Minder haring
dan vorig jaar
Groei van vissersvloot
Vis-exporteurs
deden het goed
Distributie van vis
Tongdrama
I
WOENSDAG IS MEI 1964
STEEDS MEER NOORDZEEVIS GEVEILD IN URK
-V
v.niï.-rv»foivMMft,
-.«vWy
De talrijkheid van een heel goede
jaarklasse haring is 50 tot 100 maal zo
groot als van een heel slechte jaarklasse.
Het loopt dus wel heel erg uiteen. Vooral
bij haring en haringachtigen is dit het
geval.
Indien men de haringvisserij extreem
intensiveert, dan wordt men volledig
afhankelijk van het broedresultaat
drie jaar tevoren. Is dit slecht, dan is de
vangst bijzonder weinig. Is dit goed, dan
is de vangst enorm
We hebben twee merkwaardige jaren
achter de rug. In 1962 heeft de Neder
landse visserijvloot een goede 70.000 ton
haring uit de Noordzee gehaald en in 1963
115.000 ton. Dit, terwijl de gemiddelde
jaarvangsten op 100.000 ton waren te stel
len.
De totale vangst was vorig jaar dus
hoog en in het jaar daarvoor erg laag.
Dit hangt onmiddellijk samen met het
volgende: 1963 was een goed jaar, omdat
de jaarklasse 1960 goed was; 1962 was een
slecht jaar, omdat 1959 'n slecht geboorte
jaar voor de haring was.
TIEN JAAR GELEDEN was de ha
ring die in de Noordzee werd gevangen
drie tot en met zeven jaar oud. Allengs
werd deze zee sterker bevist en de ge
vangen haring was steeds jonger daar
door. Zodat, om en nabij 1960 groten
deels driejarige haring gevangen werd.
Er zijn vrijwel geen oudere haringen
meer, de kans om ouder te worden dan
drie jaar is steeds geringer geworden.
Vóór het derde jaar is de haring niet ge
schikt voor de consumptie; ze wordt
veelal verwerkt tot vismeel.
Heeft bij de huidige bevissing van de
Noordzee de haring dus al een geringe kans
om ouder dan drie jaar te worden, de toe
komst lijkt niet zo rooskleurig. Er zijn
namelijk geen wetten of bepalingen die
de haringvisserij afremmen, zodat de kans
op een nog verdere intensivering van de
haringvisserij niet is uitgesloten.
Wat zouden de gevolgen zijn?
Men mag verwachten, dat de gemid
delde totale jaarvangst op de Noordzee
niet zal verminderen, maar de jaarvangst
wordt steeds meer afhankelijk van de tal
rijkheid van de drie jaar oude haringen
in het vangjaar. En een andere consequen
tie is, bij uitbreiding van de (internatio
nale) .vissersvloot die op de haring gaat,
dat de vangst per schip minder wordt.
Vorig jaar bestond tachtig percent van
de haringvangst uit 'driejarige haringen,
slechts twintig percent was ouder. Zonder
twijfel zal dit jaar de vangst voor een deel
bestaan uit haring van het broedjaar 1960,
dus vierjarige haring (van de sterke jaar
klasse).
Hoe sterk is de talrijkheid van de thans
driejarige haring? Hoe is het broedjaar
1961 geweest?
Drs J. J. Zijlstra, bioloog aan het Rijks
instituut voor Visserijonderzoek in IJmui-
den en specialist voor 't haringonderzoek,
zegt, dat het tussen „slecht en matig" is
geweest. Dit wil dan betekenen, dat de
totaal hoeveelheid in 1964 minder zal zijn
dan in 1963.
En wat is er overgebleven van de jaar
klasse 1960?
In de afgelopen winter hebben, zo ver
luidt het, de Denen en Zweden bij Eger-
sund (Zw.-Noorse kust) een waar haring-
bachanaal aangericht. Zij hebben daar on
voorstelbare hoeveelheden haring uit het
Tonnen en nog eens tonnen liggen te
wachten op haring die nog gevangen
moet worden.
water gehaald. Dit is dan haring van de
jaarklasse 1960 geweest.
De haringen die bij Egersund hun einde
vonden, kwamen normaal van de Doggers-
bank. De normale trek is, dat de haring na
het winterseizoen bij Egersund weer naar
het westen zwemt. Er zouden dus in 1964
op de visgronden waar de Nederlanders
doorgaans op de haring zijn minder vier
jarige haringen zijn dan men na de erva
ringen in 1963 zou mogen verwachten.
De Nederlanders halen ongeveer 20 per
cent van de jaarlijkse Noordzeeharingbuit
binnen.
Een groter aandeel is voor de Zweden,
namelijk 30 percent.
De helft van de koek wordt verdeeld
onder de Polen, Schotten, Russen, Denen
en Fransen.
Vorig jaar zorgde de Nederlandse vleet
visserij voor 24.000 ton haring.
De trawlers namen het leeuwedeel voor
hun rekening, namelijk 72.000 ton.
Spanners zorgden voor de overige 21.000
ton.
Veertien jaar geleden, in 1950, waren er
in Nederland 90 stoomtrawlers en motor
trawlers; in 1962 waren er nog maar twee.
Het aantal motortrawlers, -loggers en
trawlloggers steeg in twaalf jaren van 224
tot 254, de totaalinhoud van 33.619 tot
50.397 bruto register ton; het vermogen van
43.720 tot 103.725 Epk.
Er waren in 1950 102 motorkotters van
80 pk en groter; in 1962 waren hét er 390;
de totaalinhoud steeg van 5.208 tot 23.565
brt.; het vermogen van 12.060 tot 71.558
Epk.
In 1950 waren er 58 motorvaartuigen en
-botters van 80 pk en groter, in 1962 107;
de inhoud nam toe van 2083 tot 3.558 brt.;
het vermogen^ steeg van 5258 tot 11.290
Epk.
Waren er in 1950 dus in totaal 474 een
heden, twaalf jaar later waren het er 753.
De totaalinhoud kwam van 62.379 brt op
77.945 brt en het vermogen van 95.254 op
186.973 Epk.
Nederland is een vis exporterend land:
zestig percent van de totale visserijpro-
duktie gaat naar het buitenland. Wanneer
wij het jaar 1957 als uitgangspunt nemen,
dan zien wij, tot en met 1962 een stijgen
de lijn, die niet mis te verstaan is: de
Nederlandse exporteurs hebben het be
paald niet slecht gedaan.
Het hier volgend lijstje spreekt voor
zichzelf: het betreft de export, in de laat
ste zeven jaren, van alle visserijproduk-
ten, die uit Nederland hun weg vonden
naar andere landen in Europa en daar
buiten.
Er wordt in Nederland weinig vis ge
geten. Tien percent van de Nederlandse
bevolking eet vis en de visconsumptie
per jaar per hoofd van de bevolking is
slechts vier kilo.
Dat de visconsumptie in ons land niet
hoger is heeft verscheidene oorzaken. In
de eerste plaats is er het probleem van
de distributie.
Bij de groeiende ontwikkeling waarbij
meer speciaalzaken plaats moeten maken
voor de grootwinkel- en zelfbedieningsbe-
drijven, is ook de viswinkel betrokken.
Steeds meer viswinkels gaan verdwijnen
en er komt niets anders voor in de plaats,
zoals in andere branches wel het geval
is.
Wil men dus in Nederland komen tot
een hogere visproduktie, dan zal de be-
drijfsvisserij zich moeten richten op een
ander distributiesysteem, bijvoorbeeld via
de zelfbedienings- en grootwinkelbedrij
ven. Daarvoor is weer een ander produkt
nodig dan verse vis, omdat het onmoge
lijk is in een grote zelfbedieningswinkel
voor kruidenierswaren verse vis te ver
kopen. 't Produkt dat de bedrijfsvisserij op
de markt moet brengen zal aantrekkelijk
en hygiënisch verpakt moeten zijn, klaar
voor consumptie en onbeperkt houdbaar.
Op de in deze maand gehouden tentoon
stelling „Navito" in Den Haag werd een
voor Nederland nieuw visprodukt gelan
ceerd, namelijk vacuum verpakte, gezouten
maatjesharing. Een Scheveningse rederij
exporteert deze aringfilets al enkele jaren
voornamelijk naar. Zuid-Afrika terwijl ook
op veel grote passagiersschepen deze ver
pakte haring verkrijgbaar is. De buiten
landse vraag neemt nog steeds toe en ge
meend wordt, dat thans ook de binnen
landse markt rijp voor dit produkt is.
Na lang experimenteren met diverse ver
pakkingsmaterialen is het gelukt de juiste
kunststofverpakking te vinden, die alle
'eigenschappen heeft de fijne smaak van
de Hollands maatjes te behouden en de
houdbaarheid te garanderen.
Door het TNO-visserijproefstation in
IJmuiden is deze verpakking gecontro
leerd en boven alle andere verpakkings
folies verkozen. De haring behoudt in deze
verpakking de volle kwaliteit en aroma en
er is. door de beste haringkenners geen
verschil te proeven tussen deze en de zo
juist schoongemaakte haring in de win
kel of aan het bekende haringkarretje.
Mits koel bewaard is de verpakte maatjes
haring onbeperkt houdbaar. Door deze wij
ze van verpakking wordt het mogelijk ook
via de zelfbedieningszaken haring te ver
kopen, zodat ook in plaatsen waar geen
viswinkel is gevestigd en waar geen ha-
ringkar komt, nu haring verkocht kan wor
den.
Deze verpakte haring ziet de Sche
veningse reder als een eerste stap van
de Nederlandse visserij op de weg naar
een nieuw distributiesysteem. In visserij-
kringen beraadt men zich momenteel ook
over het distributiesysteem en de verpak
kingsmethoden van andere soorten vis. Het
is niet ondenkbaar dat binnen afzienbare
tijd ook gebakken vis als verpakt artikel
op de markt zal komen.
Dat dit niet eerder is gebeurd, komt door
het feit dat de verpakking van een pro
dukt als vis grote problemen met zich
meebrengt. Er zijn langdurige en nauwkeu
rige proeven nodig, alvorens men tot een
hygiënisch verantwoorde verpakking komt.
Tentoonstellingen, demonstraties voor
huisvrouwen, rijdende demonstratiewagens
kunnen een stimulans zijn voor het visse
rijbedrijf bij het zoeken naar nieuwe ver
pakkingsmethoden en distributiesystemen.
De vissershoven waar Katwijk van
droomt. De Katwijkers zijn een vissers
bevolking zonder haven. Zij bevolken
een groot deel, zo niet het belangrijkste
deel van de Nederlandse zeevissersvloot.
Maar een eigen luiven hebben ze nog
steeds niet.
De vissershaven van IJmuiden was al
lang te klein om aan de behoefte te
kunnen voldoen. Daarom werd de
Haringhaven groter gemaakt.
Op de gemeentelijke visafslag in Hrk Is
vorig jaar 2343 ton Noordzeevis aange
voerd, die 4.190.735 opbracht; deze op
brengst was, vergeleken met die in 1962,
2.391.076 meer.
De aanvoer van Noordzeevis bestond
vorig jaar onder meer uit 902 ton tong,
91 ton tarbot, griet, kabeljauw, schelvis,
wijting, schol, schar en verse haring.
In het eerste kwartaal van het vorige
jaar werd bijzonder veel tong gevangen.
Door de zeer koude winter waren de
tongen samengedrongen op enkele
plaatsen in de zuidelijke Noordzee. De
vissers ontdekten deze concentraties en
sloegen hun slag. De tong, verzwakt
door de kou, liet zich overigens ge
makkelijk uit het water halen.
Als we nu de cijfers nemen van de eer
ste drie maanden van het vorige jaar en
we vergelijken ze met die van het eerste
kwartaal van dit jaar, dan zien we, dat in
januari, februari en maart 1964 nog geen
25 percent is gehaald van hetgeen in de
overeenkomstige periode in 1963 is ge
vangen.
Maar het vorig jaar we wezen er al
op Was geen normaal tongjaar. Dit jaar
is de tong normaal verspreid gebleven.
De laatste winter gaf immers geen reden
tot vluchten en concentreren op warmere
plekjes.
Men mag uit de geringe vangsten in het
eerste kwartaal van 1964 dus niet zonder
meer concluderen, dat „dus de tongstand
met 75 percent achteruit is gegaan".
Dit neemt niet weg, dat sedert anderhalf
jaar geleden de tongstand wel degelijk
achteruit is gegaan. Dit komt door een
combinatie van factoren.
De vangsten van tong in 1961 en 1962
waren bijzonder hoog, omdat in 1958 veel
tong werd geboren: de jaarklasse 1958 is
een goede geweest
Die tongen kwamen in het najaar van
1960 in de visserij als slips (tweeëneenhalf-
jarigen).
In 1961 stegen de vangsten van slips.
Maar 'n groot deel groeide en de sortering
in 1962 had meer middelgrote tong.
Doordat de visserij voortduurde, werd er
een steeds groter deel van weggevist.
De goede jaarklasse loopt op haar einde.
De verwachting was dus al, dat de vang
sten achteruit zouden lopen, omdat de
goede jaarklasse op begon te raken.
Bovendien hebben de Engelsen en Belgen
in de strenge winter van 1963 nog veel meer
tong uit de concentraties gevangen dan
de Nederlanders. Op een enkele dag werd
in Oostende 400.000 kilogram tong aange
voerd, of tien percent van de normale
jaaraanvoer.
En tenslotte overleefde een goed deel van
1957
146.359
ton
116.771.000
1958
161.130
ton
126.959.000
1959
165.342
ton
138.161.000
1960
173.557
ton
147.874.000
1961
185.243
ton
166.694.000
1962
178.401
ton
183.109000
1963
174.200
ton
183.000.000
Een stijgende lijn, tot en met 1962 van
ruim 57 percent dus.
Dat deze onafgebroken stijgende lijn in
de waarde van onze export zich niet in
1963 heeft voortgezet, vindt ongetwijfeld
mede zijn oorsprong in de sedert mei
1963 sterk afgenomen aanvoer van tong.
Uit het succes van de exporteurs te con
cluderen, dat het visserijbedrijf in zijn
geheel op rozen zit, zou natuurlijk on
juist zijn. De perspectieven voor het Ne
derlandse visserijbedrijf zijn bepaald som
ber te noemen en het is alleszins begrij
pelijk, dat men herin geen gunstige wen
ding ziet komen zolang de Nederlandse
overheid haar goede voornemsn ter za
ke niet heel snel in daden omzet. In an
dere visserij landen (behorende tot de
E.E.G.i geniet het visserijbedrijf steun
van de overheid op velerlei manieren.
Waar dit in Nederland niet gebeurt, wordt
in feite de Nederlandse visserij in haar
afzet benadeelt.
De Duitsers, de Belgen en de Fransen
zijn vooral de laatste jaren bijzonder ac
tief hun vissersvloot klaar te sromen voor
de dag waarop de E.E.G. definitief van
start gaat. Nederland zal in de komende
vijf-en-een-half jaar dus belangrijk meer
moeten doen voor het visserijbedrijf dan
alleen maar een achterstand niet te doen
toenemen, wil er straks werkelijk sprake
zijn van een gelijke start.
Het binnenhalen van de netten tijden»
een zeetje dat bepaald niet meewerkt.
de tong de kou niet. Van de jaarklasse 1961
en 1962 bleef niet veel over.
Deze feiten samen hebben de tongstand
sterk uitgedund.
Hoe staan we er nu voor?
De volwassen tong, die na de strenge
winter van 1962-1963 is overgebleven,
wordt geleidelijk verder afgevist.
Normaliter wordt het weggevangen deel
van de oude vis gecompenseerd doordat
jongere vis in de visserij groeit.
Nu hebben we gezien, dat in de tweede
helft van 1963 weinig slips (van 24 tot 27
centimeter, de kleinste marktwaardige
tong) te vangen waren.
En bovendien is gebleken dat tongen,
geboren in 1961 en 1962, voor 'n zeer groot
deel van de koude zijn omgekomen.
Dit betekent dus, dat er voorlopig niet
veel jonge tongen in de visserij kunnen
komen en dat de visserij in de eerste tijd
het nog zal moeten hebben van het restant
tong, dat na de strenge winter is overge
bleven.
Drs L. K. Boerema van het Rijksinstituut
voor Visserijonderzoek in IJmuiden ver
wacht, dat de vangst voorlopig nog een
dalende tendens te zien zal blijven geven.
Gelukkig is in de zomer van 1963 een
redelijk sterke jaarklasse van jonge tong
in Nederlands kustgebied opgegroeid.
Als deze tongetjes een marktwaardige
grootte bereiken (dit zal dus zijn niet voor
najaar 1965) pas dan zal een geleidelijke
verbetering in de tongstand kunnen op
treden.