2)isco
cUscoucs
Marcel Dhièvre, een gelukkig mens
in een smerig rrans provincienest
De nieuwe roman van Iris Murdoch,
„The Italian Girl", is niet goed
Emj
litteratuur
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 3 OKTOBER 1964
Erbij
PAGINA VIER
S. M.
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIULIIliUI,
EEN GROOT DEEL van ons
muziekleven bestaat uit het gieten
van zeer oude wijn in steeds weer
nieuwe zakken. De grammofoon
platenindustrie die tenslotte een in
dustrie is en geen mecenaat werkt
uitzonderingen daargelaten
voor de massaconsumptie en tracht
haar produkten dus op de aantrek
kelijkste wijze onder de aandacht
te brengen. Zo heeft Philips een
serie oudere „trekkers" in het klas
sieke genre nu eens van iets heel
bijzonders voorzien. De platen wor
den uitgebracht in een door een
extra-dikke plasticlaag beschermde
omslag, en op deze omslag is een
verguld rond etiket geplakt ter
grootte van een chocolade Sint Nico-
laas rijksdaalder, met opschrift: De
Luxe Series. Die slot-s voor de
Engelssprekende markt, de toelich
tingen zijn in drie talen, waaronder
geen Nederlands. Verder geen
nieuws, maar reeds lang bekende op
namen, zij 't dan voorheen zonder de
gouden rijksdaalder.
IK NOEM U ENKELE van de ont
vangen titels.
1) Mozart, Fluitconcerten in G en
in D, alsmede Andante in C. Hubert
Barwahser met het Londens Symfo
nie orkest onder Colin Davis Phi
lips L 2379 L).
2) Onder leiding van dezelfde
Colin Davis, een van de meest talent
volle jonge Britse dirigenten, speelt
hetzelfde orkest de balletmuziek
„Orpheus" en de Simfonie in 3 delen
van Strawinsky. (L 0263 L).
3) Onder leiding van Igor Marke-
vitch speelt het genoemde orkest de
Manfred-Symfonie van Tsjaikofsky,
een programmatisch getint werk. ge
componeerd in 1885, na de 4de en
voor de 5de Symfonie, naar een ge
dicht van Lord Byron. Hier is inder-
In dit Discours worden genoemd vier
platen uit De Luxe Series, zijnde een
nieuwe presentatie van oude opnamen;
een plaat met drie Pianosonates van Mo
zart door Ingrid Haebler (alles Philips);
en een Columbia-opname met instrumen
tale intermezzi uit opera's van Moes-
sorgski en Borodin.
daad sprake van een werk dat niet
tot het ijzeren repertoire behoort,
maar waard is gekend te worden.
(L 02372 L).
4) En tenslotte drie werken van
Ravel, de Bolero, de balletmuziek Ma
Mère-l'Oye, volledige versie met
voor- en tussenspelen en Danse du
Rouet, alsmede La Valse. Nogmaals
de London Symphony, gedirigeerd
door de inmiddels overleden Pierre
Monteux. (L 02380 L).
Eveneens van oudere datum is een
opname van drie Pianosonates van
Mozart, thans herverschenen, in
doorwerkte vertolkingen van Ingrid
Haebler. Verder aanbeveling is voor
de liefhebbers overbodig. (A 02322 L).
OVER VERPAKKINGEN gespro
ken, achterop de hoes van een 25 cm.
plaat van Columbia met hoofdzake
lijk balletmuziek uit Russische ope
ra's vindt men niet de afbeeldingen
van de componisten of van de diri
gent Herbert von Karajan die hier
het Philharmonia Orkest aanvoert,
maar een foto van mevrouw Cécile
Dreesmann uit Laren die het bor
duurwerk vervaardigde waarnaar de
reproduktie op de voorzijde van de
hoes gemaakt werd. Overigens een
uitnemende grammofoon-opname
waarop men gloedvol musiceren kan
beluisteren van het Engelse, uitslui
tend door Columbia voor platen-
opnamen gecontracteerde orkest,
in de Polowetzer dansen uit Vorst
Igor van Borodin, een niet minder
opwindende Dans van de Perzische
Slaven uit de onvoltooide opera De
Vorsten Cowansjtsji van Moessorgs-
ki, een Tussenspel tot de 4de akte
uit deze opera, zwaar geladen van
atmosfeer, en, altijd meeslepende
uitsmijter, de Hongaarse Mars uit
Berlioz' Damnation de Faust. (Co
lumbia 33 HP 175).
Sas Bunge
lllllllllllllllllllllllllllliliilillillllllllliliüiil
Proefmonsters van de eerste litteraire najaarsoogst
DE EERSTE GOLVEN van de herfstboekenvloed heb
ben in deze nazomerse septemberdagen de lezerskust be
reikt. Er zijn uitschieters bij, en daaronder één, die voor
lopig de meeste aandacht verdient: de derde roman van
Witold Gombrowicz, in vertaling verschenen bij Polak en
Van Gennep als „De Pornografie" (Duitse titel „Ver-
führung", Poolse titel: „Pornografia"). „Tot 1957", schrijft
Gombrowicz, „was ik vrijwel onbekend. Een emigrant in
Argentinië'. In dat jaar gaf de Poolse regering „in een
voorbijgaande bevlieging van vrijheidslievendheid" de
'herdruk van zijn taboe verklaarde boeken vrij, waaronder
zijn opzienbarende roman „Ferdydurke", in 1937 te War
schau verschenen, gewantrouwd, misduid, geroemd, uit de
circulatie verdreven en twintig jaar later, toen ook „Porno
grafia" gerucht ging maken, herrezen, door West-Europa
ontdekt en vertaald, ook in het Nederlands (Uitgeverij
Moussault). „Ferdydurke een èn door zijn experimentele
vormgeving èn door zijn „inhoud" schokkende, ontstellend-
onthullende roman, die thematisch in „De pornografie"
wordt vervolgd. Waarom schokkend? Gombrowicz heeft de
realiteit van de menselijke situatie tot in het extreme door
gevoerd: de mens, onmachtig om zijn idealen waar te
maken, om geestelijk „volgroeid" te raken, blijkt achter
het mombakkes van zijn volwassenheid infantiel, gedreven
door zijn begeerten, bespeeld door anderen te zijn: een
„onder-mens" (in tegenstelling tot Nietzsche's „Über
mensch"). De auteur van Ferdydurke en Pornografia trekt
de onverbiddelijke consequentie: „de grote onrijpheid",
de mens-in-zijn-jeugdstadium, „beneden het niveau van
elke waarde", de mens die van zijn onvermogen een idool
maakt en zegt „ik wil jong", dat wil zeggen: aards, zinnelijk,
onverantwoordelijk, primitief, minderwaardig zijn. In de
bliksemflitsen van zijn meeslepende taal verlicht Gombro
wicz de in het geheim woekerende neigingen, lusten, demo-
nieën, een schrille waarheid, bespied onder het vergroot
glas van een „Freud in de litteratuur".
EVENEENS BIJ Polak en Van Gen
nep verscheen een opmerkelijke bundel
„Moderne .Joodse verhalen", samenge
steld en ingeleid door Marga Minco, die
haar keuze zodanig bepaald heeft dat
de kentering in het Joodse denk- en
gevoelsleven zich markant aftekent.
Niet de religieuze symboliek en folklo
ristische attributen noch de idealise
ring van het Joodse ras staan nog in
het middelpunt van de belangstelling
dezer jongere auteurs, maar „de Jood
se mens in zijn betrekking tot, in zijn
confrontatie met „de anderen"; en de
Israëlische schrijvers zijn eindelijk
„vrij van alle complexen van de Diaspo
ra". In zijn bij de Arbeiderspers ver
schenen studie „Geliefde vijand",
waarin het beeld van de Jood in het
naoorlogse Nederlandse litteratuur
scherp wordt omlijnd, komt J. Melk
man tot eenzelfde conclusie: „de Tal-
moedgeleerde", schrijft hij, „heeft zijn
plaats als ideaaltype moeten opgeven:
in de diaspora is hij vervangen door de
communityworker en de organisator, in
Israel door de pionier, de soldaat en de
politicus." Van deze ontwikkeling van
een abstract concept tot een levende
werkelijkheid geven de door Marga
Minco met zorg gekozen vertellingen zo
wel menselijk als litterair indrukwek
kend blijk.
DE HAAGSE UITGEVERIJ W. van
Hoeve kwam in haar serie Kramers-
Pocket met een vijftal kostelijke heruit-
-
gaven van vergeten werken voor de
dag, die door Johan van Nieuwenhuizen
met bekwame zorg werden voorbereid.
Verlucht met de oorspronkelijke teke
ningen van O. Veralby (de befaamde
Alaxander Ver Huell!) verscheen als
complement van Klikspaans eerder her
drukte „Studenten-typen" een bewer
king van diens „Studenten-leven", een
brok Hollands realisme uit de negen
tiende eeuw. Johannes Kneppelhout
schreef deze „studentikoze-close-ups" in
1844, die door de weglating van onver
teerbare breedsprakigheden een voor-
treffelijke staal zijn geworden van hu-
moristisch-ironische vertelkunst. Ook
De oude Heer Smits (Mark Prager Lin-
do) is met een keur uit zijn „Brieven
en Uitboezemingen" (daterend van 1854)
weer in ons midden om de hedendaagse
lezer op „nuttige en aangename wijze
te verlichten en te vermaken." Zijn
licht-spottende bonhommie, geïllu
streerd met tekeningen naar oude li
tho's van Giele Roelofs, is inderdaad
vermakelijk, des te amusanter omdat
de spelers nu wel met de tijd van het
schouwtoneel mogen zijn verdwenen,
maar het spel is gebleven: wat „de
oude heer" schrijft over de filantropie,
de lof en de blaam van de „nietig
heid", de concertzaalkomedie en de ver
houding van „mens" tot „ploert" is nog
altijd actueel. Bijzonder aantrekkelijk is
Van Nieuwenhuizens uitnemende be
werking van Ernest l'Epines „Legende
van Croquemitaine"een parodistische
ridderroman met de fictieve kleindoch
ter van Karei de Grote als hoofdfiguur.
Alleen de reproduktie van het honderd
dertigtal illustraties van Gustave Doré
zou het bezit van dit boek waard zijn;
maar wie, bladerend in deze avonturen
roman, zich niet door het hoofdstuk over
..een nachtje op de Griezelburehf" laat
verleiden om zich aan „Croquemitaine"
te verslingeren, laat een kans op en
kele uren van leesgenot voorbijgaan.
ALS KRAMERS-POCKET-VONDST
vermeld ik een deeltje met oud-Neder
landse liederen over ambacht en be
roep, „Stroop om te zweten" getiteld,
waarin M. A. Prick van Wely uit ver
schillende bronnen zeemans-, soldaten-,
boeren-, handwerkersliederen uit ver
scheiden sectoren van de menselijke be
drijvigheid samenbracht, die door gra
vures van Jan en Kaspar Luyken en
Abraham van Sint Clara worden bege
leid. Tenslotte Van Nieuwenhuizens be
werking van de „Aesopische Fabels,"
zoals Phaedrus ze in het Latijn naar
de Indische en Egyptische oervoorbeel
den berijmde. Onze Nederlandse be
werker nam de vertaling van David van
Hoogstraten uit 1773 als uitgangspunt
en maakte er met bekwame hand leer
dichten in hedendaagse taal van, waar
van de moraliserende slotregels ook
nu nog van kracht zijn: „zo kan 't ook
ons vergaan, als wij op iets vertrou
wen, dat toch in werkelijkheid niet is
waar wij 't voor houden."...
Ook de weinig bekende fabels van de
legendarische Lokman (vergeleken met
de profeet Bileam en met de even le
gendarische Aesopus, maar in ieder ge
val vereeuwigd in de Koran) werden aan
de hand van de Latijnse vertaling van
Erpenius (1615) door Leo Ross nauwge
zet en met poëtische verve herdicht en
gepubliceerd als deel in de reeks Bou
cher-paperbacks, Arabische wijsheid
in bekoorlijke dichttrant.
DRIE LIJVIGE „OMNIBUSSEN" lig
gen gereed om, zoals dat in het voor-
televisionaire tijdperk heette, de win
teravonden te korten. De Arbeiderspers
verzamelde in één deel („Dochters van
Eva") romans van Willy Corsari, Her-
bert Edward Bates, Anke Servaes (in
1948 overleden) en Per Olof Ekström,
met „de vrouw" als thema. Uit het
werk van Antoon Coolen méér dan
een streekverteller stelde dezelfde
uitgeefster in aansluiting op de in 1955
gebundelde romans „Dorp aan de ri
vier," „De drie Gebroeders" en „Her
berg in 't Misverstand" een keuromni-
bus samen, waarin „De goede moorde
naar", „Hun grond verwaait," „De
vrouw met de zes slapers" en de no
velle „De man met het Jan Klaassen-
spel" een plaats vonden: werk van een
ras-verteller, die het Brabantse levens
klimaat inlijfde bij de litteratuur. In
„Moord tussen de buien door" stellen
twee gerenommeerden (Eli Asser en
Theo M. Eerdmans) en een debutant
(A. C. Baantjer) hun spitsvondigheid op
de proef om de „misdaad" te achter
halen op een onmisbaar-verrassende
wijze, hetgeen hun in deze Arbeiders
pers-bundel onderhoudend-verhalend
niet onaardig lukt.
DE BIJ QUERIDO verschenen twee
de druk van Erich Kuttners „Het hon
gerjaar 1566" heeft te lang op zich la
ten wachten. Het is nauwelijks te be
grijpen dat een Duitser, uitgeweken
voor een Nazi-terreur, zich zo indrin
gend in onze vaderlandse historie heeft
weten te verdiepen in een zó kort tijds
bestek en erin is geslaagd' om zoals
prof. Jan Romein in zijn uitgebreide in
leiding verklaart „de ingewikkeldste
periode uit onze geschiedenis" (dié dus
van de opstand tegen Spanje) te bena
deren van de sociaal-economische kant,
een oorspronkelijke visie die tot ver
rassende uitkomsten leidde. Kuttner
schrijft in de Nederlandse bewerking
van Johan Winkler niet de briljante
stijl van Fruin, maar de verwerking der
gegevens is zo boeiend dat ook de niet-
historicus dit werk, waarvan de schrij
ver de publicatie niet mocht beleven
(hij werd in 1942 in Mauthausen „auf
der Flucht erschossen") met gespannen
aandacht ten einde leest.
Opmerkelijk en in vele opzichten (in
de eerste plaats dat van de integriteit)
meer dan opmerkelijk is de omvangrij
ke roman van Maria Rosseels „Dood
van een non", die tegelijk met de zes
de druk in Vlaanderen als eerste uitga
ve in Nederland verscheen bij Uitgeve
rij Contact. Maria Rosseels heeft zich
via haar trilogie „Elizabet" (enz.) en
„Ik was een Christen" innerlijk weten
te verdiepen tot een roman, waarin de
waarachtigheid van het geloof de pro-
fundis op de proef wordt gesteld. Dit
gewetensboek is door de onverschrok
kenheid van de getuigenis tot literatuur
geworden.
ENKELE NOVITEITEN vermeld ik,
ter aankondiging van aanstaande kro
nieken, terloops: als Boucher-paper-
back liet F. C. Terborgh, meester in
de transparante vertelkunst, een voor
treffelijke novelle „De Turkenoorlog"
verschijnen. Willem G. van Maanen pu
bliceerde in Querido's Reuzensalaman
derreeks een nieuwe roman met de on
willige eenwording van Europa als iro
niserende inzet: „De verspeelde munt".
Twee dichtbundels, door Querido uitge
geven, mag men zich niet laten ont
gaan: Ellen Warmonds „De huid als
raakvlak" (soberder, ingetogener, door-
dringender-fluisterend nog dan haar
vroegere poëzie) en het bundeltje van
een niet alledaagse debutante José
Boyens: „Voorzichtig bazuinen", een
rimpeling van (desondanks) blijmoedi
ge ernst over de met onverschilligheid
overstroomde menselijke gebieden. Wie
deze poëzie vergelijkt met de gelijker
tijd verschenen tweeënveertigste druk
van Werumeus Bunings balladeske „aM-
ria Lecina" (hoe voortreffelijk in zijn
soort!), wordt gewaar hoe diep het ma
gistrale werk van Gerrit Achterberg
heeft doorgewerkt.
Tot zover dan deze proefmonsters van
de eerste litteraire najaarsoogst.
C. J. E. Dinaux
(Van onze correspondent)
PARIJS. Het stadje Saint Dizier aan de Mame tussen
Reims en Nancy is een van die afschuwelijke provincie
nesten, welke men moet passeren om van het noorden naar
het geliefde Italië te rijden. Francofielen zullen het zeker
zwijmelend „een echt Frans stadje" noemen. Het heeft be
halve de rijksweg niet veel meer dan één pleintje, waaraan
een foeilijk stadhuisje, een dito schouwburgje, een „Monu
ment aux Morts", de twee grote cafés, die wel „Du Com
merce" en „De l'Hötel de Ville" zullen heten en waarvan
de bazen ongetwijfeld elkanders bloed kunnen drinken en
het grootste hotel dat met twee sterren in de Guide Bleu
staat doch waar u voor het overnachten toebetaald zou
moeten krijgen. Een normaal mens vervloekt het late
middaguur dat, met het oog op onderdak, doorrijden naar
Nancy niet raadzaam doet zijn en de Mame, die als een
stinkende sloot door de sluisjes van een krakemikkige elek
trische miniatuurcentrale en verder langs met modder-
slierten bedekte rietoevertjes kruipt.
HIJ BEKLIMT MET afkeer
de krakende trap van een
sedert 1880 niet meer ge
moderniseerd hotel terwijl
hij zich vraagt waarom aan
de dienster, die zijn koffer
naar boven zeult, het gebruik
van water en zeep onbekend
is. Waarmee de 25.000 in
woners zich vermaken is hem
onbekend gebleven en het
interesseert hem ook hele
maal niet maar één heeft hij
er leren kennen, die de
moeite loont. Deze is de zes
enzestig jaar oude Marcel
Dhièvre. Waarom nu juist
deze „Spiridizie n"? Omdat
hij zijn kleine, een verdieping
hoge huisje aan de Avenue
de la République, een lange
verkeersweg met hoge bo
men, heeft gedecoreerd op
een wijze, die wijst op het
handhaven van de beste tra
dities van het zondagsschil-
dersdomjof, zo men wil, van
de kunst der naïeven. De
zijgevel, die aan een smal
straatje met eeuwenoude
krotjes staat, heeft hij voor
het grootste deel versierd
met reliëfs in beton, de voor
gevel met arabesken en em
blemen, welke hij uit dui
zenden scherven van scho
tels, tegels en weet ik wat
heeft gevormd.
„AU PETIT PARIS" heet
het winkelhuisje en die be
naming herinnert er aan dat
de heer Dhièvre er jarenlang
met zijn aardige, bescheiden
vrouw samen, een bonnete-
rie, een garen- en bandwin
keltje dus, heeft gedreven.
Enige jaren geleden kon hij
de zaken aan kant doen en
it stil gaan leven. Vóór dat
ogenblik was hij echter reeds
begonnen met het versieren
van de gevels, louter en
alleen om zijn winkel wat
publiciteit temidden van de
toen nog kleurloze andere
pandjes, die nu praktisch
alle moderne geveltjes heb
ben, te bezorgen.
Voordien had hij nog nooit
een penseel in de hand hij
is links gehad en evenmin
had hij ooit geboetseerd of
gebeeldhouwd. In een arbeid
van enige jaren heeft hij
toen zijn huis gedecoreerd en
die versiering later nog weer
eens veranderd en uitgebreid.
„Au petit Paris" was nu een
maal de „klassieke" naam
voor een garen- en band
winkel in de Franse pro
vincie, waar men denkt dat
alles wat modieus en mooi is
uit de hoofdstad moet komen.
Gelukkig begint dat idee hier
en daar wat te vervagen.
Doch om dat embleem
„Parijs" toe te lichten kreeg
de voorgevel twee medail
lons, een met de Eiffeltoren
en één met de Are de
Triomphe. Die flakkeren het
enige raam van de eerste
verdieping.
ONDER DE NAAM, die
bijna lichtgevend is gewor
den van de veelkleurigheid
der geglazuurde scherven,
zijn nog vier kleine medail
lons met o.a. het wapen van
Parijs en iét Pont Neuf. Het
meesterwerk is echter naar
mijn mening de groep van de
raaf en de vos en drie witte
duiven op de hoek en op de
zijgevel. De vos uit La Fon
taine's fabel werd in reliëf
„Au petit Paris" met rechts Marcel Dhièvre.
op de muur geboetseerd en
het landschap in Rousseau-
le-Douanierstijl op de met
cement bedekte achtergrond
geschilderd. De raaf en de
duiven zijn in beton gevormd
en ook geschilderd. Ze zitten
op een wonderlijk kronke
lende tak. „Het is allemaal
gewapend zegt Marcel
Dhièvre en ze kunnen
best tegen regen en vorst."
Eronder, de wand gelijk-
straats, heeft hij nog ver
sierd met bomen en vogels
in reliëf en daar vindt men
ook, als luik voor het raam
in de zijdeur, de mooiste
schildering van het huis:
een gestileerde boom met
weinige bladeren, zo strak
en eenvoudig maar tegelijk
zo sierlijk geschilderd in
varianten van groen dat al
weer de naam van Rousseau
in gedachte komt.
DE MAKER VAN AL dat
moois is zelf de meest be
scheiden man van de wereld
hetgeen vooral in Frankrijk
met krijt aan de balk mag
worden geschreven. In schil
deren of boetseren heeft hij
nooit zin gehad; het huis aan
de Avenue de la République
is zijn gehele en unieke
oeuvre. Hij heeft nooit iets
anders gemaakt en hij is ook
niet van plan het te doen.
Men begrijpt dat ik hem
direct heb gevraagd zo'n
boom voor me op een stuk
triplex te schilderen of een
duif te boetseren maar hij
heeft het verzoek afgewim
peld. Niet vervelend of hoog
hartig of om meer geld te
kunnen vragen maar een
voudig weg omdat hij er geen
behoefte aan heeft en omdat
hij zelf vindt dat het huis
wel aardig is geslaagd maar
dat het zo wel goed is.
En zo leeft Marcel Dhièvre
rustig in Saint-Dizier aan de
Mame (nu ja, Mame en
hij is gelukkig met zijn huis
je en zijn sympathieke vrouw
en zijn kleine inkomen en
hij is een benijdenswnnrtHn
mens.
trant, personen die zelf wortelen in de
vorige eeuw, en er is haast geen moetei
gedaan om de manier waarop zij zich
uitdrukken in overeenstemming te
brengen met hun reacties op de ge
beurtenissen. Edmund zelf heeft hele
maal geen ervaring van de liefde, bij
zichzelf of anderen, maar wanneer er
een discussie over is blijkt hij niette-
Iris Murdoch, The Italian Girl - uitg. Chatto Windus
Margaret Drabble, The Garrick Year - Uitg. Weidenfeld Nicolson
IRIS MURDOCH is als romancière
in de fortuinlijke positie dat haar aan
zien, gebaseerd op „Under the Net",
„The Sandcastle" en „The Bell",
voorlopig boven twijfel verheven is;
zij heeft de steun van vele intellec
tuelen onder de romanlezers, en als
Russische studenten iets vertellen
over wat zij van de moderne Engelse
litteratuur lezen, beginnen zij altijd
weer over haar boeken. Levenslang
zal die toestand misschien niet duren,
er komen op den duur altijd rebellen
in de weer ook tegen de hoogste repu
taties; maar op het ogenblik is er nog
niet veel gevaar, zoals blijkt uit de
grotendeels gunstige ontvangst van
„The Italian Girl" (alleen Anthony
Burgess, beter bekend als romancier
maar in dit geval in de rol van boek
bespreker, heeft een poging gedaan
om de ballon door te prikken). Wij
vinden in dit boek de geschiedenis,
door hemzelf verteld, van de vrijgezel
Edmund die voor de begrafenis van
zijn moeder voor het eerst sinds jaren
in zijn ouderlijk huis komt en een
netwerk van ongeoorloofde sexuele
relaties ontdekt tussen het gezin van
zijn eigen broer, de Joods-Russische
broer en zuster die in het huis wer
ken, en de voormalige Italiaanse
gouvernante. Iris Murdoch is allang
ongegeneerd geworden in het organi
seren van toevallen in haar verhalen
zodat iedere lezer ze kan herkennen,
en er gaat ook hier telkens juist een
deur open als er aan een nieuwe
schuldige omhelzing begonnen wordt.
HET HAD AARDIG kunnen zijn voor
een deel als spel en verder als expedi
tie ter ontdekking van weinig bekende
gevoelscombinaties in de menselijke na
tuur, maar het ontdekt haast niets. Het
betreft, in een Gotische of Victoriaanse
min met een pedant gemak zijn mening
te kunnen geven, alsof hij het allemaal
uit handboeken gehaald had; en al
zijn de anderen, die wij trouwens niet
zo van dichtbij waarnemen, iets min
der onsamenhangend, er is niet een van
hen die aanspraak kan maken op een
plaats in onze herinnering. Het wordt
misschien allemaal een kwestie van
smaak met de boeken van Iris Mur
doch, en het is best mogelijk dat er
nogal wat Nederlandse lezers zijn die
het met de vruchten van haar verbeel
ding goed kunnen vinden: het oude huis
in een ongenoemde streek van noord-
Engeland, geïsoleerd van de buitenwe
reld, met een grote wilde tuin erachter
en een waterval, de persoonlijkheid van
de Russische jongeman die zowel zijn
werkgever als diens vrouw en dochter
betovert alsof hij een geheimzinnige
macht bezit (en zijn zuster heeft ook
al zoiets), de zorgen van de tobberige
Edmund die zich telkens verplicht voelt
om uit te leggen hoé anders het hoort
dan het is al die dingen zouden wel
afkomstig kunnen zijn uit een bepaalde
soort klamme en oververhitte Neder
landse roman. Het is misschien omdat
de Engelsen die soort niet zo goed ken
nen dat zij er eerbied aan verschuldigd
menen te zijn; maar Burgess heeft ge
lijk, „The Italian Girl" is een slechte
roman.
HET BOEK VAN Margaret Drabble,
die toch maar iets heel kleins is ver
geleken bij Iris Murdoch, en pas aan
haar tweede roman toe, is aardiger om
te lezen, en op een paar punten heel
goed. De hoofdpersoon die hier vertel
lend ingevoerd wordt is van hetzelfde
geslacht als de schrijfster, de vrouw
van een acteur, en het verhaal gaat
over hun huwelijk dat niet bepaald be
dreigd maar bemoeilijkt wordt doordat
zij allebei een tijdje lang de vrije liefde
ingaan. Bedreigd was het huwelijk bij
voorbaat al, doordat de eerste opwin
ding overleefd was en zowel de acteur
als zijn vrouw ongebonden van aard
waren. De manier waarop hun ver
vreemding beschreven wordt, samen met
een paar scènes waar wij hun dochter
tje Flora in aktie zien, is het sterkste
punt in het voordeel van de roman.
DE AFFAIRES TERZIJDE zijn niet
zo goed gedaan dat wil zeggen, voor
namelijk de affaire van de vertelster
want wij. horen niet veel over hoe
het de acteur vergaat. Zij houdt het
met de regisseur van het toneelstuk
waar haar man in optreedt, en al klin
ken haar ondervindingen levensecht ge
noeg, er staat niet veel bij dat nieuw
licht werpt op zulke problemen. Op de
vreugden nog minder, want die wor
den eigenlijk nooit helemaal bereikt, ten
gevolge van praktische omstandighe
den en aarzeling. Aan het slot komt
alles dan ook aardig terecht, want de
relaties van de acteur met de mooiste
actrice van het gezelschap hadden nooit
enige belofte in zich.
Ook deze roman is hoog geprezen,
tenminste in een aantal van de Engel
se besprekingen. Misschien zou het be
ter zijn om het oordeel hier wat mil
der te stellen? Aan de andere kant, al
draagt het in Engeland iets aan de ge
zelligheid bij om de lopende romanpro-
duktie te overschatten, voor de Neder
landse lezer heeft het geen zin. Er zijn
verscheidene andere litteraturen die zijn
aandacht vragen op dezelfde voet als de
Engelse, en het leven is al druk ge
noeg zonder boeken die toch niet veel
nieuws te vertellen hebben. Daarom dan
maar geen milder oordeel: Margaret
Drabble is goed voor de ontspanning en
zij heeft een paar scherpe inzichten die
misschien goede stof kunnen opleveren
voor een gesprek over trouw en on
trouw; verder komt zij deze keer nog
niet.