Jodendom In percenten CONCILIE EN NIEUWE THEOLOGIE Nieuwe religies in Japan Diakonaat als dienstgemeenschap ZATERDAG NOVEMBER 1964 PAGINA TWEE Orthodoxe verklaring Nieuwe theologie Geduld NVSH wil gesprek met r.-k. kerk Preken van Calvijn Dagblokkalender Genezing Ds. D. ter Steegs „Aan de hand van de leeftijdspira mide van onze gemeenschap wordt reeds enige jaren betoogd aat deze gemeenschap zal ineenschrompelen. Maar niet de ongezonde leeftijdspira mide is het gevaar voor het voortbe staan. Zij immers kan wel de omvang maar nauwelijks het karakter van de gemeenschap aantasten. Het is de assimilatie, die de ongezonde leef tijdspiramide als gezwel voor de levensvatbaarheid ver en ver over vleugelt". Dat zegt de heer M. Kopuit in een artikel in het Nieuw Israëli tische Weekblad over het Nederland se jodendom in percenten. Hij zegt dat aangaande de joodse ge meenschap vaak alleen de sfeer een maatstaf schijnt te zijn voor de situa tie. „Het is deze sfeer die aangeeft of de assimilatie toeneemt, afneemt of sta biel blijft. En het proeven van deze sfeer wordt veelal afgebakend door de kring waarin men verkeert. Ontegen zeggelijk heeft het jodendom veel met sfeer gemeen, zoveel zelfs, dat sommi gen menen, dat sfeer synoniem is voor jodendom. Jehudy Lindeman verhaalt, dat de uit elf landen afkomstige afge vaardigden op een onlangs gehouden conferentie van de World Union of Je wish Students te Luik na een dag van heftige discussies tot de conclusies kwamen: „Het jodendom is een atmos feer." De heer Kopuit constateert in zijn overzicht onder meer dat omstreeks vijf percent van het aantal joden op Sabbath de samenkomst bezoekt en dat tussen de tien en vijftien percent van de joodse bevolking kosjer vlees consu meert. Van het aantal joden dat in het huwelijk treedt doet zestig percent dat men een joodse partner, eenenvijftig percent van de jongens wordt besneden, omstreeks vijftig percent van de kinde ren tussen zes en dertien jaar volgt al dan niet regelmatig joods onderwijs. Er blijken talrijken te zijn die zich wel bij een joods kerkgenootschap heb ben aangesloten, maar niet bij de lan delijke overheid als joods te boek wil len staan, maar het omgekeerde doet zich ook voor: mensen, die zich bij stads- en landsbestuur als joods opge ven, maar niet aangesloten zijn bij een van de drie joodse kerkgenootschappen. De commissie voor de Demografie der Joden in Nederland was in 1960 tot de conclusie gekomen dat het aantal joden in Nederland op 1 januari 1954 fluctueerde tussen de minimaal 23.723 en maximaal 27.923 zielen. In de acht jaar, die sedertdien zijn verstreken is het aantal ingeschrevenen bij het Ne derlands Israëlitisch Kerkgenootschap met elf percent gedaald. Daarentegen is het ledental bij het Verbond van Li beraal-religieuze joden in Nederland sedertdien toegenomen en dat bij het Portugees Israëlitisch Kerkgenoot schap nagenoeg gelijk gebleven. De heer Kopuit heeft daarom als uitgangs punt voor zijn berekingen aangenomen dat de joodse gemeenschap in Neder land gedurende 1962 23.723 zielen groot was. Over de huwelijken wordt medege deeld dat in 1962 vijftig huwelijken werden gesloten tussen een joodse jongen en een niet-joods meisje, en 43 tussen een joods meisje en een niet-joodse jongen. Het aantal ge mengde huwelijken met een joodse bruid ontloopt niet veel het aantal ge sloten met een niet-joodse bruid. Wel opmerkelijk is dat bijna alle gemeng de huwelijken op het platteland ge sloten betrekking hebben op een jood se jongen en een niet-joods meisje. Van de 231 joden, die in 1962"volgens het CBS huwden ging veertig percent een gemengd huwelijk aan. Het aantal in dat jaar gehuwde joden ligt echter hoger. Het CBS heeft tenslotte), aldus de heer Kopuit, maar 14.503 personen als joods te boek staan ofwel 61 percent van het aantal joden in Nederland. Het is daarom aannemelijk dat ook het aan tal huwelijken 39 percent hoger moet Een preek-klas in West-Afrika. Een nieuwe beklemtoning van de chistelijke boodschap en van de rol van de kerk in de sociale veranderingen wordt door veel theologische scholen in de jonge Afrikaanse staten. (Foto van het theologisch op leidingsfonds van de wereld zendingsraad) worden gesteld. Dit zou er dan op neer komen dat in werkelijkheid 378 joodse jongens en meisjes bij een huwelijk wa ren betrokken. Van hen kregen 182 (91 echtparen) een „choepa", 196 joodse jon geren of wel 52 percent gingen een hu welijk aan zonder dit volgens de joodse regels te laten registreren. Voor veer tig percent zou dat ook niet mogelijk zijn geweest omdat zij een gemengd huwelijk sloten. „Maar", zegt de schrijver, „wat de joodse binding betreft doet het er glo baal genomen overigens weinig toe of deze 196 gehuwden een huwelijk sloten tussen twee joden ofwel dat hun huwe lijk een gemengd huwelijk was. Zij ble ken hoe dan ook geen prijs te stellen op een huwelijk volgens de joodse wet." En hij zegt dan verder, dat ook uit tal van overlijdensadvertenties blijkt hoe er steeds verder getornd wordt aan de criteria voor het leven van de jood, want velen worden begraven op alge mene dodenakkers of gecremeerd. De heer Kopuit zegt dat het aantal gemengde huwelijken onder meer een gevolg is van de opvoeding en niet in de laatste plaats van de joodse opvoe ding. Slechts veertig percent van het aantal jongens, dat voor de Tora had moeten worden geroepen, ofwel 113, kwam zover. Het joodse onderwijs blijkt volgens de schrijver te slecht te worden bezocht. Slechts vijftig percent van de kinderen kreeg joods onderwijs en dan vaak nog onregelmatig. Over de besnijdenis zegt de schrijver dat 51 pet. van de jongens niet wordt besneden. Er zijn ouders, die hun kin deren langs chirurgische weg laten be snijden. Maar dan kan men bezwaar lijk van joodse binding spreken. Metropoliet Nicodemus, de leider van de delegatie van het Russische patriar chaat naar de panorthodoxe conferentie op het eiland Rhodos, heeft verklaard dat de panorthodoxe conferentie van 1963 niet het „principe" van een dialoog met de r.-k. kerk heeft aanvaard, maar alleen de „mogelijkheid" van een der gelijke dialoog. Op de huidige confe rentie, aldus de metropoliet, zal uitge maakt moeten worden of deze dialoog, al dan niet moet doorgaan en als men zich voor de dialoog uitspreekt, welke vorm hij moet hebben en op welk tijd stip het gesprek moet beginnen. „Maar in elk geval", zo zei metropo liet Nicodemus, „zullen wij het einde van het Vaticaanse concilie moeten af wachten om met de dialoog te kunnen beginnen, want dan zullen wij pas weten of Rome ons zal blijven beschou wen als gescheiden broeders en of de leerstellingen die de oorzaak waren van het grote schisma, gewijzigd zullen worden". MWWMMMiwimimMwii~rv~iTnrnniVTnnnnnnnj Het boek, dat profdr. G. C. Berkouwer aan het Vaticaans concilie en de nieuwe theologie 1) heeft ge wijd, is zeer overzichtelijk ingedeeld in een achttal hoofdstukken en een epiloog of slotwoord. De hoofdstuk ken dragen direct aansprekende titels, zodat de lezer precies weet waar hij in dit wel zeer uitvoerige boek (339 blz.) aan toe is en deze titels 'even onderwerpen aan, waarvan de ezer, katholiek of protestant, inder daad wel eens het precieze zou willen weten. De titels luiden: 1) Het onver wachte concilie, 2) Het veranderde klimaat, 3) Onveranderlijkheid en veranderlijkheid van het dogma, 4) Schrift en traditie, 5) Exegese en leergezag, 6) Primaat en expiscopaat, 7) Het mysterie der kerk, 8) Mario- logie. Wat hoofdstuk 1 en 2 betreft, deze zijn inleidend en vatten samen wat er aan nieuwheid, hoop en verwachting leefde vóór het concilie begon en nog leeft nu het gaande is. „Meermalen heeft men de houding van Johannes XXIII getypeerd als het einde van de zo menigmaal negatieve en antitheti sche houding van de r. k. kerk Het was daarbij voor iedereen opvallend, hoe menigmaal de woorden van Johan nes een optimistische klank hadden, het was zeker geen optimisme, dat de har de realiteit der wereld uit het oog ver loor". Rekening houdend met alle nieuwe bijzonderheden en in het raam van de ontwikkeling sinds 1870, het eerste Vati- kaans concilie, wordt door de schrijver het onverwachte tweede Vatikaans con cilie op zijn plaats gezet en wordt het uitzicht zo nauwkeurig mogelijk ge schat. Dit geschiedt op grond van een zo volledige documentatie uit de officiële bronnen zoals encyclieken, breves enzo voorts, en van een zo volledige kennis van de kerkelijke en theologische, Nederlandse en buitenlandse litteratuur over het onderwerp, als men maar wensen kan. Sinds prof. Berkouwer in 1940 zijn „Strijd over het r. k. dogma", en in 1948 zijn „Conflict met Rome" publi ceerde liet het onderwerp hem niet meer los en nu vindt men bij hem dan ook een materiaal als in ons land bij weinig anderen. De problematiek wordt door hem tot op de grond doorzien en dit wordt erkend door de r. k. kerk zelf, met het gevolg dat men ook daar gaar ne naar prof. Berkouwer luistert en met hem discussieert en hij dan ook, zoals men weet, persoonlijk uitgenodigd is om het concilie bij te wonen. Dit levert hem ongetwijfeld veel in side-information op, maar daarvan maakt hij geen gebruik in dit boek. Men vindt er geen anecdotes in; het berust veel meer op objectieve, weten schappelijke gegevens maar, nogmaals gezegd, in een zo grote volledigheid en met een zo nauwgezette afweging als nauwelijks ergens anders. De manier van werken van prof. Ber kouwer is voortdurend uiterst voorzich tig en dikwijls heel subtiel; altijd mild als het op een oordeel aankomt. Soms maakt zich van de lezer de gedachte meester of een bepaald punt niet met een wat korter en drastischer oordeel afgedaan kan worden, omdat men vreest dat er toch niet veel vrucht van te verwachten is. Maar wanneer hij dan even doordenkt moet hij weer het uit houdingsvermogen bewonderen van de schrijver, die nooit door kortheid of haast enige nuance overslaat of enige mogelijkheid die ergens nog in kan zit ten verwaarloost. Men gaat dan inzien hoe langzaam en moeizaam geestelijke posities die werkelijk zin en inhoud had den en misschien nog hebben zich ont wikkelen. Reeds methodisch is er daar om van dit boek veel te leren. Maar nu wat de eigenlijke inhoud be treft. Het belang van de reeds opge noemde onderwerpen in de titels der hoofdstukken zal hier niet nader aange toond behoeven te worden; zij spreken voor zichzelf. De hoofdtitel houdt echter misschien voor velen de vraag in: wat is met de nieuwe theologie bedoeld? De schrijver denkt daarbij aan de be langrijke stroming in de r. k. kerk die ernaar streeft naast en soms tegenover het uitsluitend gezag van de traditio nele door de H. Thomas van Aquino be heerste theologie ook een meer open oor en oog te hebben voor het geestelijk bezit der kerk uit oudere (de kerk vaders) en nieuwere tijden (bijbel wetenschap). Aan deze beweging zijn bekende na men verbonden als de Lubac, Congar, Danielou, Urs van Balthasar. Zij be tekent een belangrijke wetenschappelij ke vernieuwing in de r. k. theologie, te m^er omdat zij in overtuigde trouw haar verworvenheden tegelijk in het le ven der kerk wil integreren. Niet een vrijblijvende theoretisch-theologische liefhebberij dus, maar een oproep aan de kerk en, zo mogelijk, een wegwijzen voor haar naar een nieuwe toekomst. Prof. Berkouwer spreekt gaarne van „een meer open katholicisme" (36) en bedoelt daarmee dan ook nog iets meerr dan de officieel zo geheten „nieuwe theologie". Hieruit volgt een geheel vernieuwde confrontatie met de niet r. k.-theologie en kerken. De oude tegenstellingen waarmee men zich eeuwen lang tegen elkander verweerde en zich elkander van het lijf hield, doen het niet meer. Maar bepaalde grondproblemen zijn toch gebleven en zullen ook wel blijven. Hiervan een voorbeeld. Het dogma vertolkt de openbaringswaarheid in een bepaalde formulering, veelal het ken merk dragend van de tijd waarin ze door mensen onder woorden is gebracht. De kerk is niet licht bereid zulk een formulering prijs te geven, ook niet wanneer dat in een andere tijd bepleit wordt. Dit is het vraagstuk van vorm en inhoud dat het nog veel ingrijpender vraagstuk van primair belang, namelijk dat van de onveranderlijkheid en de veranderlijkheid van het dogma zelf im pliceert (hoofdstuk 3). Op leeruitspra- ken, eenmaal gedaan, komt de kerk niet terug (78, 99). Met behulp van een nieuwe interpretatie van de besluiten van het concilie van Trente betreffende de verhouding van schrift en traditie maar ook betreffende de rechtvaardi gingsleer, beide enorme historische con- flictpunten met de hervorming, tracht men dat moeilijke verleden thans wel eens enigszins teboven te komen (hoofd stuk 4). Hier treffen opnieuw 't onvermoei bare geduld, het begrip voor de ander en de objectiviteit van de schrijver. Volkomen duidelijk is dat al deze soort vraagstukken ook in de verdere hoofdstukken behandeld, tenslotte neerkomen op de leer over de kerk zelf. Door haar exclusieve identificatie van zichzelf met de kerk van Christus thans door Paulus VI opnieuw bena drukt en de juridische vormen aan haar hele wezen en gestalte, tot het magisterium toe, opgelegd, staat men voor een problemencomplex, waarvan de oplossing allerminst in zicht is. Naar de mening van ondergetekende is het De voorzitster van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, mevrouw dr. M. Zeldenrust-Noordanus, ziet in de op het concilie in Rome ge bleken wijziging in de rooms-katholieke visie op de menselijke sexualiteit en de toenemende erkenning van de resul taten van de verschillende weten schappen op dit gebied een basis voor een gesprek tussen de ruim 200.000 leden tellende NVSH en de rooms- katholieke kerk. Dit heeft zij verklaard op het NVSH-congres in Utrecht. hoogst noodzakelijk dat het canonieke recht grondig betrokken wordt in de discussie over de traditie, waarvan het een machtig, aan het protestantisme veel te weinig bekend hoofdonderdeel uitmaakt. Prof. Berkouwer dringt daar niet in de eerste plaats zijn persoonlijk gevoe len over op, maar verstrekt de lezer wel alle gegevens die op het ogenblik bestaan om tot een eigen oordeel te kunnen komen. En nogmaals moet ge zegd dat hij hier, en bijvoorbeeld ook in zijn kritiek op de mariologie ook deze is door Paulus VI zojuist weer op de voorgrond geplaatst geheel zonder te kwetsen te werk gaat, al is zijn standpunt duidelijk Het boek is gekenmerkt door volledig heid in de presentatie van de, gegevens, door een helder inzicht in de problema tiek in al haar vertakkingen en door on aantastbare theologische objectiviteit. Het maakt het de belangstellende bij zonder goed mogelijk om ook de thans verschijnende berichten in de dagbla den over het concilie te interpreteren. Het verdient zeker ook in andere talen, met name in het Italiaans, vertaald te worden. N. Bakhuizen van den Brink 1) „Vatikaans concilie en nieuwe theolo gie" door prof. dr. G. C. Berkouwer (n.v. J. H. Kok te Kampen). Tot nu toe vrijwel onbekende preken van Calvijn zullen binnenkort worden uitgegeven door een Engelse studie groep in samenwerking met de gerefor meerde wereldbond. De preken bevon den zich, verzameld in een groot aan tal banden in de universiteitsbiblio theek van Genève. Zij werden door Calvijn gemaakt in de jaren 1549 tot kort voor zijn dood in 1564. De refor mator houdt zich hierin bezig met hoofd stukken uit het boek Jesaja. De pre ken zijn min of meer herontdekt, want jarenlang lagen ze in de universiteits bibliotheek, zonder dat iemand er aan dacht aan schonk. Opnieuw kunnen we een kalender aan kondigen, ditmaal de dagblokkalender voor 1965 van de Bijbel Kiosk Vereni ging. Men is natuurlijk niet afgeweken van het oude vertrouwde systeem, zo dat men opnieuw een blokje aantreft met voor elke dag een bijbelgedeelte met een beschouwing. De overdenkin gen van verschillende predikanten zijn aangevuld met de leesgidsen van het Nederlands Bijbelgenootschap. Het schild is nu van frisse blauwe letters voorzien en voor elk kwartaal is er een vierkleurenplaat ter versiering. De vereniging heeft verder als proef een aantal kwartaalbloks laten maken, en verkrijgbaar is ook het kalender dagboekje voor 1965, nu bestaande uit 265 bladzijden. Beeld van het concilie: kardinalen be studeren documenten, houden voor besprekingen met elkaar voor de vol gende zitting begint. Van links naar rechts kardinaal Ritter van St. Louis, kardinaal Meyer van Chicago, kardinaal Alfrink van Utrecht en bisschop Albert Zuroweste van Belleville, Illinois. Lange tijd is in Japan de religie be heerst door het zogenaamde staats- Shinto, dat wil zeggen, in religieus- nationalistisch denken werd de staat verheerlijkt en werd de keizer als godenzoon vereerd. De Japanners be schouwden de staat als goddelijk en het hoofd van de staat als een god heid. In 1945 leed echter de ver goddelijkte staat de nederlaag en daarmee stortte het religieuze staats- Shinto in elkaar: de god op wie men zondër meer vertrouwd had bleek on machtig. Zo hadden de Japanners in 1945 niet alleen de oorlog verloren, maar ook hun levens- en wereldbe schouwing, ja zelfs hun godsdienst. De Japanners waren niet alleen poli tiek maar ook innerlijk verslagen om dat de godheid waarop men had ge bouwd niet de ware bleek te zijn en de keizer kennelijk niét van goddelijke oorsprong was. De christelijke zending, met name de Amerikaanse, meende toen zeer opti mistisch te kunnen zijn en men dacht dat bij een grootscheepse aanpak tien duizenden naar het christendom zouden overgaan. Japan werd dan ook over stroomd met zendelingen en in enkele jaren tijds zorgde Amerika voor de im port van vier miljoen bijbels. De be kende Japanse christen dr. Toyohiko Kagawa bereikte inderdaad in minder dan een jaar anderhalf miljoen mensen met de boodschap van het christen dom, het kerkbezoek werd twee- tot driemaal zo groot als vóór de oorlog en in enkele grote steden zelfs vijf maal. Toch gingen de grote verwach tingen van de christelijke zending niet in vervulling. Een van de factoren, die een indruk wekkende toename van de christelijke gemeenschappen in Japan hebben be lemmerd, is het optreden van de zoge naamde nieuwe religies, die door de teleurstellingen van de nederlaag van de tweede wereldoorlog én door de op komende structuurveranderingen in de Japanse samenleving wérden opgewekt en bevorderd. Door de toenemende de mocratisering van Japan vielen ook de beperkingen voor nieuwe uitdrukkings vormen van het godsdienstige leven weg en konden zij, die het geloof in de traditionele godsdiensten verloren had den, naar hun persoonlijke behoefte an dere vormen zoeken. Al deze stromin gen hebben gemeen, dat zij in het bij zonder zich bezig houden met de mens er. met de verbetering van zijn lot. Over Armenzorg is in de toekomst niet meer de voornaamste functie van het kerkelijk diakonaat in ons land. Door de bijstandswet en de sociale voorzie ningen van de overheid wordt veel financiële armenzorg van kerkelijke zijde overbodig. Geheel andere zorgen en noden vragen echter in de moderne samenleving de aandacht. Wat daarvan de gevolgen zijn voor het kerkelijk diakonaat is thans voor de gerefor meerde kerken beschreven in een uit voerig studierapport. Kern van de conclusies is, dat het diakonaat zich in de toekomst vooral zal moeten richten op de ontwikkeling van de kerkelijke gemeente tot dienst- gemeensohap. Vaak is in de moderne samenleving niet zozeer geldgebrek de oorzaak van nood en zong, maar het gemis aan een helper. Dit geldt voor rijk en arm. Concrete voorbeelden hiervan vindt men overal onder de be jaarden, de chronisch zieken, de inva liden. Als voorbeelden van daadwerke lijk hulpbetoon, met name in de nieuwe wijken, worden vervoersdiensten, be zoeken aan bejaarden en zieken, oppas diensten en praktische vrijwillige hulp genoemd. Dit laatste kan bestaan in het opknappen van een karweitje, maar ook in assistentie van het maatschap pelijk werk. Verder wijst het rapport op vakantie weken voor invaliden, bejaarden en vermoeide huisvrouwen waarmee in verschillende plaatsen reeds een begin is gemaakt. Diakenen zullen in de nieuwe samenleving voorlichters moe ten zijn, die de weg weten te wijzen naar de talrijke gespecialiseerde instel lingen voor medische en sociale zorg, naar de bureaus voor levens- en ge zinsmoeilijkheden, naar het maatschap pelijke werk, kortom naar de plaatsen waar mensen, die speciale hulp nodig hebben de deskundige helpers vinden. Diakonale hulp mag, aldus het rap port, niet beperkt blijven tot de eigen kerkelijke gemeenschap. Door de evan gelisatie komt de kerk overal mensen tegen, die in de zorgen zitten. Zij moe ten eveneens geholpen worden. Dit geldt voor het eigen land, maar ook voor hulp in de ontwikkelingsgebieden. Onder de naam werelddiakonaat heeft dit in de gereformeerde kerken reeds tot grote projecten in de ontwikkelings landen geleid. Vastgesteld wordt, dat diakenen in verschillende gevallen ook nog aan vullende financiële bijstand zullen moe ten geven. Bovendien zal de diakonie steeds verplicht zijn de steun te geven, die zij zelf nodig oordeelt. Dit geldt ook wanneer de overheid daardoor kortin gen zou gaan toepassen op de finan ciële uitkeringen, die zij krachtens de algemene bijstandswet verleent. Overi gens verwacht men dit niet. De diakonie mag echter haar beleid niet laten be palen door de overheid, aldus het rap port. Bovendien zijn er gevallen denk baar, waarin het beter en barmhartiger is de financiële steunverlening geheel in handen te houden van de diakonie. Het rapport is onder de titel „Het diakonaat in deze tijd", door een speciaal deputaatschap opgesteld op verzoek van de generale synode van de gereformeerde kerken. het algemeen kan men niet zeggen dat deze nieuwe godsdiensten het chris tendom willen bestrijden. Op deze re gel gelden slechts enkele uitzonderin gen. Het aantal van deze „nieuwe reli gies", dat officieel door de overheid wordt erkend, bedraagt 130 (van de 378 godsdienstige gemeenschappen). Daarnaast bestaat vermoedelijk nog een groot aantal, dat niet om erken ning door de overheid gevraagd heeft. Men schat echter dat niet meer dan vijftien percent van de bevolking tot de aanhangers van deze nieuwe gods diensten behoort. Het is echter in Ja pan mogelijk, en in bepaalde kringen zelfs gebruikelijk, om aanhanger van meer dan één godsdienst te zijn en vandaar dat het zeer moeilijk is om be trouwbare getallen vast te stellen. De grootste groeperingen onder de nieuwe godsdiensten zijn wel de volgende, waarbij u uit de naam al wel enigszins kunt afleiden, wat de hoofdinhoud van hun boodschap is. Reiyukai Kyodan Vereniging van vrienden van de geest 3.801.068 le den. Tanrikyo Godsdienst van de god delijke wijsheid 2.089.753 leden. Rissho Koseikai Vereniging voor recht en vriendschap 1.618.733 leden. Seicho ne Ie Huis der groei 1.530.108 leden. PL-Kyodan Broederschap der vol maakte vrijheid 963.394 leden. Tenslotte is er dan nog de Soka Gakkai (=waardegevende vereniging), die volgens berichten 2.7 millioen gezin nen omvat en tegenwoordig vooral op politiek gebied een rol speelt. Deze So ka Gakkai wil de enige en volmaakte uitdrukkingsvorm van het godsdiensti ge zijn en ontkent, dat er in andere stromingen iets wezenlijks te vinden is. Soka Gakkai onderhoudt echter nauwe betrekkingen met een boeddhistische secte, die teruggaat op de leer van de grote boeddhistische hervormer op so ciaal gebied uit de dertiende eeuw, Ni- chiren, maar in werkelijkheid heeft de Soka Gakkai aan diens leer een geheel nieuwe gestalte gegeven. Een kenmerk van de „nieuwe reli gies" in Japan is, dat hun grondleg gers beweren, dat zij hun leer, de voor schriften voor hun ceremoniën en hun heilige geschriften door goddelijke open baring hebben ontvangen. Zij tonen steeds een groot zelfvertrouwen en ve len vergelijken zich met Mozes, Chris tus, Boeddha, Confucius of bepaalde Japanse keizers. Door de taal, waar van de nieuwe godsdienstige leiders gebruik maken, spreken zij de massa aan. Ook maken zij indruk door de vele beloften, die zij de mensen doen en zo trachten zij zich geloofwaardig te maken. In het algemeen bouwen zij voort op een begrip van het goddelijke zoals dat in de oude religies van Ja pan gevonden werd. Opvallend is ook dat bij vrijwel al deze nieuwe religies het verlangen be staat om genezing te vinden van ziek te en al de leiders stellen dan ook ge nezing in uitzicht. Getuigenissen van de aanhangers van de diverse stromingen bevatten dan ook altijd verhalen over genezingen die door hun geloof werden bewerkstelligd. Onder de leden zijn de vrouwen in de meerderheid en wel in de leeftijdsgroepen van twintig tot vijf tig jaar. Oudere vrouwen ziet men maar zelden bij deze bewegingen. De leden komen vooral voort uit de bevol kingsgroepen, die het op materieel ge bied moeilijk hebben eri die niet over de financiële en intellectuele middelen beschikken om hun moeizame bestaan te bestrijden. Zij zoeken daarvoor een oplossing in deze nieuwe godsdiensten. Het is duidelijk dat voör de christe lijke zending en missie deze ontwikke ling zeer remmend werkt. De protes tantse kerk onder dit volk van negen tig miljoen bestaat nog slechts uit 375.000 leden, dat is dus ongeveer een derde percent. Daarnaast zijn er 230.000 rooms-katholieken. Wel behoren vele christenen tot de leidende figuren van het Japanse leven. Zo is bijvoor beeld een aantal ministers christenen, evenals vijf percent van de parlements leden. Daarnaast gaat er, al vormt de christelijke kerk in Japan een zeer klei ne minderheid, een belangrijke invloed van de christenen uit op het volksle ven, maar de verbreiding van het chris telijke geloof voltrekt zich momenteel door de bovengenoemde oorzaken in een zeer traag tempo.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 14