GEZEGEND IS HET LEVEN
niveau
HET HARDE BESTAAN DER
BERGBOEREN IN DE ALPEN
PANDA EN DE MEESTER - MEESTER
Jil op
Alphenaar
Ons vervolgverhaal
Een oorspronkelijke roman
door Klaas van der Geest
Harde leerschool
Natte zomers
BANDRECORDERS
PLATENSPELERS
EN BANDEN
DONDERDAG 23 APRIL 1964
iuiunii|im -fffff
•I;
fVUWWVUUUVUVWUVb
16)
Ze bezocht de vrouwen van arbeiders
en pachters, die ziek waren of zieke
kinderen hadden. En ze kwam nooit
met lege handen. Niet met een leeg
hart ook. Hoewel ze weinig zei en
er niet opzettelijk moeite voor deed,
won ze het vertrouwen van de vrou
wen, die met al hun moeilijkheden bij
haar terecht konden. Ze kon luisteren
en vaak met raad en daad bijstaan.
Dat alleen zou echter nog- niet vol
doende zijn geweest. Mensen schen
ken niet licht hun genegenheid aan
een medemens, die alleen maar recht
schapen is en offervaardig. Ontzag en
respekt schijnen niet altijd een goede
voedingsbodem voor genegenheid. Ze
zouden de freule met al haar goede
wil, haar vriendelijkheid en bereid-;
heid om te helpen hebben aanvaard,
maar als iemand, die hun toch vreemd
bleef. Hun genegenheid verwierf ze
pas, toen het iedereen duidelijk was,
dat ze leed en de mensen medelijden
met haar konden hebben, waardoor
men zich boven haar verheven of zich
tenminste haar gelijke voelde. Het
was niet nodig, dat ze zich ooit be
klaagde. Het was haar aan te zien,
dat ze zich diep ongelukkig moest
voelen. En dat verbaasde niemand,
die de nieuwe direkteur kende.
Maar wie kon eigenlijk zeggen, dat
hij die direkteur kende? Wat wisten
de mensen in de kolonie van de man
met wie de freule getrouwd was? De
pachters hadden ervaren, dat hij kop
pig kon zijn. Vaak weigerde hij, zon
der er enige reden voor op te geven,
een oude, uitgewoonde hoeve wat te
laten opknappen. Daarbij kwam dan
nog, dat hij sommigen in niets ter-
wille was, terwijl anderen alles van
hem gedaan konden krijgen. Vaak
liet hij de mensen praten, zonder
zelfs antwoord te geven. Hij lag altijd
overhoop met de dokter in de kolonie
en ook met enkelen van de commissa
rissen. Hij kon, zoals de boekhouder
op het kantoor beweerde, geen brief
schrijven zonder grove fouten te ma
ken en dit ontkende hij ook niet. Hij
ontkende trouwens nooit een van zijn
tekortkomingen, maar scheen er eer
der trots op te zijn dat hij het, mèt
die tekortkomingen, tot direkteur had
gebracht. Dat was, alles bijeen geno
men, echter niet voldoende om hem
te veroordelen. Toch deden velen dit
en dan meenden ze ook nog, dat de
goede God het wel met hun veroor
deling eens moest zijn.
Voordat de nieuwe direkteur de eer
ste keer bij hen kwam, hadden Gosse
en Hanne alles al gehoord, wat er van
hem verteld werd. Maar evenals de
andere Tademas maakte Gosse zich
niet druk over dingen, die hem niet
aangingen. Hij verwachtte van nie
mand het onmogelijke, maar ging ge
heel op in zijn eigen bezigheden als
een man, die tevreden was met wat
het leven hem bood. Deze bezigheden
schonken hem alle voldoening, die hij
nodig had. Natuurlijk was hij terneer
geslagen, toen zijn kind enkele dagen
na de geboorte stierf. Maar in wezen
betekende het niet zo veel voor hem,
dat hij ook geen andere kinderen zou
krijgen. Wel begreep hij, dat Hanne
het zich aantrok. Hij zag geen moge
lijkheid om haar het gemis te ver
goeden en aanvaardde zijn onmacht.
Hij werkte hard, maar stond nooit
toe, dat Hanne hem hielp bij het werk
op het land. Geen van de vrouwen
van de Tademas had dat ooit gedaan.
En dat de vrouwen van andere pach
ters in de kolonie het deden, maakte
voor hem geen verschil. Het werk
ging niet boven zijn krachten. Hij
voelde zich zelfs wel in staat om
nog heel wat meer te doen dan er
van hem verwacht werd. Dat de wijk
meester, een beambte van de kolo
nies, die van tijd tot tijd bij de pach
ters kwam om zich ervan te overtui
gen, of ze hun hoeve behoorlijk be
heerden, tevreden over hem was, kon
hem echter niet schelen. En toen de
direkteur de eerste keer bij hem
kwam, ging Gosse hem niet tege
moet, zoals dat de gewoonte was. Hij
bleef op zijn land en wachtte of Han
ne hem ook zou roepen, omdat de
direkteur hem wilde spreken. Er ver
liep een half uur. Toen keek hij nog
eens even op. Maar daarna dacht hij
zelfs niet meer aan de bezoeker, die
bij zijn vrouw naar binnen was ge
gaan. Wat later kwam Hanne gehaast
naar hem toe en hij vroeg zich af,
waar ze zich zo over opwond. Uit de
verte riep ze al, wie er bij haar'was
geweest alsof hij dat zelf niet wist.
„Hij kwam vragen of ik er iets
voor voelde een weeskind in huis te
nemen," riep ze.
„Een weeskind?" Gosse stak be
dachtzaam de schop in de grond en
liep haar tegemoet. Hij wist niet zo
gauw, wat hij er op moest zeggen.
Pas toen ze er 's avonds nog eens
rustig over spraken, drong het tot
hem door, dat Hanne zelf al een be
sluit genomen had, zonder rekening
te houden met bezwaren, die hij kon
hebben. Hij had het graag nog eens
wat langer willen overwegen, maar
Hanne gunde hem geen tijd. Ze had
er meteen in toegestemd, vertelde ze.
Haar ogen glinsterden; ze had een
blos op de wangen en praatte voort
durend zo druk als hij niet van haar
gewend was, zonder hem goed aan
het woord te laten komen. Ze zouden
een kleine vergoeding krijgen, zei ze,
maar daar was het haar niet om te
doen. Het geld wilde ze zelfs niet ge
bruiken, maar opsparen tot het kind
groot was; misschien konden ze het
dan iets laten leren.
„En wat krijgen we dan een
jongen of een meisje?" vroeg hij.
„Een meisje natuurlijk," zei Han
ne, alsof dat vanzelf sprak. Ze ver
zweeg iets. Iets, dat ze niet onder
woorden durfde brengen, maar dat
Gosse toch meteen al wel begreep.
Haar eigen kind was een jongetje ge
weest. Geen ander jongetje kon zijn
plaats innemen. Alleen voor een meis
je zou ze een goede moeder kunnen
zijn.
„Nou, 't is goed." Hij maakte geen
bezwaar. Hij vroeg ook niets meer,
maar zei, dat hij het aan Hanne over
liet. Later op de avond stelde hij
zelfs voor, dat ze een van de volgende
dagen samen naar de stad zouden
gaan om het een en ander voor het
kind te kopen. Het zou waarschijnlijk
kleren moeten hebben. En speelgoed.
Hanne zelf had nooit iets anders ge
had dan een paar blokjes hout om
mee te spelen. Daarom vervulde het
haar met trots een kind, dat ze groot
zouden brengen, iets beters te kunnen
geven. Nog weer later meende hij wel
te moeten zeggen, dat het misschien
niet altijd even gemakkelijk zou zijn
om dat kind groot te brengen. Die
opmerking liet Hanne langs zich heen
gaan. Toen zijzelf een tehuis vond en
een man, die haar zijn genegenheid
schonk, had ze zich niet zo innig ver
heugd als nu op het vooruitzicht, dat
ze een kind zou mogen verzorgen.
Een paar dagen later stuurde ze Gos
se naar het kantoor van de kolonie
om te vragen, hoelang ze nog moest
wachten op het kleine meisje, dat
haar toegezegd was. Zelf had ze in
haar opwinding daar niet naar ge
vraagd. De boekhouder vertelde, dat
het nog weken en misschien zelfs nog
wel maanden kon duren. Er was
voorlopig alleen maar een lijst opge
maakt van gezinnen, die een wees
kind in huis konden nemen en ge
schikt geacht werden om het op te
voeden. Hanne meende, dat het haar
moeilijk zou vallen die weken of
maanden door te komen. Ze dacht
nergens anders meer aan en praatte
nergens anders over. Om zichzelf
wat af te leiden, besloot ze de vader
van Gosse op te zoeken. Als het klei
ne meisje er eenmaal was, zou ze
daar geen tijd meer voor hebben. En
om het een of ander had ze er be
hoefte aan het de oude Tadema te
vertellen, een behoefte, die niet eens
bij haar opgekomen was, toen ze zelf
een kind verwacht had.
Ze ging niet meteen naar Gosse
Tadema maar eerst naar de notaris
in het dorp. Een boodschap had ze
eigenlijk niet voor hem, maar haar
man wilde graag, dat ze hem even
vertelde, hoe ze het maakten in de
kolonie en hem nog eens bedankte
voor zijn bemiddeling bij het pachten
van een hoeve en een stukje land. De
oude landedelman scheen zich op
recht te verheugen, toen ze kwam.
(Wordt vervolgd
DE OOSTENRIJKSE BERGEN zijn sprookjes
achtig mooi, de boerderijen schilderachtig. De
mensen zijn vriendelijk en zien er uit om zó te fo
tograferen. En dat doet de toerist dan ook. Hij
geniet van het machtige schouwspel, dat de tegen
stelling van berg en dal hem biedt, van de wijde
panorama's en de vele kleurschakeringen. Hij ge
niet van de klederdrachten, de volkskunst de tra
dities en van het leven van alledag der veelal
eenvoudige landbevolking. Weer thuis vertelt hij
over dit mooie land, laat dia's zien en toont foto's.
Maar wat weet hij nu eigenlijk van het werkelijke
leven van de bergboer? Van het harde bestaan van
de rotshellingen? Denk vooral niet, dat het een
achterlijk volkje is omdat hun bedoening zo weinig
gemechaniseerd is of omdat de vrouwen en kinde
ren in het bedrijf zo hard moeten meewerken. Het
kan helaas moeilijk anders, want het berggebied
stelt hele andere eisen aan de boer dan het dal.
Daarboven is dit nog „boeren" in de oude beteke
nis van het woord: aanpak ken met de handen, hard
heel hard en heel lang werken, met weinig tevre
den zijn, zichzelf weten te redden in vaak zeer
moeilijke omstandigheden, voortdurend strijd voe
ren tegen de elementen: grondverschuivingen, la
wines, losgebroken bergbeken... Er zijn mensen,
die zeggen: laat die bergboeren toch naar beneden
komen, daar is genoeg werk en dan kunnen ze ge
makkelijker aan de kost komen en is men van een
heleboel narigheid af. Ja, dat zijn dezelfde stem
men, die in andere landen zeggen: waarom zou een
boer zo zwoegen wanneer men het elders met name
via de fabrieken zoveel makkelijker hebben. Zo
redeneren de starre economen. Maar niet aldus de
Oostenrijkse regering.
ER IS IN EEN BEPAALD opzicht overeenkomst
tussen de bergboeren in Oostenrijk en de Neder
landse polderboeren. De toerist, die het fraaie
berglandschap met zijn weiden en bossen en ak
kers voor zich ziet, staat er niet bij stil, dat dit
niet altijd zo is geweest, doch door de mensen
de bergboeren aan de rotsen ontworsteld is.
WWWVWtfVWWlWWMWWWWVWWWMMWWWWWWWIWWWVWWtflft/WWWWWWWWWWIIWWIft>MWWIfWMWyWWIf>W«IWWMWMW'
En hij denkt er ook niet aan, dat het die
bergboeren zijn, die ervoor zorgen dat het
landschap zo blijft. Zij zijn in voortduren
de worsteling met de natuur en hier vindt
men dan de overeenkomst met onze boe
ren, die eeuwen geleden het land hebben
ingedijkt en drooggelegd in de strijd tegen
de „waterwolf".
Dót moet ons uitgangspunt zijn bij de
beoordeling van de Zwitserse, Oostenrijkse
en Duitse bergboeren en natuurlijk geldt
dat ook voor Frankrijk en Italië.
De bergboeren werken als het ware
semper crescendo: hun parool luidt let
terlijk „steeds hoger" van de kom van het
dal tot aan de gletscher! Er zijn in de
Alpen tal van nederzettingen op een
hoogte van meer dan 2000 meter boven
de zeespiegel, b.v. Rofenhöfe in het Qftz-
dal (Noord-Tirol) op 2014 meter, Kurzras
in het Schnalsdal (Zuid-Tirol) op 2040
meter, Juf in Graubünden op 2133 meter.
Wanneer men in het binnenste Stubaidal
is, kan men de boeren nog op 2600 meter
hun hooi zien maaien, dat zij met het
oog op de winter naar hun 1000 tot 1600
meter lager gelegen boerderijen moeten
brengen. In Samnaun aan de grens tussen
Oostenrijk en Zwitserland weiden niet
alleen schapen, maar ook stieren en ossen
van het sobere Oberinntaler Grauvieh-
ras tot boven de 2800 meter-grens!
WANNEER men in het domein van de
bergboeren wandelt, doet men er goed aan
zijn ogen de kost te geven en vooral uit
te zien naar de boer bij zijn arbeid. Op
de vaak zeer steile hellingen kan men
hem soms met primitief aandoende, zelf
gemaakte, doch bijzonder doelmatige werk
tuigen bezig zien. De heiningen zijn veelal
uitsluitend van hout, op kunstige manier
in elkaar gezet. Kijk dan eens nauwkeurig
hoe hij hooit; hoe de runderen worden
aangespannen en hoe de paarden. Ook
ploegen op een hellende akker is niet
eenvoudig en vergt een geheel eigen tech
niek. Iets bijzonders is het scheuren van
grasland, waarbij eerst voorgeploegd wordt
waardoor het land in lengte- en breedte
richting wordt gesneden. Daarna worden
de zoden zo oppervlakkig mogelijk om
gelegd: de dunne humuslaag is kostbaar!
DE ALM dat is de bergweide, die
boven de boomgrens is gelegen is het
tweede vaderland van de bergboer. Daar
op de alm worden de jonge bergboer en
de bergboerin beproefd en gevormd. Reeds
als knaap en als meisje, nauwelijks van
school, krijgen ze daar de volle verant
woording van het hoeden van het vee.
Dat mag er bij stralend zomerweer uit
zien als het meest begerenswaardige
baantje dat men zich denken kan, in
werkelijkheid is het niet zo, want het is
echt niet altijd mooi weer. De bergboer
zegt zelfs, dat hij V< jaar winter en
jaar koude heeft.
DAT HIER KEIHARDE mensen ge
vormd worden is duidelijk. Een bergboer
kent de ernst van het leven al van jongsaf.
Hg weet verantwoordelijkheid te dragen
en zelf beslissingen in moeilijke omstan
digheden te nemen. Daarom wordt in
landen als Zwitserland en Oostenrijk de
boerenbevolking zo hoog gewaardeerd.
Want tenslotte levert zij steeds weer op
nieuw aan de steden en dalen wilskrach
tige en kerngezonde mensen.
Waarom dat moeizame weiden op de
hoge almen?
Omdat de dieren daar zelf hun voer
zoeken en er gezond en sterk worden.
Maar ook en misschien wel voorname
lijk omdat de lager gelegen weiden
geheel gebruikt moeten worden voor het
oogsten van de wintervoorraad. Toch
wordt in sommige streken ook het hooi
heel hoog gewonnen. Maar daar moet men
dan met één oogst per 2 of 3 jaar genoegen
nemen om het schrale land niet te veel
uit te putten. Met dat „hoge hooi" moet
heel wat worden gesjouwd. Het wordt
op de akker geoogst en opgetast, waarna
het in de winter naar beneden gehaald
wordt met sleden. Wanneer men de prijs
van dit hooi in uurloon zou berekenen,
dan zou het niet te betalen zijn. Maar de
bergboer rekent zó niet. Bovendien is het
uitzonderlijk goed hooi. „Hoe hoger men
komt, des te beter het voer", zegt men
in Tirool. En helemaal bovenop is het
„zó goed, dat een zieke boer het zou
willen eten
DE KORENBOUW heeft in de berg-
Wte herinnert zich niet het sprookje
van Assepoester en haar glazen
muiltje? Als een moderne versie van
dit verhaaltje speelden zich gisteren
in de Italiaanse havenplaats Ostia de
volgende tafereeltjes af: De prinses
verliest haar schoen, die met de
naaldhak tussen de keien blijft ste
ken. De galante prins, in de gedaante
van een lid van het gevolg duikt op,
wrikt het schoentje los en past het
de prinses aan. En zij liepen verder,
nog lang en gelukkig ...De prinses
die dit overkwam was Benedikte van
Denemarken die met haar ouders een
bezoek brengt aan Italië.
streken tegenwoordig een veel geringere
betekenis dan vroeger. Toch kan men daar
nog het lichtende geel van rijpend koren
zien. Een prachtig gezicht tegen het groen
van de berghellingen en het wit van de
gletschers. Veel zal men nog zien oogsten
met de hand. Dat is dus ook een zware
arbeid.
En wat de zomertoerist niet ziet, is het
winterwerk van de bergboer. Want al
staat het vee op stal en is het land in
rust, bergboeren zijn ook bosboeren. Dat
is in Noorwegen opvallend, maar in wezen
is het in Midden-Europa niet anders.
Men moet maar eens 'n rustig landschap en
bebouwing bekijken, dan zal men zien dat
vrijwel alles er van hout wordt gemaakt.
Bosbouw is voor de bergboer dan ook een
vanzelfsprekend onderdeel van zijn be
drijf. En ook dat is zeer zwaar werk.
Het is sportief: toegegeven. Er moet ge
hakt en gezaagd en gekliefd worden. De
spieren worden bij de bergboeren wél ge
oefend! En dan het vervoer van het zware
dennenhout van de hellingen naar de dalen.
Dat is een vak apart en lang niet altijd
zonder gevaar.
Tot het „bergboerengebied" rekent men
gemeenten, welke aan de volgende voor
waarde moeten voldoen: de landbouwbe
drijven moeten in grote meerderheid op
een minimum hoogte van 600 meter boven
de zeespiegel ligen; de melkveehouderij
moet er overheersend zijn; de natuurlijke
en economische produktie-omstandigheden
moeten ongunstig zijn.
Naar deze maatstaf is ongeveer 40 per
cent van alle Oostenrijkse gemeenten
bergboerengebied. Met uitzondering van
de privincies Ober-österreich, het groot
ste deel van Neder-Oostenreik en Burgen-
land, het zuidoostelijk deel van Karinthië
behoort eigenlijk alles tot het bergboeren
gebied. Tot het specifieke „Hochalpgebiet"
worden gerekend Vorarlberg, Tirol, Salz
burg, West-Karinthië en West-Stiermar
ken. Daar moet men dus het puik van
de bergboeren zoeken. Daar ook kan men
de oudste tradities vinden en daar heeft
de boer het 't zwaarst.
Men schat de totale oppervlakte van
de bergweiden(almen) op 600-000 a 700.000
hectare en Oostenrijk is daarmee het
grootste „bergboerenland" van Europa.
Het is trouwens ook het bosrijkste land
(Rusland uitgezonderd). Rond 40 percent
van de grond is met bos bedekt. Van de
Houten boerenplaatsen op de „Hoch-
alm": voor de toerist een idulle. maar
voor de bergboer het toneel van zijn
levenslange keiharde strijd om het be
staan tegen de schrale bodem en de
woede der elementen.
provincies hebben Stiermarken en Karin
thië het meeste bos (meer dan 50 percent
van hun cultuurgrond).
Oostenrijk ligt in het overgangsgebied
van het zeeklimaat van het Europese
westen en het vastelandsklimaat van Oost-
Europa. Ten dele doet zich dan ook het
westelijke klimaat gelden (vochtige, koele
zomers en milde, vochtige winters); ten
dele het vastelandklimaat (hete, droge zo
mers en koude, droge winters). Door deze
weersfluctuaties schommelt ook de op
brengst van de akkerbouw voortdurend.
Bovendien wordt het klimaat nog door
de hoge bergen beïnvloed. Bij elke 100
meter hoogte daalt de gemiddelde tem
peratuur met 0,5 tot 0,6 graden Celsius.
Op de zuidelijke hellingen ziet men nog
op grote hoogte boerderijen staan; op de
schaduwzijde van de bergen vindt men
bossen. De loefzijde van de bergen, welke
naar de regenbrengende winden zijn ge
keerd hebben een bijzonder hoge neerslag,
terwijl de lei-zijde veel droger is. Dan
zijn er nog de Föhn winden, die vooral
in het noordwestelijke Alpengebied het
klimaat milder en daarmee een vroeg be
gin van het voorjaarswerk mogelijk ma
ken. Het droogste gebied vindt men in het
noordoosten van Oostenrijk, waar dan ook
de wijnbouw wordt bedreven. De meeste
neerslag valt in juni, juli en augustus:
een verschijnsel waarmee vele zomer-
toeristen wel eens tot hun schade gecon
fronteerd werden.
W. S.
Advertentie
KRUISWEG 4/ 49 HAARLEM
149. Nauwelijks kregen de knaapjes de heer Vlijmen
in het oog, of zij sprongen met blijde kreetjes op hem
af. „Hebben wij niet netjes opgeruimd!" riepen zij lief.
„Wij wilden U verrassen„Terug! riep mr. Vlijmen,
achteruitdeinzend. „Agent! Houdt die bengels van me
af!" Nu trad Joris naar voren en met een diep be
droefd gelaat plukte hij de aanhankelijke kleinen van de
advocaat. „Terug, arme schepseltjes" sprak hij met
een snik. „Uw aanhankelijkheid wordt nu eenmaal niet
gewaardeerd door Uw VOOGD". „Voogd?" herhaalde
de agent. „Ja, hij is hun voogd", beaamde Joris, zich
met betraand gelaat naar de beambte wendend. „En
ach, ze hangen zo aan hem. Hoewel hij ze in een ge
sticht heeft laten opnemen, kunnen ze hem niet verge
ten. Als hoofd van dat gesticht geef ik hen alle liefde,
die zij op die tere leeftijd zo van node hebben. Maar
toch willen zij altijd weer naar hun voogd terug. Van
daag zouden zij hem eens verrassen, door zijn kantoor
op te ruimen. Maar ach, de rest weet U reeds. Hij
belde de politie én.Joris brak af met een snik en
ook de agent was diep geroerd.