DE GUDE MILANESE FAMILIES WAKEN OVER HUN RECHTEN OP EEN SCALA-LOGE ALS OVER JUWELEN ORGINALITEIT TEN KOSTE VAN GOEDE SMAAK Het boek Yin* Y ang van Willy Roggeman DE SCALA NAAR MOSKOU WW f i De tovercirkel der logebezitters is ondoordringbaar voor nieuwe rijken EEN OVERROMPELENDE VERKENNING f iijM' Litteraire Kanttekeningen MiÉ1 VRIJDAG 28 AUGUSTUS 1964 E«*bi| PAGINA VIER •#T 'itÉISs Volgende week zaterdag, 5 septem- ber, wordt een historische datum in de twee eeuwen oude geschiedenis van de Scala in Milaan. Een Scala-gezelschap van 400 perso nen (dat is 200 minder dan de vaste stafis naar Moskou gevlogen om daar 21 opera-uitvoéringen te geven met het Bolsjoi Ballet; op 5 september is de eersté voorstelling in het Bolsjoi Thea ter. Wat dit gebeuren voor Milaan be tekent kan men ervaren uit nevenstaand artikel, waarin het eeuwenoude verbond tussen Milaan en zijn Scala wordt belicht. - s3 - Is Bert Japin X f ROGGEMAN WIL NIETS be wijzen, niets betogen, niets vervalsen door 'n bedriegelijke vereenvoudiging van de veelvoudigheid der levens mogelijkheden. Zijn vertrekpunt is de onzekerheid, de ambivalentiede be trekkelijkheid, waarbij hij zich op het ragdunne raakvlak plaatst van de contradictie, zoals deze zich aan de in zichzelf verdeelde mens voordoet. Het is niet deze denkwijze als zodanig die zijn boek tot een verrassend en vaak onthullend avontuur in het on gewisse doet worden, maar de com- positievorm die daaruit door zijn scheppend vermogen voortkomt en in verschillende essayistische aforismen als het ware uitkristalliseert tot een gedicht, een modern gedicht dat de lezer moet meedichten, mee-ervaren om tot de levende kern ervan door te dringen. Niet de „inhoud" dus is be slissend voor de creatieve waarde en be-teken-is van deze bundel aforis men, maar de bouw ervan, de struc tuur, het denkkristal dat zich als af- feronde eenheid gevormd heeft uit e veelheid en contrastwerking der tegendelen. C E. Dinaux l - - f. f" -0' ';f 'pS OM IN DE SCALA TE MILAAN, het beroemdste van alle beroem de operagebouwen, een loge voor het seizoen te krijgen is meer nodig dan dat men het kan betalen; en om er een grote rol te zingen is meer nodig dan dat men naam gemaakt heeft als zanger of zangeres. In de wereld van de kapitalisten van Milaan is een miljoen nauwelijks van betekenis en in de operawereld kun je zijn wie je wilt, maar als je niet in de Scala hebt gezongen ben je een doodgewone zanger of zan geres. Zo groot is de invloed van de Scala nog na bijna 200 jaar. Toch bestaat dit meest geëerde van alle opera-instituten ter wereld in deze rijkste van alle Italiaanse steden gedeeltelijk van subsidie van de staat. La Scala is voor Milaan wat de Sint Pieter is voor Rome een instel ling, die meer dan welke andere ook het wezen van de stad symboli- heert. Milaan overstelpt La Scala met bewijzen van liefde zoals een tedere moeder het haar meest geliefde kind doet. VOOR DE MILANEZEN is La Scala meer dan een theater. Z|j noemen het geelachtige gebouw van drie verdiepingen met z|jn vele zuilen, dat zich verheft op een drukke Piazza in het centrum van de stad, „de „verhevenste tempel der kunst". Voor iedere operazanger of zangeres, die in La Scala optreedt, betekent dit een certificaat van voortreffelijkheid, dat geen enkele andere opera, waar ter wereld ook, kan geven. De galerij van beroemd heden van La Scala bevat namen als Verdi, Puccini, Bellini, Donizetti, Tos- canini, en natuurlijk Maria Callas, die van de geestdriftige vereerden van de Scala om haar vurig temperament de bijnaam „tijger" heeft gekregen. Maria Callas en de Scala-directeur Antonio Ghiringhelli na hun opzien barende verzoening in 1960. Het Milanese publiek gaf de zangeres de bijnaam „De tijger". MEN BEHOEFT GEEN puritein te zijn om het een onsmakelijke be weging te vinden als een meisje een jongeman tot een geslachtsdaad-in- het-water verlokt, teneinde haar vriendinnen in de gelegenheid te stel len, de jongen tijds dit contact kopje onder te duwen tot hij is verdronken. Men behoeft niet tot de „fatsoensrak kers" te behoren om het als walgelijk te bestempelen dat een politieman met een (zij het verre van onschuldig) schoolmeisje tot in details de wijze bespreekt waarop men bij sectie op het stoffelijk overschot heeft kunnen vaststellen dat dit contact heeft plaats ehad. Men behoeft evenmin van alle antasie gespeend te zijn om een der gelijk gebeuren als vrij onwaarschijn lijk te verwerpen, zelfs al betreft het hier dan hoogst actueel een per fide jeugdbende van ontwortelden uit „beter milieu". En zelfs al is men ge neigd een schrijver erkentelijk te zijn voor het zoeken naar eindelijk weer eens een originele moordmethode, waarbij men bereid is de onwaar schijnlijkheid over het hoofd te zien, dan nog vraagt men zich af waarom Nicolas Freeling in zijn „Vanwege de katten" (Bruna's Zwarte-Beertjesreeks) dergelijke aspecten zo nodig moest accentueren. In de hoop een bepaald publiek te bereiken? Enkel om te choqueren? FREELINGS EERSTELING, „Liefde in Amsterdam", heeft indertijd nogal wat stof doen opwaaien, omdat hij het nodig vond tegen diverse heilige Hol landse huisjes te trappen en o.m. en passant de Anne-Frankcultus te ont luisteren. Het zijn feiten (overigens waarschijnlijk voortspruitend uit een mentaliteit die in „Vanwege de katten" name op blz. 90 en 91 weer om de hoek komt kijken in o.a. een immense be wondering voor militair geweld), die met de vraag of het boek als roman geslaagd is, in zijn soort tot litteratuur is geworden, op zichzelf niets van doen hebben. Wel vraagt men zich af, of de loutere lust tot ontluisteren, de be hoefte zich buiten en boven de norm te stellen zonder daarmee iets functio neels tot zijn roman bij te dragen, een vruchtbare grond kan zijn om een ver haal op te bouwen. In een geval als dit, verminkt een man die, zuiver stilis tisch gezien, schrijven kan, die een plot weet op te zetten en uit te werken, zijn eigen werkstuk door een monomane zucht tot ontluisteren, die het er al lemaal te dik bovenop legt. Dat geldt ook voor het fictieve „Bloemendaal-aan -Zee" met z'n nouveaux riches, waar hij zijn verhaal situeert: het heeft de verdienste een mooi-ironische afspiege ling te zijn van een zich in onze „wel vaartsstaat" ontwikkelende mentaliteit, maar helaas kent Freeling niet de zelf beperking die een dergelijke geest en sfeer met summiere middelen weet te duiden, in plaats van ze, met iets van boosaardig genoegen breeduit te doce ren. Ook de entourage blijft daardoor, evenals diverse van Freelings karakters, wat aan de vage, ongeloofwaardige kant. Ik geloof dan ook niet, dat „Van wege de katten" veel kans maakt om, zoals volgens de kaft-tekst met Free lings eersteling is gebeurd, in zeven ta len vertaald te worden daarvoor blijft het net iets te dilettantisch, te provinciaal. JAMMER OVERIGENS, want naar mijn vaste overtuiging hebben we in Freeling -dat is de reden waarom ik op zijn werk dieper inga dan het werk in kwestie naar mijn smaak verdient- een van de zeldzame Nederlandse de tectiveauteurs die iets kan: hij heeft een vermogen Jot originele conceptie, hij weet soms een type neer te zetten, een situatie levendig te tekenen, enhij heeft vaart, vooral vaart. Zijn stijl is niet zozeer die van de wel overwogen deductieroman als wel die van de „hardgekookte" speurdersstory al fungeert bij hem een functionaris van de kinderpolitie als detective maar er zit een onmiskenbaar logische opzet in zijn plot. Bovendien weet'hij mensen te observeren en ik ben er dan ook van overtuigd dat hij levende karakters zou weten te scheppen als hij zich kon losmaken van een bepaalde drang (een ressentiment misschien?) om van zekere anti- en sympathieën te getuigen. Misschien worden we dan ook verlost van die vele, in het verhaal niet of nauwelijks ter zake doende, mijme ringen. van de speurder, waarbuiten vrijwel geen Nederlandse detective schrijver het schijnt te kunnen stellen. VAART IN DE SFEER VAN DE „tough-story" vindt men ook in een ander Zwart Beertje: „Mister Caution - Mister Callaghan". Het is een bundel van short (meestal zéér short) stories, waarin beurtelings Lemmy Caution, Pe ter Cheyney's fameuze F.B.I.-agent en de Londense particulier detective Slim Callaghan figureren. Op zichzelf staan de geschiedenissen dus, en derhalve van een wel heel andere trant dan men in Cheyney's, vooral in de Cautionstories nog wel eens wat gerekte, romans ge wend is. Levendigheid en kleur van het tough-procédé komen in deze verhalen overigens evenzeer tot hun recht als in de romans en al zijn er een aantal bij die, qua intrige (typerend eigenlijk voor het tough-genre in het algemeen), niet zo erg veel om het lijf hebben: een flink aantal andere berust op goe de vondsten en men dient te erkennen dat Cheyney vrijwel steeds voor een behoorlijke pointe heeft weten te zorgen. Een aardige bundel, in een vooral in de dialogen wat stijve vertaling van Alfred J. de Swarte. Naast deze classic in de „harde" klasse is er voor de liefhebbers van het meer klassieke genre een befaamde Ellery Queen in de Prismareeks verschenen: „The Roman Hat Mystery", een tweede druk alweer van de vertaling van H. J. van den Steen-Sonneborn, onder de titel: „Het mysterie van de hoge hoeden". De Scala is natuurlijk veel meer dan een schodWburg. Meer dan 100 jaar ge leden zeide de Franse schrijver Stend hal ervan: „De Scala is de salon van de stad. Daar komen allen, die tot de hoogste kringen behoren. Geen enkele familie geeft ontvangsten thuis. Ieder een zegt: „We zullen in de Scala bij een komen." In dit opzicht is de Scala weinig veranderd. Zij is nog altijd het centrum, waar de vanouds hogere krin gen zich vertonen, terwijl de nieuwe rij ken van de na-oorlogse economische v. .1 nieuwe rijken van Milaan hebben jaren moeten wachten alvorens de tovercirkel van de hoogvereerde loge-bezitters van La Scala te mogen binnentreden. De eerste voorstelling van het seizoen wordt steeds gegeven op 7 december, het feest van Sint Ambrosius, de pa- en vaak gaan ze van de ene generatie over op de andere. Vele der machtigste hoogconjunctuur in Italië zich inspan nen om er op het hoogste niveau aan vaard te worden. DE PRIJZEN VAN DE 3200 zitplaat sen in de hoefijzer-vormige in rood en goud gedecoreerde zaal lopen voor een bijzondere voorstelling tot ruim 230.- en de opkopers op straat vragen tot 720.- voor een enkel kaartje. Iedereen met het nodige geld en vereiste voort varendheid kan een plaats op het balcon of in de stalles krijgen, maar met de 151 loges is het anders gesteld. Een loge voor een seizoen kost f 2.850.- tot 13.133.- Toch komt het geld op de tweede plaats, want de Scala geeft de eerste keus aan oude klanten. In het standenbewuste Milaan worden de rech ten op 'n loge met een even grote angst valligheid bewaakt als familiejuwelen troonheilige van Milaan, die avond is tevens het hoogtepunt van het seizoen en de hoogste kringen overtreffen zich zelf. Op de Piazza is dan extra poli tie aanwezig om de nieuwgierigen op een afstand te houden. Het vertoon van bont, juwelen en originele Parijse mo dellen is zo overweldigend, dat een Ita liaanse minister van financiën de waar schuwing liet vallen, dat de belasting deskundigen van de regering goede no ta zouden nemen van „elk opvallend vertoon van rijkdom". De laatste 2 sei zoenen is dit vertoon dan ook aanzien lijk bescheidener geweest, maar het is nog altijd een bijna even goede voor stelling als die op het toneel. LA SCALA BEZIT ULTRAMODER NE toneelmiddelen; het indirecte ge volg van het geallieerde bombarde ment van 1943, dat vrijwel een ruïne van het gebouw maakte. Reeds vóór de oorlog was geëindigd, haastte Milaan zich zijn geliefde operagebouw te her stellen. Van buiten is de nieuwe Scala een kopie van het originele, neo-klas- sieke theater dat in 1778 werd ge bouwd op de plaats van een oude kerk, Santa Maria della Scala, waaraan het gebouw zijn naam heeft ontleend. Maar van binnen is het geheel gemoderni seerd, voorzien van een luchtverver singsinstallatie. zes door hydraulische motoren beweegbare tonelen en een in gewikkeld belichtingssysteem. Voor voorstellingen met koren buiten het to neel en muzikale effecten staat de diri gent in de orkestbak door middel van 'n gesloten tv-circuit in verbinding met optredenden, die het publiek niet ziet, waardoor foutloze coördinatie verzekerd is. De exploitatie van de Scala is een moeilijke, ingewikkelde zaak, waarvoor een directeur nodig is, die eigenschap pen heeft van een financiële tovenaar, een diplomaat, en een impresario die door en door muziekminnaar is. DIT AMBT IS SINDS DE OORLOG bekleed door de 58-jarige voormalige industrieel Antonio Ghiringhelli. Te groot operaliefhebber om zich met' de muziek te bemoeien laat hij dit over aan regisseur Francesco Siciliani en be perkt zich tot de administratie,, het en gageren, de contracten en de tournees, De Scala heeft 600 personen in dienst, omvattende artiesten, zangers en zan geressen, musici en het technisch per soneel; de exploitatie van het theater kost negen miljoen gulden per jaar, waarvan de helft wordt gedekt door „Teatro alla Scala". subsidies van de staat en de rest door kaartverkoop en particuliere bijdragen. Voor geregelde bezoekers van de Sca la zijn ruzies tussen persoonlijkheden en uitbarstingen van woede heerlijke bijkomstigheden, die zij met welbeha gen savoureren. De beroepscritici zijn fel. DE RUZIES voor de opening van het seizoen van de Scala zijn in Milaan 'n algemeen onderwerp van de gesprek ken. Zij brengen een atmosfeer van opwinding tot stand, die gunstig is voor de kas. Zo was het in 1963, toen de Oostenrijkse dirigent Herbert von Ka- ra jan de tenor Giuseppe di Stefano die reeds eerder door La Scala was geën gageerd passeerde voor een rol in „La Bohème" van Puccini. Hij zei dat hij niets tegen Di Stefano had, maar hield vol dat hij de stem van Gianni Rai- mondi voor de rol wilde hebben. Dl Stefano noemde het optreden van Ka- rajan beledigend en zijn vereerders mompelden geheimzinning over „ver geldingsmaatregelen". De politie op de galerijen verwachtte ongeveer alles, maar het publiek loste de zaak zelf op. Tijdens de voorstelling riep het: „Lang leve Pippo" (de bijnaam van Di Ste fano). Een woedende stem antwoordde met: „Lang leve Von Karajan". Een paar minuten heerste een tumult of al le duivels waren losgebroken tot iemand riep: „Lang leve Puccini". Dat herstelde de orde en het publiek deed er verder het zwijgen toe. WAT PAUL VALéRY van de dichter verlangde, namelijk dat hij de lezer in een geïnspireerde zou veranderen, is de dertigjarige Vlaming W i 11 v Roggeman gelukt in een bundel essayistische aforismen, waarvan elk als een denkfiguur, een kristallisatie kan worden beschouwd van zijn dialectische levensverkenning. Zelf spreekt hij van „capriolen, buitelingen en het koord dansen van de geest", die men in het proces van dit honderdtal ideeënflitsen kan „meemaken". Het is inderdaad een meemaken: de lectuur van deze bij Nijgh en Van Ditmar verschenen bundel „Y i n - Y a n g" is een avontuur, een ontdekkingstocht, een exploratie-met-de-geest van mogelijkheden, die buiten de verstarde denkorde van de logica liggen. De titel van Roggemans boek geeft als het ware de melodische stijl aan waarin hij heeft geschreven: die van stem en tegenstem, contrapuntisch dus om een hier alleszins gerechtvaardigde muziekterm te bezigen, een hoogst intelligent spel van ja en neen, stelling en tegenstelling, deel en tegendeel, een dualisme, dat gesvmboliseerd wordt door het oud-Chinese beginselpaar Yin en Yang, het vrouwelijke en het manne lijke, het duistere en het lichte, het passieve en het actieve, het aardse en het hemelse, het onbewuste en het bewuste. Niets kan zijn zonder tegendeel: geen wit zonder zwart, geen goed zonder kwaad, geen leven zonder dood, geen orde zonder chaos, geen licnt zonder duisternis, geen stilte zonder klank. Deze elementaire polariteit heeft Roggeman aangewend als een „denkproces", waar mee hij buiten de grenzen traent te geraken van de Westerse ratio, die uitgaat van de kenbaarheid^ van een absolute waarheid en deze door een sluitend betoog tracht te bewijzen. van de monologische bespiegelingen van zijn Yin-Yangboek: „de homo sa piens onderscheidt zich van de andere levensvormen door zijn bewustheid van het tekort. Het is door hetgeen niet is, door het gebrek, dat de menselijke we reld zich ontplooit als een streven, een pogen, een verlangen. Getergd door de wisselende, wijkende droom jaagt het bewustzijn verder door de eeuwen Tussen geboorte en dood ligt een vreemd, niet ontdekt continent van mogelijkhe den dat de mens doorsluipt, waarover hij jaagt, waarin hij verdwaalt." En in een volgend aforisme: „Wij glijden. Met ons gewaand houvast." Elke oplos sing van de problematiek is voorlopig, een soort wapenstilstand, geen vrede, geen her-eniging, geen herstel van de harmonie, die men zich in de oorsprong der dingen voorstelt. En wanneer men zich een ondeelbaar ogenblik buiten de cirkel van het „stirb und werde", van het bewustzijn der betrekkelijkheid van wélke solutie ook waant, wordt de af wezigheid van het raadsel tot een dub bel dringende problematiek. HET IS NIET TE ZEGGEN in hoe ver Roggemans studie van de Chinese filosofie, zijn kennis van de moderne natuurwetenschappen en biologie, van psychologie en fysiologie, heeft meege werkt tot deze merkwaardige peilingen van het menselijk bestaan. Het doet ook niet ter zake. Hoofdzaak is dat hij de gangbare denkorde van het twee maal twee is vier doorbreekt en met de flits van zijn visie landschappen van ongekende, althans niet zó gekende con touren doet oplichten, die vaak duize lingwekkende vergezichten openen in het levensdomein. Datgene waarnaar hij speurt is de ultieme mogelijkheid van een verloren eenheid, waarachter de mens, sinds hij in de diaspora van zijn oorsprong vervreemd raakte, aan jaagt met al zijn faculteiten van denken, voelen, verlangen, hopen, vrezen, gelo ven, twijfelen; met al zijn pogen om met behulp van wijsgerige systemen, dogmatische formules, historische „plaatsbepalingen", het onachterhaal bare te achterhalen, een adembene mende gedrevenheid, waarin zowel de grootheid als de tragiek van het mens zijn is gelegen. Hier spreekt Roggeman zelf in een ROGGEMAN HEEFT de ervaring daarvan in een van zijn proza-composi- ties kernachtig samengevat. Hij ver wijst naar een van die stille zomer avonden waarop alle zelfstrijd, alle te genstellingen tussen mens en natuur, geest en stof, licht en donker opge heven, teniet gedaan lijken te zijn. Eén ogenblik voelt de mens zich niet wor dende, niet verdeeld, niet geconfron teerd met zijn tekort: hij is, hij heeft de overrompelend-vredige gewaarwor ding, opgenomen te zijn in het geheel. Dergelijke zomeravonden, schrijft hij, zijn zeer verraderlijk. „Wij denken ze ongespleten en onproblematisch, als het ware optisch ledig, ware oplossingen gelijk." Maar en het woord „oplos sing" doet hem een zinvolle vergelij king aan de hand met natuurkundige verschijnselen zodra het denken zich in deze onbedreigde zielstoestand mengt doet zich het bekende Tyndalleffect voor: een door de oplossing vallende lichtstraal brengt een merkwaardige verstrooiing teweeg van hetgeen één scheen: „Wij worden angstig, de pracht van deze avond wordt paradoxaal en bevreemdend. Het is niets, troost iemand. Inderdaad, het is het niets met de snelheid van het licht door ons heen schietend. In deze situatie worden wij de Pascalse mens die elk geloof in rust en zelfvoldoening verloochent. Waar wij zoeven nog de spiegelrust van zuiver water vermoedden, ontdekken we nu de verwarde, splinterende chaos van de metropool." En hij concludeert: „Het probleemloze is nog alprobleem: op deze paradox dient het leven gebouwd, zodat wij het recht tot zelfgenoegzame rust niet meer kunnen bezitten na deze enige ontmoeting met de existentie." ROGGEMAN IS GEEN „existentia list", maar hij neemt als enige zeker heid in het onzekere het feit van het bestaan als uitgangspunt en (voor zo ver het bestaan niet bewijsbaar is) als hypothese aan. Vandaaruit opereert hij met een uiterst sensibel intellect in de bewustzijnslagen die ons omgeven, zon der door verstandelijke hoogmoed de medewerking van de creatieve intuïtie af te wijzen. In tegendeel eerder: dank zij deze geordende, aan de vormgeving onderworpen intuïtie lukt het hem wat des dichters is om meer te zeg gen, meer kenbaar te maken dan in d» letterlijke tekst te lezen staat. De woor den gaan bij hem verbindingen aan bui ten de gestandaardiseerde en versteen de betekenis om. Ze ontplooien zich als het ware in zijn taalgebruik, in zijn zinstructuur, in de bouw van elk afo risme afzonderlijk, in het samenstel van dit honderdtal aforismen, dat een ge heel vormt. Dat is wat ik het avontuur noemde: men maakt zoiets als een ge boorteproces mee, een zich-ontvouwen, een zonder lyrische bijbedoeling ge zegd openvouwen van bloemkelkbla den. Misschien heeft het Chinese „Ge heim van de gouden bloem'"1'), door de sinoloog Richard Wilhelm uit het Chi nees vertaald en voorzien van een Europees commentaar door C. G. Jung, de schrijver van het Yin-Yangboek be wust of onbewust daarbij geïnspireerd, maar hoe dan ook, bij het mee-ervaren van verschillende dezer sterk geconcen treerde essays heb ik het beeld voor ogen gekregen van de mandala's (ma gische cirkels) in bloem- en kruisvorm, de plastische verbeeldingen van het eenheidssymbool, waarvan genoemd werk van Wilhelm en Jung een achttal afbeeldingen bevat. Ik ben me ervan bewust dat deze kroniek aan de lezer geen geringe eisen stelt. Maar wellicht voelt hij zich aan gespoord om zich met Roggeman te wa gen aan het alomtegenwoordige spel der tegenstellingen. In Nederlandse vertaling verschenen M L. J. Veen N.V.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 16