JJi&ax
discours
verteld door zijn ontdekker Fred Karno
Acht „HeidelancT'-auteurs bijeen
Walschap als oudstePaul Koeck als jongste
Litteraire
Kanttekeningen
PAGINA VIER
Boeken over plant
en dier
MET DE orgelconcerten No. 3 (in
Bes), No. 4 (in d), No. 5 (in g)
en No. 6 (in Bes) uit opus 7 en
verder met twee concerten in F en
de concerten in A en in d (zonder
opusgetal) van Handel completeer
de de „Christophorus-Verlag" de uit
gave van een reeks van zestien van
Handels composities voor orgel en
orkest, in originele vorm of als be
werkingen van concerten Voor deze
bezetting. Enige van deze concerten
hebben te Haarlem door veelvuldige
uitvoeringen grote bekendheid ge
kregen. Ik noem bij voorbeeld het
beroemde concert „Koekoek en
nachtegaal", dat op de plaat CGLP
75725 werd opgenomen. De vertol
king van de concerten werd opge
dragen aan de ook in onze stad ge
renommeerde organiste Marie-Clai-
re Alain. Voor de begeleiding zorgde
het uitnemende kamer-orkest van
Jean-Frangois Paillard, welke diri
gent de leiding van de uitvoeringen
op zich nam. Door het gave, virtuo
ze en spirituele spel van de organis
te, de tintelend helder klinkende ba-
rok-klank van het orgel en de fraaie
begeleiding door het kamerorkest
kwamen uitvoeringen tot stand van
een uitzonderlijk hoog niveau. Be
wonderenswaardig is ook de geluids
techniek, die voor deze verrukkelij
ke platen kon worden toegepast en
waardoor de natuurlijke klank van
orgel, strijkorkest en blaasinstru
menten in ongerepte schoonheid be
waard bleef.
BIJZONDER GELUKKIG is ook
de „Delysé recording company" ge
weest met de opname van vertol
kingen door de Engelse organist
John Webster op het fraai klinkende
orgel van de kapel van de univer
siteit van Oxford van vijf koraal
voorspelen van J. S. Bach en het
Prelude en fuga in f van dezelfde
meester. Gave vertolkingen van vijf
„Voluntaries" (onder andere van
Purcell, Stanley en James) werden
mede van betekenis voor de muzika
le waarde van deze plaat.
VOOR DE VIERDE van de Audio
visuele series van „Donemus" (do
cumentatie van Nederlandse mu
ziek) te Amsterdam werd een be
langwekkende plaat vervaardigd
met opnamen van composities voor
orgel en voor beiaard. Orgelwerken
van Hendrik Andriessen, de „Sona
ta da chiesa" en twee van de in
1953 geschreven „Quattro studi per
organo" werden voor deze plaat, die
voor Haarlemmers een locaal-muzi-
kale sfeer bezit, uitgevoerd door de
stadsorganist Albert de Klerk op het
orgel van de Sint Jozefkerk aan de
Jansstraat. De sonate werd in 1927,
toen Andriessen nog organist van
dezelfde kerk was, gecomponeerd.
Het direct gerichte, karakteristiek-
muzikale wezen van de aan stem
mingswisseling zo rijke sonate is
door de voortreffelijke vertolking
van Albert de Klerk ongerept be
waard gebleven. Het klinkt even
eens uit de twee etudes, geaccen
tueerd nog door de reflex van een
eigen kunstzinnige ontplooiing. De
uitnemende uitvoeringen wekken
wederom grote bewondering voor
Albert de Klerks interpretatiekunst.
De keerzijde van deze Donemus-
plaat werd bestemd voor opnamen
van de composities voor beiaard. Het
Deze keer worden besproken de volgende
platen:
Erato (Christophorus-Verlag) CGLP
75724 en CGLP 75725 met orgelconcerten
van Handel; Delysé ECB 3160, John Web
ster op het orgel van University College
Oxford: Donemus Andio-visuele serie
DAVS 6304, orgelcomposities en werken
voor beiaard; Philips HGL 04828, Feike
Asma concert in de Oude Kerk van Am
sterdam; Philips A-02317 L Saint-Saëns
Orgelsymfonie
zijn een Sonatine van Wouter Paap,
een Passepied van Willem Pijper en
een Sonatine van Wim Franken, drie
werken, die zowel door hun muzika
le inhoud als door de klankwerking
voortreffelijk beantwoorden aan het
exclusieve karakter van de beiaard.
Voor deze opname werd het klok
kenspel van Emmeloord gekozen,
dat sinds 1959 vanaf de Poldertoren
zijn klanken over het nieuw gewon
nen land laat klinken. De Neder
landse beiaardier Leen 't Hart toon
de zich bij het vertolken van de ca-
rillon-muziek een kunstenaar van
betekenis. De uitzonderlijk grote
technische moeilijkheden, die het
opnemen met zich mede bracht wer
den glansrijk overwonnen.
Zonder voorbehoud kan hier ge
sproken worden van een zeer ge
slaagde opname, die ook om zijn
propagandistische waarde van grote
betekenis genoemd kan worden.
De platen van de audio-visuele se
rie van „Donemus" zijn uitsluitend
verkrijgbaar door intekening.
VOOR OPNAMEN op een Philips-
plaat bracht de bekende organist
Feike Asma op het orgel in de Oude
Kerk te Amsterdam een vrij uitge
breid programma ten gehore, waar
van de samenstelling ongetwijfeld
mede iverd bepaald door de voor
keur, welke op de vele door Asma
gegeven concerten bij de toehoor
ders voor orgelwerken aan de dag
is getreden. Zo werden gekozen de
„Trumpet-voluntary" van Clark, het
Andante en Allegro uit opus No. 6
en het befaamde „Largo" uit de
opera „Xerxes" van Handel, de ef
fectrijke Toccata van Grison, de lie
felijke Cantilene uit de Sonate in D
op. 148 van Rheinberger en de ko
raalbewerking „Wohl mir dass ich
Jesum habe" uit Bachs cantate No.
147, welke door de pianobewerking
van Dame Myra Hess onder de
naam „Jesu, joy of mans desiring"
aan de top der publieke waardering
gekomen is. Bijzondere contacten
waarborgen zeker ook de zeven va
riaties van Sweelinck over „Est-ce
Mars", aan welke melodie het lied
je „Wie gaat mee over zee" werd
aangepast. Wat afgezonderd staan
de Passacaglia en fuga in C van
Bach en Mendelssohns Prelude en
fuga op. 37 no. 2. Bij de vertolking
van de populair geworden werken
kon de voor Asma zo karakteris
tieke en imponerende interpretatie
stijl weer onmiskenbaar aan de dag
treden. Verrassend werden daar
naast de van effect bevrijde uitvoe
ringen van de werken van Bach en
van Mendelssohn om de daarbij ge
toonde evenwichtige muzikaliteit.
Grote waardering past voor de rij
ke orgeldocumentatie op de hoes van
de plaat en in het daarmede ver
enigde boek.
TEN SLOTTE noem ik nog de uit
gave van een Philips-plaat met een
opname van de derde Symfonie, de
zogenaamde orgelsymfonie van Ca-
mille Saint-Saëns in een uitvoering
door wat genoemd wordt „The
Hague Philharmonic Orchestra" on
der leiding van de jonge Italiaanse
dirigent Roberto Benzi met de or
ganist Feike Asma als de vertolker
van de orgelpartij.
P. Zwaanswijk
HOE CHARLIE CHAPLIN BEGON
ER ZIJN DOZIJNEN romantische verhalen over Charlie Chaplins begin;
het ware verhaal van zijn ontdekking is echter veel interessanter dan al die
vertelsels. Voor de tweede wereldoorlog was Fred Karno een der belangrijkste
figuren op het gebied der show-business in Engeland. Op 75-jarige leeftijd is hij
in 1941 overleden. Hij heeft onder meer Charlie Chaplin en Stan Laurel ont
dekt. Hij zette operettes, revues en duizenden variétéprogramma's in elkaar
en gebruikte daarvoor ontelbaar veel artiesten. Als kind leidde hij al een zwer
vend bestaan en werkte in armoedige kleine circusjes, die soms 22 voorstellingen
per dag gaven op kermissen en in dorpen, en hij trad dan 22 maal op als
trapezewerker, acrobaat en pantomime-speler. Zulk een man kent het vak en
bezit ook het vermogen om anderen tot een artiest te vormen.als het er in
zit. Hem laten we dus aan het woord, als hij vertelt over zijn ervaring met
Charlie Chaplin, die op 16 april in 1889 geboren werd.
Charlie Chaplins vader was rondtrek
kend toneelspeler en zanger, groot in
gesticulaties maar verder een prul, die
veel dronk. Zijn vrouw, Lily Harley,
was een avonturierster, die eerst met
een bookmaker getrouwd was geweest
en daarna als derderangs café-chantant
zangeres, Chaplin had ontmoet. Uit
het eerste huwelijk was Sydney gebo
ren, die later ook artiest werd. Er was
altijd armoede in het gezin en de kin
deren moesten op de acrobaten- en bal
letschool van Jackson. Deze school le
verde regelmatig een regiment arties
ten af en exploiteerde zijn jeugdige
leerlingen in een nummer „Lancashire"
geheten. Charlie maakte daar ook deel
van uit en hij was toen reeds een won
derlijke knaap. Des nachts schiep hij
door allerlei ophitserij een onrustige
sfeer op de slaapzaal en kon dan plot
seling van stemming omslaan door op
zijn eentje uit zijn hoofd een stuk van
Shakespeare voor te dragen. Hij was
toen 9 jaar. „Ik nam hem eigenlijk al
leen om zijn stakkerds van ouders te
helpen", aldus vertelt Fred Karno in
zijn mémoires, maar hij kon eigenlijk
niets. Ik liet hem in één van mijn num
mers „Football-match" debuteren,
maar er kwam niets van terecht. Daar
na probeerde ik het in mijn succesnum
mer „Une soirée au music-hall", waar
in op het toneel een geparodieerde va
riété-voorstelling iverd gegeven, waar
bij in „coulissen-loges" een schijnpu-
bliek van figuranten zat. Tussen elke
twee nummers kwam telkens een dron
ken man het toneel opwaggelen, die
want de jongen, die toen 16 jaar oud
ook een nummer wilde laten zien, maar
die werd weggejaagd. Hiervoor had ik
Charlie uitgekozen. Ik had goed gezien,
was, bleek een uitmuntend komiek; de
zaal lachte zich ziek om hem. Ik zei
hem: „Goed mijn jongen, nu heb je
je kostje gekocht" en ik gaf hem drie
pond. per week. Hij was zeer spaar
zaam want hij bracht de helft er van
elke week naar de spaarbank en leefde
verder armoedig door.
HET GROTE DRAMA kwam toen
vader Chaplin zijn prulleven moe was
en er een eind aan maakte. Charlie's
moeder werd ten gevolge van deze
schok krankzinnig. „Ik had nu twee
wezen op mijn nek, daar ik Sydney ook
ergens had ondergebracht en trok met
mijn nummer van theater naar thea
ter. Zo zag het publiek Charlie in 1913
voor het eerst in Parijs. Maar ik maak
te me zeer bezorgd over Charlie want
hij gedroeg zich zeer wonderlijk. Hij
ontvluchtte zijn kameraden en deed
dikwijls een hele week zijn mond niet
open. Als hij gewerkt had, verkleed
de hij zich, zette de kraag van zijn
overjas op en verdween als een spook
gestalte. Het is dikwijls waar dat zij,
die het publiek het meest doen lachen,
trieste mensen zijn, maar ditmaal vond
ik het wel benauwend, vooral door het
drama met zijn ouders. Maar opeens
van het ene uur op het andere, stootte
de jongen wilde kreten van vreugde uit,
stak door zijn brooddronkenheid zijn
collega's de toneelknechts en iedereen
aan en stak de draak met alles. Ik
tikte hem dan op zijn schouders, omdat
ik hem een beetje als mijn kind be
schouwde en zei: „Charlie, houd je ze
nuwen in bedwang, beheers je, want
dat is nodig in dit vak". Maar vele ja
ren later begreep ik, dat ik een dwaas
was geweest, omdat die jaren eigenlijk
de geboorte waren van een geniaal ar
tist. En dat dat natuurlijk niet zonder
stormen voorbij kon gaan".
„HET IS MERKWAARDIG dat in
die tijd bijna alle sterren uit mijn
nummers door de Amerikaanse film
zijn weggehaald, wat te begrijpen was.
Maar van één ding was ik overtuigd:
Charlie zouden ze niet willen. Maar op
een goede dag het was in 1915
kwam hij naar me toe en zei: „Mr.
Karno; ze willen me daar ook, aan de
overzijde". We lachten er beiden harte
lijk om. „Ik weet wel, dat ik het pu
bliek kan laten lachen, maar dan moe
ten ze in levende lijve voor me staan.
Anders kan ik het niet". „Maar ik zal
er heen gaan en zal hun dollars nemen,
maar dan neem ik de boot terug en
ik hoop, dat ik dan weer bij u terug
mag komen". „Ga wat dollars verdie
nen mijn jongen en kom dan terug, je
weet dat ik altijd werk voor je zal heb
ben". Lachend namen we afscheid en
ik zei: „Charlie, ik weet dat ik je
spoedig terug zal zien". En zo besloot
Mr. Karno zijn verhaal. Later toen ik
hem terug zag en hij wereldberoemd
was, zei hij met zeer ernstige stem:
„Mr. Karno, de school voor mijn werk
was de music-hall".
Dit verhaal heeft natuurlijk op dit
moment als achtergrond dat Charles
Chaplin in een lijvig boek zijn me
moires op schrift gesteld heeft. Fred
Karno, de man, die hem ontdekt heeft,
schreef in zijn boek over zijn leven vóór
de tweede wereldoorlog bovenstaande
bijzonderheden. Dat ze niet geheel
kloppen met de memoires van Charles
Chaplin is wel te begrijpen.
J. van Doveren
TER GELEGENHEID van de achtentwintigste Vlaamse
Boekenbeurs, die jongstleden zaterdag te Antwerpen is
geopend, heeft Uitgeverij Heideland acht auteurs van haar
fonds in een gezellige kring gecomplimenteerd met hun
juist bij haar verschenen romans. Eén daarvan was een
herdruk van de twintigste roman van Gerard Wal
schap, „De Framjaise", een werk dat hièrom al een uit
zonderlijke plaats inneemt in het oeuvre van deze meester
verteller, dat alle creatieve aandacht is gericht op één
tweetal hoofdpersonen: de Fransaise Martine speels,
geestig en ernstig en de Vlaming Cel, moeilijk levend en
onconventioneel, twee uitersten, beiden buiten de maat
vallend van het dagelijks-gewone, maar des te meer
representatief voor de krachten die in de mens leven, los
van plaats en tijd. AI het bijkomstige, elke meespelende
intrige heeft Walschap welbewust ter zijde gelaten om
voorbeeldige compositie! het volle licht te doen vallen
op een liefde die van geen compromis wil weten. Kan men
het absolute, het onvoorwaardelijke, zuiver en onverdeeld
léven zonder er aan te sterven? Neen, de Fransaise kan
het niet, Cel kan het niet, en beiden zouden de dood zijn
ingegaan, als Martine zich niet geofferd had voor haar
liefde, dé liefde. „De mens zij de mens heilig", schreef
Walschap in „De verloren zoon". Die strijdbare levens
overtuiging is zijn levens- en schrijversinzet geweest, van
jongsaf. Terwille daarvan heeft hij zich eigen wegen ge
baand, is hij over keien en prikkels gegaan, zich in zijn
schriftuur steeds meer versoberend, de adjectieven ver
mijdend die de kracht van het substantief zouden kunnen
verzwakken. Het woord moet de lezer tot „denken", tot
mee-beleven dwingen, het moet hem tot de kern sugge
reren, dat is zijn stijlbeginsel. Vandaar de sterke geladen
heid van zijn proza, zijn eenvoud, zijn onmiddellijkheid, d«
stemklank in het geschreven woord.
Paul Koeck
WALSCHAP IS HET OOK geweest,
die destijds bondig de roman een ver
haal noemde, een verhaal van bijzonder
gehalte weliswaar, anders dan het epos,
het sprookje, de novelle, de legende,
maar voor alles toch een prozavorm
die vertelt, mededeelt in de dubbele be
tekenis van „confidentieel" (zoals Teir-
linck het noemde) en doen mee-leven.
In de discussie, die is ontstaan naar
aanleiding van de sombere voorspelling
van Harold Nicholson in 't Amerikaan
se tijdschrift „Books Abroad" en de
commentaren daarop van vooraanstaan
de Vlaamse auteurs in het „Nieuw
Vlaams Tijdschrift", bracht de uiteen
zetting van Walschap licht in de duis
ternis van de situatie, waarin de roman
als zelfstandig litterair genre sinds Vir
ginia Woolf en Joyce, Musil en Thomas
Manns „Zauberberg" is komen te ver
keren. Maar meer dan deze beschou
wing is de schrijfdaad, is een boek als
„De Francaise": romankunst bij uit
nemendheid.
Ondanks alle calamiteiten, die het
schrijven van een hedendaagse roman,
waarin de samengesteldheid en onover
zienbaarheid van de hedendaagse men
senwereld wordt geïntegreerd, met
zich brengt, zijn er steeds weer jonge
ren, die zich aan het gevecht met de
engel en de demon van het romanschrij
ven wagen en hun kleinere of grotere
overwinning behalen. De Vlaamse ro-
man is springlevend, sinds de leer
school van Conscience tot Claus de jon
geren een ingespeeld prozainstrument
in handen gaf. Drie van het achttal
eigenlijk een zevental, want Walschap
bleef als voortrekker van de Vlaamse
vertelkunst allicht „hors concours"
werden in de prijsvraag „Heideland,
Noord en Zuid" dan ook onlangs be
kroond: Frank Liedel, Herman Vos en
Gerard Walschap
Bertien Buyl (Mevrouw R. Vercruysse)
en mochten op de tweede dag van de
Vlaamse Boekenbeurs met hun confra
ters een verdiende hulde in ontvangst
nemen.
FRANK LIEDEL volgens de burger
lijke stand L. van Assche, allen bekend
die de tijdschriften „Golfslag", „De Ta
felronde" en het „Nieuw Vlaams Tijd
schrift" lezen, allen vertrouwd die zijn
verhalen kennen ik noem „Maiden
trip", „Kevers onder een steen" en zijn
debuutbundel „Dwarsliggers" schreef
zijn jongste roman „De Kaperbrief" in
een bondige taal. Het is een levenser
varing om de hoofdfiguur daaruit, Jo
ris Parmentier, te ontmoeten: leraar
van beroep, door een in het politieke
steekspel verward geraakte samenle
ving uitgerangeerd in een kleine school.
Hij breekt uit, hij wordt bij wijze van
weddenschap handelsreiziger, hij brengt
het, eenmaal meegesleurd in de wed
loop om het succes, tot macht en aan
zien. Hij wint het spel, maar verliest
zijn vrouw, zijn hart, zijn geluk, klein
geluk misschien, maar het beste in dé
ze turbulente wereld. Ik vat samen: de-
De 75-jarige Charles Chaplin en zijn vrouw Oona, onlangs gefotografeerd
bij hun vertrek uit Londen.
ze auteur schreef de tragedie van de
mens, die ten offer valt aan de wolf die
uit zijn menselijk binnenste heeft ont-
kooid.
„Het ultieme salvo" van Herman Vos,
zijn derde werk, speelt zich niet meer
als de eerste beide af in Argentinië,
maar in Nazi-Duitsland aan de voor
avond van de capitulatie. Het is een
oorlogsroman die hij schreef, maar
meer nog een mensenroman, een boek
van de grote ontreddering, van de jam
merlijke zinloosheid van het gruwelbe
drijf dat „oorlog" heet. Herman Vos
mengt zich niet in de verschrikking.
Hij neemt waar, hij constateert met
een onverbiddelijke indringendheid, hij
registreert het onmenselijke in het
menselijke, en omgekeerd.
BERTIEN BUYL, de derde bekroon
de dus, schreef met de moed van de
wanhoop een roman „De dans" van de
vrouw, die zich tracht te bevrijden van
haar dodelijke omheining: ze zoekt
haar onafhankelijkheid, ze tracht haar
artistieke talenten een kans te geven,
verlaat in uiterste zielsnood man en
kinderen en keert na een onvervulde,
maar innerlijk sterkende liefde terug
naar het gezin, terwille van de kinde
ren, zonder ze terug te winnen. En in
die strijd en tweespalt treft onmiddel
lijk de onmiskenbaar-eerlijke harts-
toon, het eerlijke verteltalent.
Ook buiten Vlaanderen heeft Bert van
Aerschot een naam verworven. Hij is
immers de man die „De bittere wijn"
dronk in „De kleine wereld", „Een lift"
verschafte en een „Het einde van de
reis" nu op bezoek is gegaan bij „De
dochters van Delphi", zijnde vier vrou
wen uit vier windstreken, die elkaar in
Rome ontmoeten, elk met haar verle
den dat een breuk vertoont, elk ver
dwaald in het levenslabyrint, waaraan
ze moeten ondergaan of zich met uiter
ste kracht ontworstelen. Ja, het is voor
de hoofdfiguur Eline Verkade oneindig
moeilijk om het leven te leven zoals ze
het heimelijk hoopte. Maar aan het
einde van alle malheur kan het toch
heten: „In haar groeide zo iets als een
gebed van het individu tot de maat
schappij, een gebed van de mens tot
alle mensen, een bede om menselijk
heid."
PROSPER DE SMET, die in poëzie
„Van de os op de ezel" sprong, „Aan
de voet van 't Gravensteen" zat en
„Een ontploffing" te weeg bracht,
heeft nu in „Een zondag in augustus"
de thriller welbewust uitgespeeld tegen
ondergeschoven ernstiger bedoelingen.
Deze jongste roman is èn tot vermaak
èn tot méér dan vermaak geschreven:
een boek van vamp en revolver, sexe
en onderwereld, pin-up en hands-up
een bont, boeiend, verrassend boek met
een dubbele bodem voor wie de kunst
van het lezen even vaardig verstaat als
De Smet die van het oorspronkelijke en
meeslepende vertellen.
„Icare zonder vleugels" is het ro
mandebuut van Irina van Goeree (pseu
doniem van mevrouw H. Huygh). Ica
rus kon omhoogvliegen, zijn vleugels
verschroeien en neerstorten, maar hij
was los van de aardse begrenzing ge
weest. Susan uit deze roman tracht hori
zontaal aan haar problematiek en ver
eenzaamd leven te ontkomen. Op haar
vlucht uit het verleden raakt ze al
meer verstrikt in het avontuur, tot ze
tot het inzicht rijpt dat men niet ont
komt aan de persoonlijke verantwoor
delijkheid.
Ten slotte Paul Koeck, een debutant,
wiens „Litte" naar zijn zeggen ge
schreven moest worden omdat hij de
jongeman Litte tè dagelijks ontmoette
om hem uit de weg te kunnen gaan.
In korte, flitsende zinnen, tot op het af-
gebetene af (om de gevoelstoon te tem
peren), schrijft deze vier-en-twintigjari-
ge auteur, wiens tweede roman ter per
se is, over zijn alter ego, alsof hij het
bewijs wilde leveren van Teirlincks
stelling dat een roman, hoe ook als
prozawerk gecomponeerd, een confiden
tie is, een kunstvorm die als geen an
dere van eenling tot eenling spreekt:
„de romanschrijver trekt zich met zijn
unieke lezer en zijn boodschap in de
eenzaamheid terug," aldus Teirlinck.
Er is geen twijfel aan: de Vlaamse
vertelkunst, de roman, is, al dan niet
traditioneel van bouw, springlevend:
het bloed klopt warm en snel in Vlaan
deren.
C. E. Dinaux
OPNIEUW ZIJN ER op de Neder
landse boekenmarkt twee boeken van
Jan van Rheenen verschenen. Zijn
„Vogels houden" 1) is weer zo'n gezel
lig boek, waarin de schrijver zijn fei
tenkennis zonder opdringerigheid eta
leert. Hij behandelt talrijke details,
waar men nooit over zou denken. Wist
u bijvoorbeeld, dat men een vogel altijd
op ooghoogte moet houden? Van Rhee
nen doet haarfijn uit de doeken waar
om. Het prettige van de boeken van
Van Rheenen is ook, dat men nooit
over eenzijdigheid hoeft te klagen. Hij
betrekt ook andere huisdieren bij zijn
verhaal, en maakt zo de visie van de
lezer ruimer. Goede foto's maken dit
boekje, waarin verzorging, huisvesting,
voeding en ziekten uitvoerig worden be
handeld, zeer de moeite waard.
HETZELFDE GELDT voor het boek
je over schildpadden 2). Hier wordt be
paald niet de schildpad tot iedere
prijs als huisdier aangeraden. Van
Rheenen somt zoveel eisen op waaraan
men moet voldoen, dat waarschijnlijk
velen na lezing van 't boekje zullen be
sluiten het over een andere boeg te
gooien. Maar vergis u niet: wat er over
het houden van schildpadden wordt ge
zegd kan even sterk gelden voor het
houden van andere reptielen in terra
ria, en de eisen van warmte en zinde
lijkheid gelden even goed voor het hou
den van vogels, om over het gevaar van
tocht nog maar te zwijgen. Voor alle
dieren geldt nu eenmaal dat het houden
ervan veel moeilijker is dan men denkt,
en Van Rheenen steekt dit nooit onder
stoelen of banken.
In de rubriek Weten en Kennen ver
scheen de vierde druk van Duursma'»
„Cactussen en yetplanten" 3). Een aar
dige opsomming, maar niet veel meer.
Veel dieper gaat Beckmanns „Kweek
en vererving van de grasparkiet" 4).
Het boek ziet er zeer ingewikkeld uit
en dat is het ook wel. De moderne fok
ker, of het parkieten of konijnen be
treft, werkt nu eenmaal met de ver
worvenheid van moderne wetenschap
en dat er veel studie bij komt kijken
om op tentoonstellingen hoofdprijzen te
winnen staat wel vast. Ook de opmer
kingen over de verzorging zijn nergens
oppervlakkig.
1) „Vogels houden" door Jan v. Rheenen
(P. van Belkum Azn., A'dam). 2) „Schild
padden" door Jan van Rheenen (idem).
3) „Cactussen en vetplanten" door G. D.
Duursma (Weten en Kunnen). 4) „Kweek en
vererving van de grasparkiet" door W.
Beckmann (Weten en Kunnen).