1
Claire Gallois: begaafd schrijfster,
Robert Escarpit: briljant spotter
DE HARDE GRAPPEN VAN GROSSMAN
Carlos Fuentes, typiseh^Mexieaans intellectueel
als scherprechter in „De dood van Artemio Cruz"
Roelof Stalknecht toont zich
een lichtvoetig improvisator
THE SONG IS YOU
FRANSE ROMANS
ZATERDAG 14 NOVEMBER 1964
Erbij
PAGINA VIER
S. Elte
S. M.
Berry Zand Scholten
rnin-trtnnnrinnn'"Tinnm
MEXICO. Europeanen, die een oogje houden op
's werelds litteratuur, zullen de laatste roman „De Dood
van Artemio Cruz" van de Mexicaanse schrijver Carlos
Fuentes niet over mogen slaan. De 35-jarige Fuentes, di-
plomatenzoon, die Europa goed kent door een lang verblijf
in Engeland en Frankrijk en nu weer in Mexico woont,
is een van 's lands meest briljante schrijvers. Wie zich een
voorstelling wil vormen van de jonge Mexicaanse intellec
tueel, van zijn manier van denken, van zijn problemen en
die van zijn land, van zijn gecompliceerde verhouding ook
tot dat historierijke land van oude culturen en langdurige
revoluties, die moet beslist dit boek met zorg lezen, zo niet
in het Spaans dan in het Engels, want in New York is bij
Farrar, Strauss and Co, een vertaling verschenen onder de
titel van „The Death of Artemio Cruz". Wie echter niet
vertrouwd is met Mexico's geschiedenis, zou er goed aan
doen een korte samenvatting daarvan door te lezen vóór
hij aan deze roman begint. Want anders begrijpt men mo
gelijk niet de gepreoccupeerdheid van Fuentes als vele
v an zijn Mexicaanse kunstbroeders met de historie van
zijn land en vooral met de Mexicaanse revolutie van 1910.
Het is de teleurstelling over de uiteindelijke resultaten van
die revolutie, die de basis van Fuentes' werken vormt.
IN „DE DOOD VAN AR
TEMIO CRUZ" ligt een
Mexicaanse miljonair op zijn
sterfbed, omringd door de
zijnen zijn dochter Terese
en zijn vrouw Catalina
die hij veracht. Fuentes be
schrijft nu het leven van
deze man, die eens heeft ge
vochten in de revolutie te
gen het regime van Porfirio
Diaz (Mexico's president van
1876 tot 1910). Hij vertelt dit
leven niet chronologisch,
maar in flitsen, zoals ze cha
otisch in het hoofd van de
stervende opkomen. Soms
herinnert Artemio zich de
minnaar en wilde vechter
die hij is geweest, dan weer
de cynicus uit een latere tijd;
de gewetenloze, machtige
zakenman of de vermoeide
oude man die in al zijn
grandeur en eenzaamheid
een door hem jaarlijks gege
ven bal gadeslaat. Deze flit
sen. die in de derde persoon
geschreven zijn, worden af
gewisseld met stukken die
in de' tweede persoon staan
en in de toekomst geprojec
teerd zijn; in de eerste per
soon staan alleen die scènes,
die zich met de tegenwoor
dige tijd bezighouden en
waarin Fuentes het lijden
beschrijft van de stervende
Cruz, zoals deze dit zelf van
uit een dieper bewustzijn
gadeslaat. Het werk van
Fuentes tot nu toe drie
romans is van warmte en
kleur doorgloeid. Telkens
weer herinneren scènes aan
oude schilderijen. Hij zet
met zijn pen, als een penseel
zo zeker, in enkele woorden
Mexicaanse landschappen zo
neer dat, ook al heeft men
ze nooit in de werkelijkheid
gezien, men ze toch voor al
tijd onthoudt.
WAT NU DE INHOUD
van „De Dood van Arte
mio Cruz" betreft: Carlos
Fuentes bedoelt zijn landge
noten deze roman als een
spiegel voor te houden en
met name de machtigen en
leiders van zijn land te con
fronteren met wat hij min of
meer als hun evenbeeld ziet:
Artemio Cruz, maar dan een
stervende Cruz, een die zich
ervan bewust wordt, dat hij
alleen maar „stof is en tot
stof zal wederkeren" en in
die zin de in het volle leven
staande Artemios waar
schuwt door in zijn eigen
en daarmee hün feilen en
falen te herinneren. Dit fa
len begint volgens Fuentes
op het ogenblik dat de voor-
Ww:
De 35-jarige Mexicaanse schrijver Carlos Fuentes.
malige revolutionairen, als
ook de huidige Mexicanen
die de idealen der revolutie
voorstaan, in heb- of machts
zucht verstrikt raken, zodat
ze idealen en zin der revo
lutie verraden. Voor Fuentes
is het menselijke machts
streven dat hij in zijn ro
mans meer tot een Mexi
caans of voor Mexicanen ty
perend streven maakt een
van de kernpunten in zijn
werk. Het is dit streven naar
„macht omwille van de
macht" en „zonder verant
woordelijkheid" dat hij gis
een der voornaamste rede
nen ziet voor de niet of half
vervuld gebleven idealen der
revolutie, welke zijns in
ziens ook niet tot een ver
hoopte „nieuwe sociale struc-
.tuur en filosofie" heeft ge
leid. Het tweede punt dat
Fuentes altijd en ook bij
Artemio Cruz weer bezig
houdt, is: op welk precies
moment begint dat verraad
aan idealen en aan zichzelf
bij idealist of voormalige re
volutionair?
WAT EEN N IET-MEXI
CAAN intussen opvalt aan
Fuentes' stellingname ten
opzichte van Cruz' falen, is
dat hü vooral dat als een
Mexicaans falen ziet wat
voor de niet-Mexicaan in
eerste instantie een mense
lijk falen is. Maar wanneer
men jong is als de auteur
stelt men zijn eisen hoog,
beoordeelt men streng en
heeft de neiging in iets te
absolute vormen te denken.
Dat in Mexico „iedere gene
ratie zijn eigen meesters
moet vernietigen, om ze dan
weer te vervangen door nieu
we meesters die even heers
en hebzuchtig zijn" is Fuen
tes' klacht die hij tot zijn
verantwoordelijke landgeno
ten richt.
TOCH, WAT ZIJN speci
fieke verwijt aan Cruz be
treft: sociaal gevoel is niet
noodzakelijk de eigenschap
van een man die daarvoor
heeft gevochten, omdat hij
leed onder de afwezigheid
ervan in eigen omgeving.
Een mens tracht datgene
waaronder hij heeft geleden,
te vergeten in het nieuw
verworvene moge dit uit
macht of goederen bestaan
en het voor zichzelf uit
te buiten, juist omdat hij zo
onder het gemis ervan ge
leden heeft. Ook heeft elk
soort tirannie gewoonlijk
een andere vorm van tiran
nie tot gevolg, totdat in dit
ontwikkelingsproces de re
acties ertegen van lieverlee
de overhand krijgen en ma
tiging ontstaat. Ongelukki
gerwijze is het probleem
echter van elke ontwikke
ling, dat het nu eenmaal tijd
kost. En Artemio Cruz leeft
in een eeuw van te snel toe
nemende volksmassa's, zodat
de tijd voor zo'n ontwikke
ling nauwelijks kan worden
toegestaan door „angry
young men".
Afgezien ervan hoe men
tegenover de opinies van Fu
entes staat, 't is zeker dat hij
als kunstenaar heel veel heeft
te geven. Het doet er niet toe,
dat deze roman wat ongelijk
is: soms met magnifiek ge
schreven stukken, dan weer
snel en slordig; soms ook
met zo'n liefde voor subtili
teiten en detail, dat er een
fraai litterair filigrainwerk
ontstaat. Maar het voor
naamste is, dat de hoogst
vaardige en gepassioneerde
artiest in Carlos Fuentes al
tijd de overhand houdt op de
gepassioneerde denker in
hem.
I
Marion Laudy
--^--^^nrL-TnnnrmnrTTnnniniTjTii
DE EERSTE ROMAN van de
jonge schrijfster Claire Gallois: „A
mon seul désir(Edit. Buchet-Chas-
tel) bewijst dat, zo men al niet van
een „littérature feminine" kan spre
ken, er althans onderwerpen zijn die
uitsluitend door een vrouw behandeld
kunnen worden. Daartoe behoort de
gevoelsrelatie van de moeder tot het
kind dat zij verwacht. Zij maakt wel
niet het gehele onderwerp van de
roman uit, maar verleent deze in
hoofdzaak zijn belang. Laurence, de
hoofdpersoon uit het boek, heeft een
zorgeloze jeugd doorgebracht temid
den van een vader die haar bewon
dert, een broer die haar speelkame
raad en vertrouweling is, en een moe
der wier morele principes bepaald
worden door haar zucht de schijn van
burgerlijke onberispelijkheid op te
houden. Laurence heeft minder con
tact met mensen en hun wereld dan
met dingen, bomen, bloemen, dieren
en zij schept zich een vaag geluk in
een door haar gepoëtiseerde om
geving, waarvan „la Maison" het cen
trum is.
ZIJ IS EEN KIND-VROUWTJE dat
zich nauwelijks rekenschap geeft van
de stap die zij doet als zij op haar
achttiende jaar trouwt met Philippe. Na
korte tijd vervreemding en desillusie;
dan ontmoet zij Pierre, een Parijze-
naar, in wier armen zij evenmin haar
heimwee naar La Maison, dit is haar
jeugd kan vergeten. Dit heimwee komt
voort uit het feit dat zij door haar op
voeding psychisch onvolwassen is ge
bleven en te ver van het praktische
leven is gelaten om haar eigen leven
daarin te kunnen inpassen. Laurence
komt pas los van haar jeügd en tot
innerlijke wasdom als zij van Pierre
een kind verwacht en zij moet strijden
voor het behoud van dat kind welks
geboorte Pierre wil voorkomen.
DE ROMANCIèRE verhaalt het leven
van Laurence niet volgens deze chrono
logische opeenvolging van gebeurtenis
sen. Zij heeft haar roman gecompo
neerd volgens een bekend procédé, dat
zij echter bijzonder knap en evocerend
toepast: het verleden wisselt voortdu
rend af met het heden, feiten uit haar
huidige leven roepen herinneringen op
aan haar jeugd en zó dat beide elkaar
wederkerig belichten. De auteur bezit
een suggestieve en sfeerscheppende stijl
die echter, waar zij mediteert over haar
jeugd, nogal eens ontsierd wordt door
te precieuze fraaiigheden en wankele
beelden. Haar schrijverstalent komt
ten volle tot uiting in de passages waar
in Laurence haar bijna animale angst
uit haar kind, na een mislukte door
anderen opgedrongen poging tot abor
tus, te verliezen. De fysiologische en
sentimentele band tussen de moeder en
het te verwachten kind wordt daarin
treffend beschreven met ingetogen
openhartigheid en gevoelige soberheid.
Het is onjuist te beweren dat „A mon
seul désir" de vragen betreffende leven
en dood aan de orde stelt, zoals de
„flap" vermeldt, of dat de roman een
protest is tegen de bourgeois-moraal,
zoals een Franse criticus schrijft. De
ervaringen van Laurence hebben alles
behalve een exemplaire waarde. Het is
al belangrijk dat in de weergave ervan
zich een begaafde romancière heeft ge
openbaard.
EXEMPLAIR ZOU MEN WEL „Le
Littératron" (Edit. Flammarion) van
Robert Escarpit kunnen noemen. Deze
hoogleraar aan de Universiteit van Bor
deaux is onder andere schrijver van de
puntige „billets" in het dagblad Le
Monde. De kenmerken van het billet,
n.l. voortreffelijke vorm, verrassende
vondst en zuivere stijl vindt men ook
in Le Littératron. En het „fijne, humo
ristische trekje aan het slot", onmis
baar in het billet, is overal in het boek
aanwezig, al is de humor soms ver
scherpt tot cynisme.
ESCARPIT'S BOEK is een vermake
lijke satire van de macht der techno
craten en de toepassingen der electroni-
ca. Maar hij wendt deze vooral aan om
de draak te steken met bepaalde toe
standen in hoge administratieve en an
dere kringen in een niet met name ge
noemde republiek. Littératron is de
naam van een elektronische machine,
die gepropageerd wordt door een han
dige charlatan en die onder meer best
sellers kan fabriceren met de stylisti-
sche, verhalende, beschrijvende, ideolo
gische en gevoelselementen die specia
listen ontleend hebben aan de 100 boe
ken die het iheeste succes hebben ge
had. Best-sellers op elk gebied: popu-
lair-medisch, pseudo-wetenschappelijk,
sentimenteel, avontuurlijk, „objectivo-
phénoménologique", enz. enz. Ook een
bepaalde litteraire kritiek wordt bespot.
Na enkele seconden „tekstbewerking"
verklaart de machine: dit is een
Shakespeare 1603, met 0.08 percent
Marlowe en een spoortje Bacon.
NATUURLIJK ONTKOMT ook de po
litiek niet aan de spotlust van Escarpit.
De machine kan verkiezingsredevoerin
gen maken, samengesteld uit de woor
den en uitdrukkingen, die het meest ge
bruikt worden in de door 312 enquê
teurs geregistreerde politieke gesprek
ken in een kleine stad. Wat uit de ma
chine komt is onvoorstelbaar hol en zin
loos, maar de test-kandidaat die de
computer-zinnen uitspreekt, wordt in
die stad met overweldigende meerder
heid gekozen.
In deze vermakelijke schelmenroman
moeten niet alleen regeringsinstanties
het ontgelden, doch ook de schijngeleer
den, politici, arrivisten en universitaire
kringen. Maar dank zij de volkomen
onzinnige intrige is het duidelijk dat de
eerlijke wetenschapsbeoefening buiten
het schootsveld van de persiflage ligt.
VAN ONZE eigen oer-Nederlandse
Roelof Stalknecht is onlangs een lang
speelplaat verschenen onder de titel
„The Song is you". De term „oer-Ne-
derlands" is niet zonder opzet gebruikt,
omdat de Nederlandse lichte muze er
trots op kan zijn een musicus als deze
Groninger in haar gelederen te hebben.
Toen ik namelijk kortelings de nieuwe
langspeler van Stalknecht aan enkele
buitenlandse muziekvrienden vocrr-
draaide spitsten zij de oren en bedol
ven mij als gold het een blindfoldtest
in hun gissingen met klinkende na
men van buitenlandse musici. Niet zon
der chauvinisme heb ik hen verteld dat
deze grootmeester van het toetsenbord
nu eens geen Amerikaan was, maar
een Nederlander.
Het album „The song is you", waar
bij Roelof Stalknecht wordt begeleid en
ondersteund door zijn trio, bestaande
uit gitaar, bas en slagwerk en het koor
en orkest van Bert Paige is een prach
tig bezit in elke lichte muziekdisco-
theek.
De nummers als „Cherokee", „All
the things you are," „Frenesi", I'll
walk alone" en „The song is you" vor
men weliswaar geen collectie pure jazz,
maar zij worden zo soepel-swingend ge
speeld, dat zij zowel de jazzliefhebber
als ieder ander minnaar van de lichte
muziek weldadig in de oren zullen
klinken. De begeleiding van Roelofs
trio is voorbeeldig. Nergens dringt
het zich op, het vangt de solist goed op
en ondersteunt waardevol. Ook het koor
van Bert Paige is in dit geheel uitste
kend op zijn plaats. Het zorgt af en
toe voor een harmonieuze achtergrond,
en rondt op de juiste wijze af.
Daaromheen en daardoor weeft Roe
lof Stalknecht zijn parelende spel, zijn
lichtvoetige improvisaties of korte ac
centen met brillante harmonieën.
The song is you" is het bewijs dat
Roelof Stalknecht tijdens het voorlaat
ste Grand Gala du Disque zijn Edison
niet voor niets gekregen heeft.
Label: Philips P. 12918 L Uitgave:
Phonogram Waardering: Zeer goed.
OSCAR PETTIFORD, een zeer be
langrijke schakelfiguur is de rij Ame
rikaanse jazz-bassisten overleed op 18
september 1960 in een ziekenhuis van
Kopenhagen. Het was een verlies voor
de jazzwereld, vooral voor de Europe
se, die met het spel van deze eminente
bassist al enkele jaren had kunnen ken
nismaken. Want Oscar Pettiford ver
bleef, zoals meer Amerikaanse jazzmu
sici doen en hebben gedaan we noe
men slechts Chet Baker, Kenny Clar
ke, Coleman Hawkins, Don Byas en
Kenny Clarke al enige tijd in Euro-
pa. Hij voelde zich er thuis. Dat blijkt
uit de geweldige concertopnamen die
Pettiford met Bud Powell, Kenny Clar
ke en Coleman Hawkins maakte tijdens
het roemruchte Essense jazzfestival in
1960.
Pettiford is een telg uit de Jimmy
Blantonschool. Hij is evenals Hawkins
min of meer een overgangsfiguur van
de swing naar modern. Deze Pettiford
dus speelde in Kopenhagen met Deense
vrienden in het bekende Café Montmar-
tre, nadat hij al enige tijd in Frankrijk,
Oostenrijk en Duitsland gezworven had.
Met Deense jazzmusici maakte de gro
te bassist schitterende opnamen, die nu
op een Fontanalangspeler onder de ti
tel „Remember Oscar Pettiford" ver
schenen is.
Op deze plaat de prachtige „Mont-
martre blues out" een compositie van
Pettiford met een unisono gespeelde
IN MARIE BEGINNING is Alfred
Grossman aan zijn derde roman toe:
een kritiek punt, nadat wij versteld
gestaan hebben van zijn eerste boek
Acrobat Admits, en iets minder van
zijn tweede. Als het nu opnieuw iets
minder interessant was dan de vorige
keer zou hij misschien uit het gezicht
raken; maar Marie is in zijn beste
trant met zijn hardste grappen voor
ons afgebeeld, en alleen lezers die
toch niets te zoeken hebben bij Gross
man zullen haar willen negeren. Hij
is niet een auteur die makkelijk hele
maal au sérieux genomen wordt, want
behalve dat zijn trant er een is van
intellectuele satire, hij specialiseert
zich ook in wat men slechte smaak of
ongevoeligheid kan noemen. Mis
schien is hij maar een sensatiezoeker,
of een sensatiemaker? Zulke beschul
digingen zijn altijd moeilijk te weer
leggen, maar hij schrijft in ieder geval
te goed om ermee afgedaan te wor
den, en de grondslag van zijn satire
is onwrikbaar: een overweldigend
wantrouwen tegen al de mooie woor
den van politici en moralisten.
MARIE BETTY SVOBODNA, de
hoofdpersoon van het nieuwe boek, ver
tolkt dat wantrouwen met minder theo
retische rechtvaardiging dan haar
schepper zou kunnen bedenken, maar
met des te meer daadkracht. Het eerste
begin aan haar carrière maakt zij met
een bedreiging van chantage in de loop
van haar sollicitatiebezoek op het kan
toor waar zij vervolgens sprongsgewijs
promotie maakt, en trouwt met de di
recteur die zij het graf in jaagt zonder
hem het geringste genoegen te hebben
toegestaan. Zij heeft tamelijk goede
redenen om de oude man zo te behan
delen; hij heeft een schuldig en zondig
leven geleid, maar het is toch nog
mogelijk voor een lezer om gechoqueerd
te raken als Marie het hem betaald zet,
net als bij sommige van de andere
Alfred Grossman, Marie Beginning uitg. Heinemann
Bernard Malamud, Idiots First uitg. Eyre Spottiswoode
Edward Lewis Wallant, The Tenants of Moonbloom - uitg. Gollancz
dingen die zij doet. Wie van mening is
dat de beschaving en de openbare orde
altijd het best gediend zijn als de dingen
niet te scherp gesteld worden, zal Marie
Beginning met tegenzin lezen en kan er
beter niet aan beginnen. Voor zijn in
zicht in het karakter van het menselijk
individu zal het niet veel verschil ma
ken, want Grossman's personen zijn al
tijd onbeschaamd kunstmatig; maar
het is jammer van allerlei ideeën en
invallen, en in 't bijzonder van de be
schrijving hoe een reactionaire politieke
bond kan worden gevormd en voor de
gek gehouden.
BERNARD MALAMUD heeft het
makkelijker dan Grossman met serieus
genomen worden, want hoewel zijn hu
mor ook soms .potig is geeft hij meestal
duidelijker tekenen van gevoeligheid,
en afgezien daarvan kan het ook de
meest achteloze lezer moeilijk ontgaan
dat het allemaal heel knap geconstru
eerd en goed geschreven is. In zijn kor
te verhalen, waarvan Idiots First een
tweede verzameling is, overheerst de
vorm soms de inhoud; hoewel altijd op
een heel discrete manier, houdt het ver
haal zich dan zo herkenbaar aan een
voorafgaand model dat de personen er
van makkelijk vergeten worden, en dat
de emotie waar het om ging ook al
gauw vervliegt. Een van de beste din
gen in deze bundel is het verhaal over
de oude joodse kruidenier die het ergste
vreest van het filiaal van veen groot
kruideniersbedrijf dat zich naast hem
komt vestigen, en die helemaal gelijk
krijgt; voor een verhaal dat volgens
zo'n egale lijn verloopt zou een kleinere
techniek dan van Malamud niet vol
doende zijn, en de laatste regels over
de kruidenier die dan zijn winkel op
gegeven heeft, zijn van een voorbeeldi
ge soberheid: „Zo lang hij leefde zou
hij niet meer teruggaan naar zijn oude
buurt, want hij was bang dat zijn win
kel leeg zou staan en moest er niet
aan denken dat hij door het raam naar
binnen zou kijken". Sommige van de
andere verhalen zijn in hun geheel het
lezen even sterk waard, andere zijn het
ten dele. Dat iets helemaal niet lukt
komt bij Malamud niet voor; er is al
tijd een goede toon in, een droge muzi
kale toon, en een stemming van mede
leven.
OP HET PUNT VAN medeleven is
Malamud overigens nog de mindere van
Edward Wallant, een jonggestorven
Amerikaan die voor zijn dood één ro
man gepubliceerd had en er twee heeft
nagelaten, waarvan dit de eerste is.
Zijn hoofdpersoon Norman Moonbloom
is belast met het toezicht en het ophalen
van de huur in vier woonblokken die
toebehoren aan zijn zakelijke en onge
nadige broer Irwin. Hijzelf is een zacht-
gestemd mens, niet vaak geprikkeld tot
grote activiteit; maar tot het uiterste
gedreven door de toestanden in de
appartementen komt hij tenslotte toch
in beweging, begint een grote schoon
maak- en reparatie-campagne en maakt
zware onkosten zonder de toestemming
van zijn broer. De pointe hiervan is dat
Norman zichzelf behoedt voor moreel
verval door de rol van uitbuiter te
weigeren; de manier waarop het ons
vertoond wordt is door beschrijving van
de bezoeken aan de verschillende be
woners. Het is verbluffend wat Wallant
op zijn best voor elkaar brengt in het
afbeelden van personen en achtergron
den, en de paar dozijn personen bij wie
wij hier iedere drie of vier keer op
bezoek gaan laten allemaal wel een vi
suele indruk na. Verder blijft het toch
ook waar dat een roman geschreven
over zoveel personen altijd gedoemd is
tot gebrek aan samenhang, en soms tot
een gewilde toon als er sterk de behoef
te uit spreekt om allen als verwanten
van de lezer te laten zien. Op het punt
van de toon is Wallant erg goed, en heel
wat van zijn fragmenten zijn onweer
staanbaar, in hun gevoeligheid en grap
pigheid en beeldend vermogen; maar
het blijven fragmenten, allemaal op een
rij en toch bedoeld als een geheel.
intro van trompettist Allan Botschins-
ky, tenorist Erik Nordstrom, vibrafo-
nist Louis Hjulmand, pianist Jan Jo
hansson en slagwerker Jom Elniff. De
ze Deense musici trekken zich zonne
klaar op aan het eminente spel van Os
car. In „Willow weep for me" speelt
Pettiford samen met pianist Johansson.
Het is af J
Zeer goede soli zijn te horen in Pet-
tifords compositie „Why not? That's
what". Eén stuk op deze plaat is van
het Essense jazzfestival namelijk
„Just you, just me" waarin Oscar Pet
tiford speelt met Clarke Bud Powel en
Hawkins. Op de cover wordt Joachim
Ernst Berendt geciteerd die zegt: „Een
groot aantal van de Duitse en Deense
bassisten speelt „ge-pattiford-isseerd;
deze invloed zal zeker nog lang merk
baar zijn!"
Op de langspeler „Remember Oscar
Pettiford" is duidelijk te horen dat niet
slechts bassisten maar ook de andere
instrumentalisten door hem beïnvloed
worden. En dat in heel goede zin van
zelfsprekend.
Label: Fontana 688601 Uitgave: Pho
nogram Waardering: Goed, tot zeer
goed.
VAN MILES DAVIS, de man die nog
zeer onlangs in het Amsterdamse Con
certgebouw te beluisteren was tijdens
het eerste nacht-jazzconcert in dit sei
zoen van het impresariaat Paul Acket,
zijn twee langspeelplaten op de markt
gekomen. Eén onder de titel „Miles and
Monk at Newport", een samengaan van
Davis en Thelonious Monk en „Miles in
Europa", een concertopname van het
Jazzfestival in Juan les Pins in 1963.
Om met de laatste te beginnen: op
deze plaat speelt Davis met zijn hui
dige kwartet bestaande uit de eminente
De trompettist Miles Davis
zeer jeugdige slagwerker Tony Wil
liams, de bassist Ron Carter, Herbie
Hancock piano en George Coleman te-'
norsax. Het zijn bekende stukken die
Miles op deze plaat ten gehore brengt:
„Autumn leaves", met 'n brillante inge
togen gespeelde trompetsolo, „Milesto
nes", het titelstuk van Miles' gelijkna
mige langspeelplaat die veel eerder
verscheen, met een zeer knappe solo
van Coleman, „Joshua", ook een num
mer van vroegere opnamen bekend en
„All of you" en „Walkin".
Miles Davis is nu al tientallen jaren
een zeer creatief jazzmusicus. Hij
maakte reeds prachtige opnamen met
Charlie Parker, zoals de mooie „Par
kers Blues" en het onstuimige „Prezeo^
logy" en heeft zich in de loop der ja
ren als een eenzame pionier een weg
door de moderne jazz gebaand. Het
lukt Davis keer op keer weer een hech
te formatie te smeden, met goede be
geleiders en even goede solisten. Van
zijn huidige kwartet is vooral het spel
van slagwerker Tony Williams opval
lend.
De tweede plaat waarop Miles Davis
excelleert is „Miles and Monk at New
port". Hierop speelt Davis met zijn
sextet, waarin John Coltrane tenorsax
en Cannonball Adderley spelen; al weer
enkele jaren geleden dus. In„Ah-Leu-
Cha" speelt Coltrane een technisch
zeer knappe solo. Bijzonder fijn zijn de
stukken als „Straight, no chaser"
waarin het sextet nog evenwichtiger
muciseert dan in het eerste stuk. De
andere zijde van de plaat wordt in be
slag genomen door het kwartet van pia
nist Thelonious Monk met twee stuk
ken: „Nutty" en het bekende „Blue
Monk".
Fijne muziek, met de typische Monk-
harmoniën en prachtige soli van te
norist Charlie Rouse.
Waarom oude-stijl klarinettist Pee
Wee Russell in deze Thelonious Monk-
formatie zo nodig moest meespelen is
mij niet helemaal duidelijk. Het is wel
licht voor een session een aardig ex
periment, maar op een plaat hoeft het
voor mij niet. Russell was en is onge
twijfeld nog steeds een verdienstelijke
Chicago-stijl-jongen, maar zijn would
be moderne gepiep slaat in het geheel
van Monks kwartet letterlijk op niets.
Voor het overige toch fijne muziek op
deze plaat, vooral Monks boeiende
bluescompositie „Blue Monk".
Miles in Europe. Label: CBS 62390.
Uitgave: Artone-Haarlem. Waardering:
Goed tot zeer goed.
„Miles and Monk". Label: CBS 62389
Uitgave: Artone-Haarlem. Waardering:
Goed.