Jodendom In percenten
CONCILIE EN NIEUWE THEOLOGIE
Nieuwe religies in Japan
Diakonaat als dienstgemeenschap
ZATERDAG
NOVEMBER
1964
PAGINA TWEE
Orthodoxe verklaring
Nieuwe theologie
Geduld
NVSH wil gesprek
met r.-k. kerk
Preken van Calvijn
Dagblokkalender
Genezing
Ds. D. ter Steegs
„Aan de hand van de leeftijdspira
mide van onze gemeenschap wordt
reeds enige jaren betoogd aat deze
gemeenschap zal ineenschrompelen.
Maar niet de ongezonde leeftijdspira
mide is het gevaar voor het voortbe
staan. Zij immers kan wel de omvang
maar nauwelijks het karakter van de
gemeenschap aantasten. Het is de
assimilatie, die de ongezonde leef
tijdspiramide als gezwel voor de
levensvatbaarheid ver en ver over
vleugelt". Dat zegt de heer M. Kopuit
in een artikel in het Nieuw Israëli
tische Weekblad over het Nederland
se jodendom in percenten.
Hij zegt dat aangaande de joodse ge
meenschap vaak alleen de sfeer een
maatstaf schijnt te zijn voor de situa
tie. „Het is deze sfeer die aangeeft of
de assimilatie toeneemt, afneemt of sta
biel blijft. En het proeven van deze
sfeer wordt veelal afgebakend door de
kring waarin men verkeert. Ontegen
zeggelijk heeft het jodendom veel met
sfeer gemeen, zoveel zelfs, dat sommi
gen menen, dat sfeer synoniem is voor
jodendom. Jehudy Lindeman verhaalt,
dat de uit elf landen afkomstige afge
vaardigden op een onlangs gehouden
conferentie van de World Union of Je
wish Students te Luik na een dag van
heftige discussies tot de conclusies
kwamen: „Het jodendom is een atmos
feer."
De heer Kopuit constateert in zijn
overzicht onder meer dat omstreeks
vijf percent van het aantal joden op
Sabbath de samenkomst bezoekt en dat
tussen de tien en vijftien percent van
de joodse bevolking kosjer vlees consu
meert. Van het aantal joden dat in het
huwelijk treedt doet zestig percent dat
men een joodse partner, eenenvijftig
percent van de jongens wordt besneden,
omstreeks vijftig percent van de kinde
ren tussen zes en dertien jaar volgt al
dan niet regelmatig joods onderwijs.
Er blijken talrijken te zijn die zich
wel bij een joods kerkgenootschap heb
ben aangesloten, maar niet bij de lan
delijke overheid als joods te boek wil
len staan, maar het omgekeerde doet
zich ook voor: mensen, die zich bij
stads- en landsbestuur als joods opge
ven, maar niet aangesloten zijn bij een
van de drie joodse kerkgenootschappen.
De commissie voor de Demografie
der Joden in Nederland was in 1960 tot
de conclusie gekomen dat het aantal
joden in Nederland op 1 januari 1954
fluctueerde tussen de minimaal 23.723
en maximaal 27.923 zielen. In de acht
jaar, die sedertdien zijn verstreken is
het aantal ingeschrevenen bij het Ne
derlands Israëlitisch Kerkgenootschap
met elf percent gedaald. Daarentegen
is het ledental bij het Verbond van Li
beraal-religieuze joden in Nederland
sedertdien toegenomen en dat bij het
Portugees Israëlitisch Kerkgenoot
schap nagenoeg gelijk gebleven. De
heer Kopuit heeft daarom als uitgangs
punt voor zijn berekingen aangenomen
dat de joodse gemeenschap in Neder
land gedurende 1962 23.723 zielen
groot was.
Over de huwelijken wordt medege
deeld dat in 1962 vijftig huwelijken
werden gesloten tussen een joodse
jongen en een niet-joods meisje, en
43 tussen een joods meisje en een
niet-joodse jongen. Het aantal ge
mengde huwelijken met een joodse
bruid ontloopt niet veel het aantal ge
sloten met een niet-joodse bruid. Wel
opmerkelijk is dat bijna alle gemeng
de huwelijken op het platteland ge
sloten betrekking hebben op een jood
se jongen en een niet-joods meisje.
Van de 231 joden, die in 1962"volgens
het CBS huwden ging veertig percent
een gemengd huwelijk aan. Het aantal
in dat jaar gehuwde joden ligt echter
hoger. Het CBS heeft tenslotte), aldus de
heer Kopuit, maar 14.503 personen als
joods te boek staan ofwel 61 percent
van het aantal joden in Nederland. Het
is daarom aannemelijk dat ook het aan
tal huwelijken 39 percent hoger moet
Een preek-klas in West-Afrika. Een
nieuwe beklemtoning van de chistelijke
boodschap en van de rol van de kerk
in de sociale veranderingen wordt door
veel theologische scholen in de jonge
Afrikaanse staten.
(Foto van het theologisch op
leidingsfonds van de wereld
zendingsraad)
worden gesteld. Dit zou er dan op neer
komen dat in werkelijkheid 378 joodse
jongens en meisjes bij een huwelijk wa
ren betrokken. Van hen kregen 182 (91
echtparen) een „choepa", 196 joodse jon
geren of wel 52 percent gingen een hu
welijk aan zonder dit volgens de joodse
regels te laten registreren. Voor veer
tig percent zou dat ook niet mogelijk
zijn geweest omdat zij een gemengd
huwelijk sloten.
„Maar", zegt de schrijver, „wat de
joodse binding betreft doet het er glo
baal genomen overigens weinig toe of
deze 196 gehuwden een huwelijk sloten
tussen twee joden ofwel dat hun huwe
lijk een gemengd huwelijk was. Zij ble
ken hoe dan ook geen prijs te stellen
op een huwelijk volgens de joodse wet."
En hij zegt dan verder, dat ook uit
tal van overlijdensadvertenties blijkt
hoe er steeds verder getornd wordt aan
de criteria voor het leven van de jood,
want velen worden begraven op alge
mene dodenakkers of gecremeerd.
De heer Kopuit zegt dat het aantal
gemengde huwelijken onder meer een
gevolg is van de opvoeding en niet in
de laatste plaats van de joodse opvoe
ding. Slechts veertig percent van het
aantal jongens, dat voor de Tora had
moeten worden geroepen, ofwel 113,
kwam zover. Het joodse onderwijs
blijkt volgens de schrijver te slecht te
worden bezocht. Slechts vijftig percent
van de kinderen kreeg joods onderwijs
en dan vaak nog onregelmatig.
Over de besnijdenis zegt de schrijver
dat 51 pet. van de jongens niet wordt
besneden. Er zijn ouders, die hun kin
deren langs chirurgische weg laten be
snijden. Maar dan kan men bezwaar
lijk van joodse binding spreken.
Metropoliet Nicodemus, de leider van
de delegatie van het Russische patriar
chaat naar de panorthodoxe conferentie
op het eiland Rhodos, heeft verklaard
dat de panorthodoxe conferentie van
1963 niet het „principe" van een dialoog
met de r.-k. kerk heeft aanvaard, maar
alleen de „mogelijkheid" van een der
gelijke dialoog. Op de huidige confe
rentie, aldus de metropoliet, zal uitge
maakt moeten worden of deze dialoog,
al dan niet moet doorgaan en als men
zich voor de dialoog uitspreekt, welke
vorm hij moet hebben en op welk tijd
stip het gesprek moet beginnen.
„Maar in elk geval", zo zei metropo
liet Nicodemus, „zullen wij het einde
van het Vaticaanse concilie moeten af
wachten om met de dialoog te kunnen
beginnen, want dan zullen wij pas
weten of Rome ons zal blijven beschou
wen als gescheiden broeders en of de
leerstellingen die de oorzaak waren van
het grote schisma, gewijzigd zullen
worden".
MWWMMMiwimimMwii~rv~iTnrnniVTnnnnnnnj
Het boek, dat profdr. G. C.
Berkouwer aan het Vaticaans concilie
en de nieuwe theologie 1) heeft ge
wijd, is zeer overzichtelijk ingedeeld
in een achttal hoofdstukken en een
epiloog of slotwoord. De hoofdstuk
ken dragen direct aansprekende titels,
zodat de lezer precies weet waar hij
in dit wel zeer uitvoerige boek
(339 blz.) aan toe is en deze titels
'even onderwerpen aan, waarvan de
ezer, katholiek of protestant, inder
daad wel eens het precieze zou willen
weten. De titels luiden: 1) Het onver
wachte concilie, 2) Het veranderde
klimaat, 3) Onveranderlijkheid en
veranderlijkheid van het dogma,
4) Schrift en traditie, 5) Exegese en
leergezag, 6) Primaat en expiscopaat,
7) Het mysterie der kerk, 8) Mario-
logie.
Wat hoofdstuk 1 en 2 betreft, deze
zijn inleidend en vatten samen wat er
aan nieuwheid, hoop en verwachting
leefde vóór het concilie begon en nog
leeft nu het gaande is. „Meermalen
heeft men de houding van Johannes
XXIII getypeerd als het einde van de
zo menigmaal negatieve en antitheti
sche houding van de r. k. kerk Het
was daarbij voor iedereen opvallend,
hoe menigmaal de woorden van Johan
nes een optimistische klank hadden, het
was zeker geen optimisme, dat de har
de realiteit der wereld uit het oog ver
loor".
Rekening houdend met alle nieuwe
bijzonderheden en in het raam van de
ontwikkeling sinds 1870, het eerste Vati-
kaans concilie, wordt door de schrijver
het onverwachte tweede Vatikaans con
cilie op zijn plaats gezet en wordt het
uitzicht zo nauwkeurig mogelijk ge
schat.
Dit geschiedt op grond van een zo
volledige documentatie uit de officiële
bronnen zoals encyclieken, breves enzo
voorts, en van een zo volledige kennis
van de kerkelijke en theologische,
Nederlandse en buitenlandse litteratuur
over het onderwerp, als men maar
wensen kan.
Sinds prof. Berkouwer in 1940 zijn
„Strijd over het r. k. dogma", en in
1948 zijn „Conflict met Rome" publi
ceerde liet het onderwerp hem niet
meer los en nu vindt men bij hem dan
ook een materiaal als in ons land bij
weinig anderen. De problematiek wordt
door hem tot op de grond doorzien en
dit wordt erkend door de r. k. kerk zelf,
met het gevolg dat men ook daar gaar
ne naar prof. Berkouwer luistert en
met hem discussieert en hij dan ook,
zoals men weet, persoonlijk uitgenodigd
is om het concilie bij te wonen.
Dit levert hem ongetwijfeld veel in
side-information op, maar daarvan
maakt hij geen gebruik in dit boek.
Men vindt er geen anecdotes in; het
berust veel meer op objectieve, weten
schappelijke gegevens maar, nogmaals
gezegd, in een zo grote volledigheid en
met een zo nauwgezette afweging als
nauwelijks ergens anders.
De manier van werken van prof. Ber
kouwer is voortdurend uiterst voorzich
tig en dikwijls heel subtiel; altijd mild
als het op een oordeel aankomt. Soms
maakt zich van de lezer de gedachte
meester of een bepaald punt niet met
een wat korter en drastischer oordeel
afgedaan kan worden, omdat men
vreest dat er toch niet veel vrucht van
te verwachten is. Maar wanneer hij dan
even doordenkt moet hij weer het uit
houdingsvermogen bewonderen van de
schrijver, die nooit door kortheid of
haast enige nuance overslaat of enige
mogelijkheid die ergens nog in kan zit
ten verwaarloost. Men gaat dan inzien
hoe langzaam en moeizaam geestelijke
posities die werkelijk zin en inhoud had
den en misschien nog hebben zich ont
wikkelen. Reeds methodisch is er daar
om van dit boek veel te leren.
Maar nu wat de eigenlijke inhoud be
treft. Het belang van de reeds opge
noemde onderwerpen in de titels der
hoofdstukken zal hier niet nader aange
toond behoeven te worden; zij spreken
voor zichzelf. De hoofdtitel houdt echter
misschien voor velen de vraag in: wat
is met de nieuwe theologie bedoeld?
De schrijver denkt daarbij aan de be
langrijke stroming in de r. k. kerk die
ernaar streeft naast en soms tegenover
het uitsluitend gezag van de traditio
nele door de H. Thomas van Aquino be
heerste theologie ook een meer open oor
en oog te hebben voor het geestelijk
bezit der kerk uit oudere (de kerk
vaders) en nieuwere tijden (bijbel
wetenschap).
Aan deze beweging zijn bekende na
men verbonden als de Lubac, Congar,
Danielou, Urs van Balthasar. Zij be
tekent een belangrijke wetenschappelij
ke vernieuwing in de r. k. theologie,
te m^er omdat zij in overtuigde trouw
haar verworvenheden tegelijk in het le
ven der kerk wil integreren. Niet een
vrijblijvende theoretisch-theologische
liefhebberij dus, maar een oproep aan
de kerk en, zo mogelijk, een wegwijzen
voor haar naar een nieuwe toekomst.
Prof. Berkouwer spreekt gaarne van
„een meer open katholicisme" (36) en
bedoelt daarmee dan ook nog iets meerr
dan de officieel zo geheten „nieuwe
theologie".
Hieruit volgt een geheel vernieuwde
confrontatie met de niet r. k.-theologie
en kerken. De oude tegenstellingen
waarmee men zich eeuwen lang tegen
elkander verweerde en zich elkander
van het lijf hield, doen het niet meer.
Maar bepaalde grondproblemen zijn
toch gebleven en zullen ook wel blijven.
Hiervan een voorbeeld. Het dogma
vertolkt de openbaringswaarheid in een
bepaalde formulering, veelal het ken
merk dragend van de tijd waarin ze
door mensen onder woorden is gebracht.
De kerk is niet licht bereid zulk een
formulering prijs te geven, ook niet
wanneer dat in een andere tijd bepleit
wordt. Dit is het vraagstuk van vorm
en inhoud dat het nog veel ingrijpender
vraagstuk van primair belang, namelijk
dat van de onveranderlijkheid en de
veranderlijkheid van het dogma zelf im
pliceert (hoofdstuk 3). Op leeruitspra-
ken, eenmaal gedaan, komt de kerk
niet terug (78, 99). Met behulp van een
nieuwe interpretatie van de besluiten
van het concilie van Trente betreffende
de verhouding van schrift en traditie
maar ook betreffende de rechtvaardi
gingsleer, beide enorme historische con-
flictpunten met de hervorming, tracht
men dat moeilijke verleden thans wel
eens enigszins teboven te komen (hoofd
stuk 4).
Hier treffen opnieuw 't onvermoei
bare geduld, het begrip voor de ander
en de objectiviteit van de schrijver.
Volkomen duidelijk is dat al deze
soort vraagstukken ook in de verdere
hoofdstukken behandeld, tenslotte
neerkomen op de leer over de kerk
zelf.
Door haar exclusieve identificatie van
zichzelf met de kerk van Christus
thans door Paulus VI opnieuw bena
drukt en de juridische vormen aan
haar hele wezen en gestalte, tot het
magisterium toe, opgelegd, staat men
voor een problemencomplex, waarvan
de oplossing allerminst in zicht is. Naar
de mening van ondergetekende is het
De voorzitster van de Nederlandse
Vereniging voor Sexuele Hervorming,
mevrouw dr. M. Zeldenrust-Noordanus,
ziet in de op het concilie in Rome ge
bleken wijziging in de rooms-katholieke
visie op de menselijke sexualiteit en de
toenemende erkenning van de resul
taten van de verschillende weten
schappen op dit gebied een basis voor
een gesprek tussen de ruim 200.000
leden tellende NVSH en de rooms-
katholieke kerk. Dit heeft zij verklaard
op het NVSH-congres in Utrecht.
hoogst noodzakelijk dat het canonieke
recht grondig betrokken wordt in de
discussie over de traditie, waarvan het
een machtig, aan het protestantisme
veel te weinig bekend hoofdonderdeel
uitmaakt.
Prof. Berkouwer dringt daar niet in
de eerste plaats zijn persoonlijk gevoe
len over op, maar verstrekt de lezer
wel alle gegevens die op het ogenblik
bestaan om tot een eigen oordeel te
kunnen komen. En nogmaals moet ge
zegd dat hij hier, en bijvoorbeeld ook
in zijn kritiek op de mariologie ook
deze is door Paulus VI zojuist weer op
de voorgrond geplaatst geheel zonder
te kwetsen te werk gaat, al is zijn
standpunt duidelijk
Het boek is gekenmerkt door volledig
heid in de presentatie van de, gegevens,
door een helder inzicht in de problema
tiek in al haar vertakkingen en door on
aantastbare theologische objectiviteit.
Het maakt het de belangstellende bij
zonder goed mogelijk om ook de thans
verschijnende berichten in de dagbla
den over het concilie te interpreteren.
Het verdient zeker ook in andere talen,
met name in het Italiaans, vertaald te
worden.
N. Bakhuizen van den Brink
1) „Vatikaans concilie en nieuwe theolo
gie" door prof. dr. G. C. Berkouwer (n.v.
J. H. Kok te Kampen).
Tot nu toe vrijwel onbekende preken
van Calvijn zullen binnenkort worden
uitgegeven door een Engelse studie
groep in samenwerking met de gerefor
meerde wereldbond. De preken bevon
den zich, verzameld in een groot aan
tal banden in de universiteitsbiblio
theek van Genève. Zij werden door
Calvijn gemaakt in de jaren 1549 tot
kort voor zijn dood in 1564. De refor
mator houdt zich hierin bezig met hoofd
stukken uit het boek Jesaja. De pre
ken zijn min of meer herontdekt, want
jarenlang lagen ze in de universiteits
bibliotheek, zonder dat iemand er aan
dacht aan schonk.
Opnieuw kunnen we een kalender aan
kondigen, ditmaal de dagblokkalender
voor 1965 van de Bijbel Kiosk Vereni
ging. Men is natuurlijk niet afgeweken
van het oude vertrouwde systeem, zo
dat men opnieuw een blokje aantreft
met voor elke dag een bijbelgedeelte
met een beschouwing. De overdenkin
gen van verschillende predikanten zijn
aangevuld met de leesgidsen van het
Nederlands Bijbelgenootschap. Het
schild is nu van frisse blauwe letters
voorzien en voor elk kwartaal is er
een vierkleurenplaat ter versiering.
De vereniging heeft verder als proef
een aantal kwartaalbloks laten maken,
en verkrijgbaar is ook het kalender
dagboekje voor 1965, nu bestaande uit
265 bladzijden.
Beeld van het concilie: kardinalen be
studeren documenten, houden voor
besprekingen met elkaar voor de vol
gende zitting begint. Van links naar
rechts kardinaal Ritter van St. Louis,
kardinaal Meyer van Chicago, kardinaal
Alfrink van Utrecht en bisschop Albert
Zuroweste van Belleville, Illinois.
Lange tijd is in Japan de religie be
heerst door het zogenaamde staats-
Shinto, dat wil zeggen, in religieus-
nationalistisch denken werd de staat
verheerlijkt en werd de keizer als
godenzoon vereerd. De Japanners be
schouwden de staat als goddelijk en
het hoofd van de staat als een god
heid. In 1945 leed echter de ver
goddelijkte staat de nederlaag en
daarmee stortte het religieuze staats-
Shinto in elkaar: de god op wie men
zondër meer vertrouwd had bleek on
machtig. Zo hadden de Japanners in
1945 niet alleen de oorlog verloren,
maar ook hun levens- en wereldbe
schouwing, ja zelfs hun godsdienst.
De Japanners waren niet alleen poli
tiek maar ook innerlijk verslagen om
dat de godheid waarop men had ge
bouwd niet de ware bleek te zijn en
de keizer kennelijk niét van goddelijke
oorsprong was.
De christelijke zending, met name de
Amerikaanse, meende toen zeer opti
mistisch te kunnen zijn en men dacht
dat bij een grootscheepse aanpak tien
duizenden naar het christendom zouden
overgaan. Japan werd dan ook over
stroomd met zendelingen en in enkele
jaren tijds zorgde Amerika voor de im
port van vier miljoen bijbels. De be
kende Japanse christen dr. Toyohiko
Kagawa bereikte inderdaad in minder
dan een jaar anderhalf miljoen mensen
met de boodschap van het christen
dom, het kerkbezoek werd twee- tot
driemaal zo groot als vóór de oorlog
en in enkele grote steden zelfs vijf
maal. Toch gingen de grote verwach
tingen van de christelijke zending niet
in vervulling.
Een van de factoren, die een indruk
wekkende toename van de christelijke
gemeenschappen in Japan hebben be
lemmerd, is het optreden van de zoge
naamde nieuwe religies, die door de
teleurstellingen van de nederlaag van
de tweede wereldoorlog én door de op
komende structuurveranderingen in de
Japanse samenleving wérden opgewekt
en bevorderd. Door de toenemende de
mocratisering van Japan vielen ook de
beperkingen voor nieuwe uitdrukkings
vormen van het godsdienstige leven
weg en konden zij, die het geloof in de
traditionele godsdiensten verloren had
den, naar hun persoonlijke behoefte an
dere vormen zoeken. Al deze stromin
gen hebben gemeen, dat zij in het bij
zonder zich bezig houden met de mens
er. met de verbetering van zijn lot. Over
Armenzorg is in de toekomst niet
meer de voornaamste functie van het
kerkelijk diakonaat in ons land. Door
de bijstandswet en de sociale voorzie
ningen van de overheid wordt veel
financiële armenzorg van kerkelijke
zijde overbodig. Geheel andere zorgen
en noden vragen echter in de moderne
samenleving de aandacht. Wat daarvan
de gevolgen zijn voor het kerkelijk
diakonaat is thans voor de gerefor
meerde kerken beschreven in een uit
voerig studierapport.
Kern van de conclusies is, dat het
diakonaat zich in de toekomst vooral
zal moeten richten op de ontwikkeling
van de kerkelijke gemeente tot dienst-
gemeensohap. Vaak is in de moderne
samenleving niet zozeer geldgebrek de
oorzaak van nood en zong, maar het
gemis aan een helper. Dit geldt voor
rijk en arm. Concrete voorbeelden
hiervan vindt men overal onder de be
jaarden, de chronisch zieken, de inva
liden. Als voorbeelden van daadwerke
lijk hulpbetoon, met name in de nieuwe
wijken, worden vervoersdiensten, be
zoeken aan bejaarden en zieken, oppas
diensten en praktische vrijwillige hulp
genoemd. Dit laatste kan bestaan in
het opknappen van een karweitje, maar
ook in assistentie van het maatschap
pelijk werk.
Verder wijst het rapport op vakantie
weken voor invaliden, bejaarden en
vermoeide huisvrouwen waarmee in
verschillende plaatsen reeds een begin
is gemaakt. Diakenen zullen in de
nieuwe samenleving voorlichters moe
ten zijn, die de weg weten te wijzen
naar de talrijke gespecialiseerde instel
lingen voor medische en sociale zorg,
naar de bureaus voor levens- en ge
zinsmoeilijkheden, naar het maatschap
pelijke werk, kortom naar de plaatsen
waar mensen, die speciale hulp nodig
hebben de deskundige helpers vinden.
Diakonale hulp mag, aldus het rap
port, niet beperkt blijven tot de eigen
kerkelijke gemeenschap. Door de evan
gelisatie komt de kerk overal mensen
tegen, die in de zorgen zitten. Zij moe
ten eveneens geholpen worden. Dit
geldt voor het eigen land, maar ook
voor hulp in de ontwikkelingsgebieden.
Onder de naam werelddiakonaat heeft
dit in de gereformeerde kerken reeds
tot grote projecten in de ontwikkelings
landen geleid.
Vastgesteld wordt, dat diakenen in
verschillende gevallen ook nog aan
vullende financiële bijstand zullen moe
ten geven. Bovendien zal de diakonie
steeds verplicht zijn de steun te geven,
die zij zelf nodig oordeelt. Dit geldt ook
wanneer de overheid daardoor kortin
gen zou gaan toepassen op de finan
ciële uitkeringen, die zij krachtens de
algemene bijstandswet verleent. Overi
gens verwacht men dit niet. De diakonie
mag echter haar beleid niet laten be
palen door de overheid, aldus het rap
port. Bovendien zijn er gevallen denk
baar, waarin het beter en barmhartiger
is de financiële steunverlening geheel
in handen te houden van de diakonie.
Het rapport is onder de titel „Het
diakonaat in deze tijd", door een
speciaal deputaatschap opgesteld op
verzoek van de generale synode van de
gereformeerde kerken.
het algemeen kan men niet zeggen dat
deze nieuwe godsdiensten het chris
tendom willen bestrijden. Op deze re
gel gelden slechts enkele uitzonderin
gen.
Het aantal van deze „nieuwe reli
gies", dat officieel door de overheid
wordt erkend, bedraagt 130 (van de
378 godsdienstige gemeenschappen).
Daarnaast bestaat vermoedelijk nog
een groot aantal, dat niet om erken
ning door de overheid gevraagd heeft.
Men schat echter dat niet meer dan
vijftien percent van de bevolking tot
de aanhangers van deze nieuwe gods
diensten behoort. Het is echter in Ja
pan mogelijk, en in bepaalde kringen
zelfs gebruikelijk, om aanhanger van
meer dan één godsdienst te zijn en
vandaar dat het zeer moeilijk is om be
trouwbare getallen vast te stellen. De
grootste groeperingen onder de nieuwe
godsdiensten zijn wel de volgende,
waarbij u uit de naam al wel enigszins
kunt afleiden, wat de hoofdinhoud van
hun boodschap is.
Reiyukai Kyodan Vereniging van
vrienden van de geest 3.801.068 le
den.
Tanrikyo Godsdienst van de god
delijke wijsheid 2.089.753 leden.
Rissho Koseikai Vereniging voor
recht en vriendschap 1.618.733 leden.
Seicho ne Ie Huis der groei
1.530.108 leden.
PL-Kyodan Broederschap der vol
maakte vrijheid 963.394 leden.
Tenslotte is er dan nog de Soka
Gakkai (=waardegevende vereniging),
die volgens berichten 2.7 millioen gezin
nen omvat en tegenwoordig vooral op
politiek gebied een rol speelt. Deze So
ka Gakkai wil de enige en volmaakte
uitdrukkingsvorm van het godsdiensti
ge zijn en ontkent, dat er in andere
stromingen iets wezenlijks te vinden is.
Soka Gakkai onderhoudt echter nauwe
betrekkingen met een boeddhistische
secte, die teruggaat op de leer van de
grote boeddhistische hervormer op so
ciaal gebied uit de dertiende eeuw, Ni-
chiren, maar in werkelijkheid heeft de
Soka Gakkai aan diens leer een geheel
nieuwe gestalte gegeven.
Een kenmerk van de „nieuwe reli
gies" in Japan is, dat hun grondleg
gers beweren, dat zij hun leer, de voor
schriften voor hun ceremoniën en hun
heilige geschriften door goddelijke open
baring hebben ontvangen. Zij tonen
steeds een groot zelfvertrouwen en ve
len vergelijken zich met Mozes, Chris
tus, Boeddha, Confucius of bepaalde
Japanse keizers. Door de taal, waar
van de nieuwe godsdienstige leiders
gebruik maken, spreken zij de massa
aan. Ook maken zij indruk door de
vele beloften, die zij de mensen doen
en zo trachten zij zich geloofwaardig
te maken. In het algemeen bouwen zij
voort op een begrip van het goddelijke
zoals dat in de oude religies van Ja
pan gevonden werd.
Opvallend is ook dat bij vrijwel al
deze nieuwe religies het verlangen be
staat om genezing te vinden van ziek
te en al de leiders stellen dan ook ge
nezing in uitzicht. Getuigenissen van de
aanhangers van de diverse stromingen
bevatten dan ook altijd verhalen over
genezingen die door hun geloof werden
bewerkstelligd. Onder de leden zijn de
vrouwen in de meerderheid en wel in
de leeftijdsgroepen van twintig tot vijf
tig jaar. Oudere vrouwen ziet men
maar zelden bij deze bewegingen. De
leden komen vooral voort uit de bevol
kingsgroepen, die het op materieel ge
bied moeilijk hebben eri die niet over
de financiële en intellectuele middelen
beschikken om hun moeizame bestaan
te bestrijden. Zij zoeken daarvoor een
oplossing in deze nieuwe godsdiensten.
Het is duidelijk dat voör de christe
lijke zending en missie deze ontwikke
ling zeer remmend werkt. De protes
tantse kerk onder dit volk van negen
tig miljoen bestaat nog slechts uit
375.000 leden, dat is dus ongeveer een
derde percent. Daarnaast zijn er
230.000 rooms-katholieken. Wel behoren
vele christenen tot de leidende figuren
van het Japanse leven. Zo is bijvoor
beeld een aantal ministers christenen,
evenals vijf percent van de parlements
leden. Daarnaast gaat er, al vormt de
christelijke kerk in Japan een zeer klei
ne minderheid, een belangrijke invloed
van de christenen uit op het volksle
ven, maar de verbreiding van het chris
telijke geloof voltrekt zich momenteel
door de bovengenoemde oorzaken in
een zeer traag tempo.