PANDA EN DE PETTENJACHT WEËNSE Fl AKER-KOETS IERS GEEERD MET EIGEN MUSEUM Het Vale Paard Ons vervolgverhaal Na het winkelen een frisse duik Nog slechts 25 actieve „aapjes" ten gerieve der vreemdelingen Wagenrennen Een detectiveroman door Agatha Christie „Geheimkutscher" Rijk bestaan Rijbewijs I Een handvol „aapjes" is alles wat er rest van het eens zo fiere Weense fiakergilde. Maar in het drukke snel verkeer van de Donaustad zijn zij nog altijd het veiligste vervoer middel. daarvoor opdraaide. Had de baas zelf een vergrijp begaan dan kwam hij er met een geldboete af. Maar zo gehecht waren de fiakerheren aan hun schillingen dat velen van hen waarschijnlijk liever de stokslagen geïncasseerd zouden hebben. HEEL VERMAARD waren ook de Weense fiakerrennen. In het fiaker- museum zijn daar nog vele afbeel dingen en relikwieën van te zien. Over een parcours van acht kilo meter werden daarbij met de toch vrij zware rijtuigen aanzienlijke snelheden gemaakt. Maar hoewel in het organisatiecomité vele lieden met klinkende namen zaten, was de ren zelf meer een stuk vlagvertoon dan een echte sportieve krachtmeting. De sport kwam pas na afloop en behels de dan de vraag, wie in de kortst mogelijke tijd de meeste wijn naar binnen kon gieten. TOCH ZIJN er ook sportieve pres taties geleverd. In 1904 ondernam fiaker no. 652 een marathonrit van Wenen naar Parijs, waar hij, zonder paarden te wisselen, zes weken later in de beste welstand aankwam. De Weense componist Butschetty wijdde aan deze verrichting een ere-feest- mars. IN MUZIKAAL opzicht hoe kan het anders in Wenen is de fiaker trouwens door velen bedacht. Zo schreef Johann Strauss de „Jucker- Polka" (Jucker: elegant rijtuigpaard) terwijl Richard Strauss in zijn opera „Arabella" de befaamde „Fiaker Mil- li" vereeuwigde, naar de lieftallige „koningin" van talrijke Fiaker-bals, die zo voornaam was, dat zij zelfs de keizer mocht uitnodigen. En dan is er natuurlijk het onsterfelijke lied „I hab zwa harbe Rappen", ge creëerd door de geliefde Weense volkstoneelspeler Alexander Girardi, dat ook thans nog veel gezongen wordt op Heurigenfeesten in Wenen. Het beschrijft in gloedvol sentiment het lot van een fiaker tot aan diens droeve dood en besluit met de wens van de overledene, hem via het be faamde plein Am Graben „wo i mein' Standort hatt" naar zijn laat ste rustplaats te rijden, en zijn eigen „zwa Rappen" (twee paarden) voor de lijkkoets te spannen. Gerhard Benesch 207. In Hotel Ambassador waren vele mooie unifor men te bewonderen. Daar verbleven hooggeplaatste mi litairen uit vreemde landen, die er allerlei uitheemse drankjes dronken en er beschaafde gesprekken voerden. Maar degene met het mooiste uniform nam niet aan die gesprekken deel, want dat was de portier. Hij stond wat terzijde en liet zijn snor droevig hangen. „Wat doen te weer vriendelijk tegen elkaar!" dacht hij somber. mAch, als ze wisten, wat ze van elkaar dachten Hij tuchtte diep en schudde het hoofd. „Zo is de wereld," mompelde hij. „Een grote comedie, vol bedrog en valse schijn. Een treurspel, waar ik aan mee moet doen, ook al heb ik slechts de bescheiden rol van portier Uit deze zwarte gedachten werd hij opgeschrikt door een bedeesd stemmetje, dat vroeg: „Meneer de admiraal, kunt u mij ook zeggen waar de portier is?" En daar stond Panda, die met ontzag naar hem opkeek. „Stil Panda," zei Joris, die haastig nader bij kwam. „Laat mij het woord doen. Ik ben beter in deze kringen thuis dan gij." ELF GROTE winkelcentra zijn in West- Duitsland in aanbouw. Aan de voltooiing van het grote koopcentrum gelegen aan de snelweg door het Roergebied aan de rand van Bochum, dat op een oppervlakte van 21.000 vierkante kilometers 35 grote win kels zal verenigen, wordt met man en macht gewerkt. Er zal parkeerruimte zijn voor 1600 wagens. In het gebied van dit centrum wonen bijna een half miljoen mensen. Er zijn dus klanten genoeg. HET ONLANGS in gebruik genomen Main-Taunus-centrum trekt drommen be zoekers en ook het zwembad en de kegel banen kunnen de klandizie niet aan. Na het boodschappen doen een verfrissend bad is een uitstekend devies gebleken. TEN WESTEN van Hamburg ontstaat het winkelcentrum „Elbe", waarin meer dan zeventig winkels gevestigd zullen zijn. Dit centrum zal niet in directe nabijheid van dichtbevolkte stadswijken liggen, maar in de buurt van de kleinere voor steden en de bewoners daarvan de reis naar het stadcentrum besparen. Al deze winkels zullen het zelfbedieningssysteem toepassen. Er zijn thans ruim 40.000 zelf bedieningszaken in de Bondsrepubliek, die gemiddeld een assortiment van 3500 arti kelen verkopen. „Wanneer je maar wilt. Van avond?" „Nee, vanavond niet. Ik heb het veel te druk met schrijven.of lie ver met erover tobben dat ik niet schrijven kan. Dat is werkelijk het vervelendste van de schrijverij. ofschoon alles eigenlijk vervelend is, behalve het moment dat je geest vaardig wordt en je werkelijk een pracht van een idee invalt, zodat je bijna niet kunt wachten met te be ginnen. Zeg eens, Mark, geloof jij dat het mogelijk is iemand te do den via afstandsbediening?" „Wat versta jij daaronder? Op een knop drukken en dan een dode lijke radio-actieve straal in wer king stellen?" „Nee, nee, niets van de weten schappelijke roman. Ik geloof," zij wachtte weifelend, „ik bedoel eigen lijk: zwarte magie!" „Van die wassen poppetje, waar je spelden in steekt?" „O, die hebben totaal afgedaan," gaf mevrouw Oliver vol verachting te kennen. „Nee, er gebeuren wer kelijk de gekste dingen.in Afri ka of in de West. Dat vertellen ze je altijd. Hoe inboorlingen opeens in elkaar zakken en dood neervallen. Voedoe.of Joejoe.Hoe het zij, je begrijpt wat ik bedoel." Ik zei dat heel veel daarvan tegen woordig aan de macht der suggestie werd toegeschreven. Het slachtoffer krijgt altijd de boodschap dat de me dicijnman tot zijn dood heeft beslo ten. en dan doet zijn onderbewust zijn de rest. Mevrouw Oliver snoof geringschat tend. „Als iemand mij kwam vertel len dat ik gedoemd was te gaan lig gen sterven, zou ik er juist groot behagen in scheppen die verwachtin gen te dwarsbomen!" Ik moest er hartelijk om lachen. „Jij hebt eeuwen van goed Westers sceptisch bloed in je aderen. Je bent niet bepaald voor zo iets ontvankelijk, lijk." „Geloof je dan dat zoiets wel kan voorkomen?" „Ik weet te weinig van zulke dingen af om er een oordeel over te hebben. Maar hoe kwam je daar zo bij? Heet je volgende meesterwerk soms: Moord door suggestie?" „Nee, helemaal niet. Goed ouder wets rattenkruit of arsenicum is voor mij altijd voldoende. Of een betrouw baar stomp instrument. Géén vuurwa pens, als het enigszins mogelijk is. Vuurwapens zijn zo bedrieglijk. Maar je bent hier vast niet gekomen om over mijn romans te praten". „Eerlijk gezegd, nee.Je moet weten, mijn nicht Rhoda Despard houdt een bazaar voor de kerk en. „Van mijn levensdagen niet meer!" riep mevrouw Oliver uit. „Weet je wat me daarbij de laatste keer is overkomen? Ik had een „moordjacht- partij" georganiseerd.en het eer ste wat er gebeurde was dat ze een echt lijk vonden. Daar ben ik nóg niet helemaal overheen!" „Nee, dit is helemaal geen moord- jachtpartij. Je hoeft niets anders te doen dan in een tentje te zitten en daar je handtekening te zetten in je eigen boeken.voor vijf pop per stuk." „Nou-ou-ou", zei ze, nu toch weife lend. „Dat zou nog wel gaan! Ik hoef het feestje toch, hoop ik, niet te ope nen? Of een paar onnozele opmerkin gen te plaatsen zo hier en daar? Moet ik er een hoed bij opzetten?" „Geen sprake van," verzekerde ik haar. „Bovendien is het een kwestie van ten hoogste een paar uur", zeur de ik nog zo'n beetje door, „want daarna spelen ze een cricketmatch. nee, dat kan natuurlijk niet, in deze tijd van het jaar. Een kinderbal, mis schien. Of een maskeradewedstrijd. Mevrouw Oliver onderbrak me met een wilde kreet. „Daar heb ik het!" riep ze. „Een cricketbal! Natuurlijk! Die ziet hij uit het raam.hoe die bal de lucht in gaat.en daardoor is hij afgeleid..daardoor ziet hij niets van die kakatoe! Wat heerlijk dat je gekomen bent, Mark. Je bent een reuzenvent" „Ik begrijp nog niet goed. „Jij misschien niet, maar ik des te beter," stelde mevrouw Oliver mij ge rust. ,tHet is allemaal nogal ingewik keld, weet je, en ik wil vooral geen tijd verliezen door je alles te gaan uit leggen. Hoe fijn ik het ook gevonden heb je gezien te hebben, je zou me nu een groot plezier doen door weer weg te gaan. En wel onmiddellijk." „Dat spreekt vanzelf. En wat die bazaar betreft...." „Dat houd ik in gedachten. Laat me nu met rust. Waar heb ik nu in 's hemelsnaam mijn bril gelaten? Je staat paf zoals je soms alles kwijt raakt. HOOFDSTUK II Mevrouw Gerahty opende de deur van de pastorie, op de haar gebrui kelijke wijze, met een ruk. Het leek niet zozeer alsof ze reageerde op de bel als wel dat ze er als de kippen bij was om te kunnen zeggen: „Nou heb je te pakken!" „Nu, zeg eens, wat kom je hier eigenlijk doen?" vroeg ze strijdlustig. Er stond een jongetje op de stoep, een type waarmee je eigenlijk geen rekening hoefde te houden.niet op vallend op enigerlei wijze, dus ook niet om je naderhand te herinneren. een jongetje waarvan er dertien in 'n dozijn gaan. Hij haalde zijn neus op, omdat hij snipverkouden was. „Woont hier de pastoor?" „Wou je pastoor Gorman spreken?" „Hij wordt geroepen," zei het jongetje. „Door wie en waar en waarvoor?" „Benthall Street. Drieëntwintig. Daar is een vrouw, die zegt dat ze doodgaat. Mevrouw Coppins heeft me gestuurd. Dit is toch de kattelieke pastorie, hè? De vrouw zei dat ze niets had aan een dominee!" Mevrouw Gerahty stelde hem op dit principiële punt volkomen gerust, zei dat hij maar even moest blijven staan waar hij stond en liep toen de pasto rie weer binnen. Een minuut of drie later stapte een lange priester, reeds op leeftijd, naar buiten. Hij had een leren koffertje bij zich. „Ik ben pastoor Gorman," vertel de hij. „Benthall Street? Dat is bij het spoorwegemplacement, hè?" „Precies. Het zijn maar een paar stappen, vindt u niet?" Ze gingen samen op weg. De pries ter liep met ongegeneerd grote stap pen. „Mevrouw.Coppins, zei je dat? Heet ze zo?" „Nee, meneer pastoor, zo heet de huiseigenares. Zij verhuurt kamers, weet u? Het is een van haar huur sters, die om u gevraagd heeft. Die heet Davis, geloof ik." Davis? Vreemd. Ik herinner me niet „Ze is er toch een van uw kerk. Katteliek, bedoel ik. Ze zei dat ze niks had aan een dominee." De pastoor knikte. Zij waren in een minimum van tijd in de bewuste straat. De jongen wees op een hoog, groezelig huis in een rij van andere groezelige huizen. „Daar is het!" „Ga je niet mee naar binnen?" „Nee, ik woon hier niet. Mevrouw Coppins heeft me een shilling gegeven, als ik de boodschap wilde doen." „Juist. Hoe heet je?" „Mike Potter." „Wel bedankt, Mike." „Tot uw dienst," gaf Mike ten ant woord. Fluitend liep hij heen. De dood die een ander mens bedreigde, liet hem onverschillig. De deur van nummer drieëntwintig werd opengedaan. Mevrouw Coppins, een stevige vrouw met een gezonde rode kleur stond op de drempel en heette de bezoeker nadrukkelijk wel kom. „Komt u binnen, komt u binnen. Ze is er heel erg aan toe, geloof ik. Ze moest eigenlijk in het ziekenhuis lig gen hier niet. Ik heb er al over opgebeld, maar Joost mag weten wie d'r vandaag de dag nog komt. De man van m'n zuster heeft zes uren liggen wachten, toen-ie z'n been ge broken had. Een schande noem ik dat! Geneeskundige Dienst? Ze halen je geld wel op, maar als je ze no dig hebt zijn ze nergens te vinden.." (Wordt vervolgd) ELKE GROTE STAD had vroeger zijn huurrijtuigjes, maar in Wenen heeft de Fiaker" toch zijn grootste roem en glorie beleefd. Hij is er zelfs onsterfelijk geworden, zelfs bijgezet in het pantheon der immortellen: want de Weense aapjeskoetsier heeft sinds een aantal jaren een eigen museum, helemaal voor zichzelf, zijn kwieke rijtuigje en zijn ^trouwe rossinant. En dat terwijl er nog altijd zo'n vijfentwintig „aapjes in de Oostenrijkse hoofdstad rondrijden. Maar die zijn eigenlijk ook al museum stukken geworden, een atavistische attractie voor de vreemdelingen die de Donaustad komen „doen". De Wener zelf gebruikt de Fiaker alleen nog bij vrolijke trouwpartijen of als onderdeel van de studentenjool. Maar de toerist uit den vreemde beleeft er nog altijd een kleine sensatie aan, zich in zo'n glimmend karosje met twee-pk-natuurmotor te laten voorthobbelen door het Prater of zelfs door de drukke binnenstad, zelfs al bedraagt de prijs voor zo'n ritje dan ook een veelvoud van het taxi tarief. NOG VOOR enkele tientallen jaren echter was iedereen die zich een fiaker kon permitteren een persoon van gewicht, die eerbiedig met „Uwe genade" werd betiteld. Door de koetsier dan, weltever staan al zou diens eerbied direct in briesende woede verkeren in dien men hem met „koetsier zou aanspreken. Hij was immers een echte Wener Fiaker, een heer en hij wenste dus niet gelijkgesteld te worden met de een of andere ordinaire paardemenner! NIET VOOR NIETS waren de fiakers trots op hun status en edele reputatie. Zij onderhielden nauwe betrekkingen met de hoogste hof kringen, hooggeplaatste politici en prominente kunstenaars, en genoten ook het volste vertrouwen van hun klanten, vooral als die, na overvloe dig aan Bacchus geofferd te hebben, zich in een rozige stemming van los lippigheid naar huis lieten „kruien De trouwe fiakers kregen op die ma nier kennis van menig staatsgeheim en van vrijwel alle galante avon tuurtjes der Wener beau monde, maar nog nimmer, bij mensenheuge nis, hebben zij daar misbruik van gemaakt. Welk geheim wie ook hun toevertrouwde, hij of zijn kon er zeker van zijn dat het niet verder kwam. Vandaar het hoge aanzien, en de vaak niet geringe inkomens, waarin de goede huurkoetsiers zich in het Wenen van vroeger verheugen mochten. IN DIE TIJD, toen er nog geen dienstauto's waren, bedienden niet alleen de leden van het vorstenhuis, maar ook de staatslieden zich regel matig van huurrijtuigen. Zowel de referendaris als de minister-presi dent had zijn eigen stam-fiaker, maar al sinds keizer Josef II was het In het Fiakermuseum prijken de attributen van de vergane glorie: vaandels van de broederschap der huurkoetsiers die vroeger zo in aan zien stond, dat haar vertegenwoor digers in defilé's voor de keizer direct achter de Hogere Standen langs- marcheren mochten der vitrines eenrijbewijs anno 1852 ontdekt. Ja, wat dat betreft was Wenen zijn tijd ver vooruit. Elke fiaker moest namelijk proef rijden, anders kreeg hij geen vergun ning. Dat proefrijden gebeurde na tuurlijk altijd keurig op de voorge schreven manier, mooi rechts hou den en vooral niet te snel rijden. Maar niet zodra had de kandidaat zijn „licentie" of hij deed zijn best zo vaak mogelijk bekeurd te worden wegens overtreding der maximum snelheid. Die bekeuringen hing hij dan, als eretrofeeën, naast zich aan de bok van zijn voertuig dan kon levendheid, lokale geschiedenis, ken nis van de stadstopografie en van de politieverordeningen werd hij ook nog aan de tand gevoeld op het stuk van stalkennis, wagen- en paarden- kunde. En dat alles, ryim een eeuw geleden Wat vergrijpen tegen de politie verordening betreft, was men in die tijd niet kinderachtig met straffen. De minste zonde tegen de reglemen ten zoals bijvoorbeeld het niet stipt uitvoeren van de nachtdienst werd bestraft met stokslagen. Merk waardigerwijze was het altijd de stalknecht of de loonkoetsier die de gewoonte der hoge heren, „hun" aapjeskoetsier niet met zijn eigen naam, doch met een bijnaam aan te spreken. Een der beroemdste daar van was „Hungerl", een bijnaam die in de familie van, de betrokkene een koetsiersgeslacht van vader op zoon zelfs erfelijk werd. De oor spronkelijke „Hungerl" heette eigen lijk Karl Mayerhofer, maar ondanks het feit dat hij als „Nobelfiaker" van de Wener elite een beroemd man was, kenden zelfs zijn collega's hem alleen onder die spotnaam. HOE PROFITABEL overigens het fiakerbedrjjf was, valt af te meten aan de staat van „Hungerl II", die niet minder dan twintig beste paar den op stal had staan, verscheidene huizen bezat en er zelfs een eigen renstal op nahield. Deze superfiaker stierf overigens onder destijds zeer zeldzame omstandigheden: een ver keersongeluk. Zijn „Span 1" botste op een kwade dag in volle vaart tegen een der eerste Weense tram wagens. De begrafenis werd bijge woond door meer dan tweeduizend belangstellenden, waaronder velen uit het buitenland. Hij had overal vrienden. NIET MINDER verbaast men zich als men in het Fiakermuseum in een den de klanten zien dat hij van op schieten wist Na het praktische rijexamen moest er trouwens ook nog een theorie examen gedaan worden en dat loog er niet om. Behalve in wel-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 13