Regency-theatertje wordt in 1965 met festival heropend De „Okeren Sonnetten" van Quevedo meesterlijk herdicht door Dolf Verspoor Litteraire Kanttekeningen te gast bij het alledaagse leven onxer voorvaderen VRIJDAG 31 JULI 1964 Sir Erbij W PAGINA VIER C. E. Dinaux DE MAALTIJDEN HEBBEN reeds eeuwenlang een vaste plaats in het leven van alledag en dat heeft tot bepaalde gewoonten en gebruiken geleid. Vele zijn er op de duur veranderd en zelfs verdwenen, andere zijn er voor in de plaats gekomen. Natuurlijk is er altijd al een verschil geweest tussen de maaltijden van de aanzienlijken en die der eenvoudigen. Niet alleen in de verscheidenheid en kostbaarheid der gerechten, maar ook in wijze van aanzitten, wijze van eten en drinken en vooral in bestek en servies! Dat is trouwens helemaal niet vreemd, want nóg heeft men in de meeste huishoudens tweeërlei tafelgoed: één voor dagelijks gebruik en één voor meer feestelijke en bijzondere maaltijden. Zelfs in vorstelijke huizen wordt het gala servies voor bijzondere gelegenheden gereserveerd. Onwillekeurig zou men de indruk kunnen hebben, dat het eetgerei hoogstens in vorm iets verandert, maar dat er toch weinig nieuws onder de zon is op dit gebied. In grote lijnen is dat ook wel zo, al is bestek en servies in de loop der eeuwen aanzienlijk uitgebreid, bijvoor beeld met viscouverts en asperge-scheppen. Wanneer men zich hierin verdiept zal men heel wat vondsten kunnen doen. Voor dezulken zijn dan ook tentoonstel lingen op dat gebied artistieke lekkernijen, tenminste voor zover die exposities rechtstreeks verband houden met onze maaltijden, met ons eten en drinken en met onze tafelgewoonten. Maar strofe na strofe bezweert hij d« doodsbedreiging, terwijl de tijdklok met mokerslagen „zijn barre nood" slaat en de „hondsdagen" brandende meta foor! het visioen van een ondergang in het elementaire oproepen: „Hondsdagen, huilend van waanzin, slaan vlammen het veld in, hitte in oogsten, krampen de landen langs, dompelen volken in rampen en trillen hels uit het verzengde graan." Een apocalyptisch gedicht van adembenemende poëtische kracht, die in Verspoors herdichting niets van zijn lading heeft ingeboet, evenmin als de transpositie van het zevende, alleen voor een meesterhand vertaalbare son net, dat van de „Avisos de la Muerte", de voorboden van de dood, dat op het eerste gezicht geschreven lijkt als een elegie van de Spaanse „decadentie" „muren ontwaarde ik van mijn vader land - tijden her trots, en brok na brok verweerd" maar zijn dubbele bete kenis in één veertienregelige metafoor accumuleert. Voor zover de twee kwa trijnen al niet het persoonlijk lot ver beelden, geven de beide terzinen onmis kenbaar uitsluitsel: het huis, „vuil en krom", is een onbewoonbare bouwval geworden, de weerbaarheid (het ver roeste zwaard) is gebroken, de manne lijke daadkracht (de wrakke wandel staf) werd machteloos: „Toen voelde ik mij vergaan van ouderdom en had geen enkel voorwerp meer voor ogen waar geen verval en waar geen dood uit sprak." Niet het verval, niet de menselijke ze kerheid van de dood, zijn het aan grijpende van deze poëzie, maar het be zeten wéten daarvan, de verregaand» graad van bewustzijn, die doordringt in het existentiële en wie weet met wel ke metafysische honger graaft naar de wortels van het menselijk bestaan, naar de elementaire feitelijkheden, dis alle schijnbloei aanzien, rijkdom, macht, roem te niet doen. HET IS DEZE achtergrond van Que- vedo's dichterschap en mens-zijn, die Dolf Verspoor door zijn herdichting uit de schaduw der eeuwen aan het licht van de huidige barokke dag heeft ge bracht. Zijn voorwoord is kort en bon dig. Zijn interpretatie is het dichterlijk werk zélf. DAT ER IN ENGELAND een toe nemende behoefte bestaat om het to neel nieuw leven in te blazen waar het tientallen jaren kwijnde, is op nieuw gebleken in het oude plaatsje Bury St. Edmunds in Suffolk, dat kan bogen op het laatste bestaande voor beeld van een Regency-schouwburg. Het is tevens een van de oudste schouwburgen van het land. Sinds 1925 deed dit architectonische juweel dienst als opslagplaats voor vaten bier, maar nu wordt het in zijn oude glorie hersteld en zal in juli 1965 worden geopend met een festival van toneel-, opera- en balletevenementen, dat acht weken zal duren. Tal van bezoekers zullen dan naar het prach tige plaatsje komen, dat veel minder bekend is dan zijn historische en ar chitectonische belangrijkheid zou wet tigen. THE ROYAL THEATRE, dat ik dezer dagen een bezoek bracht, werd in 1819 gebouwd door William Wilkins en geldt als een authentiek voorbeeld van de theaterbouwstijl, die nagenoeg onver anderd bleef van Wren's Drury Lane, dat werd geopend in 1674, tot de jaren 1830. Het heeft de gebruikelijke hoef- ijzervorm met een grote galerij van 15 loges en een kleine daarboven. Er zijn slechts 400 zitplaatsen en men streeft ernaar dat 90 percent van het publiek zich op hoogstens 11 meter af stand van het toneel zal bevinden. Het podium is even groot als de zaal (12,19 m2) en de orkestbak zal worden overdekt met een gordijn dat kan wor den opengeschoven. Meer dan 150 jaar vóór 1819 boden de Engelse schouwbur gen al de gelegenheid voor toneel-, opera- en balletvoorstellingen met ingenieuze toneeleffecten. De afmetingen van het toneel in het Royal Theatre maken het dan ook mogelijk deze drie vormen van kunstuitingen te brengen. DRIE GEZELSCHAPPEN Pros pect Productions, Western Theatre Ballet en The English Opera Group werken reeds gezamenlijk plannen uit voor het festival van 1965. Prospect Productions is een toneelgezelschap dat in Oxford, Cambridge en Londen heeft gespeeld. Het Western Theatre Ballet behoort tot de kleinere, zeer onderne mende balletgroepen in Engeland en The English Opera werd in 1948 opge richt door Benjamin Britten en is be kend om zijn opvoeringen van kamer opera's. Ofschoon er aan het toneel van het Royal Theatre nog heel wat moet ge beuren, is de zaal al bijna geheel in oude luister hersteld. Verscheidene lagen behang moesten worden ver wijderd met sponzen en kleine zilveren fruitmesjes, want dit is het enige ge reedschap dat geschikt is voor derge lijk precisiewerk. Thans is het origi nele wit goud en rood weer aan de oppervlakte gebracht en het plafonds heeft weer de prachtige witte glans van weleer. HET THEATER kan ook bogen op de eerste gesubsidieerde voorstelling van „De Tante van Charley" op 29 februari 1892 voor slechts dertig mensen. De zoon van de schrijver van deze wereld beroemde klucht, Jevon Brandon Tho mas, en zijn twee zusters, hebben hun belangstelling voor het theater getoond door een gift van 100 te storten. Er is echter nog 30.000 nodig om da restauratie te financieren. Joan Littlefield Het gerestaureerde Theatre Royal in Bury St. Edmunds, Suffolk. Het ele gante theatertje uit de Regency-periods werd gebouwd in 1819 en deed sindt 1925 dienst als opslagplaats voor bier vaten. Het wordt thans in zijn oude glorie hersteld en zal volgend jaar wor den heropend met een toneel-, opera- en balletfestival. LiuuuvinnnAnnnnnnnnnnnnnnnfWvvinrrnr^— werd, noch van die destijds geldende wellevendheidsvoorschriften aan tafel. De tentoonstelling omvat twee gedeel ten. Vooreerst zijn er tien werkelijk gedekte tafels, waaronder vier heden daagse. De reeks is ingezet met een Gotische tafel (15e eeuw) vervolgd met een uit de Renaissance-tijd, een uit de Barok-, uit de Laat-Barok, uit de Ro- coco-tijd en uit de Neo-klassieke perio de. Wat de huidige toestand betreft was het niet de bedoeling werkelijke feesttafels op te stellen. Er wordt juist getoond wat onze eigen bedrijven aan de „man uit de straat" te bieden heb ben. Wellicht onder invloed van inge voerde produkten, wordt de aandacht van onze tijdgenoten vooral getrokken door zuivere en mooie vormen, aange past aan het gebruik en keurig afge werkt in degelijk materiaal. Het tweede gedeelte van de tentoon stelling toont op zeer interessante wij ze de ontwikkeling, welke in onze ge westen plaats had wat betreft de bor den, messen, lepels en vorken, het drinkgerei, de kruiken, kannen en fles sen, alsmede het koffie- en theegerei- Het vertrekpunt ligt in de 15e eeuw, waarbij eveneens minder gedacht werd aan de praal van het Boergondische Hof dan aan het tafelgerei, zoals het door de doorsnee-burger werd gebezigd. DE TENTOONSTELLING stelt de be zoeker in de gelegenheid de schoonheid te leren waarderen van de vormen en de lijnen van de gebruiksvoorwerpen, welke door onze voorouders dagelijks gebezigd werden en welke wij tegen woordig aan tafel gebruiken. Er is een bijzonder goed verzorgde catalogus te krijgen. Voor de liefhebbers van het edele ambacht en speurders in de cul tuurhistorie een waardevol bezit. Van de uitgestalde voorwerpen, welke men nodig had om uit elk tijdperk een vol ledig gedekte tafel te kunnen laten zien en voorts de ontwikkeling van het tafel gerei zonder hiaten te kunnen demon- treren, was het nodig tot in het buiten land te lenen. Ons land heeft heel wat voorwerpen afgestaan, maar het leeu- wendéel stamt toch uit België zelf, zo wel uit publieke als uit particuliere ver zamelingen. Met veel liefde is alles opgesteld en de tafels geven meer inzicht in het le ven van alledag onzer voorvaderen dan alle jaartallenboekjes bij elkaar. De tentoonstelling blijft geopend tot 6 sep tember a.s. Bronzen schenkkan (Zuid-Nederland, 14e eeuw). ervaart men heel sterk wanneer men de tentoonstelling „De gedekte tafel" gaat bezoeken. Men moet daarvoor zijn in een der mooiste musea van onze lage landen: de Sterckshof, pro vinciaal museum voor kunstambach ten te Deurne, vlak over onze grens en nog vóór Antwerpen. Het is een ongelooflijk fraai geheel van oude, goed gerestaureerde gebouwen, ge legen temidden van het prachtige en uitgestrekte domein „Rivierenhof". HET MUSEUM HEEFT ten doel de bezoeker kennis te laten maken met Rijnlandse roemer (17 eeuw) kelt en aan de siervorm van het sonnet de cryptische beslotenheid geeft van een gewelf, waarin de eigen stem in klank- geworden metaforen weerkaatst, donker en dreigend. AL MET HET EERSTE kwatrijn van het eerste sonnet wordt de dissonant stringent aangeslagen: „Alles vervalt achter het snel- vergane sterfelijk jaar en zijn smalend onthaal: marmeren monumenten, flitsend staal, een oogwenk tarten zij de tijd, en tanen." Quevedo duldt geen voorwendsels meer. Met de onverbiddelijke blik van zijn „niet te stelpen ogen", die Velas quez achter zijn inquisitieve brilleglazen liet boren, ziet hij door het levende li chaam heen tot op het skelet, door het leven heen tot in zijn ontbinding, door de tijd heen tot op het oneindig-deelbaar moment van het Nu: „Gister is weg, morgen komt nog niet dagen", en vóór hem gaapt de leegte, die Cola De- brot in zijn briefwisseling met Gerard ICnuvelder over Martinus Nijhoff des tijds voortreffelijk signaleerde met de woorden: „Wanneer de oude metafysi sche systemen aan scherven zijn geval len, blijft slechts over de verzinnebeel ding van een toekomstige orde. Waar deze nog niet bestaat, alleen maar vaag gloort in de nevelen aan de horizon, moet men beginnen met de aanvaarding van de elementaire tendenties en ver houdingen die bestaan, van haat en liefde, dood en leven, geloof en onge loof." Als mens „tussen de tijden" heeft Quevedo de duizeling ondergaan van de aardbeving in het menselijk bewustzijn, die de barok teweegbracht en, onder an dere condities maar met dezelfde ex plosieve kracht, opnieuw teweegbrengt nu. ER IS IN ELK SONNET van Que vedo een ontzaglijke spanning, die al leen door de meesterlijk beheerste struc tuur van tweemaal twee kwatrijnen en tweemaal twee terzinen bedwongen kan worden. Als ooit het sonnet letterlijk een reden van bestaan had, dan is het hier: zonder dat zou Quevedo's explo sieve leven zijn losgebarsten in het grenzeloze, zijn weggestroomd tot niets. „TAFELTJE DEK JE" HET MOET ZELFS voor Dolf Verspoor, meester in de vertaalkunst, een halsbrekende krachttoer zijn geweest om het twaalftal sonnetten van de zeventiende-eeuwse Spaanse dichter Francisco de Quevedo y Villegas, dat onder de titel „Okeren sonnetten van Quevedo" bij Uitgeverij Polak Van Gennep verscheen, onge schonden, dat wil zeggen: in onversneden Quevedische geest en me rasechte volbloedigheid, in Nederlandse poëzie te transponeren. Rudolf Grossmann, een kenner van de Spaanse litteratuur en een bekwaam vertaler (ik verwijs naar zijn bundel „Spanische Gedichte" in de Sammlung Dieterich) hield al beproefde hij lang niet onverdienstelijk zijn krachten op enkele verzen van de Madrileense „taaiacrobaat" de overzetting van Quevedo's gedichten in enige andere taal voor een bij voorbaat hopeloze onderneming: men kan, schreef hij, niet weergeven wat er omging in het bin nenste van een barokmens, zodat er onvermijdelijk een „onverdeelde rest" moet blijven. Dolf Verspoor heeft er kans toe gezien om ook deze rest onverdeeld in zijn herdichting als pure barokpoëzie te realiseren. En meer dan dat. Hij verstond letterlijk de kunst om ook de diepe gloed van oker, die de moderne Spaanse dichter Damaso Alonso als grondstof en -kleur van het dichtwerk van Quevedo onderkende, te behouden. Dat is zonder overdrijving formidabel. GEEN SPAANS-BAROKKER kleur dun dit oker, dan deze tot aarde ge blakerde zonnebrand, hemels en hels tegelijk. Quevedo, deze tot in bloed en merg gecompliceerde mens, wijsgeer en polemist, picaro en satyricus, dualist en duellist, dichter en briefschrijver, hoveling ]en „romancier", minnaar en verstoteling, grand-seigneur en vereenzaamde, erudiet en door bestaansangst gekweld, is eeuwenlang in de schaduw van zijn grote tijdgenoot Góngora gebleven. Er is een grootheid van een dusdanige samengesteldheid en al- menselijkheid, dat elk tijdvak er het zijne in kan herkennen. Telkens moeten deze „groten" herontdekt worden, anders belicht, anders geïnterpreteerd, alle formalistische litteratuurwetenschap ten spijt. Góngora, onvervalst „concettis- tisch" dichter, was in die zin meer van zijn tijd dan de eeuwenlang veronacht zaamde Quevedo, ook déze een barokdichter, maar in de „okeren sonnetten" ik laat zijn door Gerard Diets vertaalde Psalmen hier buiten beschouwing volstrekter, gedrevener, noodlottiger door de breuk in het wereldbeeld geraakt dan de even virtuoze maar formelere Góngora. Dat nu is juist het overrom pelende van de herdichting van Dolf Verspoor: dat hij zich zo volkomen met het origineel kon identificeren, dat zijn poëtische overzetting dóór de poëzie tevens een bijdrage werd tot de herkenning en de herwaardering van de eigen lijke Quevedo als een der onzen, a[s dichter van déze tijd, een bijdrage van internationale betekenis. Verspoor heeft het er op gewaagd om door de letter lijke tekst heen te breken en door te dringen tot de daarachter en daaronder woelende, brandende, wezenlijke zin van deze poëzie: die van een door be staansangst bezeten existentieel levensgevoel, de levende kern van de barok. Levend: Barok is geen historisch ver schijnsel, dat gebonden is aan een voor bije tijd, maar een constante, die zich telkens manifesteert als het „wereld beeld" het geheel van voorstellingen omtrent de samenhang der dingen wordt doorbroken door twijfel, onzeker heid over de plaats van de homo Dei en de zin van het bestaan. Barok, het geen oorspronkelijk „onregelmatige pa rel" betekent, openbaart zich zodra dis sonanten de onhoudbaarheid van een harmonie aankondigen, het einde van een cultuurfase aanduiden en daarmee de komst van een nieuwe voorbereiden. Als barokdichter, als instrument van de ze constante, is Quevedo een heden daags dichter, een vertolker van een tijdstructuur, die door de seculaire cur ve van sterven en geboorte, onder- en Dolf Verspoor opgang, van worsteling om een nieuwe metafysica, de profundis wordt getoetst op de waarheid van haar fundamenten. Het is een meeslepende, schokkende, soms onbarmhartige, snijdende poëzie die van Francisco de Quevedo. Een poë zie van een felle denkkracht en een, als een naar binnen geslagen vlam, brandende passie, van opstandigheid en berusting, begeerte en askese, levens honger en doodsangst, moed en vertwij feling, „to be or not to be", een strijd op leven en dood. Een poëzie van een machtige taalbeheersing, die tot diep in het verborgene van de woorden ra- Zilveren bestek naar ontwerp van Henry de Velde (Brussel 19021903). doeling van de organisatoren was niet om op culinair gebied iets te laten zien. Ook wilde men er geenszins een dou blure van de Zeister tentoonstelling van maken, maar men bleef trouw aan het doel van de Sterckshof: de kunst ambachten zoals men het goede am bacht, het edele handwerk in Vlaande ren noemt in het volle licht te plaat sen en tot hun recht te laten komen. Het gaat dus om het eetgerei in de ruimste zin van het woord. En meer in het bijzonder wil de tentoonstelling wijzen op haar vormgeving in de loop der eeuwen. hetgeen scheppende handen in het ver leden tot stand hebben gebracht. Voor al de uitgebreide reeks voorwerpen voor dagelijks gebruik in tin, koper en ijzer- smeedwerk of in glas en aarde werk, de oude munten en penningen, de vroege maten en gewichten, de ge sneden koekplanken, zijn de aandacht waard. Ook zijn er stijlkamers, waar onder een volksherberg uit de vorige eeuw. Niet alleen gereedschappen en werktuigen waarmede zij vervaardigd werden. Behalve het verleden heeft het heden er een plaats omdat aangekoch te stukken van hedendaagse kunstam bachtslieden er een plaatsje vinden. Dat is goed gezien, want wat nu nog „mo dern" is zal ééns „antiek" zijn en in bei de gevallen een beeld van onze 20ste eeuw geven. IN DIT FRAAIE museumcomplex worden van tijd tot tijd tentoonstellin gen gehouden en wel in de grote ruim te, welke vroeger als oogstschuur dienst deed. Daar zijn na de oorlog al tal van uitstekende exposities gehouden en ook thans is er iets te zien, wat de moeite waard is. Dubbel en dwars, omdat het zo rechtstreeks te maken heeft met wat nog steeds het ritme van onze dag indeling bepaalt: de maaltijd. De be- VANZELFSPREKEND kan men deze ontwikkeling niet losmaken van hetgeen tijdens de maaltijden op tafel gebracht Koffiekan (Delft 1720) HET AANTAL tentoonstellingen, dat ten doel had hiervan een goed overzicht en inzicht te geven is maar klein geweest. Ons land heeft daarbij wel vooraan gestaan met twéé ten toonstellingen in Amsterdam, respec tievelijk in 1928 en 1955 onder- scheidelijk genaamd „De gedekte tafel in vijf eeuwen" en „Mensen aan Tafel". Veel aandacht heeft ook ge trokken de tentoonstelling, welke in 1963 te Zeist werd gehouden onder de naam „De vork in de steel" met als ondertitel: „Tentoonstelling over de mens en de maaltijd in de loop der eeuwen". De maaltijd en wat daar bij behoort is een stuk cultuur en voor zover het dus in het verleden plaats had behoort het tot de beschavings geschiedenis der mensheid. Cultuur historie van de zuiverste soort. Dit

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 16