SHIRLEY Het Hoierhuis^drama PANDA EN DE MEESTER-LEERLING Iglo, Beschamend staaltje van klassejustitie werd aanleidinö tot enorm schandaal Ons vervolgverhaal door Charlotte Brontë Een zwarte bladzijde in de historie onzer rechtspraak hèt recept voor de lekkerste spinazie WOENSDAG 7 OKTOBER 1964 11 ^EPKvifcv W-i Pendant van Dreijfus - „Bekennen zal je..." Troelstra veroordeeld y In rep en roer Geen eerherstel Dr. P. H. Schröder w >V 1v i v s, lv 25) „Neen, Robert; ik durfde het niet toen het zo hard regende. En je bent nat en koud verkleed je maar! Als je kou zou vatten, zou ik zou den wij het ons moeten verwijten in zekere zin." „Ik ben niet doornat: mijn rijkle- ding laat geen water door. Droge schoenen is het enige wat ik nodig heb Zo.het vuur is heerlijk na die kilometers tegen de koude wind en regen in." Hij stond bij het keukenvuur; Ca roline stond naast hem. Terwijl de heer Moore van de warme gloed ge noot, hield hij zijn ogen op het glim mende koperwerk op de plank erbo ven gericht. Toen hij even naar bene den keek viel zijn blik op een naar hem toegewend gezicht dat bloosde, glimlachte van geluk, beschaduwd door zijdeachtige krullen en verlicht door mooie ogen. Sara was met het blad naar de huiskamer gegaan; een standje van haar meesteres hield haar daar vast. Moore legde een ogenblik zijn hand op de schouder van zijn jon ge nicht, bukte zich en kuste haar op haar voorhoofd. „O!" zei zij alsof deze daad haar lippen ontzegeld had, „ik was zo on gelukkig toen ik dacht dat je niet zou komen; nu ben ik bijna te gelukkig. Ben jij gelukkig, Robert? Vind je het prettig om thuis te komen?" „Ik geloof het wel; vanavond ten minste." „Weet je zeker dat je niet over je weefstoelen tobt, en over je bedrijf en over de oorlog?" „Op 't ogenblik niet." „Weet je zeker dat Hollow's Cot tage niet te klein voor je is, te be nauwd en te somber?" „Op dit ogenblik, neen." „Kun je me verzekeren, dat je niet verbitterd bent in je hart omdat rijke en vooraanstaande mensen je verge ten?" „Vraag nu maar niet meer. Je ver gist je als je denkt dat ik graag in de gunst wil staan bij rijke en voor aanstaande mensen. Ik wil alleen geldmiddelen een positie een loopbaan hebben." „En die zul je verkrijgen door je eigen begaafdheid en je goedheid. Je bent geschapen om een groot man te zijn je zult het worden." „Ik zou wel eens willen weten welk voorschrift je me. zou geven om deze grootheid te verwerven indien je op recht je mening zei; maar ik weet het beter dan jijzelf. Zou het doel treffend zijn, zou het een goede uit werking hebben? Ja armoede, el lende, bankroet. O, het leven is niet zoals jij denkt, Lina!" „Maar jij bent wel zoals ik denk." „Neen." „Beter soms?" „Veel slechter." „Neen, veel beter. Ik weet dat je goed bent." „Hoe weet je dat?" „In mijn hart." „O, je beoordeelt mij met je hart, Lina; je moest het met je hoofd doen." „Dat doe ik ook; en dan ben ik heel trots op je, Robert, je kunt niet weten wat ik allemaal over je denk." Het donkere gezicht van de heer Moore veranderde van kleur, zijn lip pen glimlachten en bleven toch op el kaar geperst; zijn ogen lachten en toch fronste hij vastbesloten zijn voorhoofd. „Denk maar slecht over mij, Lina," zei hij. „Over het algemeen zijn man nen een soort uitschot, heel anders dan alles wat jij je voorstelt. Ik ver beeld me niet, dat ik beter ben dan mijn soortgenoten." „Als je dat deed, zou ik niet zoveel achting voor je hebben. Juist omdat je bescheiden bent heb ik zoveel ver trouwen in je verdiensten." „Ben je me aan het vleien?" vroeg hij en keerde zich met een bruuske beweging naar haar toe, terwijl hij met een doorborende blik naar haar keek. „Neen," zei zij zacht en lachte om zijn plotselinge heftigheid. Zij scheen het niet nodig te vinden de beschul diging met klem af te wijzen. „Kan het je niet schelen of ik denk dat je me vleit of niet?" „Neen." „Ben je zo zeker van je bedoelin gen?" „Dat zal wel." „Wat zijn die dan, Caroline?" „Ik wil alleen mijn gedachten ont spannen door één keer iets te zeggen van wat ik denk; en dan te maken dat jij tevredener over jezelf bent." „Door mij te verzekeren dat mijn nicht een goede vriendin van mij is?" „Juist; ik ben een goede vriendin van je, Robert." „En ik ben wat het lot en het toeval van mij maken zullen, Lina." „Maar toch niet mijn vijand, wel?" Het antwoord werd afgesneden doordat Sara en haar meesteres met een zekere drukte de keuken binnen kwamen. Zij hadden de tijd, die de heer Moore en mejuffrouw Helstone aan een dialoog besteed hadden, ge bruikt voor een kort twistgesprek over het onderwerp „café au lait," waar van Sara zei dat ze het de vreemdste knoeiboel vond, die ze ooit gezien had en een verkwisting van Gods goede gaven, daar het „de bestem ming van koffie was om in water ge kookt te worden" en waarvan Ma demoiselle volhield, dat 't „un breu- vage royal" was, duizend keer te goed voor het minderwaardige we zen, dat er bezwaar tegen maakte. Zij, die eerst in de keuken waren geweest, trokken zich nu in de huis kamer terug. Voordat Hortense hen daarheen volgde, had Caroline slechts tijd om weer te vragen, „toch niet mijn vijand, Robert?" En Moore had op de wijze der Quakers met 'een we dervraag geantwoord, „zou dat mo gelijk zijn?" en toen zette hij zich aan tafel en liet Caroline naast zich zitten. Caroline hoorde nauwelijks de woe de-uitbarsting van Mademoiselle toen zij zich bij hen voegde; de lange ti rade over „la conduite indigne de cet- te méchante créature" klonk even verward in haar oren als het zenuw achtige gerinkel van het porselein. Robert deed zijn best er niet om te lachen en vermaande zijn zuster toen beleefd en kalm zich rustig te hou den, haar verzekerend dat zij, indien dit haar voldoening zou geven, een hulp in de huishouding mocht kiezen uit de meisjes, die op de weverij werkten. Hij was alleen maar bang dat zij er niet erg tevreden mee zou zijn, daar men hem had verteld dat de meesten absoluut niets van het huishouden af wisten en, al was Sa ra vrijpostig en eigenzinnig, toch was zij misschien niet slechter dan de meeste vrouwen uit haar klasse. Mademoiselle gaf toe, dat deze ver onderstelling juist was. Volgens haar waren „ces paysannes Anglaises tout insupportables." Wat zou zij niet ge ven voor een „bonne cuisinière An- versoise" met de hoge muts, de kor te rok en fatsoenlijke klompen zoals haar klasse droeg ze; iets beters in derdaad, dan een onbeschaamde co quette in een japon met stroken en helemaal zonder muts! (want het bleek dat Sara niet de mening van St. Paulus deelde, dat „het een schan de is voor een vrouw om met onge- dekten hoofde te gaan"; maar zich meer aan de tegenovergestelde leer hield en beslist weigerde de dikke vlechten van haar blonde haar in lin nen of tule op te sluiten. Zij was ge wend er achterin een sierlijke kam te steken en op zondag droeg zij krulle tjes van voren). „Zal ik een Antwerps meisje voor je proberen te krijgen?" vroeg de heer Moore, die in het openbaar streng optrad maar over het algemeen heel vriendelijk was in de familiekring. „Merci du cadeau!" was het ant woord. „Een Antwerps meisje zou het hier geen tien dagen uithouden, want ze zou door al de jonge coquines van de fabriek gehoond worden," toen ver zachtte zij haar toon, „je bent heel goed, mijn lieve broeder neem me mijn prikkelbaarheid maar niet kwa lijk maar werkelijk, mijn huishou delijke moeilijkheden zijn zwaar, toch zijn ze waarschijnlijk mijn noodlot; want ik herinner mij dat onze ver eerde moeder een dergelijk leed heeft ondergaan, hoewel zij uit de beste dienstboden van Antwerpen kiezen kon; in alle landen zijn dienstboden verwende en ongehoorzame wezens." (Wordt vervolgd) OP SINTERKLAASAVOND van het jaar 1895 werd er ingebroken bij Gatze Haitsma, een vijftigjarige gaarde nier die met zijn 21-jarige huishoudster Iemkje Jansma een huisje bewoonde in de buurtschap Britsum onder Stiens en van wie bekend was dat hij „er warmpjes bijzat". Op de avond van de inbraak was ook de broer van Iemkje, Sieds Jansma in de woning aanwezig, een 28-jarige schip- ersgezel die wel eens meer bleef overnachten. Hij sliep ij Gatze in de bedstee; het is zeker dat de laatste ook wel het bed deelde met zijn jonge huishoudster. Maar tevens onderhield deze betrekkingen van niet geheel on schuldige aard met een zekere Wiebren Hogerhuis, een 32-jarige huisschilder die met zijn twee broers bij hun moeder in Beetgum woonde. ÉP^ OP DIE vijfde december nu werd volgens zijn getuigenis Gatze om streeks half twaalf wakker doordat hij glas hoorde rinkelen. Toen hij op stond zag hij „een persoon met een wit hemd aan en witte doeken om het hoofd gewondennaderen die zei: „Voor de bliksem, het is me om je geld te doen!" Er 'ontstond een wor steling; Sieds Jansma, schoot toe, maar werd door een tweede inbreker aangevallen. Een schot weerklonk en Sieds werd aan het achterhoofd ge troffen. IEMKJE PROBEERDE, zoals te be grijpen is, te vluchten, maar de deur werd door een derde onverlaat bewaakt. Zij deinsde terug en zag hoe haar broer zijn tegenstander door het raam naar buiten gooide. Weer werd er geschoten en opnieuw werd Sieds geraakt, dit maal in de dij. De drie inbrekers vlucht ten zonder iets te hebben ontvreemd en met achterlating van wat het proces verbaal noemt: „een zoogenaamde die- fenlantaam". DIT IS HET BEGIN van een geschie denis die zich in Nederland heeft afge speeld in dezelfde tijd dat Frankrijk en met Frankrijk de gehele wereld werd geschokt door de affaire-Dreyfus. Met alle punten van verschil is er tus sen het proces tegen de joodse officier Dreyfus en dat tegen Wiebren Hoger huis en zijn broers want zjj werden beschuldigd van de inbraak met ge weldpleging een zekere gelijkenis. Beiden, Dreyfus en Hogerhuis, werden veroordeeld op zwakke aanwijzingen, niet op grond van wettige en over tuigende bewijzen; ter verdediging van beiden is de massa in beweging ge komen die de strijd voor de naar haar Domela Nieuwenhuis toornde op een protestmeeting in Amsterdam over de „Hogerhuis-schelmerijen". 43. Nog wat verward door zijn vreemde gesprek met het spiegelbeeld van Wondril de Witte, ging Panda naar zijn slaapkamer en keek dadelijk naar zijn hoofd kussen. Maar daarop was niets te zien. „Ik heb het ze ker gedroomd", dacht hij. „Maar hoe kom ik dan uit mijn bed? Zou ik aan het slaapwandelen zijn geweest? Daar heb ik anders toch nooit last van". Voor alle zekerheid keek hij nog eens onder zijn hoofdkussen en zelfs onder de dekens, maar hij vond geen steen. „Dus toch gedroomd.besloot hij. „Eigenlijk wel jammer. Het zou wel leuk geweest zijn, als ik ook kon fuppen", Dat is nog eens fupwerk", dacht Joris die op dat mo ment naar een spuitende straatlantaarn keek. „Deze proef toont wel duidelijk aan, dat de meestersteen zijn bezitter bijzondere krachten geeft. Ei, ei, wat een mo gelijkheden openen zich thans! Het is maar goed, dat Panda de steen niet in handen heeft gekregen. Hij zou toch niet weten, hoe hij deze voortreffelijke krachten op een voordelige manier zou kunnen aanwenden!" En vol grote plannen schreed hij heen. De lantaarn bleef spuitend achter, tot grote verbazing van een agent, die nachtdienst had. oordeel onschuldig veroordeelden be schouwde als een worsteling om recht en menselijkheid. In de affaire-Dreyfus is het anti-semitisme een aspect van het allergrootste gewicht; in de Hogerhuis- zaak is het sociale element van be tekenis, want velen zagen er en niet ten onrechte naar het ons voorkomt een bewijs in van afschuwelijke klasse-justitie. MAAR LAAT ONS eerst het verhaal vervolgen. Toen de dieven onverrichter- zake waren verdwenen, waarschuwde Haitsma zijn buurman die zich naar Stiens haastte om een dokter te halen. Deze beval opneming van Sieds in het ziekenhuis, waar reeds dezelfde dag de commissaris van politie van Leeu warden hem een verhoor afnam. Daar bij bleek Sieds geen bepaalde verden king te koesteren, maar wél vertelde hij uitvoerig over de omgang die zijn zuster had met Wiebren Hogerhuis. Zeker is dat Haitsma en Iemkje Wie bren aanvarfkelijk helemaal niet van de overval verdachten: op de ochtend na de inbraak kwam hij, gehoord heb bend wat er was gebeurd, naar Haitsma toe. Hij was het die de gebroken ruit herstelde en natuurlijk is er toen uit voerig gesproken over de beraamde aanslag op Haitsma's spaarduitjes. De aanvankelijke onbevangenheid van Haitsma en Iemkje tegenover Hoger huis blijkt wel het allerduidelijkst uit het feit dat zij hem vroegen de vol gende nachten te blijven logeren. Dan waren er, als de inbraakpoging zou worden herhaald, tenminste wéér twee manspersonen in de woning aanwezig. Iemkje heeft dan ook verklaard: „Ook na het ongeval heeft hij bij mij ge slapen en ben ik hem nog terwille geweest". TWEE DAGEN LATER EVENWEL deden twee marechaussees een inval in de woning. Zij grepen Wiebren vast, sleepten hem naar de schuur, bewerk ten hem met hun vuisten en schreeuw den hem toe: „Bekennen zal je, g.v.d." Toen deze poging tot intimidatie niet het gewenste effect had, bonden zij hem aan een paard vast en brachten hem zo naar Leeuwarden over. Daarna arresteerden zij zijn beide broers, van wie de ene verklaarde dat hij op de bewuste avond op de bunzingjacht was geweest (hetgeen door zijn maat werd bevestigd) en de tweede dat hij vroeg naar bed was gegaan. Zowel zijn moe der als zijn zuster verklaarde dat dit waar was. Wiebren zelf zei, ook op de bunzingjacht te zijn geweest, even eens met een vriend, wiens getuigenis met het zijne overeenstemde. Belang rijk is de verklaring der beide mare chaussees dat zij de drie verdachten aan den lijve hebben onderzocht, maar bij geen van hen verwondingen hebben vastgesteld. Wanneer de Hogerhuizen de inbrekers waren geweest, zou men toch mogen aannemen dat zij de hef tige vechtpartij met Haitsma en Sieds Jansma niet volkomen ongedeerd zou den hebben doorstaan, nog afgezien van wonden door glasscherven. Na de arrestatie der gebroeders zijn de marechaussees naar Britsum terug gekeerd om Haitsma en Iemkje te on dervragen. Daarbij deden zich twee opmerkelijke feiten voor. Haitsma ver klaarde totaal onwetend te zijn geble ven van de betrekkingen die zijn huis houdster met Wiebren onderhield (wat niet zeer aannemelijk is, want de bed steden in de kamer die vijf bij zes meter mat, waren nauwelijks twee meter van elkaar verwijderd) en beide getuigen zeiden thans Wiebren, Keimpe en Marten Hogerhuis van de overval te verdenken. En by volgende verhoren, waarbq de commissaris van politie er bij voort during op aandrong dat Iemke de waarheid (zqn waarheid!) zou spreken, had hq in toenemende mate succes. „Eindeiyk", aldus meldt hy de officier van justitie, „is zij er toe gekomen om my mede te deelen hetgeen zy van het voorgevallene weet. Zq heeft nu per tinent verklaard dat zy Keimpe Hoger huis heeft herkend als een der drie daders". IN JUNI 1896, dus een half jaar later, begon de openbare behande ling van de Hogerhuis-zaak voor de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De broeders werden tot respectievelijk 12, 11 en 6 jaar gevangenisstraf veroordeeld. In be roep werden deze vonnissen be vestigd. Het cassatieberoep werd door de Hoge Raad verworpen. De gevangenisdeuren sloten zich de finitief achter Wiebren, Keimpe en Marten. Een jaar tevoren was Dreyfus tot levenslange verban ning naar het Duivelseiland ver oordeeld AANVANKELIJK is van een „Hoger- huis-zaak" nog nauwelijks sprake, al waren er mensen die reeds in het begin geloofden aan de onschuld der drie broers. Zelfs werden toen al de namen genoemd van de ware schuldigen. Maar langzamerhand won de twijfel aan de juistheid van het vonnis veld. In het Friesch Volksblad verschenen ingezonden stukken en de publieke opinie trok natuurlijk partij voor de veroordeelden. De officier van justitie gaf evenwel geen gehoor aan allerlei getuigenissen en toen, door toedoen van Troelstra, de moeder der gevangenen een aanklacht wegens meineed tegen Troelstra in 1897. Haitsma indiende, weigerde hy rechts ingang te verlenen. Troelstra bracht de zaak herhaaldeiyk in de Kamer ter sprake en toen niets hielp, ging hy er zelfs toe over de officier in het open baar te beledigen door hem te beschul digen van partydigheid en verdraaiing der feiten. Dit hielp: de officier diende een aanklacht in en in hoger beroep werd.... Troelstra tot een maand ver oordeeld. DAN IS DE AGITATIE reeds in volle gang: ingezonden stukken, brochures, strüdliederen, meetings, collecten. Ne derland was in rep en roer. De twee kampioenen voor de veroordeelden wa ren Pieter Jelles Troelstra en Domela Nieuwenhuis. Helaas is het tussen deze twee, waar van de een de groep der „parlemen tairen", de ander tot die der „anti parlementairen" leidde, tot een verbit terde strijd gekomen. Troelstra had, zo zei Domela, in de Kamer de onver geeflijke fout gemaakt de werkelijke daders, d.w.z. hen die hij daarvoor hield, by name te noemen. „Dat doet een oprecht socialist niet", riep Domela Nieuwenhuis uit, „dat doet alleen een advocaat die zijn cliënt tracht vrij te krygen. Het is onze zaak niet de schul- Karikatuur van Richard Roland Holst: „Kom, spring er eens door, E delachtbaren!" Getuigen hadden verklaard dat de inbreker „met een zwaai" door een raampje van 57 x 45 cm. gesprongen was en op dit getuigenis waren de broeders Hoger huis veroordeeld. Troelstra had een raampje van dezelfde maten meege nomen naar de Tweede Kamer en de Kamerleden uitgenodigd, dit „onmo gelijke kunststukje" zelf te proberen. digen op te sporen, maar om de on- schuldigen verlost te krijgen!" Intussen bleven de Hogerhuizen ge vangen. Van revisie van hun vonnis geen sprake, nog minder van eerherstel. De Franse regering bood tenslotte Dreyfus haar verontschuldigingen aan en begiftigde hem met het Legioen van Eer. De Hogerhuizen werden „op jaren gesteld" en in het begin van onze eeuw vrijgelaten. Maar de zaak is nim mer herzien. Thans is over de Hogerhuis-zaak een boeiende dissertatie verschenen, waarop de heer A. D. Hannema bij prof. dr. J. Presser is gepromoveerd tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. Men leest dit proefschrift werkelijk als een roman. De bijzondere betekenis lijkt mij hierin gelegen dat hij het drama der Hogerhuizen plaatst tegen de achter grond der sociale omstandigheden in Nederland en in het bijzonder in Fries land omstreeks de eeuwwisseling, du» in de jaren waarin de klassetegen stellingen zich tot godsdienstige tegen stellingen verdiepten, waarin Domela een nieuwe godsdienst predikte: die van de komende heilstaat die zou wor den gebouwd op de ruïnes van de kapi talistische maatschappij. Tussen deze twee molenstenen zijn de Hogerhuizen fijngewreven. Advertentie Die versgeplukte Iglo spinazie zit ge-' wassen, schoongemaakt en gehakt voor u in 't pak. Reuze gemakkelijk! Envoordelig. Want slinken doet Iglo spinazie nietMaak er morgen eens een Espresso Spinazie Maaltijd' van. Dat doet u zo Espresso Spinazie Maaltijd. Deponeer ontdooide warme Iglo spinazie op hete schaal. Garneer met spiegeleieren en gekookte kleine aardappelen, bestrooid met peterselie. 350 gram f0.72 500 gram v 700 gram f 1.27 f0.97

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 11