Een kwart eeuw geleden stierf Louis Davids Par keer oor log" in Rio NEDERLAND IS ZIJN GROTE KLEINE MAN NOG ALTIJD NIET VERGETEN GEZEGEND IS HET LEVEN PANDA EN DE PETTENJACHT 9 Ons vervolgverhaal Naar het buitenland Wordt Quebec een afzonderlijke staat? Het einde Een oorspronkelijke roman door Klaas van der Geest Overstap Het Vale Paard Debuut als zesjarige In de Nes MAANDAG 29 JUNI 1964 SS k 'SsS,s hem als een held: avond aan avond staat hij voor uitverkochte zalen. DAN BREEKT de eerste wereldoorlog uit. De artiesten krijgen een uniform aan, de theaters worden gesloten. Louis komt in Gorkum te liggen, waar hij het „Ne- derlandsche Mobilisatie-cabaret" opricht. Margie Morris trekt met hem mee langs alle garnizoenen. Iets van de uitgelaten pret en fijne spot van vroeger herleeft in grauwe kazernes. Als jongmaatje in Carré ALS DE OORLOG voorbij is werkt hij nog korte tijd met Nap de la Mar en Piet Kohier en stapt dan over naar het caba ret, waarvan de intimiteit hem trekt. In dit genre zal hij zijn grootste triomfen vie ren. Uit deze periode stammen ook de beste van zijn liedjes. Vele van eigen hand, andere van Koos Speenhoff, Jacques van Tol en dikwijls op muziek van Margie Morris. In al zijn teksten zijn satire en weemoed met een feilloos gevoel voor het theatervak dooreengemengd op een ma nier die ze aanvaardbaar maken voor een groot publiek. Ze zijn nergens felbewogen of hekelend, maar altijd doortrokken van een lichte melancholie, een meeleven met de „underdog", die talloze desillusies te verwerken krijgt, maar geniet van ieder sprankje zonneschijn. Davids vindt zijn figuren onder de kleine ambtenaren, de arbeiders, de neringdoenden. Tekenend voor dat weemoedige optimisme is onder meer zijn „In het bos". De familie 't hele kattebakkie" trekt op een len tedag naar buiten, maar misverstanden en Davids als dertiger, op het toppunt van zijn roem. dansmeisjes zo mogelijk nog belangrijker dan de soubrette. Na de voorstelling schui ven ze heupwiegend de zaal in, die blauw staat van de rook, en duwen daar het pu bliek hun koperen geldbakjes onder de neus. Intussen werkt vader Louis hard aan de opvoeding van zijn zoons. Hakkie, die la ter kapelmeester van het Amsterdamse Flora-theater zou. worden krijgt muziek lessen en Louis wordt onderricht in de mo derne talen. Hij studeert melrzijn zusje Rika een paar liedjes in en klopt aan bij variété-directeur Frits van Haarlem, die Carré bespeelt. Ze komen op het program ma als „De kleinste Hollandse duettisten". En langzaam begint hun ster te rijzen. Plotseling is het afgelopen: als Louis vijf tien jaar is blijkt hij te groot om langer voor „kleinste" te kunnen doorgaan. In die tijd schrijft hij zijn eerste lied jes en brengt die met Rika in een eigen nummer in café-chantant Victoria in de Nes. Hij krijgt het vak onder de knie en brengt na een paar jaar samen met Frits van Haarlem de eerste grote Nederland se revue „Koning Kziezowat in de Amstel- stad". MAAR LOUIS heeft nog niet bereikt wat hij wenst en als hij de kans krijgt in Leip zig te gaan werken, vertrekt hij naar het buitenland. Samen met Heintje. Het wordt een groot succes. Een Engelse impresa rio ziet hen werken en haalt ze naar Lon den. Het is 1911, het jaar dat hem een van de belangrijkste momenten uit zijn leven zal brengen. Op een avond wordt hij uitgenodigd voor een feestje. Als hij binnenkomt zit een jonge, blonde vrouw achter de vleugel te zingen. Louis gaat onmiddellijk op haar af en trekt voor de kennismaking enkele uren uit. Ze heet Margie Morris en is de dochter van een officier. Ze schrijft zelf de tek sten en muziek van haar liedjes. Louis is weg van haar charme en muzikaliteit. Als hij weer naar Nederland gaat, volgt Margie hem ondanks alle protesten van haar ouders. In de Hollandsche Schouwburg komt hij voor het eerst met zijn „Tinus, de asman", een type dat een vast nummer wordt in de volgende revues. Amsterdam bejubelt OTTAWA (AP) De regering bestu deert de mogelijke gevolgen voor de rest van Canada indien de provincie Quebec zich afscheidt. Dit heeft de minister-pre sident Lester Pearson in het Lagerdhuis verklaard. De extremisten in de provincie beplei ten een dergelijke afscheiding om hun Franse taal en cultuur te behoeden tegen de invloeden van Engels Canada. Reid Scott, lid van de Nieuwe Demo cratische Partij, vroeg Pearson of een studie gemaakt werd van de eventuele economische, sociale en culturele gevol gen van een afscheiding van Quebec van de rest van Canada. De minister-president antwoordde, dat de regering de kwestie overweegt en dat ambtenaren er op het ogenblik een studie van maken. Premier Pearson zei voor het najaar geen belangrijke resultaten van de ze studie te verwachten. de tingel-tangels van Nes en Warmoes straat Victoria, de Houten Verdomme nis wordt tot diep in de nacht gezon gen, gedanst en geacteerd. Hier komt Am sterdam om te lachen. Maar ook voor wie eens een avond lek ker wil huilen zijn er mogelijkheden ge noeg. In de Hollandsche Schouwburg, Flo ra, Carré brengen Jan Musch, Louis Bouwmeester, Cor Ruys en Nap de la Mar hartverscheurende drama's. Met min der dan vier lijken na de pauze neemt het publiek geen genoegen. Het krijgt ze. Als een slachtoffer wat te langzaam sterft, sist de overwinnaar hem toe: „Opschieten man, doodgaan. Bij Schiller staat de bit ter klaar." In dit milieu voelt Louis Davids zich thuis. Het is precies de sfeer die hij no dig heeft om te werken. Aan de liedjes van Herman Boubers volksstukken De Jantjes, Oranje Hein, Bleke Bet, aan die woor de film „Op stap", waarin hij ook rondscharrelt als pianostemmer, aan zijn eigen programma's. Met zuster Heintje in een revuescène als: De ballonnenkoopman. ruzies vergallen het verblijf in de vrije natuur. Het laatste couplet is dan: „Afgetobd en moe vertrekt het stel naar Mokum toe. van het bos, van het bos van het geurig zoete mos, liggen ze in d'r alkoof te dromen, van die zon en dat gras op d'r muffige matras van dat bos met die mooie groene bo men. Een ^andere keer zet hij zaken naast el kaar die in geen enkel verband met el kaar schijnen te staan, maar die hij juist door ze te combineren hun zegginskracht geeft. Zo laat hij als antwoord op „De brief van Mientje uit Soerabaja" haar zus ter uit de Kinkerstraat in Amsterdam schrijven: Ons nichie Heintje is een zaterdag be vallen, het is een meissie, dat is nou d'r acht ste kind. En onze kat heit ook weer vier gestreep te jonkies, net schilderijtjes, maar ze zijn nog ste keblind." TEGEN HET eind van de jaren twin tig bloeit in Amsterdam een vermaaksle- ven dat sindsdien niet is overtroffen. In Omstreeks 1930 heeft Davids bereikt wat hij wil: hij is onomstreden de grootste in zijn genre. Maar het harde werken kost hem zijn gezondheid. Met steeds korter tussenpozen moet hij zijn werk neerleg gen. De astma, een kwaal waaraan hij als kind al leed, sloopt hem. Langzaam, maar onontkoombaar. Op de planken is hij de grote komiek, de gladde conférencier, maar als de schijn werpers zijn gedoofd wordt hij humeurig, lastig voor ieder die met hem moet wer ken. Een revue die valt, een film die niet loopt, het duurt weken eer hij er over heen is. Maar in zijn werk leeft hij. Hij blijft uitkijken naar goede ideeën, bruik bare teksten. Hij leidt 's zomers het Kur- haus-cabaret. Daar komt op een avond een jonge tekstschrijver op hem af met een nieuw liedje. Hij leest het door, knikt goedkeurend en biedt hem vijf gulden. Woedend springt de jongen op en bijt hem toe: „Voor vijf gulden vreet ik het pa pier op". Louis Davids glimlacht en accepteert een hogere prijs. In 1938, midden in het seizoen het Kurhaus is elke avond tot de laatste plaats bezet moet hij in een ziekenhuis worden opgenomen. Hij verdwijnt voor- goed uit de lichtbundels van de spot lights. Een jaar later is het lied van „De klei ne manuit. Maar nog altijd wordt in de Nederlandse huiskamer de radio wat har der gezet als de omroeper een plaat van Louis Davids aankondigt. RIO DE JANEIRO (Reuter) Kolo nel Americo Fontele, die pas is aange steld tot hoofd van de verkeerspolitie in Rio, heeft er geen twijfel over la ten bestaan dat hij van plan is, de au tomobilisten gehoorzaamheid bij te brengen. Bij hen die het met de par- keervoorschriften niet zo nauw nemen, heeft zijn naam nu al een beruchte klank gekregen. Om de schrik er in te brengen stuurde hij de vorige wpek zijn mannen de stad in met de opdracht, drastische maatregelen te nemen tegen parkeerzondaren, zonder onderscheid des persoons. In twee dagen tijd lieten zij de banden van meer dan 1500 op verboden plaatsen geparkeerde auto's leeglopen. Punt twee van de behan deling bestond in het laten wegslepen van de wapens naar buitenwijken. Tot de slachtoffers behoorden minis ters, parlementsleden, rechters, gene raals, admiraals en zelfs een ambassa deur van een Afrikaans land. Als ge volg daarvan ziet men nu mariniers met machinepistolen op wacht bij au to's van functionarissen van het minis terie van marine, parlementsleden die schelden tegen politiemannen, gewapen de agenten voor de ingang van het hoofdbureau van de verkeerspolitie en wanhopige automobilisten die de stad afzoeken naar hun weggesleepte auto's. EEN PLECHTIGHEID in het parle ment werd herhaaldelijk verstoord door wegrennende afgevaardigden, die hun auto's wilden redden uit de handen van de politie. Bij deze gelegenheid riep de minister van Marine, vice-admiraal Batista, de hulp in van mariniers, waarna de politie het hoofd boog. Op plaatsen waar auto's verkeerd ge parkeerd staan, hangen nu mannen met voetpompen rond die voor een fiks be drag de automobilisten met leeggelo pen banden willen helpen. Of de poli tie van deze mannen tips krijgt is niet bekend. Ondanks alle protesten heeft kolonel Fontele meegedeeld, dat hij met zijn actie zal doorgaan tot de automobilis ten besluiten „tot medewerking". 203. De agent gaf Panda de vrijbrief terug. „Het is in orde", zei hij mat. „Maar het wordt wel moeilijk voor de politie, als er dergelijke vergunningen in om loop komen". „In orde?!" herhaalde ritmeester Sol de la Sido met overslaande stem. „Sapristi monsieur. Kijk mijn sjako's aan! Vaneengereten! Tonnerre de feu! Moet ik dat accepteren? Zonder protesteren?" „JA!" riep de agent geplaagd. „Daar is niets aan te doen! Ze hebben een inbraak-vergunning!De gestoorde slaper, die juist aan kwam om een einde aan het luidruchtige gesprek te maken, bleef bij die laatste woorden ver rast staan. „Een inbraakvergunning.mompelde hij. JTut tut. Waar men tegenwoordig al geen vergunnin gen voor krijgt. Maar het opent wel onverwachte moge lijkheden! Hoe zou men aan zo'n vergunning kunnen komen? Door een proeve van bekwaamheid af te leg gen? Hm. Hierover zullen die twee vergunninghouders mij wellicht kunnen inlichten". Hij trad voorwaarts en bleef nu voor de tweede maal verrast staan. „Ei, ei!" sprak hij. „Panda, zowaar! Wat is de wereld toch klein! Steeds ontmoeten wij elkander weder!" „Oeh. hallo, Joris", zei Panda wat schichtig. „Ikkeeh. ik moet nu gaan hoor. Ik heb nog veel te doen". „Dat vermoedde ik al", sprak Joris. „En juist daarom moet ik u dringend spreken". WWWWWWWWf DE SMALLE, BLEKE MAN in het witte bed is moe. Het hoesten heeft hem uitgeput, maar als er die avond bezoek komt vindt hij toch nog een geintje. Hij heeft 's middags een nieuw liedje gemaakt. Hij geeft zijn zuster de tekst en zegt: „Daar, zing jij het maar. Ik zal er voorlopig wel geen gele genheid voor hebben": Wij leefden vrij en blij, In vree met onze buren, en op hun woord vertrouwden wij, maar 't zal ons gaan bezuren! Er wordt nog wat nagepraat en als ze afscheid nemen roept hij hen na: „Ik hoop dat ik gauw weer thuis ben". De volgende morgen blijven van een der kamers in het zie kenhuis aan de Emmastraat in Amsterdam de gordijnen dicht. Louis Davids is overleden. Het is zaterdag 1 juli 1939. Nederland heeft zijn grootste kleinkunstenaar verloren. 70) „Ze had niet zoveel geld, toen ze wegging „Dat weet ik. Ze had niet meer dan "De dokter noemde het be drag, dat Liesje van haar spaarbank boekje opgenomen had. „O, weet je dat ook al het meisje moet het haar hebben gegeven, maar krijgt het van mij terug Als het op is, moet de freule wel weer thuis komen." De dokter hoopte maar dat hij ge lijk zou krijgen. Ze kwam. Ze had haar leven weer willen opnemen als een draad, die ergens was afgebroken. Toen ze van huis ging, wist ze niet dat dit on mogelijk was. Ze was teruggekomen in het dorp in de Gelderse Achter hoek en had gehoord, dat de man, die de vader was van haar ongeluk kige zoon, ergens in Brabant woonde, in een landhuisje, samen met een verpleegster, die doorging voor zijn huishoudster. En ook hem had ze op gezocht. Zodra ze hem weerzag wist ze, dat hij een vreemde voor haar en zij een vreemde voor hem was gewor den. Ze hadden niets meer met el kaar gemeen. Zelfs de herinnering aan de dagen toen ze samen door de bossen van het landgoed wandelden of tussen de struiken hadden gelegen was niet in zijn brein blijven hangen. Het duurde een paar weken, eer ze dat kon aanvaarden, maar ze was er toch niet zo door ontdaan als ze zou hebben verwacht. Het duurde daarna nog een paar weken eer ze zich ver trouwd had gemaakt met het idee, dat ze terug moest naar de man met wie ze getrouwd was en de jongen, die haar zoon was maar haar niet nodig had. Het leven van die man was nogal armzalig geweest en zou dat misschien ook in de toekomst blijven; maar het was blijkbaar haar bestemming en daaraan kon ze zich niet onttrekken. Ze kende haar man zo slecht, dat ze hem eerst nog schreef. Of het goed was, dat ze terugkwam, schreef ze. En of hij Liesje dan weg wilde stu ren, zodat zijzelf tenminste weer voor de jongen kon zorgen. Ze kreeg geen antwoord. Nog voor ze antwoord kon verwachten, - kwam hijzelf naar Brabant om haar op te halen. In het kleine, goedkope pen sion, waar ze haar intrek had geno men zagen ze elkaar terug. Het was haast net alsof ze elkaar de dag te voren pas voor het laatst hadden ge zien. En toch ook een beetje alsof ze elkaar toen pas voor het eerst zagen. Het was goed, dat hij kwam, want hij vroeg haar niets, maar ging naar de pensionhoudster om de rekening te betalen, die zijn vrouw niet eens meer had kunnen voldoen. Daarna gingen ze samen terug naar de kolo nie; toen ze er kwamen was het alsof ze nooit weg waren geweest. Hij hielp haar uit het trammetje stappen de treeplanken waren nogal hoog en hij wps een hoffelijk man, al paste dat eigenlijk niet bij hem. „Het is, verdomd, net een pas ge trouwd stel," dacht de dokter, die voorbij kwam, maar deed alsof hij hen niet zag. „Net een pas getrouwd stelletje "En hij grijnsde. Een schampere, spottende grijns, hoewel zijn oude hart schreide. De ongelukkige jongen herkende zijn moeder niet. Dat deed even pijn. Maar hij scheen erg blij te zijn, dat de direkteur terug was. Met Liesje had hij niet veel op. De direkteur moest de snippers zien, die hij van kranten had gescheurd en op zijn hur ken gaan zitten en door de kamer springen en grommen als een beer. Toen de freule dat zag, kreeg ze tra nen in de ogen. Een gevoel van wel dadige warmte welde in haar op. Het leven, de toekomst had haar nogal armzalig toegeleken, maar ergens zou ze misschien toch nog onvermoede rijkdommen kunnen verwachten. Het was overigens maar goed, dat ze weer thuis kwam. Anders had de direkteur wel moeten zien dat hij een huishoudster kreeg. Want Liesje kon niet lang meer bij hem blijven. Ze had nu een jongen. Niet meer de zoon van de ongelukkige pachter uit de Vierde Wijk, maar een andere. De Oele. En ze waren van plan om niet lang meer te wachten, eer ze gingen trouwen. Dat vertelde ze niet zelf, maar de direkteur en zijn vrouw die hij niet meer de freule noemde hoorden het van Hanne Tadema. „De jongen zal het niet gemakke lijk krijgen met Liesje als vrouw", meende hij. „Och gemakkelijk?" Wie kon be weren, dat een mens leefde om het gemakkelijk te hebben? „Natuurlijk krijgen ze wel eens moeilijkheden, maar daar zullen ze wel tegenop kun nen. Hanne had erg veel vertrouwen in de Oele. „En moeten ze bij jou inwonen?" vroeg de vrouw van de direkteur. Hanne zei: „Nee dat is niet de bedoeling! „Ze gaan op zichzelfer zal toch wel ergens nog een huisje voor hen zijn, direkteur?" „Dat wel," beloofde de direkteur. „Maar zal het voor jou niet te stil zijn?" „Te stil nietHanne Tadema had haar man niet erg gemist, toen die stierf. Dat gaf haar een beetje het gevoel, dat ze tegenover Gosse tekort geschoten was. En als ze alleen bleef, zou ze meer aan hem kunnen den ken haar herinneringen hebben aan het stuk leven, dat ze samen geleefd hadden. Het was werkelijk niet zo'n erg diep bewogen leven geweest. Het had weinig beloofd, toen ze nog bij de oude Gosse in de plaggenhut aan de rand van de Veenkolonie woonden, maar toch veel gegeven. Een geze gend leven was 't geweest. „Gezegend dat is het voor men sen als de Tademas al gauw," be weerde de dokter. „Voor ons ook," zei de direkteur. De dokter grijnsde. „Ja, jij jij bent ook maar een simpel mens je zou je eens moeten laten onderzoeken „Niet door jou Zo praatten ze, terwijl ze op een avond door het bos wandelden. De maan scheen. Het matte schijnsel verdoezelde de scher pe omtrekken, de grove lijnen. De wereld leek in dat schijnsel nog on beroerd. Onberoerd door de mensen met hun goedheid en hun boosheid, hun zelfzucht en hun bereidheid om offers te brengen, hun onmacht en de macht, die zich in deze onmacht uitte. EINDE is de titel van ons nieuwe vervolg verhaal waarmee wij morgen star ten. Het is een bijzonder spannende detectiveroman van de grootmees teres in huiververhalen Agatha Christie, die in dit boek een van haar laatsten de hoofdrollen toe bedeeld aan de meester-speurder, in specteur Lejeune, aan een lugubere spiritiste in een Engelse dorpsher berg en aan een al even doortrapte supermisdadiger natuurlijk de man die men het minst verdenkt die zich in het bedrijven van „moord-op-af stand" gespecialiseerd heeft. VIJFENTWINTIG JAAR, waaronder een Duitse bezetting die hij in zijn laat ste liedje voorzien had, konden de herin nering aan hem niet uitwissen. „De olie man", „Had je niet die mooie blauwe ogen", „Naar de bollen" en tientallen an dere van zijn liedjes zijn nog even le vend als in de tijd dat hij ze zong met zijn wat hese stem, op alle gammele to neeltjes tussen Delfzijl en Middelburg en ook op de Bühne van de grote theaters. Op 19 december 1883 ziet Louis Davids het levenslicht in de Rotterdamse Zand straat, een verre van nette buurt, waar slechts dronkemansruzies wat reliëf geven aan een troosteloos bestaan. Hij is het tweede kind in een gezin van kermisar- tiesten. Rika, zijn zusje is de oudste, Hak kie en Heintje moeten nog geboren wor den. Geld is er niet of nauwelijks en als Louis zes jaar is staat hij voor het eerst op de planken. Met het troepje waarvan Louis senior zich directeur mag noemen, reist hij de kermissen af. In een hoek van een der plaatselijke café's wordt met planken en biertonnen een toneel opgebouwd. Als er voldoende gasten zijn breekt het spekta kel los. Moeder zingt een aandoenlijk lied, vader vertelt een paar ongezouten mop pen en speelt schetsjes met zijn kinderen. Hakkie, de pianist, haalt al het mogelij ke uit zijn wrakke instrument en is dol blij als de zaak begint mee te zingen: hij weet dat het goed zit en kan het nu wat kalmer aan doen. Evenmin als het aanvangsuur, valt te voorspellen hoe laat het doek meestal niet meer dan een oud gordijn voor het laatst zal vallen. Dat hangt voornamelijk af van het uithoudingsvermogen van de bezoekers op het stuk van alcoholgebruik. Pas als de laatste vertrokken is kunnen de artiesten gaan afschminken. ALS HIJ acht jaar is treedt Louis voor het eerst in Amsterdam op, in de kroe gen van de Nes. Veel verschil met het kermiswerk is er niet, maar hier zijn de In civiel, een „kunstportret" uit de eerste Nes-periode.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 9