2)isco cUscoucs Marcel Dhièvre, een gelukkig mens in een smerig rrans provincienest De nieuwe roman van Iris Murdoch, „The Italian Girl", is niet goed Emj litteratuur Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 3 OKTOBER 1964 Erbij PAGINA VIER S. M. lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIULIIliUI, EEN GROOT DEEL van ons muziekleven bestaat uit het gieten van zeer oude wijn in steeds weer nieuwe zakken. De grammofoon platenindustrie die tenslotte een in dustrie is en geen mecenaat werkt uitzonderingen daargelaten voor de massaconsumptie en tracht haar produkten dus op de aantrek kelijkste wijze onder de aandacht te brengen. Zo heeft Philips een serie oudere „trekkers" in het klas sieke genre nu eens van iets heel bijzonders voorzien. De platen wor den uitgebracht in een door een extra-dikke plasticlaag beschermde omslag, en op deze omslag is een verguld rond etiket geplakt ter grootte van een chocolade Sint Nico- laas rijksdaalder, met opschrift: De Luxe Series. Die slot-s voor de Engelssprekende markt, de toelich tingen zijn in drie talen, waaronder geen Nederlands. Verder geen nieuws, maar reeds lang bekende op namen, zij 't dan voorheen zonder de gouden rijksdaalder. IK NOEM U ENKELE van de ont vangen titels. 1) Mozart, Fluitconcerten in G en in D, alsmede Andante in C. Hubert Barwahser met het Londens Symfo nie orkest onder Colin Davis Phi lips L 2379 L). 2) Onder leiding van dezelfde Colin Davis, een van de meest talent volle jonge Britse dirigenten, speelt hetzelfde orkest de balletmuziek „Orpheus" en de Simfonie in 3 delen van Strawinsky. (L 0263 L). 3) Onder leiding van Igor Marke- vitch speelt het genoemde orkest de Manfred-Symfonie van Tsjaikofsky, een programmatisch getint werk. ge componeerd in 1885, na de 4de en voor de 5de Symfonie, naar een ge dicht van Lord Byron. Hier is inder- In dit Discours worden genoemd vier platen uit De Luxe Series, zijnde een nieuwe presentatie van oude opnamen; een plaat met drie Pianosonates van Mo zart door Ingrid Haebler (alles Philips); en een Columbia-opname met instrumen tale intermezzi uit opera's van Moes- sorgski en Borodin. daad sprake van een werk dat niet tot het ijzeren repertoire behoort, maar waard is gekend te worden. (L 02372 L). 4) En tenslotte drie werken van Ravel, de Bolero, de balletmuziek Ma Mère-l'Oye, volledige versie met voor- en tussenspelen en Danse du Rouet, alsmede La Valse. Nogmaals de London Symphony, gedirigeerd door de inmiddels overleden Pierre Monteux. (L 02380 L). Eveneens van oudere datum is een opname van drie Pianosonates van Mozart, thans herverschenen, in doorwerkte vertolkingen van Ingrid Haebler. Verder aanbeveling is voor de liefhebbers overbodig. (A 02322 L). OVER VERPAKKINGEN gespro ken, achterop de hoes van een 25 cm. plaat van Columbia met hoofdzake lijk balletmuziek uit Russische ope ra's vindt men niet de afbeeldingen van de componisten of van de diri gent Herbert von Karajan die hier het Philharmonia Orkest aanvoert, maar een foto van mevrouw Cécile Dreesmann uit Laren die het bor duurwerk vervaardigde waarnaar de reproduktie op de voorzijde van de hoes gemaakt werd. Overigens een uitnemende grammofoon-opname waarop men gloedvol musiceren kan beluisteren van het Engelse, uitslui tend door Columbia voor platen- opnamen gecontracteerde orkest, in de Polowetzer dansen uit Vorst Igor van Borodin, een niet minder opwindende Dans van de Perzische Slaven uit de onvoltooide opera De Vorsten Cowansjtsji van Moessorgs- ki, een Tussenspel tot de 4de akte uit deze opera, zwaar geladen van atmosfeer, en, altijd meeslepende uitsmijter, de Hongaarse Mars uit Berlioz' Damnation de Faust. (Co lumbia 33 HP 175). Sas Bunge lllllllllllllllllllllllllllliliilillillllllllliliüiil Proefmonsters van de eerste litteraire najaarsoogst DE EERSTE GOLVEN van de herfstboekenvloed heb ben in deze nazomerse septemberdagen de lezerskust be reikt. Er zijn uitschieters bij, en daaronder één, die voor lopig de meeste aandacht verdient: de derde roman van Witold Gombrowicz, in vertaling verschenen bij Polak en Van Gennep als „De Pornografie" (Duitse titel „Ver- führung", Poolse titel: „Pornografia"). „Tot 1957", schrijft Gombrowicz, „was ik vrijwel onbekend. Een emigrant in Argentinië'. In dat jaar gaf de Poolse regering „in een voorbijgaande bevlieging van vrijheidslievendheid" de 'herdruk van zijn taboe verklaarde boeken vrij, waaronder zijn opzienbarende roman „Ferdydurke", in 1937 te War schau verschenen, gewantrouwd, misduid, geroemd, uit de circulatie verdreven en twintig jaar later, toen ook „Porno grafia" gerucht ging maken, herrezen, door West-Europa ontdekt en vertaald, ook in het Nederlands (Uitgeverij Moussault). „Ferdydurke een èn door zijn experimentele vormgeving èn door zijn „inhoud" schokkende, ontstellend- onthullende roman, die thematisch in „De pornografie" wordt vervolgd. Waarom schokkend? Gombrowicz heeft de realiteit van de menselijke situatie tot in het extreme door gevoerd: de mens, onmachtig om zijn idealen waar te maken, om geestelijk „volgroeid" te raken, blijkt achter het mombakkes van zijn volwassenheid infantiel, gedreven door zijn begeerten, bespeeld door anderen te zijn: een „onder-mens" (in tegenstelling tot Nietzsche's „Über mensch"). De auteur van Ferdydurke en Pornografia trekt de onverbiddelijke consequentie: „de grote onrijpheid", de mens-in-zijn-jeugdstadium, „beneden het niveau van elke waarde", de mens die van zijn onvermogen een idool maakt en zegt „ik wil jong", dat wil zeggen: aards, zinnelijk, onverantwoordelijk, primitief, minderwaardig zijn. In de bliksemflitsen van zijn meeslepende taal verlicht Gombro wicz de in het geheim woekerende neigingen, lusten, demo- nieën, een schrille waarheid, bespied onder het vergroot glas van een „Freud in de litteratuur". EVENEENS BIJ Polak en Van Gen nep verscheen een opmerkelijke bundel „Moderne .Joodse verhalen", samenge steld en ingeleid door Marga Minco, die haar keuze zodanig bepaald heeft dat de kentering in het Joodse denk- en gevoelsleven zich markant aftekent. Niet de religieuze symboliek en folklo ristische attributen noch de idealise ring van het Joodse ras staan nog in het middelpunt van de belangstelling dezer jongere auteurs, maar „de Jood se mens in zijn betrekking tot, in zijn confrontatie met „de anderen"; en de Israëlische schrijvers zijn eindelijk „vrij van alle complexen van de Diaspo ra". In zijn bij de Arbeiderspers ver schenen studie „Geliefde vijand", waarin het beeld van de Jood in het naoorlogse Nederlandse litteratuur scherp wordt omlijnd, komt J. Melk man tot eenzelfde conclusie: „de Tal- moedgeleerde", schrijft hij, „heeft zijn plaats als ideaaltype moeten opgeven: in de diaspora is hij vervangen door de communityworker en de organisator, in Israel door de pionier, de soldaat en de politicus." Van deze ontwikkeling van een abstract concept tot een levende werkelijkheid geven de door Marga Minco met zorg gekozen vertellingen zo wel menselijk als litterair indrukwek kend blijk. DE HAAGSE UITGEVERIJ W. van Hoeve kwam in haar serie Kramers- Pocket met een vijftal kostelijke heruit- - gaven van vergeten werken voor de dag, die door Johan van Nieuwenhuizen met bekwame zorg werden voorbereid. Verlucht met de oorspronkelijke teke ningen van O. Veralby (de befaamde Alaxander Ver Huell!) verscheen als complement van Klikspaans eerder her drukte „Studenten-typen" een bewer king van diens „Studenten-leven", een brok Hollands realisme uit de negen tiende eeuw. Johannes Kneppelhout schreef deze „studentikoze-close-ups" in 1844, die door de weglating van onver teerbare breedsprakigheden een voor- treffelijke staal zijn geworden van hu- moristisch-ironische vertelkunst. Ook De oude Heer Smits (Mark Prager Lin- do) is met een keur uit zijn „Brieven en Uitboezemingen" (daterend van 1854) weer in ons midden om de hedendaagse lezer op „nuttige en aangename wijze te verlichten en te vermaken." Zijn licht-spottende bonhommie, geïllu streerd met tekeningen naar oude li tho's van Giele Roelofs, is inderdaad vermakelijk, des te amusanter omdat de spelers nu wel met de tijd van het schouwtoneel mogen zijn verdwenen, maar het spel is gebleven: wat „de oude heer" schrijft over de filantropie, de lof en de blaam van de „nietig heid", de concertzaalkomedie en de ver houding van „mens" tot „ploert" is nog altijd actueel. Bijzonder aantrekkelijk is Van Nieuwenhuizens uitnemende be werking van Ernest l'Epines „Legende van Croquemitaine"een parodistische ridderroman met de fictieve kleindoch ter van Karei de Grote als hoofdfiguur. Alleen de reproduktie van het honderd dertigtal illustraties van Gustave Doré zou het bezit van dit boek waard zijn; maar wie, bladerend in deze avonturen roman, zich niet door het hoofdstuk over ..een nachtje op de Griezelburehf" laat verleiden om zich aan „Croquemitaine" te verslingeren, laat een kans op en kele uren van leesgenot voorbijgaan. ALS KRAMERS-POCKET-VONDST vermeld ik een deeltje met oud-Neder landse liederen over ambacht en be roep, „Stroop om te zweten" getiteld, waarin M. A. Prick van Wely uit ver schillende bronnen zeemans-, soldaten-, boeren-, handwerkersliederen uit ver scheiden sectoren van de menselijke be drijvigheid samenbracht, die door gra vures van Jan en Kaspar Luyken en Abraham van Sint Clara worden bege leid. Tenslotte Van Nieuwenhuizens be werking van de „Aesopische Fabels," zoals Phaedrus ze in het Latijn naar de Indische en Egyptische oervoorbeel den berijmde. Onze Nederlandse be werker nam de vertaling van David van Hoogstraten uit 1773 als uitgangspunt en maakte er met bekwame hand leer dichten in hedendaagse taal van, waar van de moraliserende slotregels ook nu nog van kracht zijn: „zo kan 't ook ons vergaan, als wij op iets vertrou wen, dat toch in werkelijkheid niet is waar wij 't voor houden."... Ook de weinig bekende fabels van de legendarische Lokman (vergeleken met de profeet Bileam en met de even le gendarische Aesopus, maar in ieder ge val vereeuwigd in de Koran) werden aan de hand van de Latijnse vertaling van Erpenius (1615) door Leo Ross nauwge zet en met poëtische verve herdicht en gepubliceerd als deel in de reeks Bou cher-paperbacks, Arabische wijsheid in bekoorlijke dichttrant. DRIE LIJVIGE „OMNIBUSSEN" lig gen gereed om, zoals dat in het voor- televisionaire tijdperk heette, de win teravonden te korten. De Arbeiderspers verzamelde in één deel („Dochters van Eva") romans van Willy Corsari, Her- bert Edward Bates, Anke Servaes (in 1948 overleden) en Per Olof Ekström, met „de vrouw" als thema. Uit het werk van Antoon Coolen méér dan een streekverteller stelde dezelfde uitgeefster in aansluiting op de in 1955 gebundelde romans „Dorp aan de ri vier," „De drie Gebroeders" en „Her berg in 't Misverstand" een keuromni- bus samen, waarin „De goede moorde naar", „Hun grond verwaait," „De vrouw met de zes slapers" en de no velle „De man met het Jan Klaassen- spel" een plaats vonden: werk van een ras-verteller, die het Brabantse levens klimaat inlijfde bij de litteratuur. In „Moord tussen de buien door" stellen twee gerenommeerden (Eli Asser en Theo M. Eerdmans) en een debutant (A. C. Baantjer) hun spitsvondigheid op de proef om de „misdaad" te achter halen op een onmisbaar-verrassende wijze, hetgeen hun in deze Arbeiders pers-bundel onderhoudend-verhalend niet onaardig lukt. DE BIJ QUERIDO verschenen twee de druk van Erich Kuttners „Het hon gerjaar 1566" heeft te lang op zich la ten wachten. Het is nauwelijks te be grijpen dat een Duitser, uitgeweken voor een Nazi-terreur, zich zo indrin gend in onze vaderlandse historie heeft weten te verdiepen in een zó kort tijds bestek en erin is geslaagd' om zoals prof. Jan Romein in zijn uitgebreide in leiding verklaart „de ingewikkeldste periode uit onze geschiedenis" (dié dus van de opstand tegen Spanje) te bena deren van de sociaal-economische kant, een oorspronkelijke visie die tot ver rassende uitkomsten leidde. Kuttner schrijft in de Nederlandse bewerking van Johan Winkler niet de briljante stijl van Fruin, maar de verwerking der gegevens is zo boeiend dat ook de niet- historicus dit werk, waarvan de schrij ver de publicatie niet mocht beleven (hij werd in 1942 in Mauthausen „auf der Flucht erschossen") met gespannen aandacht ten einde leest. Opmerkelijk en in vele opzichten (in de eerste plaats dat van de integriteit) meer dan opmerkelijk is de omvangrij ke roman van Maria Rosseels „Dood van een non", die tegelijk met de zes de druk in Vlaanderen als eerste uitga ve in Nederland verscheen bij Uitgeve rij Contact. Maria Rosseels heeft zich via haar trilogie „Elizabet" (enz.) en „Ik was een Christen" innerlijk weten te verdiepen tot een roman, waarin de waarachtigheid van het geloof de pro- fundis op de proef wordt gesteld. Dit gewetensboek is door de onverschrok kenheid van de getuigenis tot literatuur geworden. ENKELE NOVITEITEN vermeld ik, ter aankondiging van aanstaande kro nieken, terloops: als Boucher-paper- back liet F. C. Terborgh, meester in de transparante vertelkunst, een voor treffelijke novelle „De Turkenoorlog" verschijnen. Willem G. van Maanen pu bliceerde in Querido's Reuzensalaman derreeks een nieuwe roman met de on willige eenwording van Europa als iro niserende inzet: „De verspeelde munt". Twee dichtbundels, door Querido uitge geven, mag men zich niet laten ont gaan: Ellen Warmonds „De huid als raakvlak" (soberder, ingetogener, door- dringender-fluisterend nog dan haar vroegere poëzie) en het bundeltje van een niet alledaagse debutante José Boyens: „Voorzichtig bazuinen", een rimpeling van (desondanks) blijmoedi ge ernst over de met onverschilligheid overstroomde menselijke gebieden. Wie deze poëzie vergelijkt met de gelijker tijd verschenen tweeënveertigste druk van Werumeus Bunings balladeske „aM- ria Lecina" (hoe voortreffelijk in zijn soort!), wordt gewaar hoe diep het ma gistrale werk van Gerrit Achterberg heeft doorgewerkt. Tot zover dan deze proefmonsters van de eerste litteraire najaarsoogst. C. J. E. Dinaux (Van onze correspondent) PARIJS. Het stadje Saint Dizier aan de Mame tussen Reims en Nancy is een van die afschuwelijke provincie nesten, welke men moet passeren om van het noorden naar het geliefde Italië te rijden. Francofielen zullen het zeker zwijmelend „een echt Frans stadje" noemen. Het heeft be halve de rijksweg niet veel meer dan één pleintje, waaraan een foeilijk stadhuisje, een dito schouwburgje, een „Monu ment aux Morts", de twee grote cafés, die wel „Du Com merce" en „De l'Hötel de Ville" zullen heten en waarvan de bazen ongetwijfeld elkanders bloed kunnen drinken en het grootste hotel dat met twee sterren in de Guide Bleu staat doch waar u voor het overnachten toebetaald zou moeten krijgen. Een normaal mens vervloekt het late middaguur dat, met het oog op onderdak, doorrijden naar Nancy niet raadzaam doet zijn en de Mame, die als een stinkende sloot door de sluisjes van een krakemikkige elek trische miniatuurcentrale en verder langs met modder- slierten bedekte rietoevertjes kruipt. HIJ BEKLIMT MET afkeer de krakende trap van een sedert 1880 niet meer ge moderniseerd hotel terwijl hij zich vraagt waarom aan de dienster, die zijn koffer naar boven zeult, het gebruik van water en zeep onbekend is. Waarmee de 25.000 in woners zich vermaken is hem onbekend gebleven en het interesseert hem ook hele maal niet maar één heeft hij er leren kennen, die de moeite loont. Deze is de zes enzestig jaar oude Marcel Dhièvre. Waarom nu juist deze „Spiridizie n"? Omdat hij zijn kleine, een verdieping hoge huisje aan de Avenue de la République, een lange verkeersweg met hoge bo men, heeft gedecoreerd op een wijze, die wijst op het handhaven van de beste tra dities van het zondagsschil- dersdomjof, zo men wil, van de kunst der naïeven. De zijgevel, die aan een smal straatje met eeuwenoude krotjes staat, heeft hij voor het grootste deel versierd met reliëfs in beton, de voor gevel met arabesken en em blemen, welke hij uit dui zenden scherven van scho tels, tegels en weet ik wat heeft gevormd. „AU PETIT PARIS" heet het winkelhuisje en die be naming herinnert er aan dat de heer Dhièvre er jarenlang met zijn aardige, bescheiden vrouw samen, een bonnete- rie, een garen- en bandwin keltje dus, heeft gedreven. Enige jaren geleden kon hij de zaken aan kant doen en it stil gaan leven. Vóór dat ogenblik was hij echter reeds begonnen met het versieren van de gevels, louter en alleen om zijn winkel wat publiciteit temidden van de toen nog kleurloze andere pandjes, die nu praktisch alle moderne geveltjes heb ben, te bezorgen. Voordien had hij nog nooit een penseel in de hand hij is links gehad en evenmin had hij ooit geboetseerd of gebeeldhouwd. In een arbeid van enige jaren heeft hij toen zijn huis gedecoreerd en die versiering later nog weer eens veranderd en uitgebreid. „Au petit Paris" was nu een maal de „klassieke" naam voor een garen- en band winkel in de Franse pro vincie, waar men denkt dat alles wat modieus en mooi is uit de hoofdstad moet komen. Gelukkig begint dat idee hier en daar wat te vervagen. Doch om dat embleem „Parijs" toe te lichten kreeg de voorgevel twee medail lons, een met de Eiffeltoren en één met de Are de Triomphe. Die flakkeren het enige raam van de eerste verdieping. ONDER DE NAAM, die bijna lichtgevend is gewor den van de veelkleurigheid der geglazuurde scherven, zijn nog vier kleine medail lons met o.a. het wapen van Parijs en iét Pont Neuf. Het meesterwerk is echter naar mijn mening de groep van de raaf en de vos en drie witte duiven op de hoek en op de zijgevel. De vos uit La Fon taine's fabel werd in reliëf „Au petit Paris" met rechts Marcel Dhièvre. op de muur geboetseerd en het landschap in Rousseau- le-Douanierstijl op de met cement bedekte achtergrond geschilderd. De raaf en de duiven zijn in beton gevormd en ook geschilderd. Ze zitten op een wonderlijk kronke lende tak. „Het is allemaal gewapend zegt Marcel Dhièvre en ze kunnen best tegen regen en vorst." Eronder, de wand gelijk- straats, heeft hij nog ver sierd met bomen en vogels in reliëf en daar vindt men ook, als luik voor het raam in de zijdeur, de mooiste schildering van het huis: een gestileerde boom met weinige bladeren, zo strak en eenvoudig maar tegelijk zo sierlijk geschilderd in varianten van groen dat al weer de naam van Rousseau in gedachte komt. DE MAKER VAN AL dat moois is zelf de meest be scheiden man van de wereld hetgeen vooral in Frankrijk met krijt aan de balk mag worden geschreven. In schil deren of boetseren heeft hij nooit zin gehad; het huis aan de Avenue de la République is zijn gehele en unieke oeuvre. Hij heeft nooit iets anders gemaakt en hij is ook niet van plan het te doen. Men begrijpt dat ik hem direct heb gevraagd zo'n boom voor me op een stuk triplex te schilderen of een duif te boetseren maar hij heeft het verzoek afgewim peld. Niet vervelend of hoog hartig of om meer geld te kunnen vragen maar een voudig weg omdat hij er geen behoefte aan heeft en omdat hij zelf vindt dat het huis wel aardig is geslaagd maar dat het zo wel goed is. En zo leeft Marcel Dhièvre rustig in Saint-Dizier aan de Mame (nu ja, Mame en hij is gelukkig met zijn huis je en zijn sympathieke vrouw en zijn kleine inkomen en hij is een benijdenswnnrtHn mens. trant, personen die zelf wortelen in de vorige eeuw, en er is haast geen moetei gedaan om de manier waarop zij zich uitdrukken in overeenstemming te brengen met hun reacties op de ge beurtenissen. Edmund zelf heeft hele maal geen ervaring van de liefde, bij zichzelf of anderen, maar wanneer er een discussie over is blijkt hij niette- Iris Murdoch, The Italian Girl - uitg. Chatto Windus Margaret Drabble, The Garrick Year - Uitg. Weidenfeld Nicolson IRIS MURDOCH is als romancière in de fortuinlijke positie dat haar aan zien, gebaseerd op „Under the Net", „The Sandcastle" en „The Bell", voorlopig boven twijfel verheven is; zij heeft de steun van vele intellec tuelen onder de romanlezers, en als Russische studenten iets vertellen over wat zij van de moderne Engelse litteratuur lezen, beginnen zij altijd weer over haar boeken. Levenslang zal die toestand misschien niet duren, er komen op den duur altijd rebellen in de weer ook tegen de hoogste repu taties; maar op het ogenblik is er nog niet veel gevaar, zoals blijkt uit de grotendeels gunstige ontvangst van „The Italian Girl" (alleen Anthony Burgess, beter bekend als romancier maar in dit geval in de rol van boek bespreker, heeft een poging gedaan om de ballon door te prikken). Wij vinden in dit boek de geschiedenis, door hemzelf verteld, van de vrijgezel Edmund die voor de begrafenis van zijn moeder voor het eerst sinds jaren in zijn ouderlijk huis komt en een netwerk van ongeoorloofde sexuele relaties ontdekt tussen het gezin van zijn eigen broer, de Joods-Russische broer en zuster die in het huis wer ken, en de voormalige Italiaanse gouvernante. Iris Murdoch is allang ongegeneerd geworden in het organi seren van toevallen in haar verhalen zodat iedere lezer ze kan herkennen, en er gaat ook hier telkens juist een deur open als er aan een nieuwe schuldige omhelzing begonnen wordt. HET HAD AARDIG kunnen zijn voor een deel als spel en verder als expedi tie ter ontdekking van weinig bekende gevoelscombinaties in de menselijke na tuur, maar het ontdekt haast niets. Het betreft, in een Gotische of Victoriaanse min met een pedant gemak zijn mening te kunnen geven, alsof hij het allemaal uit handboeken gehaald had; en al zijn de anderen, die wij trouwens niet zo van dichtbij waarnemen, iets min der onsamenhangend, er is niet een van hen die aanspraak kan maken op een plaats in onze herinnering. Het wordt misschien allemaal een kwestie van smaak met de boeken van Iris Mur doch, en het is best mogelijk dat er nogal wat Nederlandse lezers zijn die het met de vruchten van haar verbeel ding goed kunnen vinden: het oude huis in een ongenoemde streek van noord- Engeland, geïsoleerd van de buitenwe reld, met een grote wilde tuin erachter en een waterval, de persoonlijkheid van de Russische jongeman die zowel zijn werkgever als diens vrouw en dochter betovert alsof hij een geheimzinnige macht bezit (en zijn zuster heeft ook al zoiets), de zorgen van de tobberige Edmund die zich telkens verplicht voelt om uit te leggen hoé anders het hoort dan het is al die dingen zouden wel afkomstig kunnen zijn uit een bepaalde soort klamme en oververhitte Neder landse roman. Het is misschien omdat de Engelsen die soort niet zo goed ken nen dat zij er eerbied aan verschuldigd menen te zijn; maar Burgess heeft ge lijk, „The Italian Girl" is een slechte roman. HET BOEK VAN Margaret Drabble, die toch maar iets heel kleins is ver geleken bij Iris Murdoch, en pas aan haar tweede roman toe, is aardiger om te lezen, en op een paar punten heel goed. De hoofdpersoon die hier vertel lend ingevoerd wordt is van hetzelfde geslacht als de schrijfster, de vrouw van een acteur, en het verhaal gaat over hun huwelijk dat niet bepaald be dreigd maar bemoeilijkt wordt doordat zij allebei een tijdje lang de vrije liefde ingaan. Bedreigd was het huwelijk bij voorbaat al, doordat de eerste opwin ding overleefd was en zowel de acteur als zijn vrouw ongebonden van aard waren. De manier waarop hun ver vreemding beschreven wordt, samen met een paar scènes waar wij hun dochter tje Flora in aktie zien, is het sterkste punt in het voordeel van de roman. DE AFFAIRES TERZIJDE zijn niet zo goed gedaan dat wil zeggen, voor namelijk de affaire van de vertelster want wij. horen niet veel over hoe het de acteur vergaat. Zij houdt het met de regisseur van het toneelstuk waar haar man in optreedt, en al klin ken haar ondervindingen levensecht ge noeg, er staat niet veel bij dat nieuw licht werpt op zulke problemen. Op de vreugden nog minder, want die wor den eigenlijk nooit helemaal bereikt, ten gevolge van praktische omstandighe den en aarzeling. Aan het slot komt alles dan ook aardig terecht, want de relaties van de acteur met de mooiste actrice van het gezelschap hadden nooit enige belofte in zich. Ook deze roman is hoog geprezen, tenminste in een aantal van de Engel se besprekingen. Misschien zou het be ter zijn om het oordeel hier wat mil der te stellen? Aan de andere kant, al draagt het in Engeland iets aan de ge zelligheid bij om de lopende romanpro- duktie te overschatten, voor de Neder landse lezer heeft het geen zin. Er zijn verscheidene andere litteraturen die zijn aandacht vragen op dezelfde voet als de Engelse, en het leven is al druk ge noeg zonder boeken die toch niet veel nieuws te vertellen hebben. Daarom dan maar geen milder oordeel: Margaret Drabble is goed voor de ontspanning en zij heeft een paar scherpe inzichten die misschien goede stof kunnen opleveren voor een gesprek over trouw en on trouw; verder komt zij deze keer nog niet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 16