SHIRLEY HET WONDERPANNETJE PANDA EN DE MEESTER-LEERLING In 'D mrT door Charlotte Brontë Ons vervolgverhaal ®Q[' kleine Pop van hoot! n wordt wrkker. ZATERDAG 14 NOVEMBER 1964 23 v 58) „Zij is meerderjarig en zij blijft een tijdlang op haar landgoed wonen. Ik heb een sermoen gehouden over het onderwerp; ik heb haar op haar plicht gewezen. Zij is niet onhandelbaar; het is wel een knap meisje; zij zal jou leren wat het is om een levendige geest te hebben er is niets senti menteels aan haar." „Ik denk niet, dat zij er behoefte aan heeft mij te zien of mij te leren kennen. Wat kan ze aan mij hebben?" „Ach wat! Zet je hoed op." „Is ze trots oom?" „Weet ik niet. Je denkt toch niet dat ze tegenover mij haar trots zou tonen? Zo'n jong kind zou zeker niet de pretentie hebben een air aan te ne men tegenover de dominee van haar parochie, als is ze nog zo rijk." „Neen maar hoe gedroeg zij zich tegen de andere mensen?" „Heb ik niet op gelet. Zij houdt zich kaarsrecht en ze kan waarschijn lijk vrijpostig genoeg zijn wanneer zij durft anders was zij geen vrouw. Ziezo, - ga nu meteen je ka- pothoed halen!" Caroline, die van nature al niet veel zelfvertrouwen had, was door haar lichamelijke zwakte en geeste lijke gedruktheid nog minder dan vroeger in staat tegenwoordigheid van geest te tonen, zich vrij te bewe gen en vreemden onbevangen tege moet te treden, en in weerwil van de verwijten die zij zichzelf maakte, werd zij bang toen zij en haar oom het brede, geplaveide pad opliepen van de poort van Fieldhead naar de portiek. Schoorvoetend volgde zij de heer Helstone de sombere oude vesti bule in, die daarachter lag. Heel somber, ruim en donker was het daar, slechts ïlauw verlicht door een getralied venster. Onder de bre de oude schoorsteen was nu geen vuur, want dat was niet nodig in dit warme weer; in plaats daarvan la gen er wilgetakken in. Van de gale rij in de hoogte, tegenover de ingang, was slechts een vage omtrek te zien, zo duister werd deze hal onder zijn hoge gewelf. Gesneden hertekoppen met echte geweien zagen op een gro teske manier vanaf de muren naar beneden. Het was geen groots en evenmin een geriefelijk huis; van binnen en van buiten was het ouder wets, onregelmatig gebouwd en on praktisch Er hoorde een inkomen van duizend pond per jaar bij, een kapitaal dat bij ontstentenis van man nelijke erfgenamen op een vrouwelij ke was overgegaan. In deze streek waren koopmansfamilies, die op een dubbel zo groot inkomen konden po chen, maar doordat de Keeldars zo'n oud geslacht waren en aanzien had den als eigenaars van het landgoed, bezaten zij de voorrang boven alle anderen. De heer en juffrouw Helstone wer den in de zitkamer gelaten. Natuur lijk had deze zitkamer, zoals ver wacht kon worden in zulk een gothi- sche oude barak, een lambrizering van eikehout; donkere glanzende pa nelen bekleedden de muren somber en indrukwekkend. Deze glimmende bruine panelen, lezer, waren heel mooi, rijp van kleur en smaakvol, maar indien ge weet wat een „gro te schoonmaak" is verfoeilijk en onmenselijk. Wie maar enig mense lijk gevoel heeft en de dienstboden heeft zien wrijven op deze houten muren met lappen vol boenwas op een warme dag in mei, moet toege ven dat ze „ondraaglijk en niet te verduren zijn"; en ik moet de wel willende barbaar wel heimelijk toe juichen, die een andere en grotere kamer van Fielhead te weten de salon, vroeger ook met lambrizering in een zacht rozeachtig wit had la ten verven, waardoor hijzelf de naam van een barbaar verwierf, maar er veel toe bijdroeg dat gedeelte van zijn landhuis een blijmoedig karak ter te geven en de dienstboden van de toekomst een massa gezwoeg te besparen. De zitkamer met de bruine betim mering was in ouderwetse stijl ge meubileerd, met echte oude meube len. Aan beide kanten van de hoge schoorsteenmantel stond een antieke eike houten stoel, zo soliede als de troon van een bosgod en in een van deze zat een dame. Maar indien dit juffrouw Keeldar was, moest zij wel twintig jaar geleden meerderjarig zijn geworden; zij had de gestalte van een vrouw van middelbare leef tijd en ofschoon zij geen muts droeg en haar had, dat nog glanzend bruin was boven fijne, van nature jong lij kende gelaatstrekken, had zij toch geen jeugdig uiterlijk en blijkbaar ook niet het verlangen daarnaar. Zij had zich wel wat meer naar de mode kunnen kleden; in een goed passen de, goed gemaakte japon zou zij er lang niet onaantrekkelijk hebben uit gezien. Men begreep niet waarom een kledingstuk van mooi materiaal in zulke krap toegemeten plooien ont worpen was en volgens een zo in on bruik geraakte mode; men voelde zich geneigd om de draagster meteen het etiket van buitenissigheid op te plakken. De dame ontving de bezoekers met een mengsel van vormelijkheid en schroom, dat echt Engels was. Geen getrouwde vrouw t van middelbare leeftijd, die niet Engels was, zou pre cies dezelfde manier aan de dag kunnen leggen; een manier van doen die zo onzeker van zichzelf, van haar eigen verdiensten, van haar vermo gen om te bekoren was, en toch zo zeer er op uit zich te gedragen zoals het hoorde en, zo mogelijk, zeer voor komend te zijn. In dit geval echter was de schroomvalligheid zelfs gro ter dan gewoonlijk bij verlegen En gelse dames. Juffrouw Helstone voel de dit, sympathiseerde met de onbe kende en daar zij bij ondervinding wist wat goed was voor beschroomde mensen, ging zij stilletjes bij haar zitten en begon tegen haar te praten met 'n vriendelijk gemak, dat zij ont leende aan de tegenwoordigheid van iemand, die nog minder zelfvertrou wen had dan zij. Deze dame en zij zouden dadelijk heel goed met elkaar overweg hebben gekund als zij alleen waren geweest. De dame had een zo klare stem als men zich maar kon voorstellen on eindig veel zachter en welluidender dan men redelijkerwijze kon verwach ten bij iemand van veertig jaar en een figuur, dat beslist tot een embon point neigde Caroline vond deze stem mooi; het vormelijke, zij het ook cor recte, accent en de taal werden er door goedgemaakt. De dame zou spoedig hebben ontdekt dat zij met haar en haaf stem ingefttWeh was en in' tien minuten zouden zij vriendschap heb ben gesloten. Maar de heer Helstone stond op het haardkleed en keek op hen beiden neer; hij keek vooral naar de vreemde dame met zijn sarcastisch scherpe blik, die duidelijk zijn onge duld te kennen gaf over haar koele vormelijkheid en ergenis over haar gemis aan zekerheid. Door zijn har de blik en zijn onaangename stem werd de dame meer en meer onthutst; zij deed echter haar best korte rede- voerinkjes af te steken over het weer, het landschap enz. maar de onwilli ge heer Helstone merkte nu, dat hij een beetje doof was; wat zij ook be weerde, hij deed alsof hij het niet goed verstond en dus was zij verplicht al le moeizaam bedachte onbenullighe den te herhalen. Die inspanning werd haar spoedig te veel. Zij stond juist verward en zenuwachtig op, mompe lend dat zij niet wist waardoor juf frouw Keeldar opgehouden werd en dat zij haar zou gaan zoeken, toen juf frouw Keeldar haar de moeite be spaarde door te verschijnen men mocht tenminste aannemen dat zij, die nu door de glazen deur uit de tuin naar binnen kwam, die naam droeg. Er ligt aantrekkelijkheid in onge dwongen manieren en dat voelde de oude Helstone toen een kaarsrecht, slank meisje naar hem toe kwam, terwijl zij met haar linkerhand haar zijden schortje ophield dat vol bloe men was en, hem haar rechterhand gevend, op vriendelijke toon zei: „Ik wist wel dat u bij mij zoudt ko men, al denkt u heus dat de heer Yorke een Jacobijnse van mij heeft gemaakt. Goedemorgen". (Wordt vervolgd) Er was eens een oud vrouwtje dat in een klein huisje aan de rand van een bos woonde. Bij dat huisje hoorde ook een stukje weide waarop wat schapen graasden, en van hun vachten spon het vrouwtje wol. Ze ging daarmee naar de markt in de stad om het te verkopen. Ze verdiende maar heel iveinig maar toch was ze tevreden. Eens had ze niets verkocht en toen was ze heel verdrietig. Thuis gekomen maakte ze het vuurtje aan om zich een beetje te warmen en daarna ging ze stil in de vlammen zit ten staren. Ze had een poosje zo ge zeten toen er plotseling geklopt werd. Ze deed open en op haar stoepje stond een koopman in potten en pannen. „Ach," zei het vrouwtje met een bib- berstemmetje, „ik zou best een panne tje kunnen gebruiken maar de tijden zijn zo slecht. Ik kan het geld niet mis sen. Maar als u zich even wilt warmen bij mijn vuurtje kom dan gerust binnen want het brandt lekker." De koopman wilde dat graag want hij was moe van het vele lopen en hij had het koud. Nadat ze een tijdje bij het knetterende hout hadden gezeten zei het vrouwtje: „Ik zou u wel wat eten willen geven maar ik heb niets meer." Proberen jullie nu eens dit eendje na te tekenen en aan te kleden, 't Is echt niet zo moeilijk en je hebt er de hele zondag voor! Je begint met het bovenste eendje. Als je klaar bent heb je een bloot eendje. Een beetje koud in de winter, vind je niet? Dus gaan we haar aankleden. Een hoedje en een jurkje. Het staat wat vrolijk. Als je helemaal klaar bent ziet jouw eendje er net zo uit als het onderste eendje in de krant. Vergeet je het dametje niet te kleuren? Dat staat wat gezelliger. Kun je helemaal niet tekenen, dan mag je het eendje in de krant kleuren. COP. MARTEN TOONDW 76. Verbluft wendde Dongadil zich naar Joris. „Daag JIJ me uit?" vroeg hij minachtend. „Kom nou! Jij bent maar een leerling en bovendien nog een domme reus. Wat kun jij tegen een meester als ik beginnen?" „Dat zullen we nu juist eens zien", antwoordde Joris. „Ik zal u een krechtproef tonen, die gij me niet na kunt doen". „Reuzen-opschepperij", zei Dongadil. „Alles wat jij kunt, kan ik ook". „Dat moet ge dan maar eens pro beren", sprak Joris. „Let op". Hij haalde een handjevol ttuiters uit zijn zak, gooide ze omhoog en ving ze weer op. „Is dat alles?" vroeg Dongadil verbluft. „Dat is alles" beaamde Joris. „Maar het is minder eenvoudig dan ge denkt. Probeer het maar eens met de ronde steentjes, die ge in uw zak hebt." „Ik geloof, dat je probeert me voor de gek te houden", zei Dongadil, ter wijl hij de stuiters uit zijn zak haalde. „Die dingen opgooien en weer opvangen kan iedereen". „Probeer het dan", drong Joris aan. „Vooruit, gooi op. Ik verwed er mijn hoofd onder, dat ge het niet kunt". „Aangeno men", zei Dongadil. „Maar ik wel," riep de man „en we zullen eens lekker gaan eten. Dek de tafel maar." Het vrouwtje vond het vreemd maar toch deed ze wat de koop man zei. De man zette een oud, zwart pannetje midden op de tafel en zei: „Pannetje, ik laat je even weten, We willen zo graag lekkere soep eten. Pannetje kook." Hij was nog niet uitgesproken of er kwam werkelijk soep in het pannetje. Toen het vol was zei de man: „Pannetje, we laten het ons lekker smaken, Ga nu het koken maar weer staken. Pannetje stop." En heus, het hield op. Ze aten nog meer lekkere dingen en het vrouwtje had lang niet zo lekker gegeten. Toen ze klaar waren spraken ze nog wat met elkaar tot de koopman zei: „Vrouwtje, u wordt hartelijk bedankt en het panne tje mag u houden," en voor het vrouw tje het besefte was de man verdwenen. Ze zei de toverspreuken steeds weer en leed nooit meer honger. Op een dag was het erg slecht weer. Het stormde en de regen kletterde te gen de ruitjes. Het vrouwtje zat bij het vuur en weer werd er geklopt. Ditmaal was het een knecht van de koning die inkopen in de stad had gedaan. Het weer was zó slecht dat hij bij het oude huisje aanklopte om te schuilen en het vrouwtje liet hem binnen. Zijn paard mocht in haar schuurtje. Het vrouwtje en de knecht aten van eten uit het wonderpannetje. De knecht dacht: „Dat pannetje moet ik aan de koning geven want hij houdt zo van lekkere dingen. Misschien krijg ik dan wel meer loon," en toen het vrouwtje druk bezig was stopte hij het in zijn tas. Na een paar uur werd het weer beter en de knecht van de koning reed verder naar het paleis. De koning was heel nieuwsgierig naar het wonderpannetje. Hij wou zo graag boterballetjes eten en de knecht zei de spreuk die hij het vrouwtje had horen zeggen en ja hoor er kwam een strope rig papje in het pannetje. Maar o wéé! De knecht wist niet meer de andere spreuk om het te laten stoppen. Daar stroomde het stroopje al over de tafel op de grond en voordat de koning het wist stond hij vastgekleefd. De knecht werd eerst rood en daarna wit van schrik. „Weet je niet iemand die kan helpen?" riep de koning naar de knecht. „Ja sire," zei de knecht bevend. „Neem dadelijk mijn rijtuig en haal diegene onmiddellijk hier," bulder- Deze week weer eens een kleurplaat van een ondeugend aapje, dat de vogels en vlinders aan het schrikken maakt, bloemen afplukt en wie weet wat voor* kattekwaad meer uithaalt. Maak er maar eens een mooie plaat van met kleurkrijt of waterverf. de de koning. De knecht maakte dat hij weg kwam en zo kwam het dat de mooie koets met het wapen van de ko ning erop voor het huisje van het oude vrouwtje stilhield. Ze stapte gauw in; ze zat heerlijk in de zachte kussens maar de knecht dacht aan de koning en hij zat helemaal niet lekker. De hele kamer was al bedekt met de stroop. Het vrouwtje zei de toverspreuk en dadelijk hield het pannetje op. Na een poosje werd het stroopje koud en hard, de koning stapte uit zijn schoe nen en liep er voorzichtig over naar het vrouwtje om haar te bedanken. Hij moest natuurlijk alles weten en hij gaf dadelijk het pannetje weer aan het vrouwtje. Hij was erg boos op zijn knecht maar het vrouwtje vond dat de knecht al genoeg gestraft was en deed een goed woordje voor hem. Zodoende kwam hij er nog goed af. De koning liet een mooi huisje voor het vrouwtje bouwen en het vrouwtje bracht de koning dikwijls lekkere hap jes uit het pannetje. Niemand heeft het sindsdien weergezien. Bekijken jullie thuis alle pannen eens. Misschien is het wonderpannetje er wel bij! W. HIJ WHS EN WORDT LEVEND WEL M'JN «RSE6Pee>. KEN OULUE NOEMEM ME VRN NU RF DRPIE VRN LIEVE SEPPETTO.jy HE0T anderen altjd zcveelse LUKÖE0RACHT, 3'JVER DIENT DRT OE WENS IN VERVULLING GAAT. ou'ST tKf «LRflP TOEN eie KkEKEL IK &CN NOS STEPtPS IN HFT HUfö VAN HOUTSN'JD€g ÖEPPFTTO, pte eew WtNS pccd! MOOI ^AuDisNeys WflT? IK krw ME 0EWE-" IK NU WERkELUK HMM DRT IS EEN moeiluke opdracht -TR HEM... IK -ET DRT RIS RN VAN ERVA- PvRING U WO GEN ...IK KAN PRRTEN OR.PINOCOHIO: ik heb ae L6- VEND NU KRN ÖEPP^TTO ECHTE DONGEN r NEE..NU NOG NIET MARE ALS DE LIEF. EER- L'JK en goed bent ■ZUL DE OP EEN GOEDE DRG EEN ECHTE EN ZJHU KAN DE WERELD IS VOL MOEI LUK HEDEN EN O'J MOET nog LEREN WflT GOED EN KWRÉ3D j^IKWEN KWRRD RflR HOE E6T IVC OC ÖEWCTEM TOL CE DRT ff DE GEWETEN \S EEK) INNE^L'JKT STEM, WflflRNflflR DE GROTE MEM 5EM VRRK NIET tVIUEN LUISTE- ieEN GEWETEN» f WflT IS GEWETEN O'J 0ENT VOORTAAN P1NOCCHIOS GEWE TEN de Bewaker, van goed en KWAAD. STROP HËEI?KEEKEL f?ty.,,,,;MflaeM06T ik verder. NIETS HEBBES* ZCKX OV DRT WILLEN Z'JN. 2 DRPIE KREKEL OV MOET STEEPS OP pimocohio passen.1 UH...DANKU. DRT IS geweldig! EN NOS NIEUWE KLEREN OOK. WRT EEN GELUK OH.. IS RL H.„3R._ IK ZOU HET NIET ERG VINDEN J l 'VW

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 23