JJi&ax discours verteld door zijn ontdekker Fred Karno Acht „HeidelancT'-auteurs bijeen Walschap als oudstePaul Koeck als jongste Litteraire Kanttekeningen PAGINA VIER Boeken over plant en dier MET DE orgelconcerten No. 3 (in Bes), No. 4 (in d), No. 5 (in g) en No. 6 (in Bes) uit opus 7 en verder met twee concerten in F en de concerten in A en in d (zonder opusgetal) van Handel completeer de de „Christophorus-Verlag" de uit gave van een reeks van zestien van Handels composities voor orgel en orkest, in originele vorm of als be werkingen van concerten Voor deze bezetting. Enige van deze concerten hebben te Haarlem door veelvuldige uitvoeringen grote bekendheid ge kregen. Ik noem bij voorbeeld het beroemde concert „Koekoek en nachtegaal", dat op de plaat CGLP 75725 werd opgenomen. De vertol king van de concerten werd opge dragen aan de ook in onze stad ge renommeerde organiste Marie-Clai- re Alain. Voor de begeleiding zorgde het uitnemende kamer-orkest van Jean-Frangois Paillard, welke diri gent de leiding van de uitvoeringen op zich nam. Door het gave, virtuo ze en spirituele spel van de organis te, de tintelend helder klinkende ba- rok-klank van het orgel en de fraaie begeleiding door het kamerorkest kwamen uitvoeringen tot stand van een uitzonderlijk hoog niveau. Be wonderenswaardig is ook de geluids techniek, die voor deze verrukkelij ke platen kon worden toegepast en waardoor de natuurlijke klank van orgel, strijkorkest en blaasinstru menten in ongerepte schoonheid be waard bleef. BIJZONDER GELUKKIG is ook de „Delysé recording company" ge weest met de opname van vertol kingen door de Engelse organist John Webster op het fraai klinkende orgel van de kapel van de univer siteit van Oxford van vijf koraal voorspelen van J. S. Bach en het Prelude en fuga in f van dezelfde meester. Gave vertolkingen van vijf „Voluntaries" (onder andere van Purcell, Stanley en James) werden mede van betekenis voor de muzika le waarde van deze plaat. VOOR DE VIERDE van de Audio visuele series van „Donemus" (do cumentatie van Nederlandse mu ziek) te Amsterdam werd een be langwekkende plaat vervaardigd met opnamen van composities voor orgel en voor beiaard. Orgelwerken van Hendrik Andriessen, de „Sona ta da chiesa" en twee van de in 1953 geschreven „Quattro studi per organo" werden voor deze plaat, die voor Haarlemmers een locaal-muzi- kale sfeer bezit, uitgevoerd door de stadsorganist Albert de Klerk op het orgel van de Sint Jozefkerk aan de Jansstraat. De sonate werd in 1927, toen Andriessen nog organist van dezelfde kerk was, gecomponeerd. Het direct gerichte, karakteristiek- muzikale wezen van de aan stem mingswisseling zo rijke sonate is door de voortreffelijke vertolking van Albert de Klerk ongerept be waard gebleven. Het klinkt even eens uit de twee etudes, geaccen tueerd nog door de reflex van een eigen kunstzinnige ontplooiing. De uitnemende uitvoeringen wekken wederom grote bewondering voor Albert de Klerks interpretatiekunst. De keerzijde van deze Donemus- plaat werd bestemd voor opnamen van de composities voor beiaard. Het Deze keer worden besproken de volgende platen: Erato (Christophorus-Verlag) CGLP 75724 en CGLP 75725 met orgelconcerten van Handel; Delysé ECB 3160, John Web ster op het orgel van University College Oxford: Donemus Andio-visuele serie DAVS 6304, orgelcomposities en werken voor beiaard; Philips HGL 04828, Feike Asma concert in de Oude Kerk van Am sterdam; Philips A-02317 L Saint-Saëns Orgelsymfonie zijn een Sonatine van Wouter Paap, een Passepied van Willem Pijper en een Sonatine van Wim Franken, drie werken, die zowel door hun muzika le inhoud als door de klankwerking voortreffelijk beantwoorden aan het exclusieve karakter van de beiaard. Voor deze opname werd het klok kenspel van Emmeloord gekozen, dat sinds 1959 vanaf de Poldertoren zijn klanken over het nieuw gewon nen land laat klinken. De Neder landse beiaardier Leen 't Hart toon de zich bij het vertolken van de ca- rillon-muziek een kunstenaar van betekenis. De uitzonderlijk grote technische moeilijkheden, die het opnemen met zich mede bracht wer den glansrijk overwonnen. Zonder voorbehoud kan hier ge sproken worden van een zeer ge slaagde opname, die ook om zijn propagandistische waarde van grote betekenis genoemd kan worden. De platen van de audio-visuele se rie van „Donemus" zijn uitsluitend verkrijgbaar door intekening. VOOR OPNAMEN op een Philips- plaat bracht de bekende organist Feike Asma op het orgel in de Oude Kerk te Amsterdam een vrij uitge breid programma ten gehore, waar van de samenstelling ongetwijfeld mede iverd bepaald door de voor keur, welke op de vele door Asma gegeven concerten bij de toehoor ders voor orgelwerken aan de dag is getreden. Zo werden gekozen de „Trumpet-voluntary" van Clark, het Andante en Allegro uit opus No. 6 en het befaamde „Largo" uit de opera „Xerxes" van Handel, de ef fectrijke Toccata van Grison, de lie felijke Cantilene uit de Sonate in D op. 148 van Rheinberger en de ko raalbewerking „Wohl mir dass ich Jesum habe" uit Bachs cantate No. 147, welke door de pianobewerking van Dame Myra Hess onder de naam „Jesu, joy of mans desiring" aan de top der publieke waardering gekomen is. Bijzondere contacten waarborgen zeker ook de zeven va riaties van Sweelinck over „Est-ce Mars", aan welke melodie het lied je „Wie gaat mee over zee" werd aangepast. Wat afgezonderd staan de Passacaglia en fuga in C van Bach en Mendelssohns Prelude en fuga op. 37 no. 2. Bij de vertolking van de populair geworden werken kon de voor Asma zo karakteris tieke en imponerende interpretatie stijl weer onmiskenbaar aan de dag treden. Verrassend werden daar naast de van effect bevrijde uitvoe ringen van de werken van Bach en van Mendelssohn om de daarbij ge toonde evenwichtige muzikaliteit. Grote waardering past voor de rij ke orgeldocumentatie op de hoes van de plaat en in het daarmede ver enigde boek. TEN SLOTTE noem ik nog de uit gave van een Philips-plaat met een opname van de derde Symfonie, de zogenaamde orgelsymfonie van Ca- mille Saint-Saëns in een uitvoering door wat genoemd wordt „The Hague Philharmonic Orchestra" on der leiding van de jonge Italiaanse dirigent Roberto Benzi met de or ganist Feike Asma als de vertolker van de orgelpartij. P. Zwaanswijk HOE CHARLIE CHAPLIN BEGON ER ZIJN DOZIJNEN romantische verhalen over Charlie Chaplins begin; het ware verhaal van zijn ontdekking is echter veel interessanter dan al die vertelsels. Voor de tweede wereldoorlog was Fred Karno een der belangrijkste figuren op het gebied der show-business in Engeland. Op 75-jarige leeftijd is hij in 1941 overleden. Hij heeft onder meer Charlie Chaplin en Stan Laurel ont dekt. Hij zette operettes, revues en duizenden variétéprogramma's in elkaar en gebruikte daarvoor ontelbaar veel artiesten. Als kind leidde hij al een zwer vend bestaan en werkte in armoedige kleine circusjes, die soms 22 voorstellingen per dag gaven op kermissen en in dorpen, en hij trad dan 22 maal op als trapezewerker, acrobaat en pantomime-speler. Zulk een man kent het vak en bezit ook het vermogen om anderen tot een artiest te vormen.als het er in zit. Hem laten we dus aan het woord, als hij vertelt over zijn ervaring met Charlie Chaplin, die op 16 april in 1889 geboren werd. Charlie Chaplins vader was rondtrek kend toneelspeler en zanger, groot in gesticulaties maar verder een prul, die veel dronk. Zijn vrouw, Lily Harley, was een avonturierster, die eerst met een bookmaker getrouwd was geweest en daarna als derderangs café-chantant zangeres, Chaplin had ontmoet. Uit het eerste huwelijk was Sydney gebo ren, die later ook artiest werd. Er was altijd armoede in het gezin en de kin deren moesten op de acrobaten- en bal letschool van Jackson. Deze school le verde regelmatig een regiment arties ten af en exploiteerde zijn jeugdige leerlingen in een nummer „Lancashire" geheten. Charlie maakte daar ook deel van uit en hij was toen reeds een won derlijke knaap. Des nachts schiep hij door allerlei ophitserij een onrustige sfeer op de slaapzaal en kon dan plot seling van stemming omslaan door op zijn eentje uit zijn hoofd een stuk van Shakespeare voor te dragen. Hij was toen 9 jaar. „Ik nam hem eigenlijk al leen om zijn stakkerds van ouders te helpen", aldus vertelt Fred Karno in zijn mémoires, maar hij kon eigenlijk niets. Ik liet hem in één van mijn num mers „Football-match" debuteren, maar er kwam niets van terecht. Daar na probeerde ik het in mijn succesnum mer „Une soirée au music-hall", waar in op het toneel een geparodieerde va riété-voorstelling iverd gegeven, waar bij in „coulissen-loges" een schijnpu- bliek van figuranten zat. Tussen elke twee nummers kwam telkens een dron ken man het toneel opwaggelen, die want de jongen, die toen 16 jaar oud ook een nummer wilde laten zien, maar die werd weggejaagd. Hiervoor had ik Charlie uitgekozen. Ik had goed gezien, was, bleek een uitmuntend komiek; de zaal lachte zich ziek om hem. Ik zei hem: „Goed mijn jongen, nu heb je je kostje gekocht" en ik gaf hem drie pond. per week. Hij was zeer spaar zaam want hij bracht de helft er van elke week naar de spaarbank en leefde verder armoedig door. HET GROTE DRAMA kwam toen vader Chaplin zijn prulleven moe was en er een eind aan maakte. Charlie's moeder werd ten gevolge van deze schok krankzinnig. „Ik had nu twee wezen op mijn nek, daar ik Sydney ook ergens had ondergebracht en trok met mijn nummer van theater naar thea ter. Zo zag het publiek Charlie in 1913 voor het eerst in Parijs. Maar ik maak te me zeer bezorgd over Charlie want hij gedroeg zich zeer wonderlijk. Hij ontvluchtte zijn kameraden en deed dikwijls een hele week zijn mond niet open. Als hij gewerkt had, verkleed de hij zich, zette de kraag van zijn overjas op en verdween als een spook gestalte. Het is dikwijls waar dat zij, die het publiek het meest doen lachen, trieste mensen zijn, maar ditmaal vond ik het wel benauwend, vooral door het drama met zijn ouders. Maar opeens van het ene uur op het andere, stootte de jongen wilde kreten van vreugde uit, stak door zijn brooddronkenheid zijn collega's de toneelknechts en iedereen aan en stak de draak met alles. Ik tikte hem dan op zijn schouders, omdat ik hem een beetje als mijn kind be schouwde en zei: „Charlie, houd je ze nuwen in bedwang, beheers je, want dat is nodig in dit vak". Maar vele ja ren later begreep ik, dat ik een dwaas was geweest, omdat die jaren eigenlijk de geboorte waren van een geniaal ar tist. En dat dat natuurlijk niet zonder stormen voorbij kon gaan". „HET IS MERKWAARDIG dat in die tijd bijna alle sterren uit mijn nummers door de Amerikaanse film zijn weggehaald, wat te begrijpen was. Maar van één ding was ik overtuigd: Charlie zouden ze niet willen. Maar op een goede dag het was in 1915 kwam hij naar me toe en zei: „Mr. Karno; ze willen me daar ook, aan de overzijde". We lachten er beiden harte lijk om. „Ik weet wel, dat ik het pu bliek kan laten lachen, maar dan moe ten ze in levende lijve voor me staan. Anders kan ik het niet". „Maar ik zal er heen gaan en zal hun dollars nemen, maar dan neem ik de boot terug en ik hoop, dat ik dan weer bij u terug mag komen". „Ga wat dollars verdie nen mijn jongen en kom dan terug, je weet dat ik altijd werk voor je zal heb ben". Lachend namen we afscheid en ik zei: „Charlie, ik weet dat ik je spoedig terug zal zien". En zo besloot Mr. Karno zijn verhaal. Later toen ik hem terug zag en hij wereldberoemd was, zei hij met zeer ernstige stem: „Mr. Karno, de school voor mijn werk was de music-hall". Dit verhaal heeft natuurlijk op dit moment als achtergrond dat Charles Chaplin in een lijvig boek zijn me moires op schrift gesteld heeft. Fred Karno, de man, die hem ontdekt heeft, schreef in zijn boek over zijn leven vóór de tweede wereldoorlog bovenstaande bijzonderheden. Dat ze niet geheel kloppen met de memoires van Charles Chaplin is wel te begrijpen. J. van Doveren TER GELEGENHEID van de achtentwintigste Vlaamse Boekenbeurs, die jongstleden zaterdag te Antwerpen is geopend, heeft Uitgeverij Heideland acht auteurs van haar fonds in een gezellige kring gecomplimenteerd met hun juist bij haar verschenen romans. Eén daarvan was een herdruk van de twintigste roman van Gerard Wal schap, „De Framjaise", een werk dat hièrom al een uit zonderlijke plaats inneemt in het oeuvre van deze meester verteller, dat alle creatieve aandacht is gericht op één tweetal hoofdpersonen: de Fransaise Martine speels, geestig en ernstig en de Vlaming Cel, moeilijk levend en onconventioneel, twee uitersten, beiden buiten de maat vallend van het dagelijks-gewone, maar des te meer representatief voor de krachten die in de mens leven, los van plaats en tijd. AI het bijkomstige, elke meespelende intrige heeft Walschap welbewust ter zijde gelaten om voorbeeldige compositie! het volle licht te doen vallen op een liefde die van geen compromis wil weten. Kan men het absolute, het onvoorwaardelijke, zuiver en onverdeeld léven zonder er aan te sterven? Neen, de Fransaise kan het niet, Cel kan het niet, en beiden zouden de dood zijn ingegaan, als Martine zich niet geofferd had voor haar liefde, dé liefde. „De mens zij de mens heilig", schreef Walschap in „De verloren zoon". Die strijdbare levens overtuiging is zijn levens- en schrijversinzet geweest, van jongsaf. Terwille daarvan heeft hij zich eigen wegen ge baand, is hij over keien en prikkels gegaan, zich in zijn schriftuur steeds meer versoberend, de adjectieven ver mijdend die de kracht van het substantief zouden kunnen verzwakken. Het woord moet de lezer tot „denken", tot mee-beleven dwingen, het moet hem tot de kern sugge reren, dat is zijn stijlbeginsel. Vandaar de sterke geladen heid van zijn proza, zijn eenvoud, zijn onmiddellijkheid, d« stemklank in het geschreven woord. Paul Koeck WALSCHAP IS HET OOK geweest, die destijds bondig de roman een ver haal noemde, een verhaal van bijzonder gehalte weliswaar, anders dan het epos, het sprookje, de novelle, de legende, maar voor alles toch een prozavorm die vertelt, mededeelt in de dubbele be tekenis van „confidentieel" (zoals Teir- linck het noemde) en doen mee-leven. In de discussie, die is ontstaan naar aanleiding van de sombere voorspelling van Harold Nicholson in 't Amerikaan se tijdschrift „Books Abroad" en de commentaren daarop van vooraanstaan de Vlaamse auteurs in het „Nieuw Vlaams Tijdschrift", bracht de uiteen zetting van Walschap licht in de duis ternis van de situatie, waarin de roman als zelfstandig litterair genre sinds Vir ginia Woolf en Joyce, Musil en Thomas Manns „Zauberberg" is komen te ver keren. Maar meer dan deze beschou wing is de schrijfdaad, is een boek als „De Francaise": romankunst bij uit nemendheid. Ondanks alle calamiteiten, die het schrijven van een hedendaagse roman, waarin de samengesteldheid en onover zienbaarheid van de hedendaagse men senwereld wordt geïntegreerd, met zich brengt, zijn er steeds weer jonge ren, die zich aan het gevecht met de engel en de demon van het romanschrij ven wagen en hun kleinere of grotere overwinning behalen. De Vlaamse ro- man is springlevend, sinds de leer school van Conscience tot Claus de jon geren een ingespeeld prozainstrument in handen gaf. Drie van het achttal eigenlijk een zevental, want Walschap bleef als voortrekker van de Vlaamse vertelkunst allicht „hors concours" werden in de prijsvraag „Heideland, Noord en Zuid" dan ook onlangs be kroond: Frank Liedel, Herman Vos en Gerard Walschap Bertien Buyl (Mevrouw R. Vercruysse) en mochten op de tweede dag van de Vlaamse Boekenbeurs met hun confra ters een verdiende hulde in ontvangst nemen. FRANK LIEDEL volgens de burger lijke stand L. van Assche, allen bekend die de tijdschriften „Golfslag", „De Ta felronde" en het „Nieuw Vlaams Tijd schrift" lezen, allen vertrouwd die zijn verhalen kennen ik noem „Maiden trip", „Kevers onder een steen" en zijn debuutbundel „Dwarsliggers" schreef zijn jongste roman „De Kaperbrief" in een bondige taal. Het is een levenser varing om de hoofdfiguur daaruit, Jo ris Parmentier, te ontmoeten: leraar van beroep, door een in het politieke steekspel verward geraakte samenle ving uitgerangeerd in een kleine school. Hij breekt uit, hij wordt bij wijze van weddenschap handelsreiziger, hij brengt het, eenmaal meegesleurd in de wed loop om het succes, tot macht en aan zien. Hij wint het spel, maar verliest zijn vrouw, zijn hart, zijn geluk, klein geluk misschien, maar het beste in dé ze turbulente wereld. Ik vat samen: de- De 75-jarige Charles Chaplin en zijn vrouw Oona, onlangs gefotografeerd bij hun vertrek uit Londen. ze auteur schreef de tragedie van de mens, die ten offer valt aan de wolf die uit zijn menselijk binnenste heeft ont- kooid. „Het ultieme salvo" van Herman Vos, zijn derde werk, speelt zich niet meer als de eerste beide af in Argentinië, maar in Nazi-Duitsland aan de voor avond van de capitulatie. Het is een oorlogsroman die hij schreef, maar meer nog een mensenroman, een boek van de grote ontreddering, van de jam merlijke zinloosheid van het gruwelbe drijf dat „oorlog" heet. Herman Vos mengt zich niet in de verschrikking. Hij neemt waar, hij constateert met een onverbiddelijke indringendheid, hij registreert het onmenselijke in het menselijke, en omgekeerd. BERTIEN BUYL, de derde bekroon de dus, schreef met de moed van de wanhoop een roman „De dans" van de vrouw, die zich tracht te bevrijden van haar dodelijke omheining: ze zoekt haar onafhankelijkheid, ze tracht haar artistieke talenten een kans te geven, verlaat in uiterste zielsnood man en kinderen en keert na een onvervulde, maar innerlijk sterkende liefde terug naar het gezin, terwille van de kinde ren, zonder ze terug te winnen. En in die strijd en tweespalt treft onmiddel lijk de onmiskenbaar-eerlijke harts- toon, het eerlijke verteltalent. Ook buiten Vlaanderen heeft Bert van Aerschot een naam verworven. Hij is immers de man die „De bittere wijn" dronk in „De kleine wereld", „Een lift" verschafte en een „Het einde van de reis" nu op bezoek is gegaan bij „De dochters van Delphi", zijnde vier vrou wen uit vier windstreken, die elkaar in Rome ontmoeten, elk met haar verle den dat een breuk vertoont, elk ver dwaald in het levenslabyrint, waaraan ze moeten ondergaan of zich met uiter ste kracht ontworstelen. Ja, het is voor de hoofdfiguur Eline Verkade oneindig moeilijk om het leven te leven zoals ze het heimelijk hoopte. Maar aan het einde van alle malheur kan het toch heten: „In haar groeide zo iets als een gebed van het individu tot de maat schappij, een gebed van de mens tot alle mensen, een bede om menselijk heid." PROSPER DE SMET, die in poëzie „Van de os op de ezel" sprong, „Aan de voet van 't Gravensteen" zat en „Een ontploffing" te weeg bracht, heeft nu in „Een zondag in augustus" de thriller welbewust uitgespeeld tegen ondergeschoven ernstiger bedoelingen. Deze jongste roman is èn tot vermaak èn tot méér dan vermaak geschreven: een boek van vamp en revolver, sexe en onderwereld, pin-up en hands-up een bont, boeiend, verrassend boek met een dubbele bodem voor wie de kunst van het lezen even vaardig verstaat als De Smet die van het oorspronkelijke en meeslepende vertellen. „Icare zonder vleugels" is het ro mandebuut van Irina van Goeree (pseu doniem van mevrouw H. Huygh). Ica rus kon omhoogvliegen, zijn vleugels verschroeien en neerstorten, maar hij was los van de aardse begrenzing ge weest. Susan uit deze roman tracht hori zontaal aan haar problematiek en ver eenzaamd leven te ontkomen. Op haar vlucht uit het verleden raakt ze al meer verstrikt in het avontuur, tot ze tot het inzicht rijpt dat men niet ont komt aan de persoonlijke verantwoor delijkheid. Ten slotte Paul Koeck, een debutant, wiens „Litte" naar zijn zeggen ge schreven moest worden omdat hij de jongeman Litte tè dagelijks ontmoette om hem uit de weg te kunnen gaan. In korte, flitsende zinnen, tot op het af- gebetene af (om de gevoelstoon te tem peren), schrijft deze vier-en-twintigjari- ge auteur, wiens tweede roman ter per se is, over zijn alter ego, alsof hij het bewijs wilde leveren van Teirlincks stelling dat een roman, hoe ook als prozawerk gecomponeerd, een confiden tie is, een kunstvorm die als geen an dere van eenling tot eenling spreekt: „de romanschrijver trekt zich met zijn unieke lezer en zijn boodschap in de eenzaamheid terug," aldus Teirlinck. Er is geen twijfel aan: de Vlaamse vertelkunst, de roman, is, al dan niet traditioneel van bouw, springlevend: het bloed klopt warm en snel in Vlaan deren. C. E. Dinaux OPNIEUW ZIJN ER op de Neder landse boekenmarkt twee boeken van Jan van Rheenen verschenen. Zijn „Vogels houden" 1) is weer zo'n gezel lig boek, waarin de schrijver zijn fei tenkennis zonder opdringerigheid eta leert. Hij behandelt talrijke details, waar men nooit over zou denken. Wist u bijvoorbeeld, dat men een vogel altijd op ooghoogte moet houden? Van Rhee nen doet haarfijn uit de doeken waar om. Het prettige van de boeken van Van Rheenen is ook, dat men nooit over eenzijdigheid hoeft te klagen. Hij betrekt ook andere huisdieren bij zijn verhaal, en maakt zo de visie van de lezer ruimer. Goede foto's maken dit boekje, waarin verzorging, huisvesting, voeding en ziekten uitvoerig worden be handeld, zeer de moeite waard. HETZELFDE GELDT voor het boek je over schildpadden 2). Hier wordt be paald niet de schildpad tot iedere prijs als huisdier aangeraden. Van Rheenen somt zoveel eisen op waaraan men moet voldoen, dat waarschijnlijk velen na lezing van 't boekje zullen be sluiten het over een andere boeg te gooien. Maar vergis u niet: wat er over het houden van schildpadden wordt ge zegd kan even sterk gelden voor het houden van andere reptielen in terra ria, en de eisen van warmte en zinde lijkheid gelden even goed voor het hou den van vogels, om over het gevaar van tocht nog maar te zwijgen. Voor alle dieren geldt nu eenmaal dat het houden ervan veel moeilijker is dan men denkt, en Van Rheenen steekt dit nooit onder stoelen of banken. In de rubriek Weten en Kennen ver scheen de vierde druk van Duursma'» „Cactussen en yetplanten" 3). Een aar dige opsomming, maar niet veel meer. Veel dieper gaat Beckmanns „Kweek en vererving van de grasparkiet" 4). Het boek ziet er zeer ingewikkeld uit en dat is het ook wel. De moderne fok ker, of het parkieten of konijnen be treft, werkt nu eenmaal met de ver worvenheid van moderne wetenschap en dat er veel studie bij komt kijken om op tentoonstellingen hoofdprijzen te winnen staat wel vast. Ook de opmer kingen over de verzorging zijn nergens oppervlakkig. 1) „Vogels houden" door Jan v. Rheenen (P. van Belkum Azn., A'dam). 2) „Schild padden" door Jan van Rheenen (idem). 3) „Cactussen en vetplanten" door G. D. Duursma (Weten en Kunnen). 4) „Kweek en vererving van de grasparkiet" door W. Beckmann (Weten en Kunnen).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 16