde te werken, hield hij, zoals al
tijd, zijn oren dicht en begon hard te
zingen om maar niet te horen wat ik
zei."
Jewgenij Petrowitsj Bykowskij, pro
cureur-generaal bij het gerechtshof, die
zo pas van een zitting was thuisgeko
men en juist in zijn studeerkamer zijn
handschoenen uittrok, keek de gouver
nante, die hem verslag uitbracht, aan
en lachte.
„Dus Serjosja rooktterwijl hij
zijn schouders ophaalde. „Ik kan mij
die kleine bengel met een sigaret in
zijn mond levendig voorstellen! Hoe
oud is hij nu eigenlijk?"
„Zeven jaar, u schijnt daar niets ern
stigs in te zien, maar op zijn leeftijd
is roken een schadelijke en verkeerde
gewoonte; en verkeerde gewoonte moet
men in de kiem smoren."
„Daar hebt u gelijk in. Maar waar
haalt hij de tabak vandaan?"
„Van uw schrijftafel."
„Zo? Stuurt u hem dan alstublieft
eens naar mij toe."
Toen de gouvernante de kamer uit
was, ging Bykowskij in 'n leunstoel voor
de schrijftafel zitten, sloot zijn ogen en
liet zijn gedachten de vrije loop. Om
een of andere reden stelde hij zich Ser
josja voor met een kolossale, ellenlan
ge sigaret, in een wolk van tabaksrook
gehuld, en de gedachte aan die karika
tuur deed hem glimlachen; maar tege
lijkertijd riep het ernstige, bezorgde ge
zicht van de gouvernante herinneringen
bij hem wakker aan lang vervlogen,
half vergeten tijden, toen het roken in
de school en in de kinderkamer ouders
en opvoeders in 'n zonderlinge en moei
lijk te begrijpen ontzetting bracht. Het
was werkelijk ontzetting, die hen des
tijds vervulde. De kinderen werden on-
barmhatig afgeranseld, van het gymna
sium gestuurd, hun leven werd ver
knoeid, ofschoon geen der vaders of
opvoeders zelf precies wist, waar eigen
lijk het schadelijke en het misdadige
van roken in bestond. Zelfs zeer ver
standige mensen schroomden niet, een
kwaad te bestrijden, waarvan de bete
kenis hun volstrekt niet duidelijk was.
Jewgenij Petrowitsj dacht aan de rec
tor van zijn gymnasium, een uiterst be
schaafde en goedhartige oude heer, die,
als hij een gymnasiast met een siga
ret betrapte, in zulk een ontzetting
placht te geraken, dat hij doodsbleek
werd, dadelijk 'n buitengewone leraars
vergadering bijeenriep en de schul
dige de toegang tot het gymnasium
liet ontzeggen. Het zal wel een wet zijn
die aan de menselijke gemeenschap ten
grondslag ligt, dat men te heftiger en
ruwer tegen een kwaal pleegt te strij
den, naarmate men het moeilijker kan-
begrijpen.
De procureur-generaal riep zich twee,
drie van zulke van school gestuurde
leerlingen en hun latere levensgang in
het geheugen terug en kon de gedach
te niet van zich afzetten, dat door de
straf dikwijls veel groter onheil werd
gesticht dan door het vergrijp zelf. Het
levende organisme heeft het vermogen
om zich zeer snel aan iedere atmosfeer
aan te passen, zich eraan te gewennen
en zich geheel te voegen naar de veran
derde omstandigheden. Indien dit niet
het geval was, zou de mens ieder ogen
blik voelen, welk een onredelijke ba
sis zijn redelijke bezigheid dikwijls
heeft, en hoe er nog minder weldoor
dachte waarheid en betrouwbaarheid
is te vinden, zelfs in het verantwoor
delijke en in zijn gevolgen zo ont
zaglijk belangrijke -werk van de op
voeder, de jurist en letterkundige
Dergelijke gedachten, luchtig en vaag,
zoals die opkomen in een vermoeid
brein, dat rust na de arbeid, gingen
Jewgenij Petrowitsj door het hoofd;
zulke gedachten, waarvan we niet we
ten waar ze vandaan komen en waar
om ze er zijn, blijven niet lang; het
lijkt wel of ze alleen maar de opper
vlakte van de hersenen beroeren, zon
der dieper door te dringen. Voor men
sen die gedwongen zijn uren en zelfs
dagen lang hun hersenen ambtshalve in
één bepaalde richting te laten werken,
vormen dergelijke vrije en als het wa
re huiselijke gedachten een soort van
weelde en aangenaam tijdverdrijf.
Het was tussen acht en negen uur
's avonds. Boven op de tweede verdie
ping, liep iemand van het ene eind van
de kamer naar het andere, en nog ho
ger, op de derde verdieping, werden
vierhandig toonladders gespeeld. Het
op en neer lopen van een mens, die zo
als zijn nerveuze stap verried, bekom
merd over iets scheen te denken, of die
kiespijn moest hebben, en de eentonige
toonladders gaven aan de avondstilte
iets slaperigs, dat voor trage gedach
ten als geschapen was
In de kinderkamer spraken de gou
vernante en Serosja met elkaar.
„Pap pa is er!" zong het ventje.
„Pappa -is -er! Pa! pa! pa!"
„Votre père vous appelle, allez vite!"
riep de gouvernante, piepend als een
verschrikte vogel. „Wil je wel eens ge
hoorzamen!"
„Wat moet ik eigenlijk tegen hem zeg
gen?" dacht Jewgenij Petrowitsj.
Maar voor hij nog tijd had gehad, het
hierover met zichzelf eens te worden,
stapte zijn soon Serjosja, een jongen
van zeven jaar, de studeerkamer al
binnen. Dit was een kind, wiens ge
slacht men slechts uit zijn kleding kon
opmaken; hij was tenger en zag er
bleek en teer uit. Zijn lichaam had het
slappe van een te sterk gebroeide kas
plant, en alles aan hem scheen onge
woon week en zacht te zijn: zijn bewe
gingen, zijn krullend haar, zijn blik en
ook zijn fluwelen buis.
„Dag, pappa!" zei hij met een zach
te stem, terwijl hij op zijn vaders knie
klom en hem vlug in zijn hals kuste.
„Heb je mij laten roepen?"
„Wacht eens even, wacht eens even,
Sergej Jewgenowitsj," antwoordde de
procureur-generaal, terwijl hij hem af
weerde. „Voortdat we elkaar een zoen
geven, moeten we eens samen praten,
en wel heel ernstig... Ik ben boos op
.ie en houd niet meer van je. Nu weet
je het, mijn jongen! Ik houd niet meer
van je. en je bent mijn jongen niet
meer.Ja, zo is het."
Serjosja keek zijn vader onderzoekend
aan, toen vestigde hij zijn blik op de
tafel en haalde schouders op.
„Wat heb ik je dan gedaan?" vroeg
hij verbaasd, terwijl hij met zijn ogen
knipperde. „Ik ben vandaag geen en
kele keer in je studeerkamer geweest
en ben nergens aangekomen."
„Natalja Semjonowna heeft er zo pas
over geklaagd, dat je rookt... Is dat
waar? Rook je heus?"
„Ja, ik heb één keer gerookt... dat
is waar!
„Zie je, bovendien jok je ook nog,"
zei de procureur-generaal, terwijl hij
zijn wenkbrauwen fronste en een glim
lach trachtte te verbergen.
„Natalja Semjonowna heeft je twee
maal zien roken. Dus ben je op drie
verkeerde daden betrapt: je rookt, je
neemt tabak, die niet van jou is, van
de schrijftafel en je jokt. Je bent drie
dubbel schuldig."
„Och ja-a!" herinnerde Serjosja zich
en en zijn ogen lachten. „Dat is waar,
ja, dat is waar ook! Ik heb tweemaal
gerookt; vandaag en vroeger ook een
keertje."
„Zie je, je hebt het dus niet eenmaal,
maar tweemaal gedaanIk ben heel
erg ontevreden over je! Vroeger was je
een lieve jongen, maar nu zie ik, dat
je bedorven bent, je bent slecht ge
worden."
Jewgenij Petrowitsj schoof Serjosja's
kraagje recht en dacht:
„Wat moet ik hem nog meer zeg
gen?"
„Ja, het is niet goed van je," ver
volgde hij, „ik had dat niet van je ver
wacht. Ten eerste heb je geen recht ta
bak te nemen, die niet van je is. Ieder
mens heeft alleen maar het recht, zijn
eigen dingen te gebruiken, en als hij
iets van een ander neemt, dan is hij.
een slecht mens."
(„Dit is niet, wat ik tegen hem zeg
gen moet!" dacht Jewgenij Petrowitsj).
„Natalja Semjonowna heeft bijvoor
beeld een koffer met kleren erin. Het
is haar koffer en niemand van ons,
dat wil zeggen jij noch ik, heeft het
recht hem aan te raken, omdat hij ons
niet toebehoort. Heb ik geen gelijk?
Jij hebt paardjes en plaatjes... ik
neem ze toch niet van je af. Ik zou ze
misschien wel graag willen hebben,
maar.ze zijn immers niet van mij,
ze zijn van jou!"
„Neem ze toch, als je ze graag hebt!"
zei Serjosja, terwijl hij zijn wenkbrau-
graag wilt, neem ze maar. Dit gele
hondje op je tafel hier is van mij, maar
ik vind het immers helemaal niet
ergHet mag hier gerust blijven
staan!"
Je begrijpt mij niet," zei Bykowskij.
„Dat hondje heb je mij gegeven, het
is nu van mij en ik kan er alles mee
doen, wat ik wil; maar die tabak heb
ik je toch niet gegeven. Die tabak is
van mij." („Ik leg het hem niet op de
goede manier uit!" dacht de rechtsge
leerde. „Dit is helemaal niet goed!")
„Als ik tabak van iemand anders wil
roken, dan moet ik in de eerste plaats
permissie vragen.
Bykowskij begon nu, traag zin aan
zin voegend en zich inspannend om de
kinderlijke toon te treffen, zijn jongen
duidelijk te maken, wat onder eigen
domsrecht wordt verstaan. Serjosja
hield zijn ogen gevestigd op de borst
van zijn vader en luisterde aandach
tig naar hem (hij vond het prettig, 's
avonds met zijn vader te praten), toen
leunde hij op de rand van de tafel en
begon met zijn bijziende ogen naar het
papier en de inktpot te gluren. Zijn
blik dwaalde over de tafel en bleef
toen rusten op een flesje Arabische
gom.
„Pappa, waar wordt gom van ge
maakt?" vroeg hij plotseling, terwijl hij
het flesje voor zijn ogen hield. Bykows
kij nam hem het flesje uit de hand,
zette het weer op zijn plaats en vervolg
de:
„Ten tweede rook je.Dat is erg
verkeerd! Al rook ik, dan volgt daar
nog niet uit, dat jij mag roken. Ik rook
en ik weet, dat het onverstandig is,
ik ben er dikwijls boos om op mijzelf
en geef mezelf een standje...." (Wat
een gewiekste pedagoog ben ik toch!
dacht de procureur-generaal). „Tabak
is erg schadelijk voor de gezondheid
en iemand die rookt, sterft eerder dan
anders het geval zou zijn. Maar héél erg
slecht is het roken voor zulke kleine
kinderen als jij. Je borst is zwak, je
bent nog niet sterk genoeg en van de
tabaksrook krijgen zwakke mensen te
ring en andere ziekten. Oom Ignatij
bijvoorbeeld is aan de tering gestor
ven. Als hij niet gerookt had, zou hij
op 't ogenblik misschien nog leven."
Serjosja keek nadenkend naar de
lamp, raakte de kap met zijn vinger aan
en zuchtte.
„Oom Ignatij speelde mooi viool!" zei
hij. „Zijn viool is nul bij de Grigorjews.''
Serjosja leunde weer op de rand van
de tafel en verzonk in gepeins. Zijn
bleek gezichtje verstrakte en kreeg een
uitdrukking als hij zijn best deed om
de ontwikkeling van zijn eigen gedach
ten te beluisteren of te volgen; ver
driet en iets als vrees stond te lezen in
zijn grote ogen, die hij wijd open hield
zonder te knipperen. Waarschijnlijk
dacht hij nu aan de dood, die hem
niet lang geleden zijn moeder en oom
Ignatij had ontrukt. De dood neemt moe
ders en ooms mee naar een andere we
reld, en hun kinderen en violen blijven
hier op de aarde. De mensen die dood
zijn wonen in de hemel, ergens ver
weg bij de sterren en kijken daar
vandaan op de aarde neer. Zouden zij
die scheiding wel kunnen verdragen?
„Wat moet ik toch tegen hem zeg
gen?" dacht Jewgenij Petrowitsj. „Hij
luistert niet naar mij. Blijkbaar yindt
hij zowel zijn eigen vergrijp als mijn
argumenten, onbelangrijk. Hoe moet ik
hem de zaak toch duidelijk maken?"
De procureur-generaal stond op en
liep de kamer op en neer.
„Vroeger, in mijn tijd, was er voor
deze problemen een merkwaardig een
voudige oplossing," zei hij bij zichzelf
„Iedere jongen, die op roken betrapt
werd, kreeg een pak slaag. De bangerds
gaven het roken werkelijk op, maar de
genen die meer moed en verstand had
den, begonnen na het pak ransel de ta
bak in de kappen van hun laarzen bij
zich te dragen en die op zolder op te
roken. Werd zo'n jongen dan op de zol
der betrapt en kreeg hij nogmaals een
pak slaag, dan ging hij naar de rivier,
om daar te roken.enzovoorts, tot hij
volwassen was. Mijn moeder had de
gewoonte om my, alleen maar om mij
van het roken af te houden, met snoep
partijen en cadeautjes in geld te over
laden. Maar tegenwoordig worden der
gelijke middelen voor zinneloos en im
moreel gehouden Onze tegenwoordige
pedagogen, die van een logisch stand
punt uit redeneren, stellen zich ten doel
dat het kind de kiemen van het goede
met besef en niet alleen uit vrees, niet
om uit te blinken of om beloond te wor
den, in zich zal opnemen."
Terwijl hij in deze gedachten verzon
ken op en neer liep, was Serjosja op een
stoel bij de tafel geklommen en was
hij begonnen te teken. Om te voorko
men, dat hij iets aan de ambtspapieren
zou bederven of aan de inktpot zou
komen, lag er op tafel altijd een pakje
speciaal voor hem op maat gesneden pa
pier en een blauw potlood.
„De keukenmeid heeft vandaag bij
het koolsnijden in haar vinger gesne
den", zei hij, terwijl hij een huisje te
kende en daarbij met zijn wenkbrau
wen trok. „Zij gilde zo hard, dat
wij allemaal schrokken en naar de keu
ken holden. Zij is zo dom! Natalja Jem-
jonowna heeft tegen haar gezegd, dat
ze haar vinger in koud water moest
houden, maar in plajats daarvan zuigt
ze erop Hoe kan zij nou die vuile
vinger in haar mond steken! Is 't niet,
pappa, dat hoort toch niet!"
Daarna vertelde hij ook nog, dat er
onder het middageten een orgelman in
de tuin was gekomen met een klein
meisje, dat bij de muziek zong en dans
te.
„Zijn gedachten gaan hun eigen
weg!" dacht de procureur-generaal.
„In zijn hoofd leeft een eigen kleine
wereld en hij beoordeelt op zijn eigen
manier wat wel en wat niet van be
lang is. Om zijn aandacht te boeien
en hem tot bewust nadenken te bren
gen, is het niet voldoende, je aan zijn
taal aan tepassen, je moet je ook zijn
denkwijze weten eigen te maken. Hij
zou mij uitstekend hebben begrepen, als
het mij werkelijk om de tabak had ge
speten, als ik beledigd was geweest
en gehuild hadDaarom is ook de
moeder bij de opvoeding van kinderen
niet te vervangen, omdat zij in staat is
met het kind mee te voelen, mee te
schreien en te lachen. Met logica en
moraal doe je hier niets. Wat zal ik
nog meer tegen hem zeggen? Ja, wat?"
Het leek Jewgenij Petrowitsj wonder
lijk en belachelijk, dat hij, de ervaren
rechtsgeleerde, die zich zijn halve le
ven met alle mogelijke ontmaskerin
gen, bedreigingen en requisitoirs had
beziggehouden, nu zo in verlegenheid
was en niet wist wat hij tegen dit kind
moest zeggen.
„Hoor eens, geef mij je erewoord,
dat je niet meer zult roken," zei hij.
„Ere-woord!" zei Serjosja zingend,
terwijl hij zijn hard op zijn potlood
drukte en zich over zijn tekening boog.
„E-re-woo-o-oord!"
„Maar weet hij eigenlijk wel, wat dat
is, een erewoord?" vroeg Bykowskij
zich af. „Nee, ik deug niet voor op
voeder. Als een of andere pedagoog of
een van de leden van het gerechtshof
nu eens in mijn hoofd kon kijken, dan
zou hij mij een sukkel noemen en mij
misschien van overbodige gewichtsdoe-
nerij beschuldigenMaar op school
en voor de rechtbank worden deze ver
vloekte problemen ook allemaal veel
eenvoudiger opgelost dan thuis;
hier heb je met mensen te doen, die
je grenzeloos liefhebt, en die liefde is
veeleisend en maakt de kwestie gecom
pliceerder. Als dit ventje niet mijn
zoon, maar mijn leerling of een of an
dere beklaagde was, zou ik niet zo be
zorgd zijn en zouden mijn gedachten
niet afdwalen
Jewgenij Petrowitsj ging bij de ta
fel zitten en schoof een van Serjosja's
tekeningen naar zich toe. Deze teke
ning stelde een huis voor met een
scheef dak, waarvan de rook als een
bliksemstraal zigzagsgewijs uit de
schoorsteen kwam en helemaal tot aan
de rand van het paier doorliep; naast
het huis stond een soldaat met stippen
op de plaats van de ogen en een werp
spies die de vorm van het cijfer 4 had.
,Een mens kan niet groter zijn dan
een huis," zei de procureur-generaal.
„Zie eens hier: jouw dak komt de sol
daat warempel tot aan zijn schouder."
Serjosja klom op zijn vaders knieën
en schoof een hele poos heen en weer
tot hij 'gemakkelijk zat.
„Neen, pappa!" zei hij na een blik op
zijn tekening. „Als je de soldaat klein
wou tekenen, zouden zijn ogen niet te
zien zijn.
Moest hij hem nu tegenspreken? Uit
hetgeen hij dagelijks bij zijn zoon waar
nam, had de procureur-generaal ge
leerd, dat kinderen, net als wilden, hun
speciale opvattingen en verlangens op
het gebied van kunst hebben, die voor
het begrip van volwassenen ontoegan
kelijk zijn. Op een volwassene had Ser
josja bij aandachtige beschouwing de
indruk van abnormaal kunnen maken.
Hij vond het mogelijk en logisch, men
sen groter te tekenen dan huizen en
door middel van zijn potlood niet alleen
voorwerpen, maar ook zijn gewaarwor
dingen weer te geven. De klanken van
een orkest gaf hij bijvoorbeeld weer
als bolvormige nevelachtige vlekken,
en gefluit in de vorm van een spiraal.
Volgens zijn begrippen hingen klank en
vorm en kleur nauw samen, zodat hij
bij het kleuren van letters de L altijd
geel maakte, de M rood, de A zwart
enzovoorts.
Nadat hij genoeg had gekregen van
het tekenen, schoof Serjosja weer heen
en weer, ging gemakkelijk zitten en be
gon met zijn vaders baard te spelen.
Eerst streek hij hem zorgvuldig glad,
toen deelde hij hem in tweeën en gaf
er de vorm van bakkebaarden aan.
„Nu lijk je op Iwan Stepanowitsj,"
prevelde hij, „en nu meteen zul je er
net uitzien als onze portier. Pappa,
waarom staan portiers altijd bij de
deuren? Dat er geen dieven binnen
komen?"
De procureur-generaal voelde de
adem van zijn kind op zijn gezicht, zijn
wang beroerde van tijd tot tijd het
haar van de jongen en het werd hem
warm en week om het hart, zo week,
alsof uit die wijde pupillen de moeder
gehele ziel op Serjosja's fluwelen buisje
rustte. Hij keek in de grote, donkere
ogen van het kind en het was hem,
alsof ut die wijde pupillen de moeder
en echtgenote, en alles, wat hij eens
had liefgehad, hem aanzag.
„En dan zou je hem slaan.dacht
hij. „En straffen bedenken. Waarom
willen wij toch met alle geweld op
voeders zijn! Vroeger waren de men
sen eenvoudiger, ze piekerden minder
en daarom konden ze hun problemen
met voortvarendheid oplossen. Maar
wij denken te veel, de logica heeft ons
opgegetenHoe hoger de geestelijke
ontwikkeling van een mens is, hoe die
per hij nadenkt en op alle mogelijke
kleine verschillen ingaat, des te be
sluite! ozer en angstvalliger betoont hij
zich met des te groter schroomvallig
heid gaat hij te werk. En inderdaad,
als je dieper over de zaak doordenkt,
zie je pas, hoeveel moed en zelfvertrou
wen men moet hebben, om zich aan te
matigen anderen te onderrichten, ande
ren te veroordelen, om lijvige boeken te
schrijven
Het sloeg tien uur.
„Nu, mijn jongen, nu is het tijd om
naar bed te gaan," zei de procureur-
generaal. „Zeg goedenacht en ga dan!"
„Nee, pappa," zei Serjosja en trok
een pruillip, „ik wou zo graag nog
wat opblijven. Vertel mij wat! Vertel
mij een verhaaltje."
„Goed, maar na dat verhaaltje ga
je direct naar bed!"
Op zijn vrije avonden was Jewgenij
Petrowitsj gewend Serjosja sprookjes te
DE MODERNE TECHNIEK is
van grote invloed op bepaalde kunst
uitingen. Zo is het thans mogelijk een
veel talrijker publiek te bereiken. Er
is een tijd geweest, dat een klein volk
in zijn geheel een voorstelling of een
politieke vergadering kon bijwonen.
De Grieken deden dat op de Agora,
de Romeinen in bet Forum. Later
toen de landen uitgestrekter werden
en de steden groeiden, werden deze
samenkomsten onmogelijk. Dank zij
de televisie kan, in 1964, een staats
hoofd, een paus zich andermaal tot
een volk, ja zelfs tot de hele wereld
wenden. Eenzelfde film wordt in
grote zalen voor miljoenen kijkers
vertoond.
De voordelen hiervan liggen voor
de hand. Op die manier kunnen aller
lei mensen, ook bewoners van afge-
oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooc
vertellen. Zoals de meeste mensen, die
door een ambt druk bezet zijn, kende
hij geen enkel gedicht van buiten en
herinnerde hij zich geen enkel sprook
je, zodat hij iedere keer moest impro
viseren. Meestal begon hij met het tra
ditionele: „Eer leefde eens in een ko
ninkrijk en dan flanste hij een massa
onschukdige onzin bij elkaar, en wist,
terwijl hij het begin vertelde, nog he
lemaal neit, hoe het in het midden en
aan het eind moest gaan. De taferelen,
personen en toestanden koos hij op goed
geluk, terwijl de intrige en de moraal
als vanzelf, onafhankelijk van de wil
van de verteller, te voorschijn kwamen.
Serjosja vond dergelijke improvisaties
prachtig en de procureur generaal merk
te op, dat hoe eenvoudiger en preten-
tielozer de intrige uitviel, des te meer
indruk ze op de jongen maakte.
„Nu luister dan maar", begon hij,
terwijl hij naar de zoldering keek.
„Er leefde eens in een koninkrijk
een oude, stok-oude koning; hij had een
grote, grijze baar en een knevel, die
zó lang was. Hij woonde in een
glazen paleis, dat als een groot stuk hel
der ijs in de zon glinsterde en straal
de. Dat paleis, mijn jongen, stond in
een grote, grote tuin, waar, denk eens
aan, sinaasappelen, bergamotperen en
kersen groeiden, waar tulpen, rozen en
madeliefjes bloeiden, en er zongen vo
gels met bonte veren. Ja.En aan
de bomen hingen glazen klokjes, die
als de wind ze bewoog, zo'n fijn zacht
geluid maakten, dat het verrukkelijk
was om te horen.
Want glas, moet je weten, geeft een
veel zachtere en veel fijnere klank dan
metaal Nu, en wat nog meer? Ja,
in de tuin waren ook fonteinen.
Weet je nog wel, dat buiten bij tante
Sonja ook 'n fontein was? Nu, net zulke
fonteinen waren er in de tuin van de
koning, maar alleen veel groter, en de
waterstraal kwam tot aan de top van
de allerhoogste populieren."
Jewgenij Petrowitsj dacht een ogen
blik na en ging toen verder:
„Die oude koning dan had een enige
zoon die zijn koninkrijk zou erven
dat was een kleine jongen net zo oud
als jij. En het was een beste jongen.
Hij was nooit koppig, ging vroeg naar
bed kwam op tafel nergens aan en
was helemaal een flinke jongen. Hij
had maar één gebrek hij rookte.
Serjosja luisterde met gespannen aan
dacht en keek zijn vader, zonder met
zijn ogen te knipperen, strak aan. De
procureur-generaal vervolgde zijn ver
haal en dacht onderwijl: „Hoe moet
het nu verder gaan?"
Nadat hij het verhaal verder had uit
gesponnen en behoorlijk over alles had
uitgeweid, besloot hij
„De koningszoon kreeg door zijn ro
ken de tering en stierf toen hij twintig
was. De zwakke, ziekelijke grijsaard
bleef zonder steun achter. Nu was er
niemand meer, die over het koninklijk
kon regeren en het paleis verdedigen.
Er kwamen vijanden, die maakten de
oude koning dood en verwoestten het
paleis, en nu zijn er in de tuin geen
kersen, geen vogels en geen klokjes
meerJa, mijn jongen.zo gaat
het".
Dit slot leek Jewgenij Petrowitsj
zelf belachelijk en naïef, maar op Ser
josja had het hele verhaal een diepe
indruk gemaakt. Over zijn ogen kwam
weer een floers van droefheid en iets
als vrees; een ogenblik keek hij pein
zend naar het donkere venster, toen
huiverde hij even en zei terneergesla
gen;
„Ik zal nooit meer roken.
Toen hij goedennacht had gezegd en
was gaan slapen, liep zijn vader lang
zaam de kamer op en neer en glim
lachte.
„Men zal misschien zeggen, dat het
effect hier op rekening komt van de
mooie inkleding en de artistieke vorm"
dacht hij. „Het zij zo, maar dat is
geen troost. Het is toch niet het juis
te middelWaarom moeten moraal
en waarheid ons niet in hun natuur
lijke vorm, maar bepaald met bijmeng
sels, als versuikerde, vergulde pillen
worden toegediend? Dat is niet nor
maal. Dat is vervalsing, bedrog.
charlatanerie.
En nu moest hij denken aan de le
den van de jury, die altijd, „een rede
voering" nodig hebben; hij dacht aan
het publiek, dat zijn kennis van de
geschiedenis alleen uit de oude sagen
en uit historische romans haalt; hij
dacht eraan, hoe hij zelf de zin van
het leven niet uit preken en wetten,
maar uit fabels, romans en gedichten
had geput.
„De medicijn moet zoet wezen, de
waarheid moet absoluut mooi zijn. De
ze onzin heeft de mens zich sedert A-
dams tijd eigen gemaakt. Trouwens
misschien is dit natuurlijk en moet het
zo zijnIs er ook in de natuur niet
genoeg doelmatig bedrog en illusie?.
Hij zette zich aan het werk, maar
die trage, huiselijke gedachten dwaal
den hem nog lang door het hoofd. Bo
ven klonken geen toonladders meer,
maar de bewoner van de tweede ver
dieping liep nog altijd van het ene eind
van de kamer naar het andere.,...
legen boerderijen, genieten van de
prachtigste artistieke manifestaties.
Door radio en televisie is de muziek
binnen het bereik gekomen van hen
die ver van concertzalen wonen. Wel
dra zal het zover zijn, dat de kleuren
televisie iedere huiskamer tot een zich
steeds vernieuwend museum zal heb
ben gemaakt. Meesterwerken van het
toneel hebben meer toeschouwers
dan ooit tevoren. De Franse televisie
bracht onlangs „De Perzen" van
Aeschylus en tallozen waren ontroerd
door deze tragedie uit de oudheid.
Een ware prestatie.
WIJ MOETEN ECHTER de gevaren
niet uit het oog verliezen. Bestaat niet
de kans dat men, om een steeds toene
mend publiek te bevredigen, zal af
zakken naar een lager peil? Ik geloof
het niet. De grote, nobele hartstochten
beroeren evenzeer de massa als de eli
te. Misschien zelfs méér, want de eli
te is te vaak geneigd meer waarde te
hechten aan mode-effecten, dan aan ge
voelens die altijd blijven gelden. Het is
gezond dat een populair publiek de
snobs en hun grillen terugvoert naar
eenvoudige tradities. Het succes van
de televisieuitzending van „Les Miséra-
bles" van Victor Hugo is hiervan een
verheugend symptoom.
Laten we echter niet vergeten, dat
meesterwerken dun gezaaid zijn, dat
de televisie een enorm aantal teksten
opslokt en dat wij de kans lopen op
zekere dag met een gebrek aan voed
sel voor de geest te worden gecon
fronteerd. Zeker, er zijn toneelstukken,
romans, die verdienen iedere vijf of
tien jaar opnieuw te worden gebracht.
De televisie en de Comédie Francais»
hebben het recht en zelfs de plicht van
tijd tot tijd „Le Cid" of „Le Misan
thrope" ten tonele te voeren. Maar
hiermee zijn slechts enkele avonden ge
vuld. Een ernstige vraag werpt zich
op: zal de moderne techniek een nieuw
type kunstenaar voortbrengen, die het
verleden waardig is?
HET MOET WEL. De moeilijkheid
van film en televisie voor de schrijver
is dat hij niet alleen kan werken. Zijn
roman, of toneelstuk wordt op allerlei
manieren ontwricht, mishandeld en ge
weld aangedaan door regisseurs en be
werkers van radio en televisie. De be
klagenswaardige auteur herkent zijn
geesteskind niet meer. De oplossing
ligt in de vorming van kunstenaars, die
zowel schrijver, regisseur als hoorspel
expert zijn. Zoals Wagner de opera een
nieuw gezicht gaf door het libretto en
de muziek te schrijven, zoals René
Claïr en Robbe-Grillet zich ontpopten
als schrijver en cineast tegelijk.
De televisie brengt echter nog grote
re problemen met zich mee. Zo is daar
het artistieke probleem. Het klein»
beeldscherm eist een zekere besloten
heid. Het vergt de allergrootste acteurs.
Hier kan niet worden gewerkt met een
menigte die in beweging is. Men moet
die menigte weten te suggereren door
korte scènes. Bij de begrafenis van
Joannes XXIII kregen we enkele be
traande gezichten te zien. Een goed»
oplossing. Het korte toneelstuk van een
half uur of een novelle van Guy de
Maupassant zijn voor de televisie bij
uitstek geschikt. Deze kunstvorm zal
door de technische noodzaak in nieuwe
banen geleid worden.
DAN IS ER NOG het financiële pro
bleem. Het beste zou natuurlijk zijn
wanneer de schrijvers, rekening hou
dend met het kleine beeld, stukken
schreven die meteen aan dit medium
zijn aangepast. Maar hoe kunnen ze le
ven als hun stuk maar één keer ge
speeld wordt al is het dan voor mil
joenen toeschouwers. Ze halen niet eens
het honorarium van vijf schouwburgop-
opvoeringen. Kan men op deze basis
auteurs vinden? En zo men ze al vindt,
worden ze dan wel billijk behandeld?
Het antwoord is natuurlijk negatief. El
ke inspanning dient rechtvaardig t»
worden beloond.
Uitkomst biedt hier wellicht de Euro
visie en de mondiovisie. Door de sa
menwerking van een groot aantal lan
den kan de auteur naar behoren worden
bezoldigd, terwijl de onkosten van d»
opvoering beperkt blijven. Dit is niet
alleen mogelijk, het is zelfs al meer
dan eens gebeurd. Er moet echter voor
gewaakt worden, dat hierdoor geen sta
tenloze kunst ontstaat, die elk nationaal
karakter mist. Ik zie graag Amerikaan
se, Engelse, Japanse, Russische films.
Nationale kunst kan alleen mondiaal
worden, mits het nationale karakter
behouden blijft. De wetenschap kan dan
universeel zijn, de kunst heeft een va
derland.
NW,\
I