HET HUNEBED VAN SLEEN
PANDA EN DE PETTENJACHT
Mevrouw Mesta geeft
een feestje
Het Vale Paard
Washington's laatste
privé-gastvrouw
Ons vervolgverhaal
Ü7e/i detectiveroman
door Agatha Christie
Oog in oog met
de prehistorie
Eetfuif engros
Hoogtepunt
Fanmail
MAANDAG 6 JULI 1964
fmm
Het is een adembenemende ervaring,
oog in oog te staan met dit „raadsel der
prehistorie", dat als monument van
menselijke wilskracht en doorzettings
vermogen zeker niet minder indrukwek
kend is dan bijvoorbeeld de pyramiden
der Egyptische farao's of de stenen
reuzenbeelden van het Paaseiland. U
moet er heus eens gaan kijken!
Theo de Vries
if «fc
ifi
WASHINGTON (AP) - Mevrouw
Perle Mesta zegt dat het uitgaansleven
in Washington zich wijzigt met de per
soon van de president, en dat dit de fede
rale hoofdstad zo interessant maakt. Zij
kan het weten, want zij is de laatste
grote gastvrouw in Washington die voor
eigen rekening enorme partijen geeft.
Zij wil opnieuw een grote ontvangst
organiseren tijdens de conventie van de
democratische partij. Haar favoriet voor
de presidentskeuze van 1960 was Lyn
don B. Johnson.
Perle Mesta spreekt tegen dat zij tij
dens het bewind van Kennedy „in de
diepvries" was. Ze heeft toen evenveel
partijen gegeven als anders, maar ze
geeft toe nooit door president en me
vrouw Kennedy te zijn uitgenodigd voor
een ontvangst in het Witte Huis, terwijl
zij bij alle vorige presidenten, van Cal
vin Coolidge tot Eisenhower, wel op de
lijst stond.
5,
~C'>V«.'!
WVWWWWWWWWW
6)
Corrigan floot. „Dat begint op een
«pionnageverhaal te lijken."
Lejeune glimlachte.
„De zaak is veel simpeler. De man
had een scheur in de voering van zijn
zak. Brigadier Pine heeft daarover de
huishoudster aan de tand gevoeld.
Dat mens is verbazend slonzig. Zorg
de niet naar behoren voor het onder
houd van zijn kleding. Ze heeft toe
gegeven dat pastoor Gorman daardoor
maar al te vaak een briefje aan de
binnenzijde van zijn schoen moest
stoppen, om te voorkomen dat hij het
uit zijn zak verloor of in de voering
van zijn toog kwijtraakte."
„Maar dat heeft zijn moordenaar
niet geweten
„Die is geen ogenblik op de gedach
te gekomen! Aangenomen dan altijd
dat het dit stukje papier is geweest,
dat hij wellicht in handen heeft willen
krijgeneerder dan die paar los
se centen."
„Wat stond er op dat papiertje?"
Lejeune haalde uit een la een vod
je papier te voorschijn.
„Alleen maar een rijtje namen",
zei hij.
Corrigan bestudeerde het lijstje met
aandacht:
Ormerod
Sandford
Parkinson
Hesketh-Dubois
Shaw
Harmondsworth
Tuckerton
Delafontaine
Corrigan
Zijn wenkbrauwen vlogen omhoog.
„Hé, ik sta er zelf ook bij!"
„Zegt een van die namen jou soms
iets?" vroeg de inspecteur.
„Geen enkele.
„En jij hebt zelf nog nooit eerder
van pastoor Gorman gehoord?"
„Ik heb hem tenminste nooit ont
moet."
„Dan zul je ons ook niet veel ver
der kunnen helpen."
„Ook enig idee wat dit lijstje zou
kunnen betekenen als het al enige
betekenis heeft?"
Lejeune gaf daarop niet direct ant
woord. „Omstreeks 7 uur 's avonds
is een jongetje de pastoor komen ha
len. Met de boodschap dat er een
vrouw op sterven lag, die om een
priester had gevraagd. Pastoor Gor
man is toen met de jongen meege
gaan."
„Waarheen?" Weet je dat ook?"
„Ja, dat weten we. Het kostte niet
veel moeite dat na te gaan. Naar de
Benthall Street, nummer 23. Het huis
is eigendom van een vrouw, die Cop-
pins heet. De stervende vrouw heet
te mevrouw Davis. De pastoor is
ongeveer'een half uur bij haar geble
ven. Mevrouw Davis is, even voor
dat de ziekenauto haar kwam halen,
overleden."
„Juist."
„Daarna is pastoor Gorman gesig
naleerd in „Bij Tony", een klein
derderangs cafeetje. Maar heel fat
soenlijk. Niets misdadigs, waar ze je
verversingen van slechte kwaliteit
voorzetten, zodat er ook maar weinig
mensen komen. Pastoor Gorman heeft
er een kop koffie besteld. Toen heeft
hij blijkbaar in zijn zakken naar zijn
opschrijfboekje gezocht. Daar hij het
niet kon vinden heeft hij aan Tony,
de exploitant, een stukje papier ge
vraagd. Dat is dit papiertje!" wees
Lejeune.
„En daarna?"
„Toen Tony hem zijn koffie bracht
was de pastoor aan het schrijven.
Kort daarop is hij weggegaan. Zijn
koffie heeft hij vrijwel onaangeroerd
laten staan wat ik hem niet kwa
lijk kan nemen maar toen had hij
dit lijstje klaar en in zijn schoen ge
stopt."
„Zaten er nog andere mensen in
het café?"
„Drie „nozems" hebben aan een
ander tafeltje gezeten. En er is een
iets oudere man binnengekomen, die
ook aan een tafeltje plaats heeft ge
nomen. Maar die man is zonder iets
te bestellen weer vertrokken."
„Om pastoor Gorman achterna te
gaan?"
„Zeer wel mogelijk. Tony heeft niet
gemerkt wanneer die man precies is
weggegaan. Heeft ook niet op 's mans
uiterlijk gelet. Hij heeft hem een on
opvallend type genoemd. Netjes ge
kleed. Zo'n type dat als twee drup
pels water op z'n buurman lijkt. Ge
middelde lengte en, denkt hij, in don
kerblauwe jas.maar die kan ook
bruin zijn geweest. Hij was niet bij
zonder blond en evenmin donker van
haar. Er is geen enkele reden om te
vermoeden dat hij iets met de zaak
heeft uit te staan. Maar je weet 't
natuurlijk nooit. Hij heeft zich nog niet
aangemeld om te vertellen dat hij de
pastoor in „Bij Tony" heeft zien zit
ten. maar het is nog te vroeg om
daarover een oordeel uit te spreken.
Wij hebben een oproep gericht tot ie
dereen die pastoor Gorman tussen
kwart voor acht en kwart over acht
die avond heeft gezien. Tot nu toe heb
ben we nog slecht twee reacties daar
op binnengekregen: van een vrouw en
van de apotheker daar dicht in de
buurt. Ik ga ze nu dadelijk opzoeken,
om kwart over acht hebben twee
kleine jongens de pastoor gevonden in
de West Street jou bekend? Eigen
lijk een steegje, vlak langs de spoor
lijn. De rest.weet je".
Corrigan knikte. Hij tikte op het
stukje papier. „Wat denk je hiervan?"
vroeg hij.
„Ik geloof dat dit van zeer veel be
lang is", verzekerde Lejeune. „De ster
vende moet hem iets hebben verteld.
Zou hij de daarbij genoemde namen
op schrift hebben willen zetten, voor
dat zij uit zijn geheugen verdwenen
waren? Alleen één ding.doet men
dat, wanneer men als priester het
biechtgeheim behoort te bewaren?"
„Het behoeft hem niet te zijn me
degedeeld als vallende onder het
biechtgeheim" merkte Lejeune op.
„Gesteld, bijvoorbeeld, dat deze na
men in enig verband staan met.
laten we zeggen, met een chantage-
affaire".
„O, denk je aan die mogelijkheid?"
„Ik heb nog geen enkel bepaald
idee. Dit is zo maar een werkhypo
these. Al die mensen op dat lijstje
zouden slachtoffers van chantage
kunnen zijn. De stervende vrouw
pleegde die chantage zelf, óf ze wist
er misschien van. Haar enige bedoe
ling zal zijn geweest berouw te tonen,
haar zonden op te biechten en nog
goed te maken wat er goed te maken
viel. Pastoor Gorman kan die taak
voor haar op zich hebben genomen".
„En verder?"
„Verder kun je alleen maar raden"
verklaarde Lejeune. „Het kan ook een
afpersingszaakje geweest zijn en
iemand heeft daaraan geen eind wil
len maken. Iemand die geweten heeft
dat mevrouw Davis stervende was en
een priester had laten komen. De rest
ligt dan voor de hand".
„Het zal mij sterk benieuwen",
sprak Corrigan, die het stukje papier
wederom bestudeerde. „Waarom denk
je dat achter de laatste twee namen
een vraagteken is gezet?"
„Dat kan zijn omdat pastoor Gor
man er niet helemaal zeker van is
geweest dat hij die twee namen goed
had onthouden".
„Ja, het kan net zo goed Mulligan
zijn geweest in plaats van Corrigan",
stemde de dokter met een lachje toe.
„Zoiets is best mogelijk. Maar daar
tegenover zou ik peggen dat je een
naam als Delafontaine óf volkomen
vergeten bent óf helemaal goed hebt
onthouden als je weet wat ik be
doel. Vreemd dat er geen enkel
adres bij vermeld staat". Hij las het
lijstje nog eens over.
„Parkinson.je hebt zoveel Par
kinsons. Sandford is ook vrij alge
meen. Maar Hesketh-Dubois, dat is
wel wat.Daar heb je er niet veel
van".
In een plotselinge opwelling boog de
dokter zich naar voren en greep het
telefoonboek, dat op het bureau van
de inspecteur stond.
„Van E tot L. Eens even kijken.
Hesketh, mevrouw A John en Co.,
loodgieters Sir Isidore. Aha, hier
heb je het! Hesketh-Dubois, Lady,
Ellesmere Square 49, S.W.l. Wat zou
je ervan zeggen als we haar eens
even opbelden?"
(Wordt vervolgd)
NATUURLIJK weet iedereen wat een
hunebed is: een oude grafheuvel, be
staande uit kunstig samengevoegde
grote stenen zoals die ver voor het begin
van onze jaartelling door de toenmalige
bewoners van Noordoost-Nederland ge
bouwd werden. Het vormt min of meer
het begin van onze vaderlandse ge
schiedenis en daarom zal geen onder
wijzer het wagen, het hunebed over te
slaan. Maar veel verder dan deze schaar
se bijzonderheden reikt onze kennis van
het hunebed niet en slechts weinig
Nederlanders hebben een bezoek aan
zo'n prehistorisch bouwwerk gebracht.
Toch is zo'n bezoek, met wat meer voor
kennis, een zeldzame belevenis die onder
ieders bereik ligt. In Drente bijvoorbeeld
en ook in het aangrenzende stukje Duits
land, bij Cloppenburg, zijn nog enkele
goed geconserveerde hunebedden te be
wonderen. Een van deze, in de buurt
van het Drentse plaatsje Sleen gelegen,
is zelfs onlangs geheel gerestaureerd:
een karwei dat ondanks de modernste
hulpmiddelen menig zweetdruppeltje
gevergd heeft.
„Woningen van reuzen"
UIT HET JAAR 1685 hebben wij een
ooggetuigeverslag in het bekende boek
Oudheden". Daar lezen we dat de „harts
vriendin" van de auteur tijdens de Pink
sterdagen" bij vrienden in Borger logeer
de en de „daar leggende steenhoopen" zag.
Zij ging voor de aardigheid graven. „En
siet! sy ontdekt voor het eerst veel klee-
ne kieselsteenen, straatgewijs nevens mal
kanderen geset. Hier onder stonden veel
ronde potten, seer ruw en plomp gevormd,
bruinblauw of donker rood van verf: som
mige 2 en sommige 4 ooren hebbende. Wat
moeite sy ondertussen deede, om zulk een
aschkannetje geheel uit desen hoop te
lichten, sy vielen toch allen in scherven;
alleenlijk een menigte doodsbeenderen
en assen uitstortende. Soo veel ik weet,
is sy de allereerste geweest, die het aard
rijk onder deese keyen heeft omwroed".
Het verhaal is verlucht met een plaat,
waaruit duidelijk blijkt dat de tekenaar
nog nooit van zijn leven een hunebed had
gezien.
IN DIE TIJD een eeuw geleden
dacht men nog dat deze grafkelders ge
maakt waren door reuzen „...vragende
wie deese steenen hier op malkanderen
stapelde? De Hunen? Neen, alsoo die nim
mer tot onsen streken afquamen; maar
de Huinen, dat is, in oud Celtisch, reu-
Het sprookje over die reuzen heeft lan
ge tijd opgeld gedaan. Thans weten we wel
beter. De oude bewoners van onze Drentse
heide bezaten geenszins een abnormale
lichaamsbouw. Waarschijnlijk waren ze
niet veel groter dan gemiddeld 1 meter
60 cm. Hoe deze bewoners er verder heb
ben uitgezien weten we niet. Veel is er
niet van hen overgebleven. En als zij niet
zulke enorme grafkelders hadden gemaakt
dan zouden zij, als zovele volkeren met en
kele regels in onze geschiedenisboekjes
zijn afgedaan. Nu echter kan men zich
niet van hen afmaken. Zij waren immers
de eerste bouwers in ons land. En wat
voor bouwers!
IJstijd-erfenis
UIT DE IJSTIJDEN waren in ons
land enorme keien achtergebleven, aange-
De „kale" kant van het hunebed.
Alleen de grootste stenen hebben de
tand des tijds overleefd.
voerd door de gletsjers. Die stenen zul
len in ons deel van West-Europa in vrij
groten getale te vinden zijn geweest, prach
tig materiaal dus om grafkamers van te
bouwen. We vinden deze enorme graven
dan ook zowel in Noord-Duitsland, als in
Denemarken, Zuid-Scandinavië en Polen.
Trouwens, langs de gehele kust van de
Atlantische Oceaan, en ook langs de kus
ten van de Middellandse Zee vinden wij
sporen van beschavingen die enorme ste
nen als bouwmaterialen gebruikten. Waar
onze Hunebedbouwers vandaan gekomen
zijn, is nog steeds niet zeker. Velen me
nen uit Zuidoost-Europa. In ieder geval
staat wél vast dat zij zich ongeveer vijf
enveertig eeuwen geleden in Nederland
vestigden.
„Klokbeker-cultuur"
HET WAREN de eerste landbouwers
die ons land kende. Zij rooiden gedeelten
van het bossen en bewerkten hun akkers
met primitieve werktuigen. Zij kenden al
koren en rogge. Ze bouwden eenvoudige
huizen, verdeeld in twee „kamers" en een
soort varanda, waar in de zomermaanden
gewerkt kon worden. Zij brachten aan de
oevers van de moerassen offerranden, zo
als eieren, bever- of eenden vlees; zeelt of
snoek, of schapen, varkens of runderen.
Zij hadden stenen werktuigen. Hun vaat
werk had 'n bepaalde eigenaardige trech
terachtige vorm, vandaar hun oude naam
„trechter"- of „klokbekervolk" zij ken
den al wagens; er zijn wielen gevonden.
Weliswaar nog heel eenvoudige, soms niet
meer dan een schijf van een boomstam,
maar toch een wiel in oervorm. Zij wa
ren het waarschijnlijk ook die de veen-
bruggen hebben gemaakt. Zoals er onlangs
nog één is opgegraven. en hierdoor
zijn zij beroemd geworden.
Deze mensen, die dus al een zekere cul
tuur bezaten, begroeven hun doden in hu
nebedden. Dezen kregen grafgiften mee,
potten met voedsel voor het hiernamaals.
Een bewijs, dat ze al geloofden aan een
leven na dat.
Zonaanbidders
HET SCHIJNT dat zij, toen ze pas in
deze streken arriveerden, nog geen graf
monumenten van grote keien oprichtten.
Dat deden ze pas toen ze hier al enkele
eeuwen woonden. Waarschijnlijk hebben ze
dit gebruik geleerd van zeevarende volken
die langs de kusten trokken.
Want alleen in de buurt van de kust gaan
volken in die tijd ertoe over, stenen graf
kamers op te richten.
Men heeft wel eens het vermoeden ge
uit dat deze zeevarenden als handela
ren een soort godsdienst, die van de
Wanden en dak van de grafkelder
bestaan uit bijna volkomen vlakke
stenen, die door de primitieve bou
wers met oneindig geduld bewerkt
moeten zijn.
langs aangename sparren- en dennen-
boschjenswandelden wij naar Rolde.
Daar traden wij achter de kerk om, het
koren in en vonden midden in hetzelve
een ingevallen Hunnebed van achttien
steenen, door een eik overschaduwd.de
paneelen van 'n kundigen schilder over-
waardig
Maar de vernielingen hielden aan. In
1861 vermeldde de burgemeester van
Sleen dat het hunebed aldaar „nog niet
geheel vernield" was, terwijl het in 1818
nog in behoorlijke staat geweest was. In
1878 zijn er maar 18 stenen over, in 1880
nog 17 en professor Van Giffen telt er in
1918 slechts 14!
IN DIE jaren was de Groningse hoogle
raar belast met het toezicht en de instand
houding van de hunebedden. Van hem
kwam ook het initiatief het hunebed van
Sleen te restaureren. Dit was gelegen op
een toen nog „wijde, welhaast onoverzien
bare boomloze heide". Nu is het geheel an
ders.
Het hunebed van Sleen heette de „pape-
loze kerk". Deze bijnaam stamt uit de tijd
van de Hervorming toen hier „hagepre-
ken" gehouden werden. De prediker ge
bruikte de stenen van het hunebed als een
soort kansel; en uitkijkpost. Men moest
immers altijd bedacht zijn op paapse ver
volgersNa 1920 ging men hier bomen
planten en thans is er rond het hunebed
een mooi loofbos, een genot om in te wan
delen. In de jaren 1959 en 1960 werd het
hunebed gerestaureerd. De Nederlandse
aardolie Maatschappij stond kraanwagens
en arbeiders af. Daardoor werd het werk
mogelijk.
HET HUNEBED is bereikbaar via de
weg van Schoonoord naar Noordsleen. Ko
mende uit de richting Sleen vindt men
het aan de linkerkant van de weg en het
loont volop de moeite van een nadere ken
nismaking. Een deel van het graf bestaat
nog uit kale reuze-keien: de toestand
waarin het door prof. Van Giffen werd
aangetroffen. Een ander deel is weer ge
heel in zijn oorspronkelijke staat gebracht;
de stenen zijn bedekt met een laag zand
en heideplaggen en 's zomers bloeit daar
de erica weer. Een poortje eveneens
authentiek voert naar het inwendige
van de grafheuvel, een gewelf gevormd
door tonnen-zware en meters-hoge keien uit
wie weet hoeveel ijstijdperioden. De bin
nenkant van dit gewelf is, de hemel weet
hoe, met primitieve gereedschappen be
werkt tot zij vrijwel even glad en recht
was als de wanden van een moderne ka
mer.
Het gerestaureerde gedeelte van het
hunebed van Sleen. De machtige
keien gaan schuil onder een laag
met heide begroeide aarde.
1 tfwwvvvvvvvvwvuvvwwwwiivMvvvwwwwMWWwtfMiJVWW^fiAfMWWwiAAfiiMVWiAAfiAfiAAiMiAfwwwwwifmnnnnnnnJ
209. De koffers van professor Kalker waren heel
twaar. Dat kwam omdat er een heleboel apparaatjes in
zaten, zoals het pettenpakkertje, een muurkappertje,
en ruitenknappertje en andere vindingen, die voor in
braken waren gemaakt. „Pfff, ze zijn haast niet te til
len," hijgde de chasseur. „Kan er niet wat uit gehaald
worden?" „Nee! Nee!" riep Joris, haastig toesnellend.
„Gesloten laten!" „Koffers dicht laten," herhaalde de
portier begrijpend. „Er zitten inbrekerswerktuigen in
en die wil meneer natuurlijk liever wat verborgen hou
den." „W-wat?!" riep Joris verschrikt „Hoe hoe
weet u eh ik bedoel hm!" Hij zweeg en
slikte. „Maar het geeft niet, hoor," hernam de portier
met een droeve glimlach. „Ook dat is gebruikelijk hier.
De heren breken steeds bij elkander in om luister
apparaatjes te plaatsen. Ach ja, zo is de wereld." En
hij hielp de chasseur bij het binnendragen van de kof
fers. Joris keek ze met een zucht na. „Gelukkig zijn de
opvattingen hier ruim," dacht hij. „Maar toch vind ik
het inzicht van deze portier beklemmend!"
zonaanbidding en het stenen grafmonu
ment zouden hebben verspreid.
Dat begon allemaal omstreeks 2000 jaar
voor het begin van onze jaartelling.
Niet alleen in Drente heeft dit
volk gewoond, ook in Gelderland, Noord
Brabant en misschien zelfs wel in Utrecht
en Zuid-Limburg. Maar alleen in Drente
vonden zij de grote stenen die zij nodig
hadden. In alle andere gevallen maakten
zij grafkuilen waarvan de wanden van klei
ne stenen waren vervaardgid.
Verval
IN DE LOOP der eeuwen veranderden
de riten van deze mensen of zij verdwe
nen naar elders. Misschien wijzigden zich
wel alleen hun inzichten. De stenen graf
monumenten bleven over, ze werden niet
meer verzorgd en vervielen. De kiezelste
nen en de leem, die tezamen met het
stenen „geraamte" één geheel moesten
maken, verdwenen. Alleen de allergrootste
stenen bleven over.
De mens uit de middeleeuwen meed de
ze hoge en barre zandvlakten, doch in de
zestiende en zeventiende eeuw herontdek
te men de oude grafheuvels. De stenen
werden gesloopt, aan stukken geslagen,
verkocht voor dijkbouw of wegenaanleg.
Doch reeds in 1734 vaardigt de landdrost
van Drente een „placcaat" uit waarin ver
nieling van hunebedden wordt verboden.
iets dat overigens niet zo héél veel hielp
In de romantiek was men natuurlijk ver
zot op de hunebedden. De jonge Jacob van
Lennep maakt in 1823 een voetreis door
Nederland en bezoekt ook Drente;
SINDS 1956 heeft zij voor Johnson ge
ijverd. Toen hij in het Witte Huis kwam,
nodigde hij mevrouw Mesta uit voor het
eerste het beste officiële diner dat hij gaf.
„De Johnsons hebben een goed geheugen",
zegt mevrouw Mesta.
Voor augustus is Atlantic City, waar de
Democratische conventie wordt gehouden,
haar hoofdkwartier. Zij heeft er een villa
gehuurd met zes slaapkamers. Wat voor
receptie ze zal geven, is nog niet beslist.
IN 1960 gaf ze een jenever-met-eieren-
„brunch" die door 7500 personen werd be
zocht. Het gedrang duurde vier uur en de
climax was de verschijning van Lyndon
Johnson en zijn vrodw Lady Bird. Elke
gedelegeerde was met vrouw uitgenodigd.
De gasten werkten naar binnen13.200
eieren, 300 kg. ham en worst, 22 kisten
gin in „screwdrivers", „silver fizzels",
„bloody marys" en andere long drinks en
cocktails, plus 3200 liter koffie. Het grap
je kostte mevrouw Mesta meer dan 36.000
gulden. Zij zag het als verkiezingscam
pagnegeld, maar het was niet aftrekbaar
voor de belasting. Ze zegt geen politieke
invloed te hebben en haar rol alleen te
zien als het werken voor een goede zaak
en voor een beginsel.
Sinds enige tijd schrijft ze voor tijd
schriften en doet zij aan radio-verslag-
geving. In die rol gaat ze dit jaar ook
naar de Republikeinse conventie.
Over de verandering van het uitgaans
leven in Washington zegt ze: „De periode
van Johnson is er een van plezier. Da
mensen in de regering zijn vrolijk, harte
lijk en gastvrij en hebben altijd nieuwa
ideeën voor ontspanning. De Kennedys
trokken culturele en intellectuele typen
aan. Maar de Johnsons willen vrolijke en
actieve mensen, „doeners" en geen ivoren-
toren types", zegt mevrouw Mesta.
Haar woning in Washington staat vol
met antiek en van handtekeningen voor
ziene foto's van beroemdheden.
President Truman benoemde haar tot
gezante in Luxemburg en dat was het
hoogtepunt van haar carrière. Zij werd
het onderwerp van de musicall „Call me
Madam" en schreef een boek, dat simpel
„Perle" heette.
Perle is de weduwe van George Mesta,
de self-made miljonair en stichter van de
Mesta machinefabrieken in Pittsburgh, die
in 1925 overleed. Mevrouw Mesta is thans
73 en doet het wat kalmer aan. Sinds kort
slaapt ze 's middags 20 minuten om zich
voor te bereiden op de vermoeienissen van
late diners en feesten.
Zij krijgt gemiddeld 25 brieven per dag
aan fanmail, houdt gemiddeld eens per
maand een rede voor een behoorlijk hono
rarium en geeft nog heel wat feesten. Zij
heeft in vaste dienst een butler, secretaris,
chauffeur, kok en dienstmeisje. Elk jaar
neemt zij een nieuwe auto: meestal een
Cadillac.
HAAR GEMIDDELDE aantal partijen is
vier tot vijf per week die ze zelf geeft
of waar ze heen gaat. Tot voor enkele
jaren waren dat er vaak twee per dag.
In eetkamer, huiskamer, studeerkamer en
muziekkamer kan ze 200 a 300 mensen
ontvangen die dan nog gemakkelijk kun
nen circuleren. Voor diners kan zij 40 tot
50 gasten bergen.
Op elke partij treden „hootenanny"-
zangers op. Behalve celebriteiten en hoge
autoriteiten ontvangt zij ook veel jonge
mensen. Onlangs had zij 80 jongens te
eten van een school in St. Louis. Een
spreker behandelde de internationale poli
tiek. Ze heeft nog nooit mensen gehad die
zoveel aten.
Perle had graag journaliste willen wor
den. Dit beroep vindt ze naast dat van
politicus het interessantste.
4