mm
GEZEGEND IS HET LEVEN
PANDA EN DE MEESTER-MEESTER
Ons vervolgverhaal
Een oorspronkelijke roman
door Klaas van der Geest
I DE ZWITSERSE EXPO:
INDRUKWEKKEND STUK
I MODERNE BOUWKUNST
Klein
aan Meer van Genève
|l
Stenen charter
Boeiend concept
Oerdegelijk
Monorail
Raderboten
DONDERDAG 21 MEI 1964
37)
En dat bleef dan de kloof
tussen haar en de man, die doorging
voor de vader van haar zoon. Ze
slaagde er nooit in de werkelijke va
der van die zoon uit haar gedachten
te verdringen, zelfs niet door de zorg
voor haar ongelukkige jongen of door
zorgen en bekommeringen van ande
ren, waarin ze probeerde mee te le
ven. Het was de leegte van haar be
staan, die door niets kon worden ge
vuld en waarover ze met geen mens
kon praten omdat niemand het zou
hebben begrepen. Een leegte als een
duistere afgrond, waaruit boosaardi
ge dampen opstegen, zelfverwijt, wan
hoop, vertwijfeling en onvervulde ver
langens, die ze voor iedereen verbor
gen moest houden. Haar leed scheen
nog ondraaglijker te worden, toen ze
ging beseffen, dat ze zelfs voor haar
ongelukkige zoon niets meer beteken
de. Dat besef leek een zinneloze, over
bodige wreedheid van het lot, een dui
velse kwelling, waaraan ze niet kon
ontkomen. Er mochten jaren ver
strijken. De man, die naast haar leef
de, mocht naar haar hunkeren, maar
ze had hem niets te geven. Niets. Elk
ogenblik van haar bestaan moest ze
doorleven. Er was voor haar geen
vergetelheid. Zonder ophouden, zon
der respijt bleef ze zich bewust van
de gruwelijke verwoestingen, die in
haar wezen waren aangericht. In ein
deloze nachten had ze haar jonge
lichaam mishandeld om het hartstoch
telijk verlangen dat in haar opkwam
te onderdrukken, te verdrijven. Ze had
haar handen, die konden liefkozen,
smekend opgeheven naar de Hemel,
die geen erbarmen kende. Ze was op
lichte, zonnige zomerse dagen door de
donkerste bossen gedwaald alsof ze
dat licht schuwde. Ze had zichzelf een
waanzinnige gescholden, een beledi
ging van Gods schepping. Maar het
had niet mogen baten. Zij, die zelf
mededogen van node had, kon alleen
trachten mededogen te koesteren met
vrouwen, die minder leden dan zij en
die de grondeloze diepten van haar
ellende niet eens konden bevroeden.
En het was uit mededogen met Liesje
Tadema, dat ze zich een van de zeld
zame keren in haar leven verzette te
gen de direkteur, de man met wie
ze getrouwd was.
„Je moet Liesje naar huis sturen
of zorgen, dat ze ergens werk krijgt.
Hier mag ze niet blijven." Ze kon
hem echter onmogelijk zeggen, waar
om ze dat van hem verlangde. En het
was zinloos om van de direkteur te
verwachten, dat hij er in zou toe
stemmen.
„Waarom? Wat is er met haar aan
de hand? Waaróm zou ze hier niet
kunnen blijven! Ik kan haar niet
wegsturen; die jongen van jou is op
haar gesteld en zij schijnt tenminste
met hem te kunnen omgaan, niet?"
„Ja. Juist omdat hij op haar ge
steld is, moet ze weg," hield de freu
le vol. De direkteur mocht ervan den
ken, wat hij wilde.
„Is er dan iets voorgevallen.
Iets, dat je voor mij verzwegen hebt?"
Dat kon hij zich moeilijk voorstel
len.
„Er is niets voorgevallen, nee. Nog
niet."
„Nog niet? Nog niet?" De freule
moest zich dingen in het hoofd gehaald
hebben. Maar daarmee hield hij geen
rekening.
„Nou dan!" Hij zweeg even. „Ben
je bang.
„Misschien," zei de freule. De di
rekteur lachte hard en luid. Muizenis
sen. Muizenissen, waardoor alleen een
vrouw als de freule ^jich liet afschrik
ken.
„Als er iets gebeurt, vertel je me
dat.of merk ik het zelf wel en zal
ik het meisje er ook wel voor onder
handen nemen".
„Jij zult haar onderhanden ne
men?" vroeg de freule, verwijtend.
Hij mocht in staat zijn een pachter
de mantel uit te vegen. „Maar wat
wil je dan zeggen? Je kunt immers
niets zeggen".
„Nee, omdat het kind niets misdaan
heeft. Maar als het nodig is, weet ik
mijn woordje wel te doen". Zodra er
maar iets op Liesje aan te merken
was zou hij haar eens en vooral on
der het oog brengen, dat ze bliksems
goed moest oppassen en anders de
deur uitging. Ja, niet terug naar de
Tademas maar naar het gesticht, het
weeshuis, waar ze vandaan kwam en
waar hij elk jaar de rapporten over
haar en andere kinderen heen stuur
de. „En geloof maar, dat het rap
port, dat ze dan van mij meekrijgt,
niet zo heel mooi zal zijn", dreigde
hij.
„Ja, die rapporten van jou.de
freule haalde de schouders op, smal
le schouders, want ze was de laatste
jaren erg mager geworden en bleek
en grijs. Een verdrietig gebaar. „Laat
ze dan maar blijven", zei ze, berus
tend. Ze had er aan toe kunnen voe
gen: „Dit kan dan bij alles, wat ik
al verdragen heb."
Ze zaten samen in de grote huiska
mer. Of eigenlijk zat alleen de freule,
in haar lage stoeltje voor de hoge,
open haard; de direkteur zelf ging al
leen nu en dan even zitten, maar
stond ook meteen weer op en liep dan
telkens naar de glazen tussendeur om
in de tuinkamer te kunnen kijken.
Liesje en de jongen waren daar niet.
Liesje had hem meegenomen in zijn
rolstoel naar een heuvel in het bos,
waar ze verscholen zaten tussen de
struiken, zodat ze de reeën konden
zien, als die voorbij kwamen op weg
naar hun drinkplaats bij het venne
tje. Voor het raam hingen de grillig
afgescheurde flarden, snippers en re
pen papier van oude kranten.
„Léét ze dan maar blijven.
vroeg hij, verontwaardigd, terwijl hij
met zijn rug naar haar toe stond.
„Ik stuur haar ook niet weg. Ik denk
er niet aan." Hij zei het veel hefti
ger dan nodig was en ook dan hij
gewoon was. Hij verbeeldde zich, dat
dit de freule wel moest opvallen en
ze argwanend naar hem keek. En
daarom had hij het gevoel dat hij
een kleur kreeg, hoewel hij waarlijk
niet zou weten waarom dat nodig was.
Verbolgen en toch ook met iets als
schaamte liep hij de kamer uit. Hij
was van plan naar zijn bureau te
gaan, waar hij genoeg te doen had,
maar toen hij door de gang liep en
onder de hertekop tegen de muur
zijn geweer zag hangen nam hij het
van de spijker. Hij keek of het ge
laden was en streelde even langs de
glanzende loop. Daarna hing hij het
met een weitas en een gordel patro
nen over zijn schouder en ging hij
de bossen in. De freule bleef in de
stoel voor de haard zitten, maar keek
hem door het raam na. Hij zag er
wel uit als iemand, die heel goed wist
waar hij heen wilde, maar dat was
toch niet het geval.
HOOFDSTUK X
Hij liep langs de smalle kronkel
paadjes tussen de bossen eikehakhout
door en daarna door de sparrebossen,
waar de grond bedekt was met een
dikke laag naalden, die in de loop van
tientallen jaren waren gevallen. Hij
liep door kuilen, waar zelfs in het
droge jaargetij altijd nog plasjes wa
ter op de bodem stonden en riet en
biezen hoog opgeschoten waren. Hij
liep over hoogten, waar hij soms even
bleef staan om uit te kijken over een
zee, een oceaan van golvend groen.
En eindelijk sloeg hij een holle weg
in. Het was in de nazomer. Aan de
lange, stekelige ranken van de braam
struiken waren de laatste bloesems
uitgebloeid, maar de grote, sappige
vruchten nog niet helemaal rijp. Over
al hing de zoete geur van kamperfoe
lie, van eikeloof en van de dorre aar
de zelf. Een bepaald doel had hij niet.
Hij was zich daarvan tenminste niet
bewust. Wel begon hij zich steeds
meer te haasten, tot hij bedacht, dat
hij de tijd had en zichzelf dwong
langzamer te lopen.
Ergens in zijn brein woelden va
ge gedachten, die zich met elkaar
verwarden, waarvan brokstukken tel
kens plotseling opdoemden en dan
snel vervaagden, zodat hij ze niet in
woorden kon vatten. Eindelijk werd
hem uit de wirwar van gedachten een
enkele zin duidelijk, die hij dan mom
pelend een paar maal uitsprak.
(Wordt vervolgd)
jiuiiuuiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiuiimiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiuiuiJimiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiuiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiuJiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiujiiiiuiiiuiiiijiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuin!
(Van onze speciale verslaggever)
LAUSANNE. Voor zes maanden is aan de oevers van
het Meer van Genève bij de stad Lausanne een klein Brasilia
verrezen. Tussen de bomen van een park van 55 hectare
ziet men de meest wonderlijke bouwsels oprijzen, wonderlijk
maar goed van conceptie en zich wonderwel voegend in het
landschap met op de achtergrond het blauwe meer en de
Franse alpen. Daar hebben de Zwitsers hun nationale ten-
I toonstelling 1964, kortweg de Expo genoemd, voor zes maan
den ondergebracht. Eens in de vijfentwintig jaar geven zij
zo'n overzicht, gewijd aan leven en bedrijf van hun land.
Niet vaak dus, maar wanneer zij het doen, doen zij het goed.
3
MEN KON het in 1939 aan naar het nieuwe Europa wij
de „Landi" in Ziirich zien,
men kan het thans weer con
stateren aan deze Expo. Voor
de stad, aan het meer, was
een vrij groot braakliggend
terrein, dat door kampeerders
gebruikt werd. Er was een
tuinderij gevestigd en ook een
manege maar verder was het
een vrij rommelige boel. Daar
van heeft men nu de laatste
jaren door het storten van drie
kwart miljoen kubieke meter
grond en door een smaakvolle
aanleg met lichte glooiingen
en vijvers een kostelijk park
gemaakt. Eén vierde van de
oppervlakte is bebouwd. Daar
bij merkt de bezoeker van
verre al direct iets van de
opzet van de Expo. Nergens
overheersen die gebouwen. Zij
zijn kennelijk bedoeld als tij
delijke constructies en zij zijn
daarbij toch imponerend door
hun originele conceptie en
door hun lichte, neutrale
kleuren.
DE EXPO is door een team
van knappe Zwitserse archi
tecten onder leiding van Al
berto Camenzind uitgeknob-
beld in nauwe samenwerking
met degenen, die voor de in
houd van de tentoonstelling
verantwoordelijk zijn geweest.
De Expo is, evenmin als de
vorige nationale tentoonstel
ling aan de vooravond van
de jongste wereldoorlog (pes
simisten herinneren u er met
enige somberheid aan dat de
tentoonstelling 25 jaar daar
voor ook in een jaar, waarin
een oorlog begon, werd ge
houden) zomaar een soort re
clame voor Zwitserland. O
neen, in steen gehouwen heeft
men het charter ervan. Het
liegt er niet om: te land en
te water een spiegel van het
vaderland zijn, vijfentwintig
kantons in hun gemeenschap
pelijk werk samenbrengen, de
mens aan de betekenis van
zijn bestaan herinneren. In
het heden de omtrek van het
toekomstige onthullen. Wegen
Het door de van origine
Nederlandse architect Jan
Both ontworpen gebouw
voor de sector het zich ver
dedigende Zwitserland van
de Expo. Het wil een egel
suggereren.
zen. Werken voor een solidaire
wereld. Zwitserland een nieu
we aansporing tot scheppen
geven
Het mag op het eerste ge
zicht wat doctrinair schijnen,
maar in de praktijk is het
meegevallen. Camenzind en
zijn tien of twaalf architecten
(enigen van hen bouwden niet
zelf maar gaven anderen
ideeën om uit te werken) be
sloten dat zij alleen maar de
verpakking moesten leveren,
waarin de Expo-inhoud zou
kunnen worden geborgen. Dat
was dus al in tegenstelling tot
de meeste vroegere tentoon
stellingen van gelijke soort,
waar men enorme gebouwen
oprichtte en daarin dan ging
knutselen om dat wat men
wilde laten zien, zo voordelig
mogelijk te tonen.
De beeldhouwer Jean Tin-
guely voor zijn „metame-
kaniek", een van de „stand
beelden" van de Expo.
DE EXPO telt negen sec
toren, die wel even moeten
worden genoemd: de weg van
Zwitserland, leven met bete
kenis, beelden en vormgeven,
verkeer, industrie en hand
werk, produkten en financiën
(in het Duits klinkt dat veel
directer: Waren und Werte),
veld en bos, het zich ver
dedigend Zwitserland en: de
haven. De architecten nu heb
ben voor elk van die sectoren
naar een architectuur gezocht,
die aansloot bij hetgeen te
zien is. Voor de sector „leven
met betekenis" kwam er een
constructie die uit zo geheten
cellen van vijf bij vijf bij vijf
meter bestaat. Voor „het zich
verdedigend Zwitserland"
schiep de uit Rotterdam af
komstige architect Jan Both
een paviljoen dat uiterlijk op
een egel lijkt. Voor „produk
ten en financiën" maakten
twee architecten een soort
moderne markthal uit po
lyester.
VOOR „VELD EN BOS"
ontstond een boeiende con
structie van hout en zeildoek
met een uiterst vindingrijke
afwateringsmethode, die weer
voor het vochtig houden van
de gronden van de bloemen
tentoonstelling dient. Telkens
stuit men op details, die
boeien door hun vindingrijk
heid, hun onopvallendheid,
hun degelijkheid en het schijnt
alsof de architecten er niet
genoeg van hebben kunnen
krijgen, het water in hun ont
werpen op te nemen. In het
ene gebouw, dat van „de weg
van Zwitserland", begint men
met een beek, zoals er in de
Zwitserse bergen talloze ont
springen. In een ander, dat
van „beelden en vorm-geven",
draaien modepoppen met de
allernieuwste Zwitserse crea
ties op textielgebied over een
spiegelgladde vijver. De enor
me hallen voor „industrie en
ambacht", negen die in elkan
der overlopen, zijn gegroe
peerd rondom een water
oppervlak, dat herinnert aan
een bergmeer (daaruit put
Zwitserland immers voor een
deel de energie voor zijn elek
trische centrales) en de tent
achtige paviljoens van „de
haven" zijn in en op het water
van het Meer van Genève ge
bouwd.
TOCH ZIJN het allemaal,
naar Zwitserse aard, oerdege
lijke bouwsels op betonfun-
deringen. Bijzonderheid: in
alle betonnen fundamenten
zijn reeds de gaten gemaakt,
waarin straks in november de
dynamietpatronen zullen wor
den gestoken om de boel op
te blazen. Andere bijzonder
heid: behalve die funderingen
zal na de Expo alles, dat uit
overal in Zwitserland gefa
briceerde elementen bestaat,
weer worden verkocht zodat
het elders kan worden ge
bruikt. Er is een speciaal lid
van de tentoonstellingsstaf, de
architect Guido Cocchi, die
daarmee is belast en die thans
reeds probeert klanten te vin
den voor de bouwsels, of voor
gedeelten ervan. Want zij be
staan bijna alle uit cellen,
die ook in andere vorm kun
nen worden samengevoegd of
De haven van de Expo, met
de door architect Philipp
von Streng gebouwde kaden
en tenten.
die autonoom kunnen worden
gebruikt.
HET VERKEER in dit Zwit
serse Brasilia is uitmuntend
geregeld. De Expo heeft een
eigen spoorwegstation en van
daar kan men met een „tele-
canapee", banken op wielen,
naar een van de ingangen rij
den. De stations van die tele-
canapee zijn weer aardig
heidjes op zichzelf: grote
draaischijven, die met dezelf
de snelheid wentelen waar
mee de telecanapee zich voort
beweegt.
Men stapt op dat draaiende
perron en heeft dan tijd ge
noeg plaats te nemen op een
rijdend stoeltje. Over de Expo
zelf rijdt een verkleinde uit
gave van de monorail. Van het
centrale station uit kan men
twee verschillende ritten ma
ken, een naar het westen en
terug en een naar het oosten.
Men rijdt dan langs alle pa
viljoens en door sommige rijdt
men dwars heen. Net genoeg
om een indruk van het geheel
te krijgen en net niet lang
genoeg om achteraf te kunnen
zeggen dat men alles heeft
gezien. Zodat men zin heeft
gekregen, het alles nog maar
weer eens te voet te doen.
MEN KAN ook per boot,
met een van die mooie negen-
tiende-eeuwse raderboten naar
Ouchy over het Meer naar
Lausanne varen en daar vindt
men dan een kabelbaan,' die
u hoog boven de oever naar
een van de ingangen van de
Expo brengt. Natuurlijk ge
beurt dat alles niet voor niets.
Een rit met de telecanapee
kost 1 Zwitserse frank (circa
84 cent), die met de kabel
baan drie-en-een-halve frank,
de complete tocht met de mo
norail vier frank. Er is ook
nog een lift die de bezoeker
in een spiraal honderd en
twintig meter aan een ijzeren
mast omhoog brengt, waar
men een overzicht over het
gehele Expocomplex heeft
(drie frank).
Varen kan men ook: met
een soort draagvleugelboot
over het meer (vjjf frank) en
voorts belooft men nog altijd,
dat ook de „mesocaaf", de
door Jacques Picard ontwor
pen toeristenduikboot, vóór
het einde van de Expo in de
vaart zal komen zodat men
voor veertig frank drie kwar
tier over de bodem van het
meer kan varen. Maar die
mesocaaf staat nog steeds op
een werf ergens in de buurt
van Montreux en naar men
vertelt hebben de weinige
proefvaarten, die tot dusver
gemaakt zijn, aangetoond dat
er onder water in het Meer
van Genève weinig of niets
te zien is. En zeker geen diep
temonsters in de trant van de
zeeslang van Loch Ness of iets
dergelijks.
luniiiiiiiiiiiiiiiiiiUHiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiuiiiiMiiiiiiiiHiiiBiiiiiiiiiHiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiuniiuiiiiiiiiiiuiiuiiiiuiiiiiiiiuiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHjuiiiiiiHiiMiiiniiuiiiiiHiiiii^iuKiiiuuuuiiiumuumyinmuimiminmiiiHnHnummunnmninnnumni, nnniF
170. Geschokt snelde Joris naar buiten. „O!" riep hij,
„wat is de wereld slecht! En de jeugd spant hierin
wel de kroon! De bedriegertjes! De kleine huichelaars!
Hoe komen ze op het idee, om iemand te beroven, on
der het mom van dankbaarheid!" „Dat idee heb je
ze zelf bijgebracht riep Panda hem na. Maar Joris
hoorde het al niet meer. Zo snel als zijn lange benen
hem konden dragen, ging hij op zoek naar de jeug
dige boefjes. Die waren intussen doende, om de eerste
duizend florijnen in snoep om te zetten. Een werkje, dat
zelfs voor deze geharde snoepertjes, nogal wat tijd
vergde. Zij stonden dan ook nog steeds bij de snoep-
tent, toen Joris In galop aankwam. „Pas op!" riep een
der ventjes, daar komt die lange! Geef 'm zijn portie!"
machtige stamboekstier „Plato" als
kampioen te voorschijn kwam.
„Plato" is gefokt op de klooster
boerderij van de Sint Jozefscongre
gatie in Ursberg en het was dan ook
met gerechtvaardigde trots dat een
non het enorme dier de ring
rondleidde.
Ter gelegenheid van het 700-jarig
bestaan van het stadje Friedberg bij
Augsburg in Duitsland, is daar een
stierenkeuring gehouden, waaruit deze