SHIRLEY Pieter kan 't werk haast niet Buys aan I Lauden willen die geboortebeperking kunnen in VS terecht PANDA EN DE MEESTER-LEERLING c mk Oude Zeeuwse volkskunst is bijna uitgestorven ins vervolg verb aal door Charlotte Brontë Stille campagnedie reeds Kennedy-periode begonnen werd WOENSDAG 18 NOVEMBER 1964 13 l"i v. idl|p p:<% v Washington onthult: tn Alleen op verzoek, maar geen pressie" Nieuwe stap Zuid-Amerika zorgenkind Proefschrift over het verwijsbeleid van de huisarts Wachtlijst van een jaar jm k m m 61) HOOFDSTUK Xli SHIRLEY EN CAROLINE Shirley bewees dat zij het gemeend had toen zij zei, dat zij het gezel schap van Caroline op prijs zou stel len, door haar dikwijls op te zoeken; en het was waar dat, als zij dit niet gedaan had, zij Caroline bijna niet meer zou hebben ontmoet; want juf frouw Helstone voelde niet veel voor nieuwe kennissen. Zij werd altijd weerhouden door de gedachte dat de mensen haar misschien niet nodig hadden, dat zij hen niet kon amuse ren en het kwam haar voor dat een geestig, gelukkig, jong meisje als de erfgename van Fieldhead te weinig behoefte had aan haar oninteressante gezelschap om het ooit echt welkom te heten. Shirley mocht dan briljant en waar schijnlijk ook gelukkig zijn, maar niemand kon buiten opwekkend ge zelschap en al had zij in ongeveer een maand kennis gemaakt met de meeste families in de omgeving, en al ging zij ongedwongen om met de jonge dames Sykes en al de jonge da mes Pearson en de twee alles over treffende jonge dames Wynne van de Walden Hall, toch scheen zij niemand van al deze mensen sympathiek te vinden; zij verbroederde zich met niemand, zoals zij het zelf uitdrukte. Indien zij het geluk had gehad wer kelijk Shirley Keeldar Esq., heer van de ambachtsheerlijkheid Briarfield te zijn, was er geen enkele schone in deze en de twee naburige parochies, die zij had willen vragen om mevrouw Keeldar, ambachtsvrouwe van de heerlijkheid, te worden. Deze verkla ring legde zij af tegenover mevrouw Pryor, die er heel kalm naar luister de zoals naar de meeste onvoorbe reide toespraken van haar leerling, en antwoordde: „Lieve kind, laat niet die manier van over jezelf te praten als over een heer een vaste gewoonte worden: het is een vreemde gewoonte. Men sen die je niet kennen en je zo ho ren spreken, zouden denken dat je je mannelijk wilde aanstellen." Shirley lachte nooit om haar vroe gere gouvernante; zelfs de kleine for maliteiten en de onschuldige eigen aardigheden van die dame waren eer biedwaardig in haar ogen. Als het an ders was geweest, zou zij meteen be wezen hebben dat zij een zwak karak ter had; want het zijn alleen de zwak kelingen die kalme, innerlijke waarde tot een mikpunt van hun aardigheden maken; dus aanvaardde zij deze te rechtwijzing zwijgend. Zij stond rustig bij het raam naar de geweldige ce der op het grasveld te kijken en naar een vogel op een van de onderste takken. Na een poosje begon zij tegen de vogel te tjilpen, dit getjilp werd spoedig luider en het duurde niet lang of zij was aan het fluiten; nu kwam er een deuntje, dat heel lief en zuiver werd uitgevoerd. „Kindlief!" waarschuwde mevrouw Pryor. „Was ik aan het fluiten?" zei Shir ley, „ik dacht er niet aan. Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw Ik had be sloten eraan te denken niet te fluiten in uw bijzijn." „Maar juffrouw Keeldar, waar hebt u leren fluiten? U moet de gewoonte hebben aangenomen sinds u in Yorkshire bent gekomen. U hebt er uu vroeger nooit aan schuldig ge maakt". „O, ik heb al heel lang geleden le ren fluiten." „Wie heeft u dat geleerd?" „Niemand; ik ben ermee begonnen door te luisteren en toen hield ik er weer mee op: maar kort geleden, gis teravond, toen ik onze laan opwandel de, hoorde ik een heer datzelfde deun tje fluiten op het veld aan de andere kant van de heg en toen dacht ik er weer aan." „Welke heer was dat?" „Wij hebben slechts één heer in de ze buurt, mevrouw, en dat is de heer Moore; tenminste hij is de enige heer die geen grijze haren heeft. Mijn twee eerbiedwaardige gunstelingen, de heer Helstone en de heer Yorke zijn welis waar knappe oude beaux; oneindig veel beter dan wie ook van de domme jonge heren." Mevrouw Pryor zei niets. „U houdt niet van de heer Helstone, mevrouw?" ..Lieve kind, 't ambt van de heer Helstone behoedt hem voor kritiek". „U ziet meestal wel kans de kamer te verlaten wanneer hij wordt aange kondigd." „Ga je vanmorgen nog wandelen, lieve?" „Ja, ik ga naar de pastorie om Ca roline op te zoeken en haar wat be weging te laten nemen; een frisse wandeling over Nunnely Common." „Als je die richting op gaat, wees dan zo goed te zorgen dat juffrouw Helstone zich warm inpakt want er staat een koude wind en het lijkt mij dat zij voorzichtig moet zijn." „U zult tot in de kleinste kleinighe den gehoorzaamd worden, mevrouw Pryor; maar wilt u ons niet verge zellen?" „Neen, lieve; ik zou een belemme ring voor u zijn. Ik ben zwaarlijvig en ik kan niet zo vlug wandelen als jij zou willen." Shirley haalde Caroline gemakkelijk over met haar mee te gaan en toen zij eenmaal buiten op de stille weg waren en de uitgestrekte en eenza me vlakte van Nunnely Common overstaken, betrok zij haar even ge makkelijk in een gesprek. Toen het eerste gevoel van schroomvalligheid overwonnen was, voelde Caroline zich spoedig verheugd om met juffrouw Keeldar te praten. De allereerste uit wisseling van kleine waarnemingen was al voldoende om beiden een denk beeld van de ander te geven. Shirley zei dat zij van de groene vlakte met het gewone gras hield en nog meer van de heide aan de rand ervan, want de heide herinnerde haar aan het hoogveen. Zij had daar veel van ge zien toen zij op de grens ervan reisde in de buurt van Schotland. Zij herin nerde zich vooral een stuk land dat zij op een lange namiddag had door kruist op een drukkend hete, maar betrokken dag in de zomer. Zij reisden van twaalf uur tot zonsondergang over een stuk woeste heidegrond en ze hadden niets gezien dan wilde scha pen en niets gehoord dan de kreten van wilde vogels. „Ik weet hoe de hei er zou uitzien op zo'n dag," zei Caroline; „donker purper een diepere schakering van de kleur van de lucht en die zou zijn als van lood." „Ja, helemaal loodgrijs met kope ren randen om de wolken en hier en daar een witte glans, spookachtiger dan de donker-gloeiende tint waarvan je, als je ernaar keek, verwachtte dat er opeens een verblindende bliksem straal uit zou komen." „Gebeurde dat?" „In de verte was wat gerommel, maar het slechte weer begon pas 's avonds nadat wij onze herberg be reikt hadden dat was een afgele gen huis aan de voet van een berg keten." „Heb je naar de wolken gekeken, die over de bergen naar beneden kwa men?" „Ja, ik heb wel een uur voor het raam gestaan om ernaar te kijken. Het leek of de heuvels in een doffe mist gehuld waren en toen de regen neerviel als verblekende gordijnen, waren ze opeens verdwenen uit het verschiet; ze waren van de wereld weggewassen." „Zulke stormen heb ik in heuvel achtige streken van Yorkshire gezien en als ze op hun wilde hoogtepunt kwamen, als de hemel één waterval was en de aarde een en al overstro ming, dacht ik aan de zondvloed." „Het is merkwaardig opwekkend om na zulke stormen de kalmte terug te voelen keren en uit de openbrekende wolken een troostende straal te zien als een liefelijk bewijs dat de zon niet uitgeblust is." „Juffrouw Keeldar, staat u eens even stil en kijk naar beneden naar het Nunnely-dal en het woud". Zij bleven beiden stilstaan op de groene kruin van de Common; zij ke ken neer op de diepe vallei, die in het mei-gewaad was gekleed; op de verschillende weiden, sommige vol madeliefjes en andere goud van de bo terbloemen; vandaag lag al dat jonge groen helder te glimlachen in het zon licht; doorschijnende smaragden en amberen glinsteringen speelden er overheen. (Wordt vervolgd) De oud-belasting- ambtenaar Pieter Buys uit Oost-Sou burg heeft bergen werk voor het mes: als een van de zeer weinige overgebleven Zeeuwse mesheft- snijders weet hjj met de toevloed van bestellingen bijna geen raad meer. Zes dagen per week tien uur lang werken blijkt niet voldoende om alle liefhebbers tevreden te kunnen stellen. Deze produk- tieve en zeer be kwame beoefenaar van een bjjna uitge storven Zeeuwse volkskunst verbaast zich daar elke dag weer over. In zijn bureau ligt nu een wachtlijst werk voor een jaar. „Het is enorm zoveel mensen ik aan de deur krijg die iets van me willen kopen. En dan te bedenken dat ik alles wat ik maak aan één winkelier in Middel burg zou kunnen leveren. Ik kan de hele week wel voor hem alleen werken. Maar ik heb nog zoveel andere klan ten, ziet u Pieter Buys snijdt in zijn schuur niet alleen de fraaie messenhelften, die onveranderlijk bekroond worden door een stoer Zeeuws werkpaard, maar ook dienbladen, tabakspotten en voor zittershamers. Tenminste, als er tijd voor overschiet in de tien uren die hij dagelijks in zijn werkplaats doorbrengt. ONDANKS deze bijna grenzenloze verkoopmogelijkheden doet de heer Buys geen concessie aan de commercie. Hij versiert zijn mesheften met precies het zelfde geduld en toewijding als twee- of driehonderd jaar geleden de boeren knechten, de barbiers, de meubel- en kleermakers in de Zeeuwse polders gewoon waren te doen. Pieter Buys produceert nog echte volkskunst en hij heeft er zijn handen aan vol. Toch weigert hij een ommezwaai te maken naar de kitsch, hoe wel hem dat zeker meer winst op zou leveren. Dat bewijst dat deze houtsnijder uit het goede hout gesneden is. FRAAI besneden Zeeuwse messen be horen tot de meest bekende voortbreng selen van de Nederlandse volkskunst. Zij waren voor een Zeeuwse boer (als gereed schap, als graadmeter van welstand en als het moest als wapen) onmisbaar. Wie „in kostuum" gekleed ging, móést zo'n mes bij zich dragen. In de broek was er een speciale zak voor gereser veerd. Jongens kregen op vijftienjarige leeftijd een mes te dragen tegelijk met een paar gouden kostuumknopen. Wie ergens te eten werd genodigd, nam (zoals de Zeeuwse gewoonte dat eiste) zelf mes en vork mee. Wie de mooiste exemplaren op tafel kon leggen, genoot het meeste aanzien. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken biedt in alle stilte hulp bij opleidingen en onderzoekingen in onderontwikkelde landen, die het probleem van de bevolkingsaanwas trachten aan te pakken, aldus is thans te Washington bekendgemaakt. Deze Amerikaanse zegslieden onderstrepen dat de Amerikaanse regering niet tracht, deze landen ertoe te pressen, plannen tot geboortebeperking te aanvaarden, maar alleen medewerking verleent als regeringen of „verant woordelijke particuliere ondernemingen" hulp zoeken voor de opleiding van deskundigen op het gebied van de bevolkingsaanwas. 79. Joris trok zich verder niets aan van het verwoede geroep van Wondril in het spiegeltje. „Komaan", mom pelde hij. „Laat ik eerst eens met een eenvoudig proejje vaststellen, welke van die stuiters de wondersteen is. Ik zal op goed geluk een uit het hoopje nemen en dan trachten iets te fuppen. Lukt het niet, dan proheer ik het met een andere, net zo lang tot.Op dat mo ment sprong Panda toe en graaide naar het hoopje- Maar zo gemakkelijk liet Joris zich niet verrassen. Zijn hand schoot uit en duwde Panda terug. „Tut, tut", sprak hij. „Niet zo hebberig, m'n baasje. Laat mij even een stuitertje uitzoeken, dan moogt gij de rest houden". „Ik wil geen stuiters.'" riep Panda. „Ik moet de meestersteen hebben! Die was voor mij bestemd en niet voor jou!" „Stil nu even" verzocht Joris. „Ge stoort me bij een belangwekkende proef". Hij nam op goed geluk een stuiter uit het hoopje en vervolgde: „Maar nu ge toch hier zijt, kunt ge me van dienst zijn. Ik zocht juist iets, om weg te fuppen. En wat is beter hiervoor geschikt, dan een hinderlijk baasje?" Tegelijkertijd krijgt Latijns-Amerika speciale aandacht, omdat de regerings deskundigen de grote bevolkingsaanwas in dat werelddeel als een belangrijk pro bleem beschouwen. Andere gebieden van de wereld worden echter niet overgesla gen, aldus de Amerikaanse autoriteiten. De Amerikaanse deskundigen op het ge bied van buitenlandse hulpverlening me nen dat sommige ontwikkelingslanden in feite terrein verliezen in hun streven naar een hogere levensstandaard en dit on danks de financiële hulp, die door de Ver enigde Staten en de respectieve lands regeringen wordt geboden. Zij schrijven dit toe aan het feit dat het tempo van de bevolkingsaanwas snel ler is dan de economische ontwikkeling die nodig is om de mensen van werk, huis vesting, scholen en goede gezondheidszorg te voorzien. De Amerikaanse onderminister voor in- ter-Amerikaanse aangelegenheden, Tho mas C. Mann, heeft dezer dagen over het Latijns-Amerikaanse bevolkingsprobleem gesproken in jen rede, die in de pers maar weinig aandacht gekregen heeft. Hoge ambtenaren van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken menen de rede van Mann „een nieuwe stap in luidde in de stille, maar onafgebroken campagne, welke reeds in de eerste dagen van de regering van wijlen president Ken nedy werd begonnen, om dit probleem te doorgronden." Dr. Edgar Berman, een chirurg uit Bal- timore en deskundige op het gebied van bevolkingsaangelegenheden, die thans als speciale adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, heeft de rede van Mann helpen opstellen. Amerikaanse funktionarissen hebben voorts verklaard, dat een lid van elke Amerikaanse missie in Latijns-Amerika opdracht heeft tot onderhandelen met re geringen en andere instellingen, die be langstelling hebben voor het bevolkings probleem. Amerikaanse particuliere stichtingen hebben experts gezonden naar verscheide ne landen om de regeringen te helpen bij onderzoek en opleidingen op dit gebied. In India, Pakistan, Zuid-Korea en Nationalis tisch China is reeds een aanvang gemaakt met een studie van de bevolkingsaanwas. Latijns-Amerika vereist echter bijzonde re aandacht „omdat dit gebied er het slechtst aan toe is, vergeleken met andere gebieden:" „De bevolkingsaanwas aldaar is percentueel de hoogste ter wereld," al dus een zegsman van het State Depart ment. De 40-jarige huisarts G. J. Bremer uit Nieuwkoop heeft als eerste Nederland se huisarts het verwijsbeleid in zijn eigen praktijk aan een gedegen studie onder worpen. Het resultaat van dit onderzoek heeft hij vastgelegd in een proefschrift, waarop hij aan de rijksuniversiteit in Utrecht is gepromoveerd tot doctor in de geneeskunde. Het verwijzen van patiënten naar diver se specialisten vereist van de huisarts een objectief, critisch oordeel over eigen da den. Dr. Bremer heeft in zijn proefschrift een beeld gegeven van zijn eigen ervarin gen op dit punt, die in grote lijnen kunnen gelden voor een gemiddelde huisartsprak tijk. In de lange winteravonden hielden de boeren en hun knechten, in verloren uurtjes de kappers, timmerlieden en kleermakers zich bezig met het snijden van de figuren. Maar niet iedereen ver stond de kunst van het „snikkerep". „Ie moet er de haeve voor 'ebbe, ee!" („je moet er de gave voor hebben".) PIETER BUYS bleek de „heave te'eb- be". Als vijftienjarige knaap sneed hij zijn eerste mes. Hij had het nooit iemand zien doen. Het mes van zijn oudere broer gold als voorbeeld. Later ging houtsnijden al zijn vrije tijd opeisen. Toen hij in de om geving van Schoonhoven belastingcommies werd, bleef hij de Zeeuwse volkskunst trouw. Het snijwerk aan heften wisselde hij af met het kunstig versieren van ta bakspotten, sigaren-, naai- en postzegeldo zen, broodschalen en -planken („de men sen gebruiken de onderkant als snijvlak, omdat ze de bovenkant te mooi vinden"), boekensteunen en sierkurken. Verscheide ne burgemeesters in het land openen en sluiten de gemeenteraadsvergaderingen met een door de heer Buys gesneden ha mer. Mr. J. Klaasesz, commissaris van de koningin in Zuid-Holland, heeft van hem een sigaren- en een postzegeldoos en zijn echtgenote bezit een naaidoos. OP DEN DUUR bleek er zoveel koop graag publiek te zijn, dat de heer Buy» besloot, om vervroegd pensioen te verzoe ken. Hij keerde terug naar Walcheren en is nu de bekwaamste en produktiefste hout-snijder van Zeeland. Hij is ook de enige die nog „beroepshalve" mesheften snijdt. Daar is hij befaamd om gewor den ook. Een arts uit Groningen die over een kundige Zeeuwse houtsnijder had ho ren vertellen, wel enkele messen van hem wilde kopen, maar zijn naam niet kende en ook niet wist waar de man woonde, zocht tijdens een vakantiereis op de bon nefooi de eilanden af. Het duurde niet lang of men wees hem de woning van de heer Buys. Zijn werkstukken zijn boeiende voorbeel den van ambachtskunst. Zij komen niet houterig, maar bijzonder gaaf en harmo nieus van ontwerp onder rozemesjes en gutsen vandaan. Maar hij zal de laatste zijn die er over opsnijdt! Tien uur per dag werkt hij met een benijdenswaardige kalmte in zijn schuurtje achter zijn wo ning. Dat is hem genoeg op één ding na. „HET IS jammer dat dit werk niet naar moeite wordt betaald" zegt hij. „In een voorzittershamer gaat zeker dertig uur werk zitten. Een gewone timmerman rekent zes of zeven gulden per uur. Als ik dat óók zou doen!" „In de winkels durft men wel enorme prijzen te vragen. Mijn schoonzoon zag eens een mes van mij in een zaak in Gouda. Hij stapte argeloos naar binnen en hoorde van de verkoper.dat deze messen niet in Nederland worden ge maakt. Hij moest er 75 gulden voor heb ben. Ik had er zelf dertig voor gekre gen. ONDER HET vertellen door snijdt de heer Buys ijverig in pere- en palmhout. Er komen paardjes aan het einde van het heft en een tafereel uit het boerenle ven op de ronding. Elk uurtje is hem kostbaar. Want de wachtlijst wordt steeds langer, twaalf tot dertien maanden nu al. „Ik kreeg pas van een kennis een goed bedoelde tip. Ik zou alle gemeentebestu ren moeten schrijven over mijn voorzit tershamer. Waarschijnlijk zou ik ze dan bij tientallen kunnen verkopen. Maar ik heb er feestelijk voor bedankt. Ik zou er nu niet graag twintig besteld krijgen". Dick J. Dijs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 13