PANDA EN DE PETTENJACHT Het Vale Paard yam Struysz WILLY BRANDT IS SLECHTS CAST IN ZIJN BERLIJNSE STADHUIS TRIUMPH DEALER Ons vervolgverhaal Een detectiveroman door Agatha Christie Herinneringen aan een roemruchte nederlaag ter zee Stadsdeel Schöneberg: van boerendorp tot centrum van de wereldpolitiek Tromp's strategie De Ruyter's droom Bloedbad Gehavend maar behouden Roemloos einde A. Vr. ,Kennedy-platz Miljoenenboeren HARRY OOMEN WOENSDAG 22 JULI 1964 CD?. MWW TOOtt!** hawwwwwwvwwwww "f 20) „Dat is iets", gaf Ehyrra hierop zachtjes ten antwoord, ,dat ik zelf niet weetnog niet, tenminste". HOOFDSTUK VII Mark Easterbrook vertelt i „Zo, zijn jullie daar weer! Wij dachten al: waar zijn ze gebleven!" Rhoda kwam door de open deur naar binnen, gevolgd door de anderen. Zij keek eens om zich heen. „Dit is het vertrek, waarin u uw seances houdt, is het niet?" „Dat weet u goed." Thyrza lachte vrolijk. „Op een dorp weet iedereen soms veel meer van je dan je zelf weet. Wij genieten een hoogst beden kelijke reputatie, heb ik weieens ge hoord. Een honderd jaar geleden zou dat „zinken" of „drijven" hebben be tekendplus de brandstapel. Mijn over-over-oudtante is trouwens als heks verbrand, in Ierland, geloof ik. Zo ging dat in die dagen!" „Ik had altijd gedacht dat u van Schotse afkomst was!" „Van vaders kant welvandaar die helderziendheid. Van moeders kant ben ik Iers. Sybil is ons orakel van Delphi, zij is van Griekse origine. Bel la vertegenwoordigt het oude Enge land." „Een griezelige menselijke cocktail", merkte kolonel Despard op. „Zegt u dat wel!" „Grappig!" vond Roodje, waarop Thyrza haar een snelle blik toewierp. „Ja, dat is het wel in zekere zin." Zij wendde zich tot mevrouw Oliver. „U moest eens een van uw romans wijden aan een moord door middel van zwarte magie. Ik kan u er heel wat materiaal voor leveren." Mevrouw Oliver knipperde met haar ogen en keek wat verlegen. „Ik beschrijf alleen maar doodgewo ne moorden," zei zij verontschuldi gend. Dit klonk alsof ze zei dat ze alleen maar een degelijke burgerpot kon koken. „Alleen over lui die anderen uit de weg willen ruimen en dat op een heel listige manier proberen te doen," voegde zij eraan toe. „Ze zijn mij meestal te slim af," zei kolonel Despard. En op zijn horloge kijkend, zei hij: „Rhoda, ik geloof.." „Ja, ik geloof ook dat het onze tijd wordt. Het is al later dan ik dacht." Woorden van dank en afscheid wer den gewisseld. Wij verlieten het huis niet door de voordeur, maar liepen langs de zijkant en kwamen toen door een poortje op de dorpsstraat. „U houdt heel wat pluimvee!" merkte kolonel Despard nog op, die naar een met gaas omheind stuk grond keek. „Kippen kan ik niet uitstaan!" flap te Roodje eruit. „Dat gekakel vind ik in hoge mate irritant." „Het zijn voornamelijk jonge haan tjes." Dit klonk uit de mond van Bel la, die uit een achterdeur te voor schijn trad. „Witte haantjes," zei ik. „Aha, om te braden?" informeerde Despard. Bella antwoordde: „We hebben er veel plezier van!" Haar mond leek een lange gebogen lijn, dwars over haar kwabbig vormloos gezicht. Er lag een slimme, veelbetekenende uit drukking in haar ogen. „Dat is helemaal Bella's terrein," voegde Thyrza er losjes aan toe. Toen wij afscheid namen, verscheen ook Sybil Stamfordis nog in de voor deur om de vertrekkende gasten het beste toe te wensen. „Dat mens mag ik niet," verklaarde mevrouw Oliver, toen we wegreden. „Neeik mag haar helemaal niet!" „Och, je moet die ouwe Thyrza niet al te veel au sérieux nemen," vermaande Despard goedig. „Zij is er nu eenmaal dol op al die rommel te spuien en te zien hoe je daarop rea geert!" „Nee, haar bedoel ik niet. Zij houdt er, geloof ik, weinig scrupules op na en zal zeker toeslaan wanneer ze haar kans schoon ziet. Maar zij lijkt me niet zo gevaarlijk als die andere." „Bella? Ja, ik geef toe, dat is een „Nee, die bedoel ik óók niet! Ik be doel dat mens Sybil! Ze doet net alsof ze niet goed wijs is. Met al die kra len en wat ze om zich heen heeft hangeh en dat gewauwel over Voedoe en de rest. Die onwaarschijnlijke zielsverhuizingen, waarover ze ons heeft verteld hoe komt 't toch dat een oude keukenmeid of een lelijke oude boer nooit gereïncarneerd schijnt te worden? Het zijn altijd Egyptische prinsessen of van die mooie Babylonische slavinnetjes. Heel verdacht, vind ikMaar hoe het ook zij, al is het een dom mens, ik heb zo'n gevoel dat ze werkelijk in staat is heel gekke dingen te doen. Ik druk het altijd wat eigenaardig uit misschienmaar zij zou zich best kunnen laten gebruiken:door iets of iemand andersjuist omdat ze zo dom is. Maar ik geloof dat jullie geen van allen begrijpen hoe ik het bedoel", besloot zij een beetje zielig. „Ik begrijp het best," verzekerde Roodje. „En het zou me niets ver wonderen of u hebt gelijk." „We moeten heus eens van hun seances zien bij te wonen," opperde Rhoda nadenkend. „Dat zou weieens heel gek kunnen zijn." „Nee, dat zul je wel laten!" com mandeerde Despard. „Ik wil niet dat jij in zulk soort dingen verstrikt raakt." Daarover kibbelden zij al lachend nog een tijdje door. Mijn aandacht werd pas weer getrokken, toen ik me vrouw Oliver hoorde vragen hoe laat er de volgende morgen een geschikte trein ging. „U kunt wel met mij mee terugrij den," stelde ik voor. Mevrouw Oliver keek me aarzelend aan. „Ik geloof dat ik beter met de trein kan gaan. „Och kom! U bent toch weieens eerder met mij meegereden. Ik ben een hoogst betrouwbare chauffeur." „Dat is 't 'm niet, Mark. Maar ik moet morgen naar een begrafenis. Daarom moet ik niet te laat in de stad terug zijn." Zij slaakte een zucht. „Ik heb zo gruwelijk het land aan begrafenissen!" „Is het beslist noodzakelijk?" „In dit geval wèl. Mary Delafon- taine was al zo'n oude vriendin.en ik geloof dat zij er erg op gesteld zou zijn geweest. Zo was zij nu eenmaal." „O, maar dan spreekt het vanzelf," riep ik uit. „Delafontainedat spreekt vanzelf". De anderen keken mij verwonderd aan. „Nemen jullie me niet kwalijk," hernam ik. „Dat komt.ja, ik zat te denken waar ik die naam Delafon taine kort geleden gehoord had. O, die heb jij genoemd, geloof ik." Ik keek daarbij mevrouw Oliver aan. „Je zei zoiets van dat je haar eens wilde opzoeken.in een verpleegin richting." „Heb ik dat gezegd? Dat kan best." „Waaraan is zij overleden?" Mevrouw Oliver fronste haar voor hoofd. „Een infectie... een gelijktij dige ontsteking van allerlei zenuwen iets dergelijks." Roodje zat mij nieuwsgierig aan te kijken. Haar blik was scherp en door dringend. Toen wij uitstapten, zei ik opeens: „Ik ga eerst nog even een eindje wandelen. Ik heb veel te veel gege ten. Die verrukkelijke lunch en toen die uitgebreide thee er bovenop. Een loopje lijkt me verstandig." Ik liep met kwieke stappen weg, voordat iemand kon aanbieden met mij mee te gaan. Ik voelde sterke behoefte met mijn gedachten alleen te zijn en orde te scheppen in de chaos van indrukken. Wat was er precies gaande? Daar over wenste ik met mezelf in het rei ne te geraken. Dat was allemaal be gonnen, dacht ik, met die terloopse, maar ontstellende, mededeling die Poppy zich had laten ontvallen, dat wanneer je iemand uit de weg wilde ruimen, „Het Vale Paard" daarvoor de aangewezen plaats was. engerd." (Wordt vervolgd) Tnnnnnnnnnrwvuww««...uuummummwmwuwiumwmmwimwuwwwwvvwmw EEN VAN DE fraaiste scheepsmodel- en ooit in Nederland vervaardigd, is de hierbij afgebeelde copie van de „Vogel Struysz", twaalf meter lang en tot in de kleinste details gelijk aan het roem ruchte origineel dat na een dappere strijd anno 1653 in de vierdaagse zeeslag voor Portsmouth door de Britten over meesterd werd, „hoewel de vijant op 't dek niets dan bloedt, en in haar ruym slechts Dooden vondt". Het feit dat het prachtige model van deze „Vogel Struysz" thans geëxposeerd is op de ten toonstelling SCH '64 „Rijk is de Zee (elke werkdag tot en met woensdag 29 juli in de Scheveningse visafslag) is voor een onzer Velsense lezers aanleiding geweest nog eens in de historie te duiken om na te gaan, op welke wijze dit schip aanvankelijk een koopvaarder in dienst van de Oostindische Compagnie, maar in 1652 met veertig kanonnen ge transformeerd tot oorlogsbodem .jammerlijck, doch glorievol ten onder ging". Zijn relaas, goeddeels ontleend aan Gerard Brandt's „Het Leven en Be drijf van Michiel de Ruiter" (in de spel ling van de auteur) vindt de lezer hier onder: „DE LT.-ADMIRAAL TROMP was met 's Lands oorlogsvloot, nadat hij enige tijd in het Kanaal had gekruist en op sommige schepen, uit Holland komende, had ge wacht, in het begin van februari (1653) bij het eiland Ré voor St. Martin aan gekomen om de Nederlandse (koopvaardij) schepen, aldaar vergaderd, af te halen. Hier lag hij zeven dagen en ging toen onder zeil naar het vaderland, hebbende omtrent 250 koopvaarders uit verschil lende gewesten onder zijn geleide en hoede. Maar de laatste van de maand op de hoogte van Portland of dwars van St. Andries komende, zag hij de Engelse oorlogsvloot onder bevel van Admiraal Blake. De wind was uit het Noordwesten en hij zeilde met Oostzuidoostelijke koers op hem af, zodat hij te 10 uur voor middags bij hem kwam. Hier ontstond toen een scherp gevecht. Het was om de kobpvaardij schepen te doén, die Blake probeerde te nemen en Tromp van zijn kant te beschermen. De vloten waren nauwelijks onder het bereik van elkan ders geschut gekomen of Tromp zeilde op Blake af, die met zijn zes-en-dertig ponders reeds van verre op hem afblies. MAAR TROMP WACHTTE totdat hü nog maar op een musketschots afstand van hem was. Toen, zijn schip draaiende, kwam hij Blake langszij en loste zijn ganse laag geschut in diens schip. Zich in allerijl omkerende, schoot hij al zijn kanonnen van zijn andere zijde leeg op dezelfde reeds getroffen zijde. Daarna zeilde hij om het vijandelijke schip heen en schoot zijn inmiddels herladen kanonnen in de andere nog niet getroffen zijde, waarop er een jammerlijk geschreeuw in het Engelse schip werd gehoord. Nadien vocht Blake niet anders dan uit de verte en al wijkende. „DE COMMANDEUR DE RUITER had 's nachts gedroomd, dat er een vogel op zijn andere hand kwam zitten, welke, als hij die met zijn andere hand dacht te grijpen, wegvloog. Toen hij daarna de Engelsen zag aankomen, zei hij: „kijk, daar heb je de vogel, waarvan ik ge droomd heb". Hij geraakte in gevecht met een groot Engels schip met 44 stuk ken geschut en 170 man aan boord. Zijn naam was „Prosperity" oftewel „Voor spoed". Daar hij zwaar beschadigd werd door het Engels geschut, besloot hij op- zijde van de Engelsman te komen om hem te enteren, waar zijn volk al naar ver langde. Hierop overspringend, werden zij zo flink ontvangen, dat zij terstond terug moesten naar hun eigen schip. „De Ruiter, dit gewaar wordende, liet de moed niet zakken, maar riep 223. Professor Kalker boog zich bezorgd over het appa raatje, dat zwaar beschadigd uit de ruïne kwam hinken. „Het is hard geraakt", stelde hij vast. „Het kan tegen een stootje, maar dit was kennelijk teveel". „Maar wat heeft het zo geraakt?" vroeg Panda beklemd. „En wat is er met de andere apparaatjes gebeurd? Die zijn hele maal niet terug gekomen". Hij keek naar de stille ruïne en slikte. „Zou het hier soms spoken?" vroeg hij. „Onzin", zei professor Kalker. „Spoken zijn onweten schappelijk!" „Uitstekend opgemerkt, professor", be aamde Joris, de geleerde op de schouder kloppend. „Ik ben er zeker van, dat als u daar gaat kijken, u een een voudige verklaring zult vinden. Ik wacht hier wel even op u". „En waarom ga jij niet mee?" vroeg Panda. „Ben je soms bang?" „Verbeuzel de tijd niet met uw praatjes", antwoordde Joris koel. „Ga maar met de professor mee. Ge wildet deze inbraak immers op uw manier regelen. Dat moogt ge, zonder mijn hulp!" Hij keerde Panda de rug toe en stak haastig een papier in zijn zak, dat hij de geleerde bij het bekloppen had ont futseld. Het was de inbraakvergunning tot zijn volk: „Mannen, dit gaat niet aan. Eens daar in, altijd daar in. Ja, lustig weer over." Hierop sprong men weer over en het schip werd in korte tijd veroverd. Maar daarna, toen De Ruiter door de lafhartigheid van anderen, alles doen moest om zich de vijand van het lijf te houden en daar door niet het prijsgemaakte schip kgn behouden, moest hij het laten drijven of werd het hernomen. Hij werd door meer dan twintig schepen omsingeld, waardoor hij zich gelukkig heen sloeg, dank zij de hulp van vice-admiraal Jan Evertszoon.' VOORTS VOCHT HIJ geruime tijd naast Kapt. Kornelis Adriaansz. Kruik uit Schiedam, bevelhebber van het schip „de Struisvogel" en Kapt. Isaak Sweers van Amsterdam tegen zeven grote En gelse schepen, waaronder dat van Vice- Admiraal William Pen, die aljcrengen^e De „Vogel Struysz" op de SCH 64. naar het eiland Wight liep. („Krengen": het schip scheef werken, zodat de lekken door schoten op of onder de waterlijn boven water komen). Ook werd een ander Engels schip masteloos weggesleept. Daar na kwamen nog vier of vijf Engelse sche pen op De Ruiter, Kruik en Sweers af,, waartegen zij streden tot de avond viel, zonder dat er enige hulp tot ontzet op daagde. De Lt.-Admiraal Tromp sloeg zich die dag door en nog eens door de Engelse schepen, die hij in drie hopen, wel een mijl van elkaar, verstrooide. Middelerwijl had Kapt. Kruik met zijn schip „de Struisvogel" nog enige tijd tegen verscheidene Engelse schepen gevochten en zich zo lang verdedigd als hij nog volk had om te vechten. Maar emdeljjk_zag de Lt.-Admiraal Tromp dat dit schip masteloos en zonder hulp van anderen ronddreef. Hierop riep hij uit: „Zijn er zulke schelmen in 's Lands vloot, dat zij zulk een brave strijdmakker zo laten ver moorden!" Daarna beval hij Komman- dant Gideon de Wild hem te redden. Deze had daar voor reeds een touw op het schip vast, maar het was te windstil om het weg te slepen. Hij redde alleen enige matrozen, die op zijn schip oversprongen. „De Struisvogel" was toen vol bloed en overal zag men doden en gewonden. Daar lagen, behalve de gekwetsten, wel tachtig doden over het schip verspreid. Van veer tig Schiedamse matrozen, allen jonger dan twintig jaren, waren er maar drie over gebleven. De Engelsen waren het schip binnen gedrongen en aan het plunderen geslagen, maar zij hadden het weer verlaten, be vreesd dat het elk ogenblik zou zinken. Toen dreef het als een ledige romp zonder zeilen totdat de Engelsen het de volgende dag, zo goed als zonder bemanning, aan troffen en het naar Portsmouth sleepten". DIT ALLES gebeurde op 28 februari. Voor de felle gevechten op de volgende twee dagen zij naar het boek van Gerard Brandt verwezen. „De Nederlandse vloot kwam op 3 maart, zonder dat er nog Engelse schepen volgden, ter hoogte van de Vlaamse zand banken, de Ruitinge en de Polder, op 3 mijlen ten Noordwesten van Duinkerken ten anker. Kommandeur De Ruiter zocht hier zo goed mogelijk zijn opgedane schade te herstellen, maar die schade was wel van zodanige omvang, dat in de namiddag eerst zijn grote stang, daarna zijn be zaansmast en uiteindelijk zijn grote mast met alle tuig overboord viel. (Het schip zal hebben liggen te slingeren op de zee of op de deining). De volgende dag liet hij andere hoofdtouwen over de fokke- mast leggen en richtte een noodmast van een stuk mast op om nog enig zeil te kunnen voeren. Ook hield hij Kapt. Duim en de schipper Krijn Mangelaar bij zich om hem en nog een koopvaarder zonder roer voort te slepen. Zo kwam hij einde lijk, de derde dag na het laatste gevecht met zijn ontredderde schip en al zijn ge wonden, op de ree van Vlissingen. 's Lands vloot, met de koopvaardijschepen, meer dan honderd in getal, zijn evenzo in de zeegaten en havens van Holland en Zee land behouden op 5 Maart aangekomen". ALS MEN WEET dat de Engelsen alle drie dagen aanvulling van munitie en volk kregen en vele Nederlandse schepen door hun voorraden heen waren, dan mag de uitslag van deze vierdaagse zeeslag, die de Nederlanders negen oorlogsschepen kostte en ongeveer vier-en-twintig koop vaarders, nog zeer eervol genoemd wor den. De Engelsen verloren zeker zes oor logsschepen en tweeduizend man. „De Struisvogel" is door de Engelsen gerepareerd en opnieuw getuigd en onder de naam „Estridge" in dienst gesteld. Het schip heeft daarna dienst gedaan, gedeeltelijk als magazijnschip tot het jaar 1679, toen zijn verbanddelen gebruikt zijn voor havenwerken te Portsmouth. Twee Engelse meis jes, die het lawaai en de stank van de autowegen moe zijn, hebben voor hun vakantie een 130 jaar oude woon wagen gehuurd, waarmee zij thans op hun dooie gemak door de stille bin nenwegen van het graafschap Kent toeren. De luxe woonwagen heeft eens aan een zigeu nerfamilie toebe hoord, het paard Lazy is een afdan kertje van een cir cus. Eten en slapen doet het tweetal in de wagen en voor de rest genieten zij van de natuur en de rust op het plat teland. BERLIJN (DaD). Berlijn, de oude Duitse hoofdstad, kan wel op een zeer bewogen, maar niet bepaald op een eeuwenoud verleden terugzien. In ver gelijking met andere grote steden ter wereld is Berlijn, dat pas in 1871 de status van keurvorstelijke residentiestad voor die van hoofdstad verwisselde, zelfs nog zeer jong. Berlijn bestaat echter uit twintig districten, waarvan elk afzonder lijk een grote stad zou kunnen zijn en waarvan elk trots is op een eigen eeuwenoude stadsgeschiedenis. DIT JAAR is Schöneberg aan de beurt. Het gaat zijn 700-jarige bestaan feestelijk vieren. Schönebergs ontwikkelingsgang van boerendorp en kloosterzetel tot een stads deel van „Groot-Berlin" is al lang een stuk hoofdstedelijk verleden. Bekend en voor de wereld belangwekkend werd Schöneberg pas in de afgelopen twintig jaar, nauwkeu riger gezegd sinds in 1949 het stadhuis het middelpunt van het politieke leven van de eilandstad West-Berlijn werd. Hier zetelt het huis van afgevaardigden en de se naat, evenals de burgemeester van Berlijn, Willy Brandt. Hier worden ingrijpende be sluiten genomen en presidenten, koningen en andere hooggeplaatste persoonlijkheden uit alle landen van de wereld ontvangen. OOK de vermoorde Amerikaanse presi dent Kennedy sprak van het balkon van het stadhuis de Berlijners toe, die zich op het plein, dat thans de naam van de onvergetelijke gast draagt, verzameld had den. Hoewel in dit onaantrekkelijke grau we gebouw veel wezenlijks tot de wereld geschiedenis bijgedragen wordt, zijn de prominenten er slechts „onderhuurders". Huiseigenaar blijft de districtsburgemees ter, die met zijn staf van medewerkers nog maar enkele vertrekken van het grote huis in gebruik heeft. Nochtans gelooft men dat de „gasten" op zekere dag dit ge bouw zullen verlaten en een democratisch gekozen stadsparlement voor heel Berlijn zijn aloude plaats in het „rode" bakstenen stadhuis dat nu in de Oostelijke sector ligt, weer zal innemen. Een niet minder beroemde politicus en medeburger dan Willy Brandt is bezat Schöneberg ook in Theodor Heuss, de eer ste president van de Bondsrepubliek, die daar zijn loopbaan als gemeenteraadslid begon. Maar niet alleen politieke beroemd heden zijn de Schönebergse geschiedenis ingegaan. Lange tijd hebben hier ook da sprookjesschrijvende gebroeders Grimm, de dichter Georg Büchner en de grote me dicus Rudolf Virchow geleefd. Tijdens hun leven was Schöneberg echter nog een zelf standige stad voor de poorten van Ber lijn. Pas in 1920 werd zij samen met an dere voorsteden opgenomen in het mach tig groeiende Berlijn. Maar tot dat ogenblik was Schöneberg een voorstad, waar bij voorkeur de nota belen van de wereldstad woonden, zij lieten langs de hoofdstraat prachtige huizen zet ten, en tevens was Schöneberg als tuin stad met zijn vele restaurants in het groen een gewild doel voor uitstapjes van de Berlijners. Dat veranderde na de eeuwwisseling, toen de daar wonende boeren hun land verkochten en de reusachtige complexen met huurwoningen bebouwd werden. De boeren werden rijk, zeer rijk zelfs en de Berlijners vonden voor hen de bijnaam „miljoenenboeren" uit. Sindsdien is onder nemingslust voor Schöneberg karakteris tiek. In „Amerikaans tempo" werd uit de ze landelijke, rustige voorstad een dicht- bewoond stadsdeel van Berlijn. Advertentie voor Haarlem en Omstreken AUTOBEDRIJF LANGE MOLENSTRAAT 12 - TEL. 19000 t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 9