GEZEGEND IS HET LEVEN PANDA EN DE MEESTER'MEESTER Ronda, CARCIA DE LEON OP ZOEK NAAR HET ECHTE SPANJE Ons vervolgverhaal Een oorspronkelijke roman door Klaas van der Geest hecht bastion van de Spaanse ziel Garcia de Léon Corrida Goyesca Smokkelaarsveste - - V- 'V 11) Het was geen knap meisje, eer der een lelijk kind, maar in haar gro te blauwe ogen had ze de argeloze blik van mensen cüe tot geen boos heid in staat zijn en ook geen kwaad heid verwachten. Die blik moet Gosse Tadema zijn opgevallen, zonder dat hij zich er rekenschap van gaf en een duivelse drang om de argeloze rust, die er van uitging, te verstoren, bracht hem ertoe zich bij haar op te dringen Hij slaagde in zijn opzet, maar gemakkelijk viel hem dat niet; het kostte hem zelfs meer moeite en het duurde langer dan hij zich na al die jaren, die intussen verlopen wa ren, nog kon voorstellen. Hij was verschillende malen bij haar thuis en had al'meteen gevoeld, dat haar vader niet bijzonder op hem gesteld was, hem zelfs wantrouwde. In plaats van een poging te doen om dat wantrouwen te overwinnen, ver maakte hij zich er in stilte mee. Ook het meisje koesterde een zeker wantrouwen, dat haar drong tot terughoudendheid, maar was zich daarvan slechts bewust als van een vage onrust, waarvoor ze geen ver klaring kon vinden. Die onrust weer hield haar er wel van om aan zijn al of niet voorgewende onstuimig heid toe te geven, maar ze kwam er toch niet toe de verhouding met hem te verbreken. Haar vader was niet bij machte haar duidelijk te maken, dat ze er goed aan zou doen maar niet meer met de jonge Gosse Tadema om te gaan. Wel won hij achter Gosse's rug inlichtingen in en toen hij hoorde, dat zijn naam al een paar maal ge noemd was in verband met verschil lende schandaaltjes, terwijl ook vast stond, dat ergens een vrouw moest zijn, die voor haar kind een toelage van zijn familie kreeg, vertelde hij dat zijn dochter. Ze wilde het niet ge loven, hoewel ze zich er gemakkelijk van had kunnen overtuigen. Maar haar houding tegenover Gosse werd er toch door beïnvloed. Waarschijn lijk voelde hij, dat ze op het punt stond zich geheel van hem terug te trekken. En toen ze daar op een late namiddag, terwijl ze samen door een park slenterden, een vage toespeling op maakte, werd hij bevangen door dezelfde redeloze woede, die hem er als kleine jongen toe had gedwongen zijn hand uit te strekken naar het konijntje, dat door een klein meisje werd gestreeld. Hij had haar meege nomen naar een verlaten hoekje, waar hij haar achter een bosje jas mijn sleurde en overweldigde. Daar na was hij weggelopen. Hij had het meisje laten liggen, zonder zich ver der ook maar iets om haar te bekom meren. Uren later was ze thuis ge komen. geheel ontdaan, de kleren ge havend, schrammen over het gezicht, gekneusd over het hele lichaam. Ze wilde toen niemand zien, met nie mand praten, zich alleen maar ergens verbergen en zelfs haar vader, die zich al wanhopig ongerust gemaakt had, niets vertellen Het was ook niet nodig, dat ze hem iets vertelde. Hij had er geen behoefte aan meer te weten dan hij al vermoedde. Dagen, wekenlang was ze binnenshuis geble ven. Toen ze zich eindelijk weer op straat waagde, was ze schuw. Ze wachtte het liefst tot de avond, eer ze naar buiten ging. Soms liep haar vader haar achterna, bang om haar uit het oog te verliezen. Er was een kind geboren, een jongen, en gedre ven door de behoefte om zichzelf te kwellen noemde ze hem Gosse. Daar na werd haar leven nooit meer wat het was geweest. Ze had geen om gang meer met haar getrouwde broers en zusters. Haar vader moest alle hoop en verwachtingen, die hij van haar gekoesterd had, voorgoed opgeven. Ze zonderde zich af in een eigen wereldje. Het was een triest, verlaten wereldje, waarin ze geen an der toeliet. Zelfs de omgeving, waar in ze opgegroeid was, leek haar vreemd en vijandig. Toen Gosse een jaar of vier, vijf later weer opdook, maakte hij een be zadigde indruk. De indruk van een man, die de uitspattingen van zijn nogal losbandige jeugd weliswaar ver ontschuldigde of in elk geval niet al te ernstig nam, maar toch inzag, dat hij er niet mee door kon gaan. Hij vertelde, dat het hem goed ging. „Of tenminste niet slecht". Hij was begonnen zijn land te ontginnen en tot nog toe had het hem niet al te veel opgeleverd. „Maar het wordt wel beter," meende hij. En nu was hij van plan vrouw en kind bij zich te nemen. De vader koesterde nog steeds het zelfde wantrouwen tegenover Gosse. Hij verzette zich er dan ook tegen, dat zijn dochter naar hem toe zou gaan. In elk geval drong hij er bij de jonge vrouw op aan zich wel goed te bezinnen, eer ze een besluit nam. Zij zelf wist, dat ze geen weerstand zou kunnen bieden, ook al geloofde ze geen woord van alles, wat Gosse haar voorspiegelde. Ze vleide zich nergens mee. Maar ze ging. Mocht ze nog eni ge vage hoop gekoesterd hebben, dan zag ze die al gauw vervliegen. Gosse was inderdaad begonnen het land te bewerken, maar had dit niet lang vol gehouden en het daarna weer laten verwaarlozen. De vrouw met wie hij niet trouwde leefde naast hem met haar kind, zodat er geen sprake was van enige genegenheid te ver vreemdde zelfs van de jongen, die toen zo oud werd, dat hij haar niet meer nodig had maar nog te jong was om haar al tot steun te zijn. En wat ze voor Gosse betekende of waar om hij haar eigenlijk bij zich had la ten komen, wist ze niet. Gosse zelf werd dat langzamerhand wel duide lijk. Toen hij als kind, huiverend van duivels genot zijn vingers kromde rond de donzige nek van een weerloos diertje, zag hij het gezicht van het kleine meisje, dat er bij stond. Dat gezicht was vertrokken van afschuw, maar in haar ogen lag een blik, die hem totx diep in zijn hart bewoog en tegelijkertijd zijn duister genot nog opzweepte tot vervoering, die zijn hele wezen doortrilde. Deze blik zocht hij- later tevergeefs in de ogen van ande re vrouwen en herkende hij pas weer in die van de moeder van zijn zoon, toen hij haar als jong meisje achter de jasmijnstruiken in het park sleur de om haar daar te overweldigen. Het was een blik van -eindeloos, boven menselijk mededogen, waarnaar hij bleef hunkeren Hij had zich er tever geefs tegen verzet en eindelijk moe ten toegeven aan zijn smachtend ver langen om haar bij zich te hebben. Hij werd niet teleurgesteld. Als zij er getuige van was, hoe hij de laatste schamele resten van zijn leven gron dig verwoestte en beschonken thuis, kwam om zich in zijn roes aan haar" te vergrijpen of slonzige vrouwen meebracht en haar dwong er getuige van te zijn, hoe liederlijk hij zich mis droeg, hoefde hij niet eens meer in haar ogen te kijken maar voelde hij dat mededogen als een golf van wel dadige warmte, die hem overspoelde. Later stompte hij meer en meer af en werd hij zelfs daar onverschillig voor. Toen dacht hij er nog over haar terug te sturen naar haar vader. Hij deed het niet. Hij kwam er niet toe, zoals hij er ook niet toe gekomen was zijn land te ontginnen. De geest van de vrouw werd verward. Ze dwaalde vaak urenlang over de heide en kwam eindelijk terecht in een ven netje, waar de jonge Gosse haar vond. De oude Gosse beweerde dat ze waarschijnlijk opzettelijk in een veen- plas was gelopen om een eind te ma ken aan haar leven. En dat bleef hij volhouden. HOOFDSTUK IV In de nazomer sneden de mensen uit de hutten aan de grens van de veenkolonie de heide, die dan pas uit gebloeid was, om er borstels e n bezems van te maken. In de winter trokken de mannen daar dan mee van de ene afgelegen hoeve naar de ande re, van het ene dorp naar het andere en zelfs naar de steden. Jongens de den dat al terwijl ze nog naar school gingen, maar bleven dan in de naaste omgeving. Veel bracht het niet op, maar ze bezaten een onverwoestbaar vertrouwen, dat ze niettegenstaande alle teleurstellingen de een of andere keer toch nog eens zouden vinden, wat ze al zo lang tevergeefs gezocht hadden. (Wordt vervolgd) MMWVWIMIMVVtlVVIAMWVIMIIIIVWWIIIIin/VWWVIMVVWVMMWVVVVVVWWIAAAMVVWVVV\AAfWVWWWVWWWVWVWUVVVWVVV< in de rots had laten uithouden om de bodem van de Tajo te bereiken, maar dan was men nog slechts halfweg. Voor later noteer ik het restaurant onder de brug als pleisterplaats. Sinds de ingebruikstelling van de oeverver binding nu ruim tweehonderd jaar ge leden (en tot niet zo heel lang geleden, laat ik mij vertellen) bevond zich hier de gevangenis van waaruit ontsnapping een volstrekte onmogelijkheid was. EEN GAVE minaret In de oude Moor se wijk is nu een charmant stukje her innering; nooit zal er meer een muez zin met eentonig gezang de gelovigen tot gebed oproepen. Van hier uit is het niet moeilijk de Calle de Paradas te bereiken, waar ik op no. 17 de Casa del Rey Moro vind. Mijn romantische verwachting wordt een beetje getem perd als de huisbewaarder eerlijk op biecht dat dit huis nooit tot woning van een Moorse, koning heeft gediend. En hij vertelt mij het verhaal van de slaven, die van dit punt af de lange trap in de rotsen hebben gehakt. „Een juiste naam," zegt hij eerlijk, „zou zijn het Huis van de Trap van de Moorse koning." IS DIT dus een beetje teleurstellend voor de romanticus, de tuin maakt al les goed. In een aaneenschakeling van terassen en pergola's biedt deze lust hof om de paar meter nieuwe verras singen. Wonderbaarlijk weelderig is de plantengroei; een ingenieus systeem van bevloeiing zorgt voor de noodzakelijke frisheid temidden van de rotsachtige omgeving. En de geuren van rozen en jasmijn maken de bezoe ker bijna duizelig. Ge begrijpt er weer niets van." „Ik bedoel, dat mr. Vlijmen er veel voor over zal hebben, .indien dit do- kument vernietigd wordt. Dus zal ik deze handeling niet gratis verrichten." „Nee, daar snap ik werkelijk niets van," erkende Panda. „Waarom zou hij het wil len verscheuren? Enne.en daar nog geld voor over hebben ook?" „Dat zult ge zien, manneke," be loofde Joris. „We gaan hem met z'n allen een bezoekje brengen." En, zich tot de andere leerlingetjes wendend, vervolgde hij: „Komaan, brave pupillen, wast de hand jes en poetst de tandjes! We gaan samen naar Uw aller geliefde voogd!" Als een onneembars natuurlijke vesting ligt het witte stadje Ronda op zijn zon doorgloeide rotspla- teau, dat loodrecht uit het omringende land oprijst. De diepte van het ravijn is op som mige plaatsen mee" dan 150 meter. „Rejas", Andaloesisch handsmeed werk, vindt men voor de meeste ven sters. Dit balkon in de straat van de Maagd des Vredes heet in de volks mond de vogelkooi. Zulk traliewerk diende om de huwbare dochters des huizes te vrijwaren tegen nachte lijke bezoeken van al te vurige aanbidders. Helaas kan ik er de rest van da dag niet doorbrengen, ik moet nog op ta veel punten controleren of de reisgids niet heeft overdreven. Door verblindend witte straatjes zwerf ik van de vijftien de eeuwse Iglesia del Espiritu naar da Santa Cecilia (waarvan het interieur nog volledig Moors is) en van daar naar de Covento de Santo Domingo, op last van Isabella en Ferdinand gebouwd. Met enige schroom loop ik er over da plavuizen: in mijn verbeelding zijn ze nog besmeurd met bloed van slachtof fers van de Inquisitie, die er haar hoofdkwartier had. En zo kom ik via een goed maal in het gevangenis-restaurant mijn fanta sie kan er echt niet meer de vroegere somberheid in terugvindenbij het sta tion, waar ik drie kwartier in de rij sta voor een gesloten loketje. De trein is natuurlijk een uur te laat. Waarom kan ik in 's hemelsnaam nu al niet mijn kaartje kopen en op het perron wat frisse lucht opdoen? Het is een van de raadsels van het traditionele Spanje. Pas als de lokomotief gillend binnen rijdt gaat het loketje open en wijst een melancholiek heer mij een zitplaats toe. DEZE ZOMER zullen weer duizenden Nederlanders de Costa del Sol be zoeken om zeker te zijn van een zonnige vakantie. Zelfs een verblijf van slechts veertien dagen in de streek tussen Malaga en Marbella zal voor de meesten \oldoende zijn om hun huid een donkerder tint te geven. Wie aan het strand van Torremolinos heeft gelegen moet echter niet denken Spanje te hebben verkend. Het land van tradities en Moorse herinneringen vindt men niet in een badplaats, maar meer naar het noorden, Andalusië in. Daarom de welgemeende raad: neem er eens een dag af en ga per trein of autobus naar een van de vele plaatsen die er nog altijd van 't verleden te dromen liggen, bijvoorbeeld Ronda. 144. Panda vond het helemaal niet juist, wat de leer lingen hadden gedaan. Men mag immers geen advoca ten bestelen? Maar ondanks zijn bezwaren was hij toch wel blij, dat ze de procureur het bewijs van voogdij schap hadden ontfutseld. „Verscheur het Joris," ver zocht hij. „Zonder dat bewijs heeft die lelijke advocaat niets meer over me te vertellen." „Verscheuren?" her haalde Joris ontsteld. „Dit waardevolle dokument? Kom, kom, begrijpt ge niet, dat de goede Mr. Vlijmen hier sen aardig sommetje voor over zal hebben?" „Wat?!" riep Panda verontwaardigd. „Wil je het aan hem ver kopen?! Dat is gemeen!" „Tut tut," suste de andere. ALS HET primitieve treintje zich op het station van Malaga in beweging zet, slaan enkele vrouwen om mij heen een kruis opdat er zegen op deze onderne ming moge rusten. Ik heb daags te voren in de rij gestaan om plaats te bespreken, enkele reis Ronda, omdat er om onnaspeurlijke redenen nu een maal geen retour te krijgen is. Wij rijden door de „groentetuin van Malaga," een tuinbouwgebied waar ook tropische gewassen als suikerriet, ka toen en bananenboompjes zijn aange plant. Maar spoedig wordt de streek ruiger, de heuvels zijn kaal of bezet met dennen, hier en daar staan olijf bomen in militair gelid, roodachtige rotsen branden in de zon. Wifte huisjes met rode daken hebben zich, kilome ters van elkaar, tussen het groen genes teld. Men heeft mij verteld dat de bu renhulp hier nog tot in uiterste conse quentie in ere wordt gehouden: als een meisje van het ene met een jongen van het andere boerderijtje gaat trouwen, bouwt de hele gemeenschap het huis voor het jonge pyaar. Hemelsbreed is de afstand van Mala ga tot Ronda niet groot, maar het treintje doet consciëntieus elk bewoond oord aan en ergens op een verlaten station moeten we twintig minuten wachten om over te stappen op de lijn van Bobadilla naar Algeciras. Daar door arriveer ik pas na tweeeneenhalf uur in Ronda, gelukkig nog vroeg ge noeg om dë stad niet in siestasfeer aan te treffen. HET STATION ligt 'n minuut of tien buiten Ronda en ik ben even teleurge steld als ik door een laan met moder ne villa's naar het centrum wandel. Ma gere scharminkels van katten, kluivend op viskoppen, schieten pas op het laat ste ogenblik voor mijn voeten weg. Dat mag dan wel echt Spanje zijn, maar de huizen zeggen me nog niets. Daar voor heb ik me bepaald niet al die tijd op een ongemakkelijke hputen bank heen en weer laten smijten en daar voor heb ik geen dorst geleden en on frisse luchtjes opgesnoven. En dan ben ik in de hoofdstraat en mijn hart gaat ópen. Het is waar wat de reisgids mij heeft geleerd: Ronda is een museum van oud-Andalusische bouwkunst en ik kan wel om de tien stappen mijn camera op iets unieks richten. In stille zijstraatjes vegete ren helwitte huizen, wellicht zo maar door een timmerman gebouwd en vol maakt van lijn en vlakverdeling. Het traliewerk voor de ramen is soms een juweel van smeedkunst. In de Calle Vir- gen de la Paz zie ik een grillig, kooi- achtig balkon. Sinds de laatste Pasen hangt er nog een enorme verdroogde palmtak aan. IK PASSEER de Plaza de Toros en herinner dat het een van de oudste van Spanje is. -De alleroudste, beweren de Rondenos, hoewel de arena niet van de oorsprong af voor de stierenvechterij bestemd is geweest. De gewestelijke rijvereniging Real Maestranza de Cab- alleria gaf in 1784 opdracht tot de bouw; men wilde er periodiek ruiterfeesten organiseren. Thans geniet deze Plaza landelijke bekendheid, eerder omdat de tojero Pedro Romero en zijn beide broers er de grondslag legden van een nieuwe „kunst" van stieren bevechten (Arte de la Tauromaquia noemen de Spanjaarden dit bloedig bedrijf). Wie gedurende de nazomer-feria Ronda be zoekt, precies gezegd op 8, 9 of 10 sep tember, kan er genieten van een Cor rida Goyesca, een stierengevecht dus in de stijl van Goya. IK LOOP er even binnen, wat me op vijf pesetas komt te staan, als fooi voor een slordig gekleed individu die toeval lig in de arena rondhangt. „Ik herin ner me nog goed dat Hemingway hier vaak kwam," vertelt hij. Zijn medede ling zal wel op waarheid berusten, al lijkt hij me geen boezemvriend geweest te zijn van wijlen de Nobelprijswinnaar voor literatuur. In Ronda ligt elke volgende beziens waardigheid slechts enkele minuten van de vorige. Het is niet veel meer dan een stap naar de brug, de Puente Nuevo, die Aldehuelaiin 1761 over de Guadale- vin heeft gebouwd. Aan de andere kant ligt het hoogste gedeelte van de stad, de oude Moorse wijk. Voordat ik u daar introduceer drink ik een glas lauwe li monade in de schaduw van een der bogen en kijk naar het honderd meter onder mij dartelende riviertje. Mag ik van deze adempauze gebruik maken om u iets algemeens over stad en omgeving te vertellen? Ronda ligt in het hart van de Serrania, een kring van bergen met een middellijn van veertig kilometer. In vroeger tijden was de stad slechts door een muilezelpad met de buitenwereld verbonden en de ze isolatie heeft ertoe geleid dat men binnen de poorten zo'n beetje zijn eigen wetten maakte. Dat kwam er in de praktijk op neer dat alle bestaande wet ten werden overtreden: smokkelaars en bandieten vonden er door de eeuwen een vrijplaats. De arm van het recht moest wel bijzonder lang zijn, wilde zij tot in Ronda reiken. Het befaamde ko ningspaar Isabella en Ferdinand onder vond dat toen het besloot dit roversnest binnen zijn machtssfeer te brengen. De Rondenos boden verbitterde tegenstand, geholpen door de omstandigheid dat de aanvoer van troepen en materialen met ontzagwekkende moeilijkheden ge paard ging. Slechts toen voor het eerst in de geschiedenis de stad met ijzeren kanonskogels werd gebombar deerd, kon Ronda tot capitulatie wor den gedwongen. STAANDE aan El Tajo, de rotskloof die met een grootste diepte van hon derdzestig meter de stad doorsnijdt, kan ik mij voorstellen wat zelfs een modern leger zou moeten overwinnen, voordat van alle torens en minaretten de witte vlag zou wapperen. En voor 1761 was er nog geen brug. Men kon gebruik ma ken van de 365 treden tellende trap die de Moorse koning Abomelik el Tuer- to (de Kromme) in 1361 door slaven Ook de brug over de Guadelevin is afgezet met sierlijke smeedijzeren balustrades.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 17