De eilandjes rondom Latijns-Amerika „wemelen" van vergeten piratenbuit PANDA EN DE MEESTER-LEERLING DE STERRENHEMEL IN SEPTEMBER J. <L Het Vale Paard 11 Ons vervolgverhaai Een detectiveroman door Agatha Christie n DONDERDAG 27 AUGUSTUS 1964 Theo de Vries O 51) „O!" protesteerde de heer Osborne. „Dat is weer een heel ander chapiter, vindt u ook niet? Ik zal u mijn theo rie niet vertellen.anders lacht u mij misschien maar uit. Ik zeg al leen: hier hebt u een pracht van een alibi voor iemand die dat dringend no dig heeft. De man zou zich zonder bezwaar overal kunnen vertonen. Heeft iemand hem in Paddington zien lo pen? Onmogelijk! Hij is een hulpbe hoevende invalide, die ergens buiten woont, enzovoort." De heer Osborne zweeg en keek op zijn horloge. „Het wordt tijd voor mijn bus," vervolgde hij. „Ik mag wel op schieten. Begrijpt U nu dat ik hierover heb zitten piekeren? Ik heb mezelf afgevraagd of ik ook een bevestiging van mijn vermoeden zou kunnen krij gen. Zo ben ik op 't idee gekomen hier eens een kijkje te gaan nemen. Niet fraai, zult u zeggen.Maar wanneer het erom gaat achter de waarheid te komen.en een even tuele misdadiger te ontmaskeren. Als ik bijvoorbeeld die meneer Vena- bles erop had kunnen betrappen dat hij rustig een wandelingetje maak te door zijn tuin.nu, dan was ik er al! En ik dacht ook: als ze de gordij nen niet dadelijk dichttrekken bij de eerste schemering, dan zou ik hem weieens in zijn bibliotheek kunnen zien rondlopen! Wie weet, omdat hij er geen ogenblik op bedacht zal zijn dat iemand hem zou kunnen bespieden. Waarom ook? Er is niemand, voor zover ik weet, die verdenking tegen hem koestert." „Maar hoe komt het," vroeg ik, „dat u er zo zeker van bent dat het meneer Venables is geweest die op de bewuste avond voorbij is gekomen?" „Ik weet dat het Venables geweest is!" De heer Osborne sprong over eind. „Daar hoor ik mijn bus. Het is mij bijzonder aangenaam geweest, meneer Easterbrook. Het heeft mij geweldig opgelucht tegenover u mijn aanwezigheid daar op Priors Hof te verklaren. Maar ik denk dat u het. wel allemaal onzinnig van mij zult vinden!" „Dat vind ik helemaal niet," gaf ik hem ten antwoord. „Alleen hebt u mij nog niet verteld wat de heer Venables, naar uw mening, daarmee beoogt te bereiken." De heer Osborne keek mij schaap achtig aan. „U zult er vast om la chen! Iedereen zegt dat hij zéér rijk is.maar niemand schijnt te weten hoe hij aan dat geld is gekomen! Ik zal u zeggen wat ik ervan denk. Ik geloof dat hij een van die meester- misdadigers is over wie je weieens leest. Weet u, een die als een spin in zijn web zit.plannen uitdenkt, die hij door handlangers laat uitvoeren. Het klinkt misschien onnozel. De bus stopte met vervaarlijk ge piep van remmen. De heer Osborne stoof naar buiten. Diep in gedachten liep ik door het laantje naar huis terug. Het leek mis schien een onwaarschijnlijke theorie die Osborne daarnet gelanceerd had. Maar ik moest toegeven: er kón mis schien wel iets in zitten. HOOFDSTUK XX Mark Easterbrook vertelt Toen ik de volgende ochtend Rood- je opbelde, vertelde ik haar dat ik van plan was de volgende dag naar Bournemouth te gaan. „Ik heb daar een heel aardig ho telletje gevonden, dat de hemel mag weten waarom „De Hertenkamp" heet. Het zit ook een paar onopval lende zijuitgangen. Ik zou best eens even kunnen uitknijpen naar Londen om jou op te zoeken." „Dat moet je echt niet doen, geloof ik. Maar ik moet zeggen: het zou zalig zijn, als je het deed. Ik verveel me hier dood! Je hebt eenvoudig geen idee! Als je niet hierheen zou kunnen komen, zou ik er best tussenuit kun nen knijpen en je ergens ontmoeten. Er viel mij plotseling iets op. „Roodje! Je stem Die klinkt an ders, ik weet niet hoe „O, dat Da's niks Maak je daarover geen zorg." „Maar die stem?" „Och, ik heb alleen maar een schor re keel of zoiets, meer niet." „Roodje!" „Hoor eens, Mark, iedereen heeft weieens een schorre keel. Ik heb kou gevat, denk ik. Of een tikje griep!" „Griep? Luister eens, draai er niet omheen. Voel je je helemaal goed of niet?" „Zeur niet. Er mapkeert me niets." „Zeg eens precies hoe je je voelt. Net of je griep onder de leden hebt?" zo'n beetje pijn, je weet hoe dat is „En je temperatuur?" „O, misschien wel een beetje ver hoging Daar zat ik. Een afschuwelijk kil gevoel beving mij langzamerhand. Ik werd angstig. Ik wist ook, hoewel Roodje het ontkennen zou, dat zij net zo bang geworden was als ik. Daar klonk haar hese stem weer: „Mark, laat je vooral geen angst aan- jagen! Want dat doe je maar er is heus niets om angstig over te zijn." „Misschien niet. Maar we dienen toch iedere voorzorgsmaatregel te treffen. Bel je dokter op en vraag hem bij je te komen. Dadelijk." „GoedMaar hij zal me een ver- schrikkelijke zeurpiet vinden." „Trek je daar niets van aan. Doen! En als hij geweest is, moet je mij opbellen." Toen ik de hoorn had neergelegd bleef ik een hele tijd naar het toestel zitten kijken. Angst.Daaraan moest ik niet toegeven Je had overal griep, in deze tijd van het jaar De dokter zou ons wel geruststellen het was misschien alleen maar een lichte kou Maar in gedachten zag ik Sybil voor me, in haar pauwkleurige japon, be zaaid met kwaadaardige symbolen. Ik hoorde Thyrza's stem, dwingend, gebiedend Op de bekalkte vloer zong Bella boosaardige bezweringen ze hief een tegenspartelend wit haan tje omhoog Onzin, allemaal onzin! Het sprak vanzelf dat dit allemaal onzinnig bij geloof was! Maar dat toestel op de een of andere manier kon ik niet zo snel af rekenen met dat elektrische toestel. Dat toestel vertegenwoordigde geen menselijk bijgeloof, maar een moge lijkheid in wetenschappelijke ontwik keling. Maar het was toch onmoge lijk beslist onmogelijk! Mevrouw Dane Calthrop vond mij zo recht voor mij uit starende bij de telefoon zitten. Onmiddellijk vroeg ze: „Wat scheelt eraan?" „Roodje," antwoordde ik, „voelt zich niet goed Ik had eigenlijk gewild dat zij nu zeggen zou dat het allemaal maar on zin was. Maar zij stelde mij niet ge rust. „Da's erg," zei ze. „Ja, dat vind ik erg!" „Het is onmogelijk!" hield ik vol. „Het is toch geen ogenblik denkbaar dat zij zoals ze beweren tot iets der gelijks in staat zouden zijn!" „Is het dat?" „Ik geloof er niets van u kunt dat toch óók niet geloven!" „Maar beste Mark," hernam me vrouw Dane Calthrop, „zowel jij als Roodje hebben de mogelijkheid van zoiets toch toegegeven? Anders zou den jullie niet hebben gedaan wat je nu gedaan hebt." „Dat geloven maakt het nog er ger nog waarschijnlijker!" „Nee, je bent niet zó ver gegaan dat jullie het geloven je hebt alleen rekening gehouden met de mogelijk heid dat je het zou kunnen geloven, wanneer je het bewijs ervan in han den kreeg." „Bewijs?" Wat voor bewijs?" „Dat Roodje ziek is geworden is een begin van bewijs," was mevrouw Dane Calthrop van mening. Ik vond haar nu bepaald onuitstaan baar. Met stemverheffing gaf ik boos ten antwoord: „Waarom doet u zo el lendig pessimistisch? Zij heeft alleen maar kou gevat of iets van dien aard. Waarom wilt u altijd maar het ergste veronderstellen?" „Omdat wanneer 't het ergste is, we dat ook dadelijk onder 't oog moe ten zien en geen struisvogelpolitiek moeten voeren tot het te laat is!" „Gelooft u dus werkelijk dat die be lachelijke hocus pocus van invloed kan zijn geweest? Die bezweringen en het slachten van een haantje die hele poppenkasterij?' (Wordt vervolgd) IN AMERIKA is een vereniging op gericht die zich in alle ernst ten doel stelt een aantal begraven en „vergeten schatten" op te sporen. U kunt bij de secretaris een atlas met 44 kaarten (in vier kleuren!) bestellen, waarop 3.047 plaatsen aangegeven staan waar schatten begraven (zou den) zijn. Of koopt u liever zijn boek „1001 Lost, Buried or Sunken Trea sures"? In dit boek staat onder meer een lijst van plekken waar u gezonken goudschepen kunt verwachten. De lijst is verre van volledig want alleen dié schepen worden genoemd, die op het westelijk halfrond zijn ge zonken. Op de kust van Zuid-Afrika zouden ook enkele Nederlandse goud schepen zijn vergaan en daarvan wor den er ook enkele genoemd. EEN AANTAL hiervan wordt niet nader aangeduid, doch de eerste naam die we tegenkomen is van een schip dat in 1702 in de Tafelbaai moet zijn ge zonken. Het heet Meresteyn. En in 1781 zonk, in dezelfde baai, de „Middleburg" (zó staat het er!). Nu is het wel vreemd dat in het standaardwerk: „De geschie denis van Nederland ter zee" wel enkele malen schepen met de naam Middelburg genoemd worden, doch ner gens een schip van deze naam wordt vermeld dat in de Tafelbaai verging. Een Meresteyn overigens geen on waarschijnlijke naam wordt nooit genoemd. Maar dat heeft u natuurlijk allang begrepen dit zijn de echte schatten niet waarop de schatgravers jagen. De „echte" zijn de begraven of verstopte zeeroversschatten. Deze liggen „een voudigweg" maar voor het opgraven als je de juiste plek maar weet. En met de middelen die ons thans ten dienste staan komt men natuurlijk heel wat beter vooruit dan vroeger alleen maar met de spade en wat gezond verstand. MET DE luchtfotografie kan men reeds bepalen hoe de ondergrond van een bepaalde plek er uit zal zien en of daar vroeger werd gegraven; hoe lang geleden hindert niet want het blijft toch altijd zichtbaar voor de lens van de luchtcamera. Dan heeft men de proton- magneto-meter, die wel eens de moder ne wichelroede wordt genoemd. Daar mee kan men vaststellen of zich in de bodem vreemde voorwerpen bevinden, alsook of zulk een voorwerp van metaal of van ander materiaal is gemaakt. En tenslotte heeft men de elektrische Links: het onvermijdelijk einde van de zeerover die in handen van Recht en Wet viel, was de galg. (Naar een oude gravure.) Daarnaast: Boekaniers van Tortuga enteren een met koloniale schatten heiaden Westindiëvaarder. bodemweerstandsmeter waarmee men tot op de decimeter nauwkeurig kan na gaan waar iets nu precies in de bodem is begraven en welke vorm het heeft. Op deze wijze, met de allermodernste middelen werkend, hoopt men de oude begraven en naar men aanneemt al vele eeuwen vergeten zeeroversschatten te rug te vinden. DAT ER INDERTIJD, toen de zee roverij bloeide, heel wat schatten be graven zjjn, staat als een paal boven water. Vooral in de Caraïbische Zee z\jn ettelijke koopvaarders, met rijke buit beladen, door zeerovers buitgemaakt. Ze hadden vaak koffers met goud- of zil verstukken of kisten met parels en edelstenen aan boord. Het waren meest al Spaanse, Franse of Nederlandse sche pen, die met naar huis kerende kolo nisten naar het vaderland koersten. Deze kolonisten hadden de vrucht bij zich van jaren hard werken, en vaak van het op onmenselijke wijze uitpersen van de lijfeigenen op de plantages. De meest eenvoudige wijze van kapitaal meenemen was toen alles in goud of edelstenen omzetten. En wee de op varenden van zo'n koopvaardijschip, als een zeerover hiervan de lucht kreeg. Meestal werd de buit in de zeerovers haven Tortuga aan land gebracht en voor een belangrijk deel aan drank, kaarten en vrouwen verdaan. Maar niet alles. Dat staat in vele gevallen vast. Voordat de kapers naar deze „thuis haven" voeren, werd als de buit bui tengewoon rijk was een deel op een van de kleine eilandjes in de Caraïbi sche Zee begraven. De bemanning zwoer een dure eed dat zij nooit de plaats zouden verraden en dat de schat slechts gezamenlijk zou worden opgegraven als men afscheid van het bloedig handwerk ging nemen. Maar, het was nu eenmaal een ruw leven. Menige boekanier sneu velde, of eindigde aan de ra. En na jaren werd dan door een stervende zee man in het armenhuis of ziekenhuis een slordig getekend landkaartje aan een buurman vermaakt of werd in de laat ste uren een fluisterende mededeling gedaan van een verborgen kapersschat. „Waar het strand een flauwe bocht maakt, veertig voet vanaf de hoogste lijn bij vloed, rechts noordoostwaarts het oerwoud in, daar aan de voet van een grote boom, gemerkt met enkele bijlslagen, ligt een koffertje begraven, gevuld met robijnen." Het aantal verhalen op dit gebied is legio. Maar het is zeker dat een groot deel hiervan op waarheid berust. Doch het strand veranderde, de vloedlijn ver legde zich en de boom stierf van ouder dom. En alle aanwijzingen bleken niet meer te kloppen. MISSCHIEN is het Cocoseiland wel het beste voorbeeld. Een voorbeeld bovendien, dat het voordeel biedt dat men echt niet ver in de historie behoeft terug te gaan: nog geen anderhalve eeuw. In augustus 1821 rukt Bolivar, de be vrijder van Zuid-Amerika, op naar de stad Lima. De Spanjaarden, bevreesd, presten een Brits kapitein om op zijn schip, de „Maria Dear", hun gehele krijgskas en de vele kostbaarheden, ter waarde van (nu) ruim dertig miljoen dollar, mee te nemen en naar Spanje te brengen. Nauwelijks uit de haven, worden de Spaanse begeleiders door de Britten over de kling gejaagd. Men zeilt naar het Cocoseiland, begraaft daar de schat en tracht dan te ontkomen. Spaanse oorlogsschepen echter heb ben de jacht al geopend. Het schip wordt overrompeld. De gehele beman ning, uitgezonderd de kapitein en de stuurman, wordt opgehangen. Deze twee moeten de Spanjaarden de plek wijzen waar de schat verborgen ligt. Bij het eiland aangekomen, springen beiden over boord, zwemmen naar het strand en verdwijnen in de jungle. Nooit heeft men iets meer van hen gehoorden evenmin de schat gevonden. DERTIG JAAR later ligt in een hos pitaal voor de armen op Novia Scotia een oude zeeman. Hij is aan het einde van zijn krachten. Hij wenkt de man die naast hem ligt en die uit medelijden de oude zo nu en dan geholpen heeft. „Op mijn borstin dat kleine zeem leren zakjede schat van Lima fluistert de man. Dan geeft hij de geest. In het zakje zit een ruw getekend kaar tje van het Cocoseiland. Uit de beschei den blijkt dat de overledene de kapitein van de „Maria Dear" moet zijn geweest. De aanwijzingen zijn eenvoudig. Als men deze volgt, dan liggen daar op het eiland dertig miljoen dollar voor het oprapen, want de schat moet bestaan hebben uit een levensgroot Madonna beeld van puur goud, twee koffers met diamanten, 300 staven goud en 600 sta ven zilver. Om een lang verhaal kort te maken: men zoekt nu al bijna een eeuw lang op dit eiland. Elk jaar komen er nieuwe schatgravers. Men speurt en spiten vindt niets. Elke vierkante meter is omgewoeld, döorzochten toch, daar móéten de schatten liggen. Maar waar? DE ENIGE die wél voer bij deze fre netieke schatgraverij was (en is) de re gering van Costa Rica, die het eiland bestuurt en tegen een geringe betaling aan eventuele schatgravers het recht geeft om te zoeken. Het land heeft op die manier in de loop der tijden al vele miljoenen aan rechten opgestreken! Zo zijn er ruim 3.047 plaatsen bekend waar piratenschatten begraven moeten liggen maar waar tot dusver bitter weinig is gevonden. Een kaart van zo n piratenschat drukken wij hierbij af. Deze schat moet op een van de Virgin Islands de zgn. Maagdeneilanden liggen: een honderdtal kleine en diia grotere eilanden in de Caraïbische Zee. U mag het kaartje gratis gebruiken om er uw voordeel mee te doen. En als u de schat vindt, zendt u dan maar wat staafjes goud aan I.HWiiWrilljllU'lïUulin Een typische schat- graverskaart, com pleet met windroos, ellemaat en aller- hand geheimzinnige aanduidingen. De tekening stelt een van de Maagden eilanden voor, maar helaas weet nie mand, welke van de tientallen eilandjes van deze micro archipel er nu pre cies bedoeld is. 8. Er zat voor Panda niets anders op, dan de jonge Dongadïl mee naar huis te nemen. „Kom maar in de auto," zei hij berustend. „Ik kan je zo niet achterlaten. Maar wat ik straks met je aanmoet, weet ik ook niet." De tranen van het ventje droogden als bij toverslag. „Wat bent u toch een leuke meester!" lachte het. „Ik dacht werkelijk even dat u het echt meende. Maar u maakte grapjes enHij zweeg verschrikt, toen Pan da de wagen startte. „O, wat een pits!" bracht hij er bewonderend uit. „U moet wel een heel grote meester zijn, dat u zó een pits kunt fuppen! Ik kan het alleen maar met iets kleins, zoals eikeltjes en zo." Hij strekte zijn hand uit naar de grond en meteen sprongen enkele eikels en steentjes, die daar lagen, de lucht in alsof zij door een onzichtbare hand werden opgenomen. Toen vlogen ze op de verschrikte Panda af en dwarrelden rond zijn hoofd als een zwerm horzels. Mercurius is van 10 tot 30 september 's morgens in het oosten te zien; de planeet komt dan meer dan één uur voor de zon op. Men zoekt Mercurius liefst met een veld kijker op. Venus is een zeer heldere ochtendster; zij komt vier uur voor de zon op. Mars, roodachtig en veel zwakker dan Venus, is 's mor gens in de Tweelingen zichtbaar. De planeet verwijdert zich langzaam van de zon en van Venus. Jupiter is na Venus het helderste hemellichaam; een groot deel van de nacht zichtbaar in de Stier, niet ver van de Pleïaden. Met een kleine kijker zijn de vier grootste manen van Jupiter zichtbaar. Wist u dat ze al door Galileï in 1610 ontdekt werden? Saturnus is een groot deel van de nacht zichtbaar in de Waterman. Van 1 tot 5 september is het asgrauwe licht op de maan zichtbaar. Op 2 september te 17 uur zal de maan in samenstand zijn met Venus. Daar de planeet deze maand alleen 's morgens te zien is, zullen we ons moeten tevredenstellen met de vaststelling dat op 2 september 's morgens de conjunctie nog niet voorbij is, en dat de maan de volgende ochtend de heldere planeet is gepasseerd. Op 5 september zal Mars zich precies 6 graden ten zui den van de ster Pollux in de Tweelingen bevinden. Op 12 september te 20 uur zal de maan in conjunctie zijn met Antares, de hoofdster van het sterrenbeeld Schorpioen. Op 19 september te 12 uur zal de maan in conjunctie zijn met Saturnus: weer een conjunctie die overdag valt; 's avonds kun nen we vaststellen dat de maan de verre planeet reeds voorbij is. a CEPHEUS lLUo *-> tr ZWAAN DOLFIJN ALTAIR WATERMAN -CÜPTICA Deze samenstand is in de loop van de nacht uitstekend waar te nemen. 5.34 Nieuwe Maan 6 sept. te Eerste Kwartier 13 sept. te 22.24 Op 23 september te 1.17 begint de astro nomische herfst; het is de nachtevening. Op gans de aardbol zijn dag en nacht gelijk. In onze streken zullen de dagen verder blijven korten, maar voor de bewoners van het zuidelijk halfrond worden ze in tegendeel langer. Op 25 september te 20 uur zal de maan in de nabijheid zien van de heldere Jupiter. Volle Maan 21 sept. te 18.31 Laatste Kwartier 28 sept. te 16.01 Om de kaart te richten moet men ze boven het hoofd houden, en het noorden laten samenvallen met de noordelijke hori zon. De stand van de hemel is die op 15 september te 21 uur. Voor vroegere tijd stippen de kaart draaien in de richting van de wijzers van een uurwerk, voor latere waarnemingen in tegenovergestelde rich ting. De plaats van de maan is voor enkele avonden aangegeven: de getallen duiden de dag van de maand aan. De plaatsen van Jupiter (J) en Saturnus (S) zijn eveneens aangegeven. De stippellijn die door de Voerman en de Zwaan gaat duidt de hart lijn van de Melkweg aan De andere ge stippelde lijn is de ecliptica (Dierenriem); de zon de maan en de voornaamste pla neten bevinden zich steeds in de nabijheid van deze lijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 11