De ..gezelligheid" is morsdood SHIRLEY in vele moderne „Straten 'savonds even uitgestorven alsof er een atoombom ontploft was PANDA EN DE MEESTER-LEERLING Ons vervolgverhaal door Charlotte Brotitë Napoleon vermoord? PRIMEUR VAN DE „WEGGOOIFLES HAD MIDDELEEUWS AMSTERDAM VERKOUDHEID? DINSDAG 17 NOVEMBER 1964 Saaie eenvormigheid ft" m mr Lege straten Kwijnend uitgaansleven Massale vervreemding s* Stervend „knijpje" hoest? keelpijn? GROENE KRUIS HOESTBONBONS Grootste sporthal van het Noorden in Stadskanaal MMMIMMIMWMIIMV 60) Ik vertrouw al tijd op haar oordeel over 't karakter van mensen, want tot nu toe heb ik het merkwaardig juist bevonden. Ik voorzie nu al een gunstig antwoord op mijn vraag; heb ik dat goed geraden, mevrouw Pry or?" „Lieve, je hebt zoeven gezegd dat je mijn mening zou vragen wanneer juffrouw Helstone weg was; ik kan er moeilijk op antwoorden in haar aanwezigheid." „Neen en misschien duurt het nog een hele tijd voordat ik het te horen krijg. Soms moet ik Tantalus kwellingen doorstaan, meneer Hel stone, omdat mevrouw Pryor zo bui tengewoon voorzichtig is; haar oorde len moeten wel juist zijn als ze ein delijk komen, want dikwijls blijven ze even lang uit als die van de Presi dent van het Hooggerechtshof. Over sommige mensen kan ik helemaal geen oordeel van haar loskrijgen, al doe ik nog zo mijn best." Hier glimlachte mevrouw Pryor. „Ja," zei haar leerling, „ik weet wat die glimlach betekent; u denkt aan mijnheer mijn huurder. Kent u meneer Moore van de Hollow?" vroeg zij de heer Helstone. „JalJa! uw huurder dat is hij; u hebt hem zeker veel gezien sinds u hier gekomen bent?" „Dat moest ik wel; er waren zaken te bespreken. Zaken! Dat woord doet mij beseffen dat ik geen meisje meer ben maar echt een vrouw en nog iets meer dan dat. Een Weledel geboren Heer ben ik. De Weledelge boren Heer Shirley Keeldar behoorde mijn rang en titel te zijn. Ze hebben mij de naam van een man gegeven, ik heb de positie van een man; dat is genoeg om mij met een zweem van mannelijkheid te bezielen, en wan neer ik zulke mensen voor mij zie als die statige Anglo-Belg die Gé- rard Moore die ernstig met mij over zaken spreekt, dan voel ik mij werkelijk een heer. U moet mij tot kerkvoogd kiezen, meneer Helstone, wanneer u epn nieuwe aanstelt; ze zouden mij ook tot magistraat en tot kapitein van de landmilitie moeten aanstellen. De moeder van Tony Lumpkin was een kolonel en zijn tan te een politierechter waarom zou ik dat niet zijn?" „Met alle liefde. Indien u een ver zoekschrift wilt opstellen over dit on derwerp, beloof ik u dat ik mijn naam bovenaan de lijst van handte keningen zal plaatsen. Maar u had het over Moore?" „O ja. Ik vind het een beetje moei lijk om de heer Moore te begrijpen om te weten wat ik van hem den ken moet; hem aardig vinden of niet. Hij lijkt een huurder waar iedere grondbezitter trots op kan zijn en dat ben ik ook, in zekere zin; maar hoe is hij als buurman? Telkens weer heb ik mevrouw Pryor verzocht mij te zeggen wat zij van hem denkt, maar zij ontwijkt nog altijd een recht streeks antwoord. Ik hoop dat u min der orakel-achtig zult zijn, meneer Helstone, en meteen zult spreken. Vind u hem aardig?" „Helemaal niet, op het ogenblik. Ik heb hem geschrapt uit het boek van mijn vrienden." „Wat is er dan? Wat heeft hij ge daan?" „Mijn oom en hij zijn het niet eens over de politiek," kwam de zachte stem van Caroline tussenbeiden. Zij had beter op dat moment kunnen zwij gen; daar zij nauwelijks aan het ge sprek had deelgenomen, was het niet aangewezen het nu te doen. Zij voelde dit met een nerveuze schrik zodra zij had gesproken, en bloosde tot aan haar oren. „Wat is de politiek van Moore?" „Die van een handelsman," ant woordde de predikant. „Bekrompen, egoïst en onvaderlandslievend. De man schrijft en spreekt altijd tegen het voortzetten van de oorlog; dat kan ik niet verdragen." „De oorlog benadeelt zijn bedrijf. Ik herinner mij, dat hij dat gisteren nog gezegd heeft. Maar welke bezwaren hebt u nog meer tegen hem?" „Dit ene is al voldoende." „Hij ziet er uit als een heer, in de betekenis die ik aan dat woord hecht," ging Shirley verder, „en ik vuid hei plezierig ie denken dat hij het ook is." Caroline trok de purperen kelk blaadjes van de ene prachtige bloem van haar boeketje kapot en antwoord de met een duidelijke stem: „Dat is hij zeker." Toen Shirley deze dappere bevesti ging hoorde, wierp zij een schalkse, onderzoekende blik op de spreekster uit haar diep liggende, veelzeggende ogen. „U bent in ieder geval zijn vrien din", zei zij, „u verdedigt hem in zijn afwezigheid". „Ik ben zowel zijn vriendin als zijn familielid", was het prompte ant woord. "Robert Moore is mijn neef". „O, dan kunt u mij alles over hem vertellen. Geef mij alleen maar een schets van zijn karakter". Een onoverkomelijke verlegenheid beving Caroline toen dit verzoek ge daan werd; zij kon niet proberen er aan te voldoen en deed het ook niet. Haar zwijgen werd onmiddellijk ge dekt door mevrouw Pryor, die aller lei vragen aan de heer Helstone ging stellen over gezinnen uit de buurt, wier verwanten in het zuiden zij ken de, naar zij beweerde. Shirley wend de haar blik van het gezicht van juf frouw Helstone af Zij begon haar niet opnieuw te ondervragen maar keerde zich weer naar haar bloemen en ging een ruikertje samenstellen voor de predikant. Zij bood het hem aan toen hij afscheid nam en kreeg het eerbewijs van een handkus in ruil ervoor. „U moet het werkelijk dragen om mijnentwille", zei zij. „Op mijn hart, natuurlijk", ant woordde Helstone. „Mevrouw Pryor, past u goed op deze toekomstige ma gistraat, deze kerkvoogd, deze kapi tein van de landmilitie, in één woord deze jonge landheer van Briarfield; laat hij zich niet te zeer inspannen; laat hem niet zijn nek breken bij de jacht; en laat he*n vooral oppassen als hij die gevaarlijke heuvel bij de Hollow afrijdt". „Ik houd van zo'n afdaling", zei Shirley „ik vind het prettig om het snel te doen; en ik houd vooral van die romantische Hollow, met hart en ziel". „Romantisch met een weverij er in?'" „Romantisch met een weverij er in. De oude weverij en het witte landhuisje zijn allebei bewonderens waardig op hun manier". „En het kantoor, mijnheer Keel dar?" „Het kantoor is beter dan mijn roze-kleurige salon; ik ben dol op het kantoor". „En het bedrijf? Het laken de vettige wol de smerige verfkui- pen?" „Voor het bedrijf moet men alle achting hebben". „En de bedrijfsleider is een held? Goed zo". „Ik ben blij dat u dat zegt; ik vond dat de bedrijfsleider er heldhaftig uit zag". Ondeugendheid, geest en vrolijk heid sprankelden over haar gezicht onder het heen en weer kaatsen van woorden met de oude Kozak, die bij na evenveel plezier had in het steek spel als zij. „Kapitein Keeldar, u hebt geen koopmansbloed in uw aderen, waar om bent u zo gesteld op de handel?" „Omdat ik eigenaar ben van een weverij, natuurlijk. De helft van mijn inkomen komt van de werk plaats in de Hollow". „U moet een vennootschap begin nen, dat is alles" „U brengt me op een idee!" riep zij uit met een blijde lach. „Dat raak ik nooit meer kwijt; dank u". En wuiuvend met haar lelieblanke hand die zo fijn was als van een fee, ver dween zij in de portiek, terwijl de predikant en zijn nichtje de boog vormige poort doorgingen. (Wordt vervolgd) KEULEN. De Duitse steden zijn bezig hun karakter, individualiteit en lokale kleur" te verliezen. Dit is al tijdens de tweede wereldoorlog begonnen. Tijdens de bombarde menten ging veel architectuur uit middeleeuwen en barok ten onder. Wat overbleef staat thans als museumstukken tussen de bouwwerken van het huidige tijdperk. Op de ver- i IN VEEL van die huizen kon men de invloeden van de bouwstijlen van omrin gende landen nog herkennen. In Noord- Duitsland van Nederlandse en Engelse bouwstijl en in Zuid-Duitsland, waar vele huizen erkers, pergola's en arcaden hebben, bleken mediterrane invloeden. Veel van die huizen zijn naar huidige stijlbegrippen niet „mooi". Hun ornamentale versierselen zal men weldra nauwelijks nog ergens in het stadsbeeld kunnen zien. De gevellij s- ten, de loggia's, de zuiltjes, de smeedijzeren balkons, hekjes en portalen, de stenen engeltjes en kariatiden verdwijnen even zeer als de straatbordjes in „Jugendstil", de oude ijzeren brandmelders en lantaarn palen, de hanglantaarns en ijzeren vazen. Vooral de stad Berlijn was rijk aan al deze kruidingen. HET TELOOR gaan van deze bouw- en stijlvormen die voor de plaatselijke ge schiedenis toch wel meer dan alleen senti mentele waarde hebben, wordt nog gefor ceerd door de moderne bouwstijl waarvan het kenmerk een eenvormigheid is, die waarlijk internationaal genoemd mag worden. Een moderne winkelstraat in het centrum van Stuttgart of in Frankfort verschilt nauwelijks van een winkelstraat in Hannover of Keulen en evenmin van een hoofdstraat in Dallas, in Lyon of Zürich. Het is dan ook geen wonder, dat steden met veel oude architectuur als Londen en Amsterdam, Parijs en Rome steden waar het verkeer tenminste één keer per dag volkomen in de knoop raakt bemind en bewonderd worden door alle mensen die van al die moderne eenheidssteden gruwen. Merkwaardig genoeg trachten vele een heidssteden vestiging aan te moedigen met het argument dat andere steden van hen uit zo goed en vlug te bereiken zijn. Stutt gart wijst op de nabijheid van Straatsburg en Salzburg, Frankfort gebruikt in haar werfcampagnes het argument, dat Am sterdam, Brussel en Parijs per vliegtuig in een oogwenk zijn bereikt.... nieling van de oorlog volgde de doelbewuste afbraak als gevolg van stedebouwkundige sanering. Daarvan zijn vooral zeer veel gebouwen uit de negende eeuw het slachtoffer geworden. Hun kunsthistorische waarde is voor een stad meestal gering, hun plaatselijk-historische betekenis echter des te groter. In West-Duitsland maken sociologen zich ernstige zorgen over de gevolgen van de „verwording" der grote steden. Zij verwijten de stadsplanners dat dezen alleen uitgaan van utiliteits-overwegin- gen, doch nauwelijks oog hebben voor de belangen van de mens-stadbewoner. De consequenties daarvan zijn vol gens hen, massale vereenzaming, gees telijke verarming en, wat de stads jeugd betreft, een steeds toenemend afglijden tot asociaal gedrag en crimi naliteit. Enkele kanten van dit probleem, dat zich overal ter wereld en ook in Vederland aandient, worden in dit arti kel van een Westduitse medewerker aangestipt. jLidi f* i ITnéi 111*1,,.!,. Het splitsen van de steden in werk- en woonwijken leidde, en leidt nog steeds, tot een verarming van het straatbeeld: er is geen gezelligheid meer noch in het cen trum, noch in de moderne woonwijken. Wolf Jobst Siedler, een Duitser die onder de titel „Die gemordete Stadt" een boek over de stedebouwkundige afbraak van hef oude Berlijn heeft gepubliceerd, schrijft, dat „de nieuwe woonsteden van daag al de indruk wekken alsof een kern oorlog heeft gewoed. Overdag ziet men niemand op straat omdat alle mensen naar hun werk zijn. 's Avonds ziet men nie mand, omdat ze allemaa^ thuiszitten en „kastje kijken": er is immers toch geen ander vertier „in de buurt". Hebben de stedebouwkundigen die streven naar scheiding tussen werk- en wooncentra, dan ongelijk? Kan men het hun verwijten dat vele mensen thans weg vluchten uit de stad, dat het stadscentrum 's avonds uitgestorven is? De gebrekkige openbare verkeersverbindingen verhinde ren in veel gevallen dat de mensen 's avonds „de stad in gaan", iets dat toch van oudsher een stuk vrijetijdsbesteding was, en dat ook zou moeten blijven. Is het een wonder, dat men van „voorstad"- en „flatneuroses" spreekt? Men heeft trou wens vastgesteld, dat het percentage der zelfmoorden in moderne woonwijken hoger is dan in de overvolle wijken van de „oude binnenstad". Ook, dat deelname aan cultu rele manifestaties in de moderne woonwij ken steeds minder wordt. Het aantal con certbezoekers uit de nieuwe wijken is in Duitsland met de helft verminderd, van schouwburgbezoeken met een derde deel aldus Siedler. In de „nieuwe steden" neemt het gevoel van onzekerheid toe. Men verliest het besef 78. Joris begaf zich regelrecht naar zijn verblijf en haalde daar het handjevol stuiters uit zijn zak. „Hier tussen moet zich dus de meestersteen bevinden", mompelde hij, „kenbaar aan een zachte gloed, die er uit straalt." Maar door het gerol over straat waren de stuiters zo modderig geworden, dat het moeilijk was om na te gaan, welke de gezochte was. „Wat nu?" dacht Joris. „Zal ik ze wassen of schoonwrijven? Nee, beter niet. Met onbekende krachten moet men voor zichtig zijn. Men weet nooit, wat voor invloed wrijven of wassen kan hebben. Ik kan beter met een eenvou dig fup-proefje vaststellen. „Halt!" klonk plots de stem van Wondrïl de Witte achter hem. „Laat af van fuppen en proeven, verraderlijke reus!" Joris was zo langzamerhand gewend aan het opduiken van de grijs aard in spiegels. Hij was dan ook meer geërgerd dan geschrokken toen hij zich omkeerde. „Tut, tut", sprak hij, „als ge beledigend wordt, moet ik u de toegang tot mijn spiegel ontzeggen. Dit is huisvredebreuk, me neer de Wit!" „Bazel niet!" riep de grijsaard toor nig. „Ik waarschuw u. Ge zult onmiddellijk de mees tersteen aan Panda overdragen, of anders zult ge ge kweld worden." „Gekweld?" herhaalde Joris verschrikt. „Ja", antwoordde de grijsaard. „Gekweld door een slecht geweten!" „Welaan", sprak Joris opgelucht, „in dat geval zal ik het risico maar nemen. Gegroet, me neer de Wit. Wilt u de deur zacht achter u sluiten?" van gebondenheid, het gevoel „ergens bij te horen". Het „leegmaken" van de stads kernen, de rigoureus doorgevoerde schei ding van de plaats waar men werkt en de plaats waar men zijn vrije tijd door brengt, de aanleg van speelplaatsen en parken ver buiten de kern, aan de rand van de steden, leidt tot „vervreemding", onlustgevoelens en onverschilligheid, ja zelfs tot massale „vijandigheid", een sfeer waarin a-sociale elementen hun slag kun nen slaan. Velen die op de moderne stede bouwkundige opvattingen en hun ver- Rijtje oude gevels, zoals die in de meeste Duitse steden nog wel te vin den zijn in vele historische bouw stijlen. Zij raken echter steeds meer geïsoleerd in het moderne stadsbeeld. wezenlij king critiek oefenen, vermoeden dat er rechtstreeks verband bestaat tussen dit scheppen van „uit het leven van de stad gesneden" plaatsen en de Vorming van jeugdbenden. „MEN KAN", aldus Jane Jacobs (een Amerikaanse sociologe die bijzonder scherp tegen de moderne stedebouwkundigen en planologen van leer trekt) „niemand dwin gen gebruik te maken van een speelplaats of een park als hij daar geen zin in heeft. Door dergelijke plaatsen te scheppen heeft men echter veeleer een sociale utopie ver wezenlijkt, die geenszins in overeenstem ming is met de behoeften van volwassenen en kinderen. Kinderen", aldus Jane Jacobs, „kan men niet opvoeden door hen speel plaatsen en speeltoestellen te geven, maar alleen door het goede voorbeeld der vol wassenen. Met andere woorden: het trot toir is hun leermeester. In de regel geven kinderen niet veel om door de overheid aangelegde speelplaatsen. Door een offi cieel Amerikaans onderzoek kwam men tot de conclusie, dat in de meeste grote steden „slechts een zevende deel van de kinderen tussen 5 en 15 jaar zich daar op houden". De anderen spelen op het trot toir, onder de ogen van de volwassenen, „op de straten vol leven en avontuur". Heel vaak zijn speelterreinen en parken witte vlekken op de kaart van de stad. Niemand maakt er echt intensief gebruik van. Ook de volwassenen gaan niet naar die reservaten. Zij zoeken het rnensen- gewoel. MEN KAN deze verschijnselen ook van uit cultuurhistorisch oogpunt interpreteren en komt dan tot andere gevolgtrekkingen. Zo klaagt Siedler er bijvoorbeeld over, dat het buurtkroegje, het kleine taplokaaltje op de hoek, evenals de „gezellige tent" in de grote steden overal aan het verdwijnen is en dat de atmosfeer van dergelijke ge legenheden „veel echter was dan die van de moderne snackbar, cafetaria en espresso". Maar hij vergeet, dat juist de espresso-bar tegenwoordig het trefpunt van de jongere generatie is, juist om zijn „internationale karakter". De veranderin gen die zich in deze tijd voltrekken raken heus niet alleen het stadsbeeld en de gevels. Zij worden bepaald door een nieuw slag mensen onze tijdgenoten. VEEL IN het stadsbeeld van gisteren werd mede bepaald en geschapen door de in die dagen heersende toestanden en nor men. Zij kunnen en zullen niet herleven. Men kan het verdwijnende karakter van vele grote, oude steden dan ook wel uit de gewijzigde behoeften van de mensen in de twintigste eeuw verklaren en daarmee i» de kous eigenlijk af: de nieuwe generatie wil het nu eenmaal zo. Britse geleerden hebben maandag een sensationele historische ontdekking be kendgemaakt. In het atoomcentrum Har well lieten zij vier hoofdharen van Napo leon bombarderen met neutronen, waar bij bleek dat dit haar sporen van arse nicum, een dodelijk vergift, bevatte. De toxicoloog dr. Hamilton Smith van de uni versiteit van Glasgow heeft hieruit gecon cludeerd dat de keizer-dictator, die in 1821 als balling op het eiland Sint Helena over leed, geen natuurlijke dood gestorven is doch vergiftigd werd. Uit de concentratie arsenicum in de vier haren valt af te leiden, dat Napoleon gedurende lange tijd beetje bij beetje dit gif kreeg toegediend, ofwel dat hij zichzelf op deze manier lang zaam van het leven beroofd zou hebben. Die laatste mogelijkheid wordt echter praktisch onaannemelijk geacht, daar zelfmoordenaars vrijwel altijd een sterk, direct dodend vergif prefereren. Dr. Smith (hier afgebeeld met een Napoleon-zegel) heeft nu tezamen met de Zweedse tand- chirurg dr. Sven Forshufvud de Franse re gering benaderd met een verzoek, Napo leon's gebeente, dat in het Hotel des In valides te Parijs bewaard wordt, voor een nader onderzoek van deze gifmoordtheo- rie vrij te geven. DE MEDEWERKERS van het insti tuut voor prae- en protohistorie van de universiteit van Amsterdam hebben we derom archeologische vondsten gedaan bij hun opgravingen in de bouwput van het in februari 1963 afgebrande winkel- pnd van C. en A. aan het Damrak. Blootgelegd werden o.m. een kompleet fundament van een stal of een gierput, een aantal z.g. „poeren" (stukken hout die tot de 15de eeuw onder scheefgezakte huizen werden geplaatst om deze weer recht te trekken) en een toilet, waarin ook veel middeleeuws aardewerk is gevonden. BIJ DE opgravingen die het instituut in de afgelopen maanden heeft verricht, zijn al veel meer fundamenten van de 14de en 15de eeuwse houtbouw terugge vonden. Het is de eerste keer dat de ar cheologen in de gelegenheid zijn, een oud heidkundig bodemonderzoek in te stellen naar huizen uit deze vroege periode van de geschiedenis van de hoofdstad. De fundamenten liggen op een een a twee meter hoog aangeplempt kadepla teau, dat rust op zware rietmatten en dat is opgebouwd uit kleizoden, mestlagen en huisafval. Opmerkelijk is dat de funda menten, die uit liggende rondhouten be staan, nergens zijn „onderheid". HET EINDDOEL van het archeologisch onderzoek is het in kaart brengen van de blootgelegde fundamenten om een inzicht te krijgen in de bebouwing van het mid deleeuws havenkwartier in de hoofdstad, aldus de leider van het onderzoek, con servator drs. H. H. van Regteren Altena. De resultaten kunnen dan vergeleken wo- den met kadastrale kaarten die nog uit de middeleeuwen bewaard zijn gebleven. BEHALVE AARDEWERK zijn er bij zonder veel leerresten, vooral van mid deleeuwse schoenen, gevonden. De ar cheologen hebben uit de vondsten kunnen berekenen dat de middeleeuwer gemid delde ongeveer 8 schoenen per jaar ver bruikte. „De variëteit in het leer is op merkelijk" aldus drs. Van Regteren Al tena. Hij vertelde voorts dat er zoveel bierpullen in de bouwput zijn aangetrof fen, dat haast wel voor zeker kan worden Advertentie helpen probaat en smaken heerlijkl aangenomen dat deze in de middeleeuwen de functie van „weggooifles" hadden. De vondsten* zullen worden gevoegd bij de verzameling van het gemeentelijk his torisch museum. Het onderzoek kan voortduren tot de gehele bouwput wordt afgedekt met een zandlaag voor het plaatsen der heistellingen. In Stadskanaal wordt zaterdag 28 no vember de grootste sporthal van het noorden geopend door de commissaris van de koningin in Groningen mr. C. Fock. De oppervlakte van de sporthal is 44 bij 22 meter en deze is daarmee ge schikt voor alle zaalsporten. De toe- schouwersaccomodatie kan aan ongeveer 350 personen plaats bieden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 9