Het Vale Paard Wat doet Roland daar? Denk aan de prïjjsvraa PANDA EN DE MEESTER^LEERLING Oo 9 O 3 O 'AKANTIE RANT INDER '0 Ons vervolgverhaal Juffrouw Veeg-maar-aan AUGUSTUS 1964 11 Een detectiveroman door Agatha Christie fi ii •n ie 3s 3* 30* .s9 22. Trek een lijn van 1 naar 2 en zo verder tot 53. Wat doet Roland daar? Denken jullie nog aan onze grote vakantie-prijs vraag? Je kunt prachtige prijzen winnen met een zelfgemaakte strip-figuur, een Panda, een Joris Goedbloed of een van de andere figuren die in onze beeldverhalen dagelijks voorkomen. Je mag ze tekenen, schilderen, uit klei maken, uit hout zagen, uit lappen naaien of wat je maar wilt. Je figuur moet voor 15 september klaar zijn. Alle kinderen van alle leeftijden tot en met 12 jaar mogen meedoen, maar de prijzen worden naar leeftijd toegekend. Tegen 15 september krijg je de mededeling hoe en wanneer je je kunstprodukt kunt inleveren. W&HrjÊmËtmatm'M.mdé Elka Marjon Koch-Ketelaar Kleur deze plaat zo mooi als je kunt. Het gaat nog veel beter als je hem eerst op mooi wit papier overteKent. 45) Gillend holde ze enige malen in de rondte om het komfoor en viel daar na stuiptrekkend op de vloer. Het komfoor flakkerde nog even. Toen doofde de vlam. Ik kreeg een afschuwelijk wee ge voel. Ik klemde mij vast aan de arm leuningen van mijn stoel, maar mijn hoofd duizelde. Ik hoorde een geklik. Het zoemen van het toestel hield op. Daarop verhief Thyrza duidelijk en rustig haar qzem: „De antieke to venarij en de moderne. Het antieke weten van het geloof, het nieuwe we ten van de wetenschap. Samenwer kend zullen zij zegevieren. HOOFDSTUK XVIII Mark Easterbrook vertelt „Nu, hoe is het geweest?" vroeg Rhoda dol-nieuwsgierig aan de ont bijttafel. „Och, het gebruikelijke gedoe," gaf ik zo nonchalant mogelijk ten ant woord. Ik kreeg daarbij de onprettige gewaarwording dat Despard mij voortdurend in de gaten hield. „Tekenden ze ook pentagrammen op de grond?" „O, ja, troepjes!" „En kwamen er witte haantjes bij te pas?" „Ook al. Dat was Bella's aandeel in de vertoning." „En ging Sybil helemaal in trance?" „Jazeker, compleet in trance!" Rhoda keek enigszins teleurgesteld. „Het lijkt wel of je het geheel nogal vervelend gevonden hebt," zei ze op verwijtende toon. Waarop ik haar verzekerde dat al die dingen altijd één pot nat waren. Hoe het zij, mijn nieuwsgierigheid was ten volle bevredigd. Naderhand, toen Rhoda naar de keuken was gegaan, merkte Despard op: „Het heeft je toch nog wel aar dig aangepakt, hè?" Och, wat zal ik zeggen Ik was er bijzonder op gesteld hem de indruk te verschaffen dat ik alles nogal luchtigjes had opgenomen. Maar Despard is iemand wie je niet gauw een rad voor ogen draait. Langzaam liet ik erop volgen: „Het wasin zekere zineen walgelijke verto ning." Hij knikte. „Als gewoon mens ge loof je daar niet in," ging hij voort, „tenminste niet als je je gezonde ver stand laat werken.maar toch raak je van zulke dingen onder de indruk. Ik heb er vrij veel gezien in Oost- Afrika. De medicijnmannen daar heb ben een verschrikkelijke macht over de mensen. En je moet ten slotte toch toegeven dat er vreemde dingen ge beuren, die op een rationele manier niet te verklaren zijn." „Ook sterfgevallen?" „O, ja. Als iemand weet dat hij is aangewezen om te sterven, dan sterft hij ook beslist." „Door de macht van de suggestie, denk ik." „Vermoedelijk wel." „Maar helemaal overtuigd ben je daarvan niet?" „Neeniet helemaal. Er zijn ge vallen, weet je, die moeilijk te ver klaren vallen met een van die vlotte theorieën van onze westerse weten schap. Zulke bezweringen hebben meestal geen vat op ons Europeanen, ofschoon ik daarvan toch wel voor beelden heb gezien. Maar als je van ouder op ouder dat geloof hebt mee gekregen nou, dan ben je erbij Daar liet hij het bij. Bedachtzaam hernam ik: „Ik ben het met je eens dat je daarover niet al te schoolmeesterig kunt praten. Zelfs in je eigen land gebeuren soms onverklaarbare dingen. In Londen ben ik eens in een ziekenhuis geweest. Daar werd toen een meisje binnenge brachteen neurotisch type, dat klaagde over verschrikkelijke pijnen in armen, botten, enzovoort. Er viel geen enkele verklaring voor te vin den. Kennelijk een geval van hys terie, dachten ze. De dokter zei tegen haar dat hij haar kon genezen wan neer hij met een roodgloeiende stang langs haar arm mocht strijken. Wou ze hem toestaan de proef eens te ne- I men? Ze zei: „Ja!" en hield haar ogen stijfdicht. Toen doopte de arts een glazen staaf in koud water en streek daarmee langs de binnenzijde van haar arm. Het kind gilde het uit van de pijn. Toen zei hij: „Nu ben je eraf!" Waarop het meisje zei: „Dat geloof ik ook, maar het was iets verschrikkelijkshet schroeide zo erg!" Maar het gekste wasniet dat zij werkelijk geloofde dat zij verbrand wasmaar dat de binnenkant van haar arm werkelijk vol met brand blaren zat! Haar huid zat vol, over al waar die glazen staaf haar huid had geraakt!" „Maar was zij ook genezen?" infor meerde Despard benieuwd. „Jazeker! Die neuritis, of wat het geweest mag zijn, heeft zich daarna niet meer vertoond. Maar ze moest voor die brandwonden worden behan deld!" „Wonderlijk!" besloot Despard. „Wat zal die dokter vreemd hebben opgekeken!" Hij keek mij nieuwsgie rig aan en vroeg toen: „Waarom moest je gisteravond zo nodig naar die seance?" Ik haalde mijn schouders op. „Och, die drie vrouwen intrigeerden me. Ik wilde eens zien wat voor vertoning ze ervan zouden maken." Despard vroeg niet verder. Maar ik geloof niet dat hij mijn verklaring accepteerde. Zoals ik al zei, hij heeft gauw iets door. Even later begaf ik mij op weg naar de pastorie. De deur stond open, maar het leek wel of er niemand thuis was. Ik liep naar het kamertje waar de telefoon hing en belde Roodje op. Het leek me een eeuwigheid voor ik haar stem te horen kreeg. „Hallo?" hoorde ik. „Roodje!" „Aha, ben jij het? Wat is er ge beurd?" „Met jou alles goed?" „Natuurlijk, alles best. Waarom niet?" Ik voelde me opeens stukken opge lucht. Met Roodje was alles dus in orde. De welbekende, overmoedige klank van haar stem deed mij ont zaglijk veel goed. Hoe had ik een ogenblik kunnen denken dat die hele hocus pocus zo'n normaal wezen als Roodje kwaad zou kunnen doen? „Och, ik dacht zo, misschien heb je wel last gehad van akelige dromen of iets dergelijks," ging ik tam verder. „Nou, nee? Ik had er eerlijk ge zegd óók op gerekend, maar het eni ge is geweest, dat ik wakker ben ge bleven omdat ik dolnieuwsgierig was of ik misschien iets zou merken. Wil jel geloven dat ik eigenlijk uit mijn humeur raakte, toen er niets met me gebeurde. Ik moest lachen. „Maar toe., vertel eens," ging Roodje voort. „Wat had het allemaal te betekenen?" „Och, niet zo heel veel bijzonders. Sybille is op een divan met een pur peren kleed gaan liggen en is toen in trance geraakt." Roodje schoot erbij in de lach. „Wer kelijk? Wat enig! Was het er een van zwart fluweel en had zij niets aan?" „Sybil is geen madame de Monte- span! En het was ook geen Zwarte Mis. Nee, Sybil had voor deze gele genheid juist een heleboel aangetrok ken, een pauwblauwe japon met al lerlei symbolen erop geborduurd." „Dat lijkt me ook gepaster voor iemand als Sybil. En wat heeft Bella uitgespookt?" „Dat was werkelijk nogal smerig Zij heeft een witte haan geslacht en daarna je handschoen in zijn bloed gedoopt." „O o o.. wat eng! En wat nog meer?" „O, een heleboel., van allerlei, antwoordde ik. Ik vond dat ik de juis te toon te pakken had en ging voort: „Thyrza heeft me verder haar hele santenkraam met goocheltoeren ver kocht. Zij heeft zelfs een geest opge roepen.. Macandal heette hij, geloof ik. Ze werkte daarbij met gekleurde lampen en gedempte muziek. Dat al les bij elkaar zou op sommige lui beslist indruk hebben gemaakthet had hun misschien wel de stuipen op 't lijf gejaagd!" (Wordt vervolgd Het meisje wendde haar hoofd af innnnnnfifinnnnnnnnnnitiwwwwiw^iwmiuiimpiMiimiWHiUiniwwF 2 f 9 8* 10 S' 0 12* 6 37' '2<P 23 'io '7ST ••27 If -7 6 nni Het oude dubbeltje Glimmend van inspanning zit het oude dubbeltje te wachten. Zou het lukken? Zou hij vandaag uit moeders portemonnaie kunnen ontsnappen? De portemonnaie staat op een kier. Een heel klein streepje licht valt naar binnen. Dat is zijn kans! Een, twee, drie. De andere geldstukjes geven het oude dubbeltje een zetje. Rinkel- dekinkeldekinkMet een vaartje rolt het dubbeltje over de grond. „Veel succes, Zilver", roepen zijn vriendjes nog. Dan is het stil. Zilver, want zo heet het dubbeltje, ligt op het vloerkleed. Maar wat nu? Hij wil de wijde wereld in. Mensen, dieren en auto's wil hij zien. „Miauw|\ Dat is Maurik, de poes. „Pssst, poes", fluistert Zilver. „Ik lig hier op de grond. Zie je me?" „Hè, een oud dubbeltje", miauwt Maurik. „Wat is er?" „Geef me 1 eens 'n zetje. De buitendeur staat net open." „Best, hoor", zegt Maurik. Met z'n poot geeft hij Zilver een flinke duw en rrrttink tink. Met een vaartje rolt Zilver naar buiten. Verder en ver der rolt hij. Bons! Nu ligt-ie stil. Met zijn platte dubbeltjeskant in een gleufje 'vm'm. kt' sMtrtos/M» afc -«as 2. Het werd steeds donkerder in het Wilde Woud en de mist steeds dichter, zodat de koplampen van de auto er nauwelijks met hun lichtbundels doorheen konden dringen. Bij dit schijnsel zag Panda opeens een vage gedaante vlak voor de wagen. Hij remde en gooide het stuur om, zodat de auto van de weg af slipte. Met een schok kwam hij tot stilstand. „W-wat was dat?" mom pelde Panda verschrikt. „Ik geloof niet dat ik het ge raakt heb. Gelukkig reed ik nogal langzaam!" Hij pak te een zaklamp en ging terug naar de weg, maar daar was niets meer te bekennen. „Ik zal toch maar niet verder rijden," besloot hij. „Dat zou wel eens op onge lukken uit kunnen lopen. Ik kan veel te weinig zien met die mist." Maar het trok Panda toch ook niet aan om de nacht daarbuiten in de kille nevel door te brengen. Dicht bij de auto ontdekte hij een grot. „Daarin kan ik misschien wat slapen," dacht hij. „Als ik er een vuur tje aanleg, zal ik het niet zo kil hebben." Vóór hij het hol binnen ging, scheen hij echter eerst voorzichtig met zijn zaklamp naar binnen, en toen liet hij van schrik bijna zijn lantaarn vallen. Want uit het duister klonk een angstig stemmetje: „Nee! Nee!" riep het. „Niet boos zijn, meestert Niet boos zijn!" van de straatstoep. „Help, Maurik", gilt Zilver, „ik lig vast." Maar hoe zou Mau rik hem kunnen horen tussen al dat lawaai van auto's, brommers en fietsen? Angstig kijkt Zilver om zich heen. Is dit nu de wijde wereld? Was hij maar weer terug in de veilige portemonnaie van moeder. „Ha, hier is een fijne knikkergleuf", hoort hij opeens twee harde jongens stemmen zeggen. Zilver wordt helemaal wit van schrik. Wat zouden die jongens met hem gaan doen? „Ik zal het zand er even uithalen", zegt de ene jongen. Met een stevige vinger woelt hij het gleufje schoon. Het oude dubbeltje wordt met het zand weggegooid. „Gelukkig", zucht Zilver. „Nu lig ik tenminste op m'n goede kant. Plat op de straatstenen. Maar hoe kom ik nu verder?" Rombombom. Daar komen opeens twee zware mannen schoenen aan. Ze geven het dubbeltje een harde schop. Zo hard, dat hij een heel eind verder terecht komt. „Au, au", roept Zilver, „niet zo hard alsje blieft." Hij heeft het nog maar net ge zegd of tik daar trapt een naaldhak boven op zijn dubbeltjesbuik. „Help", snikt Zilver, „help. Ik wil hier weg." Maar niemand hoort of ziet Zilver. Iedereen heeft verschrikkelijke haast. Behalve Tineke. Tineke loopt heel lang zaam met haar hoofdje naar beneden. Tineke denkt aan mama's verjaardag. Wat voor cadeautje zou ze haar geven? Maar ze zijn thuis zo arm en Tineke heeft geen geld voor cadeautjes. En dan ziet ze opeens het oude dubbeltje op straat. Voorzichtig pakt ze Zilver op. Draait hem wel tien keer om op haar hand. Zó mooi vindt ze hem. Dan sluit ze heel stevig haar handje om Zilver heen en rent ze zo vlug als ze kan naar de winkel van een bloemenman. „Kijk es, meneer", zegt ze met een hijgend stemmetje van het harde lopen. „Kijk es. Een dubbeltje. Dat heb ik ge vonden. Mag ik een bosje bloemen voor mijn mama?" De bloemenman kijkt naar het oude dubbeltje. Hij kijkt ook naar Tinekes oude kleertjes en haar blije oogjes. „Ik weet wat", zegt de bloemenman. „Jij mag dat dubbeltje houden." „Nee", schudt Tineke, „dat is voor de bloe men." „Weet je", zegt de bloemenman, „dit is een oud dubbeltje. Het is echt niet meer geldig. En voor bloemen heb je veel meer dubbeltjes nodig." De tranen springen in Tinekes ogen. Dan zegt de bloemenman: „Huil maar niet. Omdat ik jou een lief meisje vind, krijg jij die bloemen voor niets." Hij pakt een mooie bos met rode tul pen uit zijn emmer en wikkelt er een groot stuk papier omheen. „Kijk, dat is voor jou. Omdat je een meisje met een gouden hartje bent." Dat laatste be grijpt Tineke niet zo goed. Maar ze kan van verlegenheid niets zeggen. Met de bloemen in haar ene hand en het dub beltje in haar andere hand rent ze de winkel uit. De bloemenman kijkt haar lachend na. En Zilver? Nog nooit is een oud dubbeltje zó blij geweest, dat hij uit moeders portemonnaie is gewipt. Het huis van juffrouw Veeg-maar-aan Is altijd vreselijk schoon Nooit kan zij één ding laten staan Bij haar spant werk de kroon Die domme juffrouw Veeg-maar-aan Die veegt met een bezem de vloer Zij heeft het haar leven nooit anders gedaan Maar het is wel een hele toer Maar eens op een warme, zomerse dag Zij zat nog maar net in haar stoel Toen wist die juffrouw niet wat ze zag Er gebeurde iets geks met haar boel De stoelen die gingen bewegen De tafel die danste in het rond De bezem ging van zelf vegen Het kleed rolde zich op van de grond De bezem, de tafel, de stoelen Die riepen: „Juffrouw Veeg-maar-aan Begrijp je wel hoe wij ons voelen? Nooit één minuut laat je ons staan Wij worden altijd maar gewreven Want dat is jouw grote lust Maar voor ons is dat geen leven Wij kennen geen ogenblik rust Ach, beste juffrouw Veeg-maar-aan Al dat werken helpt toch geen zier Laat ons maar op onze plaatsen staan Toe, doe ons dat ene plezier! Ja, toen stond juffrouw Veeg-maar-aan toch werkelijk versteld Maar heeft ze er nou wat aan gedaan? Dat is mij helaas nooit verteld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 11