GEZEGEND IS HET LEVEN
Bloei en
neergang
van de
trekvaart:
eens de
snelste en
veiligste
manier om
te reizen
TREKSCHUIT DIENDE ZOWEL
HET LOCALE VERKEER ALS
INTERNATIONAAL TOERISME
Tegen de Duitse ziel moet ook
de sterkste auto het afleggen
PANDA EN DE MEESTER-MEESTER
bSWbÉ
Ons vervolgverhaal
Een oorspronkelijke roman
door Klaas van der Geest
Wm^y-
DONDERDAG 16 APRIL 1964
17
'K. a-;:- v,. -■
Schuit contra trein
HET V. W.-D.M. "-CONFLICT
Sportpettencomplex
Loden gasvoet
Pret eraf
Vrachtjager
Baanvakken
W. S.
'r
Wf
fWIMMMWWIAMWWWM
10)
Maar helemaal zeker van zichzelf
was ze nog niet. Het kon zijn hij
had al vaker geklaagd over kramp in
zijn vingers. Daarom zei ze, dat hij
•naar binnen moest gaan.
„Ik kom meteen Hij liep
slecht, langzaam, alsof hij bang was
te zullen struikelen. Ze moest hem in
zijn stoel helpen en begon zijn kleren
uit te trekken.
„Mijn hemd zeker ook?" vroeg hij.
„Je hemd ook alles," zei ze.
Haar handen beefden niet. Ze knikte
tegen hem terwijl ze hem verder uit
kleedde en daarna naar de kast ging
om droge kleren voor hem te halen.
Toen ze daarmee kwam, pruttelde hij
tegen. Hij wilde geen schoon goed
aan hebben.
„Breng me zo maar in bed en spoel
de rommel even uit als je het
meteen buiten hangt, droogt het gauw
genoeg," drong hij aan. Hij had wer
kelijk iets kinderlijks terwijl hij haar
zegevierend aankeek.
„Je kunt met dit weer niet in bed
liggen," zei ze, overredend. Hij hield
echter vol:
„O, dat kan best Eindelijk
meende ze, dat ze maar moest toe
geven en ze sloeg haar ene arm om
zijn schouders. „Toe dan maar
Moeizaam schuifelde hij over de vloer
van vastgestampt leem naar de bed
stee. Ze begon zich weer wat onge
rust te maken, omdat hem waar
schijnlijk toch iets mankeerde, en
dacht: „Als hij maar eerst ligt dan
zal ik zijn karnemelk warm maken en
valt hij misschien in slaap
Voor ze hem echter in de bedstee
kon helpen, voelde ze zijn ruwe hand,
die naar haar borst tastte.
In de kolonie had een van de op
zichters haar eens bij zich geroepen
achter een hoop stro aan de kant van
de grote dorsschuur. Ze was die dag
al het derde meisje, dat hij daar bij
zich riep. Het was een zonnige na
middag in de zomer. De bossen stro
lagen hoog opgestapeld tegen de
zwart geteerde houten wand van de
schuur; aan de ene kant stonden een
paar vlierstruiken, waarvan de bes
sen nog niet rijp waren.
Zelfs jaren later dacht zè altijd als
ze langs een vlierstruik liep pog weer
aan die opzichter. Hij had haar een
slok brandewijn willen geven uit een
flesje met een blauwe stop, dat hij
uit zijn binnenzak haalde. En toen ze
het weigerde, had hij haar beetge
pakt om haar achterover in het stro
te duwen. Ze wist, wat hij van haar
verlangde. De grotere meisjes in de
kolonie spraken er opelijk over,
niet alleen onder elkaar maar ook
met de jongens van hun eigen leef
tijd. En bang was ze niet geweest,
alleen woedend. Van woede was ze
gaan schoppen en slaan en krabben,
hoewel ze wist, dat geen mens haar
te hulp zou komen en ze het alleen
moest opnemen tegen die man, een
slappe, magere man, met een verlo
pen uiterlijk. Even was hij verbluft
geweest. Waarschijnlijk was het de
eerste keer, dat een van de meisjes
zich tegen hem en zijn kornuiten ver
zette. Het leek alsof hij haar zou
slaan. Maar dat kon haar niet sche
len. Plotseling begon hij echter te
lachen, een honende schaterlach en
daarna stuurde hij haar meteen weer
aan het werk. Later riep hij haar nooit
meer bij zich en ook de andere op
zichters, eveneens oude Oostgangers,
lieten haar met rust. De jongens en
de meisjes, die er achter kwamen,
plaagden haar. Een paar, die het
goed met haar meenden, vonden dat
ze nogal stom was geweest. Dat hin
derde haar niet. Als ze haar vroegen,
waarom ze niet toegegeven had, haal
de ze slechts de schouders op.
„Ik wil niet!" Ze kon het zelf niet
verklaren. En als ze dat gekund had,
zouden de anderen het waarschijnlijk
toch niet begrepen hebben. Vanaf die
tijd was ze echter steeds op haar
hoede geweest als een man of een
jongen te dicht bij haar kwam. Ze
was in het holst van de nacht, bij
regen en wind, sneeuw en ijs wegge
lopen uit een schuur of stal, als ze
wist, dat een boer of een van zijn
zoons haar daar konden overvallen.
Daarmee had ze voor zichzelf het le
ven niet gemakkelijker gemaakt. Toch
schonk het haar een diepe voldoening.
Het was geen angst voor de gevolgen
van de omgang met mannen, hoewel
ze daarmee al vroeg op de hoogte
was. Wat haar weerhield was alleen
een gevoel van menselijke waardig
heid, dat aangeboren moest zijn, een
erfdeel misschien van haar voor
ouders, die evengoed in een paleis als
in een krot konden hebben gewoond
en evengoed edele mensen als scha
vuiten of allebei konden zijn geweest.
Ze was er heimelijk trots op zonder
zich er juist op te verheffen, dat ze
zich daarin tenminste niet had laten
schenden. En het mag een schamel
beetje zijn geweest om trots op te
zijn, maar in elk geval was het ge
noeg om haar blauwe ogen onder het
hoge voorhoofd te doen stralen en
haar het zelfvertrouwen te schenken,
zodat ze samen met de jonge Gosse
Tadema de toekomst fier tegemoet
kon gaan. Genoeg ook om zich niet
door de oude, vergroeide vader van
Gosse te laten overrompelen. Na de
eerste schrik zag ze de man met zijn
ruige, warrige grijze haren, zijn
naakte, smalle en gebogen rug, zijn
in de knieën wat doorgezakte benen
en zijn te grote blote voeten met eelt-
knobbels slechts als het wrak van een
mens. Ze kon zelfs geen afkeer voor
hem koesteren maar had slechts
medelijden met hem, al wist ze dat
te verbergen om hem niet te krenken.
Koel, onverschillig als tegen een kind,
dat lastig was, maar dat ze wel de
baas kon blijven, zei ze, dat hij moest
uitscheiden en meteen duwde ze zijn
hand weg.
En toen vergiste de oude zich. Hij
bleef staan.
„Uitscheiden Wat doe ik dan?"
vroeg hij met schrille stem.
„Dat weet je wel kom, schiet nu
op, want ik wil je in bed helpen en
dan moet ik weer aan mijn werk."
Ze sloeg zelfs geen acht op de blik,
waarmee hij haar nakeek, toen ze
hem toegedekt had en met zijn kleren
naar buiten ging om die uit te was
sen en in de frisse wind te drogen te
hangen.
Het betekende voor Hanne niet
meer dan een enkele plas, waar ze
in getrapt had als ze in regen en
wind langs een modderige weg ging,
een enkel bits woord, waarmee ze
weggestuurd werd, als ze ergens een
stuk brood vroeg, een. enkele grauw
van een hond, die haar van een erf
moest houden.—Het was iets, dat ze
altijd en overal had kunnen verwach
ten en waartegen ze zich wel kon ver
weren. Daarom trof het haar niet bij
zonder en maakte het zo weinig in
druk op haar, dat ze er nooit over
zou spreken en er enkele ogenblikken
later zelfs al niet meer aan dacht. De
oude Tadema dacht er wel aan, niet
alleen die hele verdere dag maar ook
de volgende dagen. Hij bleef zich er
voortdurend mee bezig houden. De
verwarring, waardoor hij even bevan
gen was geweest, maakte al gauw
plaats voor teleurstelling. De teleur
stelling vervaagde ook en liet slechts
wrok na. Een diepe wrok, die zich
vast zette.
Het was lang geleden, dat een
vrouw erin slaagde zijn brutale po
gingen tot toenadering af te wijzen.
Als hij zijn troebele herinneringen na
speurde, moest hij teruggaan naar de
moeder van de jonge Gosse. En de
herinnering aan haar was zo diep
weggedrongen, zo verminkt ook, dat
het soms niet meer leek dan een ge
beurtenis, die slechts in zijn verbeel
ding kon opkomen.
Hij zou met geen mogelijkheid
meer kunnen zeggen hoe en waar hij
haar het eerst had ontmoet. Mis
schien bij mensen, die ze toevallig
allebei kenden; misschien ook op
straat, waar hij haar had aangespro
ken. Ze was de jongste van een groot
gezin, waarvan de vader, een kweker,
na de dood van zijn vrouw 't bedrijf
je had overgedaan aan een van zijn
zoons en zelf met zijn dochtertje in
de stad was gaan wonen, waar hij
haar naar een betere school kon stu
ren.
(Wordt vervolgd)
U" .- - - .f
Trekvaart-souvenir als wandschilde
ring op een benzinestation in
West-Duitsland.
HOE OUD de trekvaart precies is, heb
ik niet kunnen achterhalen. Wèl weet ik,
dat onze eertijds onvolprezen trek
vaarten en trekvaartdiensten, pas uit de
zeventiende eeuw stammen. Ze werden
pas mogelijk toen er voor die diensten
lijnrechte vaarten gegraven werden,
welke de afstanden tussen de belang
rijkste steden zo kort mogelijk maakten.
De eerste trekvaart was die tussen Haar
lem en Amsterdam, waardoor de reis-
duur tussen beide steden met niet min
der dan twee uur en een kwartier werd
bekort. Vóórdien ging het rijdend en
lopend verkeer via de sterk kronkelende
IJdijk over Spaamclam, Spaarnwoude en
het latere Halfweg naar Sloterdijk. Veel
rechte dijken had men vroeger niet, om
dat deze dijken gelegd werden rond be
staande plassen en meren en derhalve
die bochtige conturen volgden.
Daarom was het vervoer over water
meestal korter zowel in kilometers als in
reistijd. Dit laatste hing mede af van de
wind. Zat die mee, dan was men er „zo";
had men met tegenwind te kampen dan
had men misschien toch maar beter de
dijk kunnen nemen
OM TERUG te keren tot Haarlem en
Amsterdam: veel vervoer vond daarom
tussen beide steden plaats via het IJ, dat
zich in die jaren nog tot Spaarndam en
zelfs tot Santpoort en Beverwijk uitstrekte.
Over het IJ kon men dus in één rechte
lijn varen, de kortste verbinding tussen
twee punten!
Omdat het enige bezwaar van reizen
over water de ongewisse windrichting was,
kwam men op de gedachte kanalen te gra
ven met er langs een pad, waarover een
paard kon lopen, dat bij windstil weer of
bij tegenwind aan een lijntje het schip kon
trekken. Men noemde dat „jagen" en het
pad kreeg de naam van „jaagpad", ter
wijl de man, die het paard bestuurde een
„scheepsjager" heette en het paard zelf
„een jagertje".
Op die manier kon men een betrouwbaar
vaarschema opbouwen. Een paar eeuwen
geleden plachtte men dan ook op het voor
bijtrekken van de trekschuit zijn horloge
gelijk te zetten, want ze voeren precies
volgens de dienstregeling, iets wat vóór
dien nimmer mogelijk was geweest.
IN HET VERKEER zelfs in het in
ternationale toerisme hebben onze trek
schuiten een belangrijke rol gespeeld. Ze
werden door de vreemdelingen, die van
hun diensten gebruik maakten, zeer gepre
zen. Later werden ze beschimpt omdat ze
niet snel genoeg gingen. „Zachtjes aan,
dan breekt het lijntje niet" is een spreek
woord dat uit de trekvaart stamt. De jaag-
lijn kon breken wanneer de scheepsjager
zijn paard te veel opjoeg.
Dat geschimp ontstond pas toen de we
gen verhard werden en daarover „snelver
keer" per diligence of postwagen mogelijk
werd. Tegen dat tempo kon geen trek
schuit op. Maar beide moesten het onder
spit delven toen tegen het midden van de
vorige eeuw de spoortrein zijn intrede
deed.
TOCH heeft de trekschuit nog lang ver
dedigers gevonden omdat zij zo rustig en
zonder schokken door het water gleed.
Men wist zeker, dat men op de plaats van
bestemming zou aankomen en stipt op tijd.
(Van onze correspondent)
BONN. Wie vandaag in Duitsland
over „het proces" spreekt, heeft het niet
over Auschwitz. Het proces is de rechts-
strijcl tussen de Volkswagenfabriek en
het consumentenblad DM., waarover
wij onlangs reeds uitvoerig berichtten.
In een land waar de garage de tempel
van een nieuwe religie is geworden,
sloeg D.M.'s bewering dat de Volks
wagen 1500-S „onbetrouwbaar' is, in als
blasfemie. Vertoornd eisen industriële
pausen een rechterlijke banvloek. Maar
even luid protesteren de consumenten-
ketters tegen deze „industriële inqui
sitie".
o
143. „O, lieve voogd!" riepen de knaapjes, zich aan
de heer Vlijmen vastklampend. „Wat zijn we dol op
u!" En ze aaiden zijn gezicht en trokken liefkozend aan
zijn neus en oren. Dit werd zelfs de geharde advocaat
teveel. Bedolven onder zijn liefhebbende pupillen, sleep
te hij zich naar de buitendeur en vluchtte. „Kom, man
neke," sprak Joris tot Panda. Waarom voegt ge u niet
bij uw kameraadjes? Ge houdt toch ook van uw voogd?"
„Nee," antwoordde Panda. „Hij is helemaal niet aar
dig. En ik snap niet, waarom zij opeens zo van hem
houden. Ze kennen hem nauwelijks." Maar toen de ben
gels even later terugkwamen, begon Panda er iets van
te begrijpen. „O!" riep hij. „Jullie hebben zijn horlo
ge, zijn beurs en andere dingen gestolen! Dus daarom
gingen jullie opeens aan hem klitten! Bah, wat oneer
lijk! Dat hebben jullie zeker van Joris geleerd!" „Foei,
wat een onaardige gedachten," sprak Joris, terwijl hij
met een begrijpende glimlach de geroofde spullen in
ontvangst nam. „Ge moogt dit niet stelen noemen."
„Ik weet er anders geen ander woord voor," antwoord
de Panda schamper. „Of noem je dat soms ook liefde
voor hun voogd?" „Inderdaad," antwoordde Joris. „Dat
hebt ge goed begrepen. De liefde voor hun voogd dreef
hen er toe, enkele voorwerpen als aandenken aan hem te
bemachtigen. En het is vooral tekenend, dat zij hem
het bewijs van voogdschap hebben ontfutseld. Nu zal
meester Vlijmen zijn liefhebbende pupillen nooit kunnen
verloochenen..."
Wie er gelovig is en wie een ketter,
wordt ook beslist door de vraag of men
al dan niet in een Volkswagen rijdt.
MAAR OOK de gelovigen twijfelen. Ja
renlang hebben zij standvastig de hoon
verdragen dat de V.W. er uitziet als een
kever, ongemakkelijk zit en een massa ka
baal maakt. Triomfantelijk zijn zij overge
stapt naar de „grote echte auto" de 1500-S
toen die eindelijk uit Wolfsburg kwam.
En zij tooiden zich met sportpetten, want
de S achter „1500" betekent „sport" en
„speciaal", ruikt naar het rencircuit en
heeft twee heuse carburateurs. Toen kwam
het hoge woord van D.M.: onbetrouwbaar.
Het allerergste woord. Alles had gemogen:
smakeloos, tam, vervelend, slap. Maar niet
dit, niet onbetrouwbaar. Dit is een land
waar „zuverlassig" het hoogste heiligste
kriterium is. Zoals veel Duitsers bij eten
denken „het hoeft niet lekker te zijn als
het maar véél is", zo geldt voor gebruiks
artikelen hier meestal „het hoeft niet mooi
te zijn als het maar ijzersterk is". En ijzer-
sterk is de V.W.
IJzersterk w a s de V.W., heeft D.M. nu
geschreven. Bewijs? Tien vrolijke testrij
ders van D.M. zijn, zoals gemeld, er in ge
slaagd de motor van de 1500-S in 50.000 km
acht maal in de soep te draaien: klepbreu-
ken, stoterstangenbreuken, zuigerbreuken.
En altijd op de derde cylinder. „Een auto
van niks", zei een tester. „Een lamme
eend", zei een andere. „Onbetrouwbaar",
zei D.M.
VOOR IEDEREEN die een weinig ver
stand van auto's heeft is het zonneklaar dat
de D.M.-testers de V.W. over zijn toeren
hebben gejaagd. Wat bij vroegere V.W.'s
nauwelijks kon, kan in de lagere versnel
lingen wel, nu de boxermotor door de twee
carburateurs eindelijk voldoende vulling
krijgt. Het kleppenmechanisme van de plat
te motor met zijn lange stoterstangen ver
draagt veel, maar niet 2000 toeren te veel.
Is de V.W. 1500-S daarom onbetrouwbaar?
Volstrekt niet. Onbetrouwbaar is slechts de
rechtervoet van de Duitse automobilist.
Die voet is van lood en kent maar een
stand: „op de plank". Er is geen land
waar met minder consideratie wordt ge
reden dan in Duitsland: voor de andere
weggebruiker en voor de eigen auto.
Van het Duitse kleppenmechanisme
moet men hier overschakelen naar de
Duitse ziel. Heinrich Schmidt, op kantoor
een voegzaam man die zijn rangen en
standen kent, wordt achter het wiel een
agressor. Hij laat zich gelden, hij moet
voorbij, vooraan, voorop! Maar de auto
mobiel is in Duitsland niet alleen een
aanvalswapen, het is ook een status-sym-
bool.
Bij een bepaald jaarinkomen wil men
geen Mercedes, dan moet men een Mer
cedes. En Heinrich Schmidt die te voet
zijn plaats kent, kent die tussen de vier
wielen niet. Zo jaagt hij zijn kleine motor
over de eindeloze autobahnen tot de klep
pen beginnen te zweven. Lukt het hem,
een Mercedes voorbij te komen, dan is
hij een moment lang ook „Herr General-
direktor". Lukt het hem niet, dan is een
ambulance toch altijd gauw bij de hand.
TERUG naar de kleppen van de V.W.
Wolfsburg heeft een fout gemaakt. Het
heeft van de enige auto ter wereld die
de reputatie had, onverwoestbaar te zijn
een versie vervaardigd, die kan bezwij
ken onder de rechtervoet, niet van Henk
Smit, of van Henry Smith, maar wel van
Heinrich Schmidt. En nu is de ramp
daar: autoverkopers willen geen V.W.
1500-S meer als inruilwagen accepteren.
En onder de sportpetten zijn de hoofden
van de S-rijders wat meer naar voren ge
bogen. Horen zij zwevende kleppen? Ho
ren zij een krukas dreunen? Horen zij sto
terstangen tikken? Zij weten het niet.
Maar als men geconcentreerd luistert, kan
men in iedere draaiende motor dat ge
luid horen wat men vreest te horen.
En dan is de pret eraf. Er zijn nu veel
ongelukkige mensen in Duitsland, kopers
of aspirantkopers van de V.W. 1500-S. Zij
debatteren er bij bier en bockworst over,
lang, nadrukkelijk en gründlich, zoals dat
debatterende Duitsers betaamt. Ook over
het proces (13 aanklachten met eisen van
in totaal 16 miljoen mark en geschatte
proceskosten van 1 miljoen mark).
Een diligence kon wel eens in de zachte
berm van een straatweg belanden en een
wiel breken. De paarden konden schrikken
en op hol slaan. De spoortrein rammelde
nogal en de kolensmook maakte de witte
vadermoorders der heren en de hand
schoenen der dames groezelig. Boven
dien. noch in de postkoets noch in de
wagon van ,,'t spoor" was enige verwar
ming wanneer het 's winters vinnig vroor.
De reizigers die zo'n haast hadden, moes
ten vernikkelen van de kou, maar in de
schuit zat het gezelschap behaaglijk rond
het potje te roken, te kaarten of te pra
ten en bij al die knusse gezelligheid ging
de tijd snel genoeg.
Dat was dus wat wij „trekvaart" noem
den. Op de duur werd dit soort vervoer
nog uitgebreid doordat ook vrachtschepen
op de binnenvaart bijna altijd door paar
den getrokken konden worden, wanneer
men dat wenste. Overal in ons land waren
jaagpaden aangelegd langs de vaarten en
kanalen. Ook langs de bochtige ringvaar-
ten en met een beetje goede wil kan men
hun overblijfselen nog wel terugvinden.
Zelfs de palen, waarlangs de jaaglijn
scheerde. De gleuven, welke die lijnen
daarin uitschuurden, zitten er nóg in.
Dat dit systeem van „sleepvaart"
want het jagen is toch eigenlijk niet an
ders dan „slepen" ook internationaal
toegepast werd, zelfs langs de grote Euro
pese waterwegen, is misschien minder be
kend.
In Duitsland kende men dit slepen door
paarden vooral en stond daar bekend als
„Treidelschiff-Fahrt".
ER ZIJN nog tal van gravures en an
dere prenten uit vorige eeuwen, waarop
de aandachtige beschouwer getrokken ri
vierschepen zal zien. Niet door één, maar
meestal door meerdere paarden getrok
ken, want in een rivier moesten de sche
pen niet alleen maar tegen de wind, maar
ook tegen de stroom optomen. Met de
stroom méé had een schipper geen paar
den nodig en als hij er buiten kon bleef
hij er ook buiten, want het schipperen was
heus niet zo'n weelderig beroep en het
slepen kostte grof geld.
In het begin van de negentiende eeuw
hadden de schepen die de Beneden-Rijn
bevoeren, een laadvermogen van hoog
stens 300 ton. Bij goede weersomstandig
heden duurde een sleepvaart van Amster
dam naar Düsseldorf toen 8 tot 10 dagen,
dikwijls echter nog langer.
Voor het slepen van de maximum last
had men 12 tot 14 paarden nodig en dat
kostte bij die lading en op die afstand
circa 3000 daalders, terwijl een vaart zon
der paarden 1000 daalders minder vergde.
tt
De Nederlanders hadden de sleepvaart
goed georganiseerd. Tenminste langs de
Rijn. De route EmmerikKeulen hadden
zij in „posten" verdeeld. Bij de posthui
zen werden de paarden gewisseld. Dat
waren dus wisselplaatsen, zoals men ze
voor de postkoetsen ook kende. Door de
ze praktische maatregel werd tijdverlies
tot een minimum gereduceerd, hetgeen op
de afstand EmmerikKeulen betekende,
dat de reis in plaats van 14 dagen slechts
8 dagen duurde.
ECHTER niet alleen langs de Rijn, ook
langs Maas en Moezel en westelijk daar
van, door geheel Frankrijk vond men de
ze wijze van vervoer. Ook in het hart van
Europa, langs de Donau, in Engeland op
de Theems en zelfs in Rusland langs de
Wolga werd gesleept (ook door mensen!)
Het is nog niet zo lang geleden, dat in
China de schepen op de Jangtse door
paarden of mannen getrokken werden. Die,
welke de Nijl bevaren, worden veelal nog
gejaagd".
Voorts kan men in het Oldenburger- en
Eemsland turfscheepjes zien, getrokken
door paarden. Maar dat zijn hoge uitzon
deringen geworden. Wel zijn er hier en
daar enkele herinneringen aan overgeble
ven. Zoals te Sankt Goar (aan de Rijn)
waar op de garagemuur van een modern
tankstation een bijna levensgroot wand
schildering de herinnering levendig houdt
aan het „treideln", dat hier bij wijze van
spreken vlak langs de deur plaats vond.
Waar nu de gebundelde mechanische p.k.'s
langs razen sleepten nog niet zo heel lang
geleden de scheepsjagertjes, mager van
het zware werk en het spaarzame voer,
hun zware lasten over de Rijn.