Honderdvierendertig stenen kruisen
getuigen van Heusden's rampnacht
S
PROEFSCHRIFT OVER JOHN SMYTH
Winschoter bariton
won concoursen in
Frankrijk en Spanje
LAFFE WRAAKOEFENING VAN
VLUCHTENDE NAZI'S AAN DE
VOORAVOND DER BEVRIJDING
ZATERDAG 31 OKTOBER 1964
3r Erbif
PAGINA VfJF
Stille nacht
„Alles 1st richtig"
1
Met blote handen
Jan A. Niemeijer
Angstdromen
Dick Dij»
TWINTIG JAAR GELEDEN, op 5 november 1944,
werd het Brabantse stadje Heusden bevrijd. Vroeg in die
zondagmiddag stonden de Tommies in het centrum van de
stad. Scheepswerfbaas Van Beijnen was de eerste die hen
begroette. Door het even geopende kelderluik had hij
twee vreemde uniformen gezien. Enkele seconden later
stond hij op straat, vloog een van de bevrijders om de hals,
kuste hem op beide wangen. Heusden was in handen van
de Geallieerden. Maar het bevrijdingsleger werd er niet
met een wilde feestroes verwelkomd. Het vond er ook geen
vlaggentooi. Heusden rouwde. Want nog geen twaalf uur
tevoren werd de stad door een ramp getroffen: om tien
voor half drie in de nacht van zaterdag op zondag had een
vernietigingscommando van het terugtrekkende Duitse
leger het stadhuis opgeblazen. In de zwaar gewelfde ruim
ten hadden een tweehonderd mannen, vrouwen en kin
deren bescherming gezocht tegen het oorlogsgeweld. De
Duitsers moeten van hun verblijf daar hebben geweten.
Maar zonder enige waarschuwing ontstaken zij de lont,
joegen nog vier mensen die een luchtje stonden te schep
pen, de kelders in en maakten zich snel uit de voeten.
Dertig seconden later werd het oude stadhuis enkele centi
meters van de grond gelicht. De schuilenden hoorden een
donderende slag, zagen een lichtflits als van een bliksem
schicht. De toren knakte om, de dikke muren werden
uiteengereten. In enkele seconden tijd werden tweehonderd
onschuldige burgers, angstig bijeenhokkend in een veel
te kleine ruimte waar zij dachten veilig te zijn, onder het
puin bedolven. Honderdvierendertig van hen vonden de
dood enkele uren voor hun dorp zou worden bevrijd
werden zij het slachtoffer van een wanhoopsdaad van een
snel terugtrekkend, door de Geallieerden op de hielen ge
zeten Duits leger.
TOT AAN DE BEVRIJDINGSWEEK
had Heusden weinig van de bezetting
gemerkt. Er waren bijna geen Duitsers
binnen de wallen en eten was er vol
doende. „Wij hebben de oorlog gevierd
en niet geleden", zeiden de bewoners.
Op 28 oktober echter begon het kel
derleven. In de omgeving werd hevig
gevochten. De kelders van de heren
huizen zaten vol mensen. De parterre
van het laat-gotische, uit 1588 dateren
de stadhuis leek een ideale schuilplaats:
de muren waren vele decimeters dik,
de zoldering was zwaar gewelfd. De
Duitse telefoonpost, het Duitse Rode
Kruis en de luchtbescherming hadden
er onderdak gekozen. In de grote mid
denruimte zaten honderdvijftig mensen
opeengepakt, in de kleinere ruimte er
naast drongen ruim veertig mensen
dicht opeen. De grond was met stro
bedekt. Langs de muren stonden banken
van planken op biervaten. De atmosfeer
was beklemmend.
ZATERDAG 4 NOVEMBER begon
nen de geallieerden een zwaar offensief
in de richting van de Heusdense Maas
brug. „Vanavond zijn we bevrijd",
zeiden de Heusdenaren. Angstig maar
hoopvol luisterden zij naar de over-
gierende granaten. Duitsers vluchtten
in allerijl door de verlaten straten in
de richting van de brug.
Intussen deed het vernietigingscom
mando van de Duitsers zijn luguber
werk. De protestantse kerk werd in
alle geheimzinnigheid met munitie vol
gepropt. De rooms-katholieke kerk
onderging hetzelfde lot. Maar niemand
vermoedde het ware doel van deze
handelingen.
Kapelaan P. Manders en theologant
J. Brouwers hoorden dat er Duitsers
in hun kerk in de weer waren. Na
ampele overweging besloten zij pools
hoogte te gaan nemen.
„Mag het gebouw morgenochtend
worden gebruikt?" vroeg de kapelaan
argeloos.
„Wij zijn hier klaar, doet u maar
met de kerk wat u wilt".
„Is er gevaar hier?"
„O nee, helemaal niet!"
Na dit gesprek nam een van de
Duitsers plaats achter het orgel op het
koor. Terwijl buiten de granaten over
de huizen floten en de aanwezigen in
de kerk verbouwereerd omkeken, speel
de hij de eerste tonen van „Stille nacht,
heilige nacht" door de verlaten kerk
ruimte
In het stadhuis hadden de Duitsers
zich ook laten zien. De laatste dagen
hadden zij manden en kisten met zand
de toren ingedragen. De Heusdenaren
vonden het vreemd, angstwekkend
bijna. Enkelen van hen gingen met
een bang voorgevoel op onderzoek. De
dappersten woelden met een schop in
enkele van de kisten, maar zij ontdek
ten niets verdachts.
Om acht uur die zaterdagavond in
formeerde de drogist en hoofd van de
luchtbeschermingsdienst A. Verschuur
bij de Oberstabartz Schroder, leider
van het Duitse Rode Kruis, of hem
Iets bekend is van de springstof in de
stadhuistoren. De man schrok zichtbaar,
beloofde op informatie en onderzoek
uit te gaan. Na ruim een uur was hij
terug. Hij kon de heer Verschuur ge
ruststellen: er is niets aan de hand.
OM EVEN TWEE UUR worden de
mensen in de kelders door een hevige
explosie opgeschrikt. „Er slaat vlakbij
een bom in", vermoedt men. Maar in
werkelijkheid werd de r.k. kerk op
geblazen.
Klokslag twee uur volgt de protes
tantse kerk dit noodlot.
Enkele van de burgers wagen zich
op straat. Het is er stikdonker. De ge
allieerde granaten fluiten over de hui
zen, in de richting van de brug.
„En het stadhuis is dat het vol
gende gebouw?"
De woorden ketsen tegen het brein
van de kijkers naar de kerkbrand.
Niemand durft dit denkbeeld te aan
vaardend De Duitsers weten toch van
die tweehonderd mensen? En er is
immers geen munitie in al die kisten
met zand
Het hoofd van de luchtbescherming
draaft zo snel hij kan terug naar zijn
hoofdkwartier in het stadhuis. Moet
hij de mensen nog vlug elders onder
brengen? Maar de granaten vliegen
onophoudelijk door de straten. Het
risico is te groot. En Oberstabartz
Schroder heeft hem toch verzekerd
dat allen veilig zijn in het stadhuis?
„Denk er om, laat niemand er uit,
want het is op straat veel te gevaar
lijk", zegt hij tegen de wacht bij de
stadhuisingang- Via de grote ruimte
waar de meeste vluchtelingen wat
rondhangen en waar de kinderen op
het stro liggen te slapen, haast hij
zich naar zijn hoofdkwartier, achter
in de kelder.
De timmerman P. F. Sehmiehauzen,
ambtenaar van de distributie en deze
nacht bewaker van de voorraad kaas
die als noodrantsoen in de secretarie
is verborgen, heeft onderdak gezocht in
de kleine toren op de binnenplaats.
Ineens hoort hij voetstappen boven
zich. Duitsers?
Hij tijgt op onderzoek. Bij de secre
tarie wacht hij de onbekenden op.
Duitsers, inderdaad drie in, getal
Of ze aan de wandel zijn? wil hij
weten.
Wat hij daarmee te maken heeft? is
het weerwoord.
Hij moet de wacht houden en mag
niemand in de toren laten. Is er mis
schien een granaat ingeslagen, want
alle ruiten zijn stuk.
Nee. er is niets aan de hand.
„Alles ist richtig hier!"
De slager H. P. J. Leyten, EHBO'er
en brandweerman, vele nachten niet
in bed geweest en nu met de kleer
maker Van Alphen op ronde langs de
kelders, schrikt op van de beide kerk-
explosies. Hij haast zich naar het stad
huis en treft bij de ingang drie jonge
mannen. Terwijl hij zijn vermoeden
meedeelt, stormen drie Duitsers de
binnenplaats af. „Wat moeten jullie
hier, Donnerwetter, im Keiler!" brul
len zij. Drie van de vier mannen ge
hoorzamen. Slager Leyten negeert het
bevel. Hij besluit een kijkje te gaan
nemen in de stadhuisgalerij op de
binnenplaats.
Terwjjl de drogist Verschuur in zijn
commandopost het nieuws van de kerk
aan de aanwezigen verteltterwijl
Sehmiehauzen met een onrustig gevoel
op de onderste trede van de wenteltrap
gaat zittenterwijl slager Leyten
de binnenplaats oversteektklinkt
door de nacht een donderende explosie.
De grond siddert. Een baaierd van vuur
slaat door de voorkant van het stadhuis.
Het trotse gebouw, een zware steen-
kolos uit eind 1500, vermeend-veilige
schuilplaats voor tweehonderd angstige
mannen, vrouwen en kinderen, slaat
tegen de grond. Tweehonderd mensen
liggen onder een puinhoop begraven.
„IK SCHROK NIET EENS ERG",
vertelt slager Leyten. „Je leefde in die
dagen zo vreemd, wel in een hevige
spanning, maar het was toch net of
je er zelf niet bij was. Ik besefte on
middellijk: wij moeten redden, helpen!"
Terwijl hij zich weghaastte, kwam
een man met een kind op de arm van
de binnenplaats gestrompeld. De tranen
stroomden langs zijn wangen. „Mijn
vrouw is dood, maar één kindje leeft
nog", hijgde hij. De heer Verschuur
IN BETREKKELIJK korte tijd kunnen meisjes met aardige
snoetjes en min of meer „lieve" stemmetjes worden klaar
gestoomd tot zangeres in het lichte genre. Ze hoeven niet lang
in het vak te zitten om- al in aanmerking te komen voor
grammofoonplaat-opnamen en wanneer nieuwbakken zange
resjes hoge ogen weten te gooien in songfestivals, kunnen ze
in luttele dagen meer publiciteit oogsten dan beroemde ge
leerden in hun hele leven. Hoe is het toch te verklaren, dat
zulke meisjes zonder al te veel scholing op deze manier
bliksemcarrières maken? Zullen we misschien een beter in
zicht in deze materie hebben, wanneer dr. Herman J. de Groot
uit Utrecht klaar is met zijn sociologisch onderzoek naar het
verschijnsel tophit? Dit onderzoek, dat in september van het
vorig jaar begon en in de loop van 1965 wordt afgesloten, om
vat analyse? van 1000 binnen- en buitenlandse tophits en de
ondervraging van tientallen binnen- en buitenlandse zangers,
zangeressen en tekstschrijvers. Het boek dat dr. De Groot en
zijn medewerkers schrijven zal zonder twijfel de belangstel
ling hebben van de 28-jarige, in Amsterdam wonende bariton
Meinard Kraak, die uit ervaring weet, dat de zangers van de
serieuze liedkunst heel wat moeilijker slagen dan hun collegae
van de lichte muze. Deze talentvolle concertzanger heeft noch
tans dit jaar op zijn terrein prestaties geleverd, die in omvang
te vergelijken zijn met die van de veelbejubelde Trea, Ilonka,
Willeke, Rita en Shirley op het songfestival in Knokke.
MAAR WIE kent Meinard Kraak? De
kranten hebben geen speciale verslag
gevers gestuurd om hem te interviewen,
de televisie heeft geen aandacht aan
hem geschonken en er is zelfs geen
slimme grammofoonplatenmaatschappij
naar de Trompenburgstraat 143 in Am
sterdam gekomen om hem te contrac
teren.
Winschoten
MEINARD KRAAK, die als jongste
van vier kinderen werd geboren in een
door zijn ouders gedreven pension te
Winschoten, heeft de muziek sinds zijn
jeugd een warm hart toegedragen. Hij
zong als jongen heel wat jaren in het
koor van de plaatselijke Gemengde
Zangvereniging en hij kreeg verder drie
jaar pianoles van de heer M. Cerfon-
taine en zes jaar van mevrouw R. Pro-
verbio-Zuidema. Ondanks deze muzi
kale activiteiten vatte hij tijdens zijn
gymnasiumtijd het plan op, bij het to
neel te gaan. Maar zijn ouders advi
seerden hem een baan bij het onderwijs
te nemen, omdat hij daar op een be
hoorlijk inkomen en een goed pensioen
zou kunnen rekenen. Meinard ging niet
naar het onderwijs en ook niet naar het
toneel, maar hij belandde in 1955 met
een rijksbeurs op het Amsterdamse
conservatorium, waar hij onder leiding
van Jan Keizer zang ging studeren. In
1960 haalde hij het C-l-diploma met
een onderscheiding voor artistieke
eigenschappen, te vergelijken met de
kwalificatie cum laude aan de universi
teit. Doordat hij een zo opvallend goed
examen deed, mocht hij ook nog voor
het solistendiploma C-2 studeren, dat
hij twee jaar later weer met de zelden
verleende onderscheiding voor artis
tieke eigenschappen verwierf.
Parijs
„IK WAS met deze uitspraak van de
deskundigen natuurlijk heel blij", ver
telt hij. „Vooral omdat je weet, dat je
er niet al te veel waarde aan moet hech
ten, wanneer vrienden en familieleden
zeggen, dat je een mooie stem hebt.
Daar ik meende, in de operarichting
mijn liefde voor toneel en muziek te
kunnen verenigen, ben ik in november
1962 naar de operaklas van het conser
vatorium gegaan en in januari 1962 met
een beurs van de Franse regering naar
Parijs. Ik wilde daar mijn Franse reper
toire uitbreiden, omdat het Franse lied
en de Franse opera volgens kenners
goed voor mijn stem „liggen". Verder
wilde ik de rol van Pelléas uit de opera
„Pelléas et Mélisande" van Claude De
bussy instuderen. Ik kreeg onderdak in
het Institut Néerlandais, 't Nederlandse
culturele centrum in Parijs, en ik gang
twee drie maal per week naar de be
kende zangpedagoog Pierre Bernac, die
mij een half jaar onder zijn hoede nam".
Geen wedstrijdmens
ENKELE WEKEN nadat de jonge
Nederlandse zanger in Parijs arriveerde,
zei Bernac tegen hem: „Ik heb hier wat
formulieren voor een Ravel-concours.
Vul ze maar even in. Ik heb de indruk,
dat je wel in de prijzen valt".
Maar Meinard Kraak sputterde tegen.
Hij zei: „Ik ben helemaal geen wed
strijdmens. En met zoveel deelnemers
heb ik weinig kans". Bernac echter zette
door en op 25 april van dit jaar ging
zijn pupil naar de Parijse „Ecole Nor
male de la Musique" om zich te voegen
bij de 45 andere kandidaten, die uit alle
delen van Europa, zelfs uit Amerika,
afkomstig waren. Tijdens een eerste
schifting vielen twintig concurrenten af
en de overblij venden moesten 's avonds
in een zaal met publiek ieder acht mi
nuten Ravel zingen. Meinard Kraak
was op een na de laatste van de lange
rij deelnemers, hetgeen niet zo gunstig
was omdat publiek en jury aan het
einde van een lang concours meestal
vermoeid beginnen te raken. Hij had
echter het geluk dat hij twee liederen
had gekozen, die nog niet eerder aan
bod waren geweest. „Tijdens het hele
concours zat ik niet erg in spanning",
vertelde Meinard Kraak. „Ik had im
mers niets te verliezen. Wie kende mij
in Frankrijk? Voor mijn gevoel zong ik
wel goed, maar ik had geen idee hoe
de uitslag zou zijn. Toen de jury nog
aan het beraden was, kwamen er men
sen uit de zaal naar me toe en ze zei
den: „Je krijgt vast een prijs. Maar ik
kon het niet geloven. Tot mijn grote
verbazing deelde de jury even later
mee, dat ik als eerste was geëindigd.
Ik werd van alle kanten gefeliciteerd en
ik kreeg behalve de 375 van de prijs,
het aanbod om in Parijs drie concerten
te geven".
Spanje
MEINARD KRAAK belde verheugd
zijn Amsterdamse leraar op en die stel
de het ANP op de hoogte. Een kort
zakelijk bericht circuleerde in de
Nederlandse dagbladpers, maar daar
hield de publiciteit dan ook mee op.
Meinard kwam niet, zoals de Knokke-
zangeresjes, op de voorpagina's terecht,
maar hij heeft zich daar geen moment
over opgewonden. „In de lichte muziek
bereikt men veel sneller een top dan in
ons genre, maar dat succes duurt meest
al niet lang. In mijn richting ontwikkel
je je veel geleidelijker", vindt de Win
schoter bariton. Hij kwam pas dezer
dagen voor de tweede maal in het
nieuws, door het winnen van de eerste
prijs op een internationaal zangconcours
in de Spaanse stad Orense. Zijn prijs
omvatte 25.000 peseta's (ruim 1500)
in baar en een contract voor een tour
nee door Spanje.
Op mijn vraag of hij na deze bijzon
dere successen al door grammofoon
platenmaatschappijen is benaderd, ant
woordt hij: „Daar ben ik nog lang niet
aan toe. Wie zal er een plaat kopen van
Meinard Kraak behalve mijn ouders,
mijn zusjes, mijn vrienden of familie?"
Meinard Kraak is helemaal niet af
gunstig op de honoraria en de sport
auto's van al die tienersterren. Hij
blijft nuchter en werkt hard verder.
Hij geeft school- en radioconcerten, hij
treedt op in Passionen en verzorgt lie-
derenavonden. Alleen door heel hard
werken, weet hij, kan er iets bewaar
heid worden van Pierre Bernacs voor
spelling, dat hij een grote carrière zal
maken.
Links: „Donnerwetter, im Keiler!"
schreeuwden de drie Duitsers tegen
slager H. J. P. Leyten nadat, zij de
lont hadden aangestoken. Maar de heer
Leyten negeerde het bevel. Hij liep de
binnenplaats op en redde daarmee zijn
leven. Rechts: Drogist A. Verschuur,
hoofd van de luchtbescherming, was
juist de grote kelderruimte doorgelopen
toen het stadhuis explodeerde. „Wij
hadden 's middags de toren nog ge
ïnspecteerd, maar konden er niets ver
dachts ontdekken," zegt hij.
toog onmiddellijk op onderzoek. Het
eerste wat hij in de puinhoop zag, was
het kindje maar het was dood
Met blote handen, met schoppen en
mandjes trachtte men te redden wie
er nog te redden was. Men trok en
rukte aan de enorme brokstukken puin.
Soms moest men dekking zoeken tegen
het Engelse granaatvuur. Kapelaan
Manders ging plat op het puin liggen
en riep zo hard hij kon: „Hebben jullie
verbinding met de buitenlucht?" Van
heel ver, en heel dof, kregen de ge
spannen toeluisterende redders een ont
kennend antwoord.
TEGEN DE OCHTEND konden de
eersten worden bevrijd. Acht uur na
de explosie redde men een negentien
jarige jongen van de verstikkingsdood.
Een slip van zijn jas stak boven het
puin uit. Men trok er met alle geweld
aan. Na enig geworstel kon men hem
op het puin neerleggen. Hij bleek nog
in leven te zijn. Nadat zijn hoofdwond
was verbonden en hij een uurtje had
gerust, haastte hij zich naar het stad
huis terug om deel te nemen aan het
reddingswerk.
„IK WAS EEN VAN DE LAATSTEN
die er levend werd uitgehaald", ver
telt mevrouw Nefkens uit de Breestraat
mij. „Wij zaten in een hoek met onze
beide kinderen, de vierjarige Marijke
en Johan van zeventien maanden. We
waren juist voor de veiligheid van de
kinderen naar het stadhuis gegaan.
Mijn zoontje moet gauw weg geweest
zijn. Mijn man wilde hem nog uitgraven,
maar ik zei tegen hem: het hoeft niet
meer, hij is toch dood, ik weet het
zeker!
Van buiten af heeft men een gat
gehakt door de zestig centimeter dikke
muur. Toen heeft mijn man steen voor
steen door het gat naar buiten getrok
ken. Marijke kon worden gered. Dertig
uur na de ontploffing heeft men mij
naar buiten gedragen. Ik had een shock
en een arm was verlamd. Pas maanden
later kwam de reactie. Ik had geen
ogenblik rust. Ik moest altijd rennen,
ik was net de Wandelende Jood.
Echt goed ben ik pas weer de laatst»
drie jaar".
EEN OP DEZE PLAATS graag naam
loos blijvende vrouw, die de laatst»
oorlogsnacht van Heusden als meisje
meemaakte, is de schrik nog niet te
boven. In die rampnacht verloor zjj
21 van haar naaste familieleden; haar
vader en moeder, broers, zusters, ooms
en tantes. Negen van hen moeten op
slag zijn gedood, de anderen zijn In
stof en kalk gestikt. Zijzelf kon door
een spleet ademhalen. Haar vader ea
moeder leefden nog. Zjj konden ge
drieën met elkaar spreken. Na een uur
ongeveer kreeg de vader het benauwd.
Zijn stem werd steeds zwakker. Toen
hoorde het meisje hem fluisteren: „Zus,
ik sterf".
„U zult begrijpen dat ik er niet graag
over spreek", zegt zjj nu, in haar wo
ning niet ver van de rampplaats. „Hoef
ik er nu ook niet over te praten? En
wat moet Ik ervan vertellen? Ik kan
toch niet zeggen hoe het geweest is.
Wie van de mensen kan dat onder
woorden brengen? Ik kan u wel zeggen
dat je zoiets nooit meer kwjjt raakt,
ik heb er nog vaak angstdromen over".
IN DE BEVRIJDINGSNACHT van
Heusden, om tien minuten voor half
drie, vonden in dit stadhuis 134 mensen
de dood: 69 van hen waren nog geen
twintig jaar, de oudste was 86, de
jongste vier maanden. Zij stonden op
de drempel van de bevrijding. Nog geen
twaalf uur later arriveerden de Britten
in de stad. Een wanhoopsdaad van het
in allerijl terugtrekkende Duitse leger
maakte van hun schuilplaats een mas
sagraf.
De drie leden van het vernieti
gingscommando hebben geweten wat
zij deden.
„Alles ist richtig hier!", zeiden zij
de heer Sehmiehauzen.
„Donnerwetter, im Keiler!"
schreeuwden zij tegen slager Leyten
en drie van zijn lotgenoten.
Zij hadden toen juist him duivels
werk gedaan. De lont brandde al.
Zouden zij hun laffe misdaad ooit
vergeten hebben?
De heer J. Bakker uit Middelburg is
aan de rijksuniversiteit in Utrecht ge
promoveerd tot doctor in de godgeleerd
heid op het proefschrift: „John Smyth,
de stichter van het baptisme".
Over het vroege baptisme en de per
soon van John Smyth, die leefde van
circa 1575 tot 1612, werd tot dusver
in Nederland weinig gepubliceerd. Het
doel van de studie van dr. Bakker was,
de betrekkingen tussen Smyth en de
doopsgezinden te Amsterdam te onder
zoeken teneinde de eventuele dopers
invloed op het vroege baptisme te kun
nen voorstellen. Direkte verbindingen
tussen dit vroege in Amsterdam ont
stane baptisme en de huidige beweging
van die naam ten onzent zijn er niet.
Het huidige baptisme in Nederland da
teert pas uit 1845, toen dr. J. F. Feisser
en een zestal gelijksgezinden te Gassel-
ternijveen (Drente) door Duitse baptis
ten bij onderdompeling werden gedoopt.
John Smvth was een gewezen puri
teins predikant, die in Cambridge theo
logie en medicijnen studeerde, en die
reeds in zijn eerste gemeente na een
jaar zijn ambt in de Anglicaanse kerk
uit gewetensbezwaren meenden te moe
ten neerleggen. Na korte tijd de stad
Lincoln als stadsprediker te hebben ge
diend met steun van een puriteinsgezin-
de fractie, werd hij wegens notoir puri
tanisme ontslagen. Na nogmaals een
reeks conflicten met de kerkelijke hoog
waardigheidsbekleders verzamelde hij
tenslotte in Gainsborough een groep
dissenters en stichtte hier een zoge
noemde verbondsgemeente, gefundeerd
op het beginsel van innerlijke verlich
ting.
Toen de Engelse overheid een verder
verblijf in het land onmogelijk maakte,
vluchtten begin 1608 gemeente en voor
gangers naar Amsterdam, waar ook
andere groepen dissenters, onder ande
re uit Londen, toevlucht hadden ge
zocht. In Amsterdam kwam Smyth tot
het inzicht, dat de kinderdoop vals was.
Hij stichtte een nieuwe gemeente door
eerst zichzelf en daarna de andere leden
te herdopen. Kritiek van landgenoten
op zijn handelswijze deed Smyth het
verkeerde van zijn wijze van dopen in
zien, hoewel hij de kinderdoop bleef af
wijzen. Uit behoefte aan correctie zocht
hij contact met de doopsgezinde Water
landers in de hoofdstad en vroeg om
aansluiting bij hun gemeente. Dit ver
oorzaakte scheuring in zijn groep.
Enkele ontevredenen over deze gang
van zaken besloten onder leiding van
Thomas Helwys de oude gemeente van
Smyth in stand te houden en keerden
terug naar Engeland, waar zij in Lon
den het baptisme voortzetten.
De door Smyth ondernomen pogingen
tot aansluiting bij de Waterlanders mis
lukten echter door weigering van da
Friese doopsgezinden de Engelsen in
hun broederschap toe te laten. Smyth
stierf kort hierop en enige jaren na zijn
dood kwam de begeerde fusie tot stand,
waardoor deze Engelsen op de duur ge
heel vernederlandsten.
Uit het onderzoek van de leer van
Smyth, neergelegd in een aantal dog
matische gezichtspunten, concludeert
dr. Bakker, dat Smyth behalve op enke
le punten van ondergeschikt belang
geen invloed van de Waterlandse doops
gezinden heeft ondergaan. Zijn belang
rijkste leer was die van de kerk als
zelfstandige gemeente, waarover het
gezag niet berust bij enkele ambtsdra
gers, maar bij alle leden gezamenlijk.
Deze opvatting vertoonde weliswaar
sterke overeenkomst met die der doops
gezinden, doch kan bij Smyth volgens
de promovendus beter worden ver
klaard uit het Engelse puritanisme.
De gedachten van Smyth over de
kerk en het profeteren hebben invloed
uitgeoefend op het vroege Anglo-Amert
kaanse congregationalisme en baptis
me. Smyth kan een van de vroegste
voorvechters in Engeland van geloofs-
en gewetensvrijheid worden genoemd.
Afgevaardigden van de hervormde
en gereformeerde kerken te Deventer
hebben zitting genomen in een commis
sie, die plannen gaat uitwerken voor
de bouw van een kerkgebouw met ne
venaccommodaties in de Keizerslanden.
Het is de bedoeling dat deze ruimte
door beide kerken zal worden gebruikt.
De kerk zal 450 zitplaatsen krijgen.