„MENSEN OP WEG"
SHIRLEY
PANDA EN DE MEESTER-LEERLING
hranka
Ieubelen
door Charlotte Brontë
19
Ons vervolgverhaal
een bijzondere foto-tentoonstelling
VRIJDAG 2 OKTOBER 1964
TER GELEGENHEID van Werelddierendag 4 oktober vonden wij
twee sterartiesten uit de kleinkunst bereid, hun stuntnummer op het
slappe koord ten beste te geven. Zij verwachten geen honorarium, wel
een kleine gift in de collectebussen ten gerieve van hun dieren-vriendjes.
Dat heb je nou van die doordouwers!"
„Dat hebben we toch maar mooi gefikst".
„Zou ik even mogen passeren?"
„Verkeer van rechts gaat voor (of boven?)"
„Als u zo nu even blijft hangen
,,IK GELOOF dat er in de taal van de fotografie niet alleen woorden, maar
ook zinnen zijn. De noodzakelijkheid, fotografische zinnen te formuleren wordt
bewezen door de talrijke fotoboeken en -tentoonstellingen, die ons langzamer
hand gaan vervelen, omdat ze goed foto's zonder samenhang achter elkaar plaat
sen. Zij gedragen zich als redenaars, die het zouden aandurven, hun gehoor uren
lang te onthalen op mooie woorden zonder enige inhoudelijke relatie als ster,
ontbijt, brandweer, liefde, snor. Hoe lang zouden de mensen daarnaar blijven
luisteren. En hoe lang nog mogen wij de „woorden" van goede foto's in een
zinloze opeenhoping blijven verstikken?"
Herman Croesen
pteÉB
■IMWWUWMWifWU
niinniinnUIIIllUlllUlllllllllinil!l!nil!lj!lllllllll!ni!llll[|lll[!IIIIIU!lllllll!llillllili!!l!ill!lililllll!!!ii;!lllllllllllillli;illlSllll!IIi!il!l!llllllini!lllllIUIIIIIIIÜll
-
sP" "I,, •n - djjp8rev -w
4» '-Hl
ALDUS een passage uit de inleiding
tot de catalogus van „Mensen op weg",
de „Wereldtentoonstelling van de Foto
grafie", die 555 foto's van 264 fotogra
fen uit 30 landen omvat, en die van
avond in het Stedelijk Museum te
Amsterdam gehouden wordt. Die in
leiding is geschreven door dr. Karl
Pawek, auteur van het bekende boek
„Totale Photographie" en redacteur van
Advertentie
De nieuwe zaak in de
Anegang hoek Lange Veerstraat
Haarlem - Tel. 16340
21)
„Dat mag je wel zeggen „wanneer
je ze verworven hebt"; want, zoals je
weet, wist Ik buitengewoon weinig
voordat Hortense begon met mij les
te geven. Wat mijn levensbestem
ming betreft, dat kan ik niet zeggen:
Ik denk dat ik het huishouden zal
doen voor mijn oom totdat Zij
aarzelde.
„Totdat wat? Totdat hij sterft?"
„Neen. Wat gevoelloos om dat zo
te zeggen! Ik denk nooit aan zijn
sterven: hij is pas vijfenvijftig. Maar
totdat nu ja, totdat de loop der
gebeurtenissen mij een andere bezig
heid aanbiedt."
„Een merkwaardig vaag vooruit
zicht! Ben je daar tevreden mee?"
„Vroeger wel. Kinderen denken
weinig na, weet je, of liever, hun
overpeinzingen gaan meestal niet
over de werkelijkheid. Er zijn nu
ogenblikken, dat ik niet helemaal te
vreden ben."
„Waarom?"
„Ik verdien geen geld ik ver
dien niets."
„Dat is dus de kwestie, Lina; jij
wilt ook geld verdienen?"
„Ja. Ik zou graag een beroep heb
ben; en als ik een jongen was, zou
het niet moeilijk zijn er een te vin
den. Ik zie zo'n gemakkelijke, ple
zierige manier om een vak te leren
en in mijn eigen levensonderhoud te
voorzien."
„Ga door; laat eens horen op wat
voor manier."
„Ik zou leerling kunnen worden in
jouw bedrijf, de lakenhandel ik zou
het van je kunnen leren, daar wij in
de verte bloedverwanten zijn. Ik' zou
het kantoorwerk doen, de boeken bij
houden en de brieven schrijven ter
wijl je naar de markt ging. Ik weet
dat je hevig verlangt rijk te worden
om je vaders schulden af te betalen;
misschien zou ik je kunnen helpen."
„Mij helpen? Je moet aan jezelf
denken."
„Ik denk wel aan mijzelf; maar
moet men dan altijd alleen aan zich
zelf denken?"
„Aan wie anders denk ik? Aan wie
anders durf ik te denken? Arme men
sen moeten niet te veel met anderen
meeleven, het is hun plicht op de
penning te zijn."
„Neen, Robert."
„Ja, Caroline. Armoede is uiter
aard zelfzuchtig, bekrompen, kruipe
rig, bang. Nu en dan kan het hart
van een arme man zwellen als de
knoppen van de planten in die tuin
daar, wanneer er bepaalde stralen en
dauwdruppels op vallen, het kan zich
gerijpt voelen om bladeren, misschien
bloemen te ontvouwen; maar hij
moet die weldadige drang niet aan
moedigen; hij moet de Voorzichtig
heid te hulp roepen om die impuls
terug te dringen met haar ijskoude
adem, die zo bijtend is als de ergste
noordenwind."
„Dan zou er in een klein huisje
nooit geluk kunnen zijn."
„Wanneer ik over armoede spreek,
bedoel ik niet zozeer de natuurlijke,
gewone armoede van de werkman
als wel het hinderlijke gebrek van de
man, die schulden heeft; mijn zwoe
gen is altijd de worstelende, zorgelij
ke handelsman in moeilijke omstan
digheden."
„Je moet hoop koesteren, niet onge
rust zijn. Bepaalde denkbeelden kun
Je niet meer van je afzetten. Het is
misschien aanmatigend om het te
zeggen, maar ik heb de indruk dat
er iets verkeerds is in je opvatting
van de beste wijze om het geluk te
verwerven; zoals er ook is in
Weer een aarzeling.
„Ik ben een en al oor, Caroline."
„In (flink zijn, laat ik de waar
heid zeggen) in je manier, be
grijp me goed, ik zeg alleen manier
van doen tegenover deze Yorkshi-
re-arbeiders."
„Dat heb je me al dikwijls willen
zeggen, is 't niet?"
„Ja; dikwijls heel dikwijls."
„Het verkeerde in mijn houding is,
geloof ik, alleen negatief. Ik ben niet
trots: waar zou een man in mijn po
sitie trots op zijn? Ik ben alleen
zwijgzaam, beheerst en vreugdeloos."
„Alsof je levende lakenwevers ma
chines zijn evenals je weefstoelen en
scharen; in je eigen huis lijk je an
ders."
„Voor degenen in mijn eigen huis
ben ik geen vreemdeling en dat ben
ik wel voor die Engelse boerenkin
kels. Ik zou tegenover hen wel de rol
van de weldadige heer kunnen spe
len, maar toneelspelen is niet mijn
fort. Ik vind hen onredelijk, onhan
delbaar, ze hinderen mij wanneer ik
graag snel wil opschieten. Indien ik
hen rechtvaardig behandel, doe ik al
les wat mijn plicht is tegenover hen."
„Je verwacht natuurlijk niet dat ze
van je houden?"
„En ik wens het ook niet."
„Ach!" zei de raadgeefster terwijl
ze haar hoofd schudde en een diepe
zucht slaakte. Met deze uitroep, waar
mee zij zeggen wilde dat er volgens
haar ergens een schroefje los zat,
maar dat zij niet bij machte was het
in orde te maken, boog zij zich over
haar grammatica en zocht de regel
en de thema voor die dag op.
„Ik vermoed dat ik niet een har
telijk man ben, Caroline, de band met
een klein aantal mensen is mij vol
doende."
„Zou je zo goed willen zijn, Robert,
voordat je weggaat een paar pennen
voor mij te snijden?"
„Laat ik eerst je schrift maar eens
liniëren, want je ziet altijd kans de
regels schuin te laten lopen... Zie zo..
En nu de pennen: je wilt graag een
fijne, is 't niet?"
„Zoals je ze gewoonlijk maakt voor
mij en Hortense; niet met die brede
punten, die jij gebruikt."
„Als ik het beroep van Louis had,
zou ik thuis blijven en deze morgen
aan jou en je studie wijden; terwijl
ik hem nu in het wol-magazijn van
Sykes moet doorbrengen."
„Je zult er geld mee verdienen."
„Meer kans, dat ik het verliezen
zal."
Toen hij klaar was met het snijden
van de pennen, werd er een gezadeld
en opgetuigd paard naar het tuinhek
gebracht.
„Zo, Fred staat klaar voor mij; ik
moet weg. Ik ga eerst even zien wat
de lente in de border aan de zuidkant
heeft gedaan".
Hij verliet de kamer en ging naar
het stuk tuin achter de weverij. Een
liefelijke rand van jong groen en ont
luikende bloemen sneeuwklokjes,
keokussen, zelfs primula's bloeiden
in de zonneschijn tegen de warme
muur van de weverij. Moore plukte
hier en daar een bloem en een blad
totdat hij een klein boeketje bij el
kaar had; hij ging terug naar de zit
kamer, roofde een zijden draad uit
de naaimand van zijn zuster, bond die
om de Steeltjes heen en legde het op
de schrijftafel van Zaroline.
„Zo, tot ziens".
„Dank je Robert; mooi is het; zoals
het daar ligt ziet het er uit als het
gefonkel van de zonneschijn en blau
we lucht; tot ziens".
Hij liep naar de deur bleef staan
opende zijn mond alsof hij iets wou
zeggen zei niets en liep door. Hij
ging het hek door en besteeg zijn
paard; een seconde later was hij er
weer afgesprongen, gaf de teugels aan
Murgatroyd en kwam het huis weer
binnen.
„Ik heb mijn handschoenen laten
liggen", zei hij en deed alsof hij iets
van het zijtafeltje nam; toen merkte
hij op alsof het hem plotseling in
viel „Heb je toevallig iets te doen
waarvoor je thuis moet zijn, Caroli
ne?"
„Dat heb ik nooit; een paar kin
dersokken, die mevrouw Ramsden
heeft besteld, en die gebreid moeten
worden voor de Jodenmand; maar die
hebben geen haast".
„Die Jodenmand mag me gesto
len worden! Een betere naam is er
niet voor te bedenken. Wat kan er
joodser zijn dan dat ding zijn in
houd en de prijzen ervan maar ik
zie iets, een spoor van een glimlach
om je lippen, waaruit ik opmaak dat
je zijn verdiensten even goed kent als
ik. Vergeet de Jodenmand dan maar
en blijf vandaag hier voor de afwis
seling. Je afwezigheid zal het hart
van je oom niet breken?"
Zij glimlachte. „Neen".
(Wordt vervolgd
39. „Ga, wijze meester," vervolgde de stem onder de
gevallen lichtkroon, „en vergeef me, dat ik brutaal
tegen u ben geweest." Deze zonderlinge vrijspraak ver
baasde de aanwezigen in de rechtzaal. Alleen Panda
begreep wel, hoe de vork in de steel zat, maar hij bleef
niet om uitleg te geven. Hij snelde naar de uitgang,
waar hij Dongadil zag staan en haastte zich met hem
naar buiten. „Jij hebt een plaud gefupt," zei hij, zodra
tij het gerechtshof hadden verlaten. „Het was niet de
rechter, die sprak. Enne en dat spuiten van zijn
pruik en het vallen van de lichtkroon was ook jouw
werk!" „Ja meester," erkende het ventje. „Ik kon het
niet langer verdragen, dat die domme reuzen zo brutaal
tegen u waren. Vergeef me. Ik zal nog veel moeten
leren, voor ik zoveel geduld heb als u." „Juist! Wij
hebben nog veel te leren," klonk een stem achter hen.
En daar stond Joris in een deemoedige houding. „Wijze
meester," vervolgde hij. „Sta mij toe, dat ik me weer
onder uw hoede plaats." „Nee, dat sta ik niet toe!"
riep Panda boos. „Want jij bent de schuld van alle
narigheid. Jij leert Dongadil stelen en dat mag niet!
Ik wil niet meer, dat je met ons omgaat!"
„Der Stem", tevens ontwerper en orga
nisator van deze foto-expositie: een
grootscheepse onderneming, waaraan
veertig Europese musea hebben mee
gewerkt. Mensen op weg" wil geen
pendant zijn van haar beroemde voor
gangster, „The Family of Man", wel een
voortbouwen op, en verder uitdiepen
van datzelfde thema: de mens te tonen
in al zijn levensaspecten, in zijn relatie
tot medemens en wereld, in zijn wel
licht collectieve mentaliteit, zover die
door de fotografische afbeelding van
de „werkelijkheid" kan héénscheme-
ren. Of zoals Pawek zegt „Misschien
kan nog altijd eerder gezien dan be
grepen worden, dat een menselijk aspect
in Moskou niet anders is dan in Chicago,
en dat ook het exotische al lang geen
onderwerp meer is, omdat wij in be
paalde opzichten allemaal even exo
tisch zijn. Het mooiste succes voor deze
tentoonstelling zou dan ook zijn dat de
mensen bij het verlaten van de expo
sitie niet meer aan de fotografie, maar
aan de mens zouden denken."
IS HIJ in die opzet geslaagd? Hij
rangschikte de 555 uitverkoren foto's
tot kleine groepen, niet naar onder
werp of thema, doch naar innerlijke,
gevoelsmatige samenhang, om aldus
fotografische „zinnen" te formuleren.
Het „lezen" van die zinnen opent
vaak een verrassend nieuw perspectief
voor de beschouwer. Maar niet altijd
Soms heeft men moeite, Paweks' foto
grafische taal te verstaan, het samen
spel van zo'n kleine collecte platen
„aan te voelen". Maar het systeem heeft
tenminste één markant voordeel boven
de honderen andere foto-exposities en
„salons", waarmee wij tegenwoordig
overstroomd worden: in „Mensen op
weg" speelt de incidentele mooie of
frappante foto geen autonome hoofdrol,
maar zij wordt gereduceerd tot een
figurante in een groter samenspel, één
enkel woord in een fotografische volzin,
dat men niet uit zijn verband kan lich
ten zonder dat die „zin" zinloos wordt.
En dat is, bij de alom heersende over
schatting van de fotografie-an-sich, al
een belangrijk winstpunt. Trouwens:
wie niets van die Diepere Samenhang
moet hebben, die kan de hier geëxpo
seerde foto's van grootmeesters uit de
gehele wereld (Cartier-Bresson, David
Seymour, Cecil Beaton, Werner Bischof,
Robert Capa, Andreas Feiniger, Ed van
der Elsken en honderden andere) ook
stuk voor stuk genieten. Men heeft er
tot en met 8 november gelegenheid toe.
I