Robuust schrijver met een kinderlijk hart Gebundelde novellen van Hubert Lampo Litteraire Kanttekeningen PROZA VAN HET ELYSISCH VERLANGEN ZATERDAG 21 NOVEMBER 1964 Erbij PAGINA DRIE Zie verder pagina negen NEDERLAND herdenkt dit jaar het feit dat Her man Heijermans een eeuw geleden op 3 december 1864 werd geboren. Dezer dagen, op 22 november, is het bovendien veertig jaar geleden dat de man wiens toneelstukken overal in Europa en zelfs daar buiten werden gespeeld, in Zandvoort overleed even voor zijn 60ste verjaardag. In het toneeltijd schrift „Spel en Dans", destijds door de Wereld bibliotheek uitgegeven, heeft de Rotterdamse toneel schrijver en journalist Henri Dekking stadgenoot en collega, maar ook een levenslange vriend van lejjermans in november 1924 een artikel over lem geschreven. Het was eigenlijk bedoeld als een ïuldigingsartikel ter gelegenheid van Heijermans zestigste verjaardag; maar vlak voordat het tijd schrift ter perse ging kwam de tijding van zijn overlijden en werd het artikel een necrologie. In dit Heijermans-herdenkings.jaar, leek het ons zinvol Dekkings karakterschets van zijn bewonderde vriend opnieuw af te drukken. HENRI DEKKING HERMAN HEIJERMANS' Deze foto, hierbij voor het eerst gepubliceerd, werd in 1907 in Berlijn genomen (foto Letterk. Museum). Deze foto werd in 1923 in „Het Leven" afgedrukt toen Herman Heij ermans er zijn feuilleton „De moord in de trein" in aanving (foto Letterkundig Museum). in zijn kunst schiep zijn Jasper en Matthijs de Sterke het meest Herman Heijermans zelf, grote kinderen die met een lach en in poëtische wijsge righeid het wrede leven wisten te dra gen en er iets moois van maakten voor zichzelf en anderen. DE GRUWELIJKE JAREN van het directeurschap hebben hem niet ge knauwd. In al het materiële gedoe, de geldzorgen, de commerciële moeilijk heden, bleef de kunstenaar ongerept. En toen hij eindelijk, na grote offers te hebben gebracht en nieuwe zwaar dere op zich genomen, althans zich kon bevrijden van de loden last van de theaterleiding, zette hij zich, 59 jaar oud al, als was hij een dertiger aan de arbeid. Elke avond van zijn week was bezet: maandag voor Het Leven, dinsdag voor De Groene, woensdag voor Het Volk, donderdag voor de Oprechte Haarlemsche, vrijdag en zaterdag voor andere bladen. Hij schreef schetsen, beschouwingen, feuilletons met vele vervolgen. Als een sjouwer werkte hij en zijn arbeid bleef belangrijk en schoon. De zondagochtendfeuilletons in de Telegraaf waren fijn en ontroerend als zijn beste werk van vroeger. Hij schreef toen ook het sublieme „Droom koninkje". Op bestelling werken, hele verhalen opzetten zonder zelf nog te we ten hoe 't zou aflopen, zich wekelijks op de vastgestelde dag er opnieuw in werkend tot hij de draden weer vast had en dan verder schrijven, dit haast ongelooflijke, hij kón het en hij was er een groot kunstenaar in. ZO ZOU HIJ zich hebben losgearbeid uit alle verplichtingen van zijn direc teurschap, zijn schulden betaald, zijn tantièmes bevrijd; toen trof hem de ontzettende ziekte waaraan hij maan den geleden heeft. Zij heeft de kloeke gezonde man lichamelijk gesloopt, niet zijn geest, die helder en sterk bleef als in zijn jonge dagen. Als een held droeg hij de marteling, over zijn lippen kwam geen klacht. Die hem liefhadden en bewonderden zagen in deze maanden een Heijer mans die zij nog niet kenden; een wijsgeer, die zijn sterke ziel van berus tend begrijpen boven alle lichamelijk leed uit droeg, die wat hem was opge legd aanvaardde en niet morren wilde, nog glimlachen kon„ en nu hij niet meer werkte zijn zorgende geest, die altoos waakzaam was, over de kleine dingen van het dagelijks leven liet gaan. De stilgeworden Heijermans met een hart vol innigheid voor zijn lieve geduldige vrouw en de twee schattige kinderen die zijn martelende ziekte- tijd deelden met hem, en met dank baarheid voor wat hem vriendelijks of deelnemends werd betoond, zó is deze grote mens tot het verhevene gestegen. Een held-martelaar.. Henri Dekking (1924) Heijermans in zijn laatste levens jaar (1924) met zijn zoontje en doch tertje. De zoon is thans arts in Den Haag; de dochter, thans mevrouw De VosHeijermans, publiceert on der de naam Marjolein de Vos (foto Letterkundig Museum). altoos verfoeid had en die tegen Heijer mans' karakter volkomen ingingen. Op een première kwam hij als toneel schrijver immers nooit. Deze robuuste man was toch eigenlijk zozeer een knaap. Er was zoveel kin derlijks in hem, hij was zo haast tot het sentimentele gevoelig. In zijn gro te kunstenaarshart was zoveel zon van een eigen, liefst verborgen gehouden leven. Onder de vele mensen die hij HUBERT LAMPO BEHOORT tot de auteurs die iets te verdedigen hebben en daarvoor hun huid durven wagen. Dat is wel de reden, waarom zijn pro za romans, novellen en essays de veelgeprezen nuchterheid niet laat heersen over zijn hart. Het zal ook wel de reden zijn waarom er in de wel vaartsstaat van vandaag, die het gees telijk kapitaal en de psychische reserve van het uit meer dan stof levend deel der natie naarstig opteert en omzet in de pasmunt van de spectaculaire pro gressiviteit, lezers genoeg zullen zijn die eerder geloven in de „litteraire" successen-op-de-korte-baan dan in de verbeeldingswerkelijkheid van Lampo, welke niet in de twee-dimensionale „uit breidingsplannen" van eenzijdig voort varenden in kaart kan worden gebracht. Elke tijd heeft nu eenmaal zijn leuze, waaraan de huidige „men" zich ver gaapt en waarmee de latere „men", die de rekening van het naaste verle den besomt, zich bekocht voelt. Lampo heeft zich nooit en daarom is hij èn een voornaam èn een blijvend schrij ver afgevraagd of hij wel of niet „met zijn tijd meegaat", wel of niet voor déze tijd schrijft. Een innerlijke stem heeft hem gemaand om buiten al le actualiteiten om te getuigen van waarden die zullen standhouden als de ze zo geweldig-geavanceerde tijd zijn beslag heeft gekregen en men in arren moede uitziet naar een vierkante meter grond, waarop de mens kan staan als IK GELOOF NIET, ooit een steviger, meer mannelijk en stellig in het leven tredend man te hebben ontmoet dan hij was, zozeer een voorbeeld van durf en zelfbewustheid. Zo onvervaard. Wij jonge journalisten zagen in onze vroege jaren tegen al wat autoriteit was, met gepaste Hollandse bescheidenheid wel zeer op. En hoe épateerde hij ons dan door de maling, die hij aan alle ge wichtigheid had en de frisse, koele gemoedelijkheid waarop hij op burgemees ters, feestcommissarissen en andere voorname heren lostrok en dan ook gedaan kreeg wat ons, in onze argeloosheid van toen, mislukt was. Hij schreef toneel- critieken anders dan voorgangers en tijdgenoten: voor goede stukken als „H.H. Jr.' voor wat minder de moeite waard was als „Gerrit", en dan in een eigen stijl van spottende meewarigheid't Werd gauw bijna uitsluitend „Gerrit" het meeste vond hij „H.H. Jr." niet meer waard en De Telegraaf had er een aantrekkelijkheid van belang aan. INTERVIEWS, vertellingen en langzamerhand zijn wekelijkse feuille tons: de beroemd geworden. F alk landjes (hij wilde er voorlopig 1001 schrijven en kwam tot ver in de achthonderdheel de drukke, kleu rige en altoos persoonlijke medewer king aan het Amsterdamse dagblad toonden hem als een journalist van zeer bijzondere begraafdheid. Hij leefde toen volop mee in het vrolijke Amsterdamse leven dat tot diep in de nachturen doorzwiept werd van de fleurige, zwierige schil derachtigheid van het Parijse Mont- martre, bevolkt met kunstenaars, stu denten en jongdoend vrouwvolk. Hij woonde in de Pijp op kamers, zat er aldoor in de beren en in de ruzie, maar het was de zorgeloze tijd van zijn leven. Iedere dag een ander Falklandje, een ander bedrijf voor een stuk beleefde hij toen. Hij haalde de grap uit het „Ahas- verus", dat een Russisch stuk heette van een romantische joodse vluchte ling, om de onbevoegdheid van de toneelcritiek te tonen; grap die echter niet opging, want na de romantische voorbereiding zou ook de snuggerste bevoegde zich hebben laten inpalmen tot meewarige welwillendheid. En bovendien was „Ahasverus" een goed stuk. Hij schreef „Ghetto" en van dit stuk af heeft nooit iemand meer getwijfeld dat Herman Heijermans een talent was van de allereerste rang. Heijermans zegde in '96 zijn be trekking bij De Telegraaf op; hij wil de voortaan alleen auteur wezen, in vrijheid leven. Zonder enige zeker heid voor de toekomst deed hij dat, moedig op zichzelf vertrouwend en overigens onverschillig voor het materiële. ZIJN GROTE WERK begon: elke winter tegen Sinterklaas een stuk, el ke week een Falklandje (eerst nog in de Telegraaf, later in het Handelsblad) in de loop van het jaar nog een roman. Hij richtte zijn tijdschrift „De jonge gids" op, dat hij, onder allerlei pseu doniemen, vrijwel vol schreef en dat het drie jaargangen uithield. Hij was al in de Telegraaftijd lid ge worden van de S.D.A.P. en is dit al toos gebleven, zonder ooit militant te hebben meegedaan in de actie. De aard van zijn werk „Op hoop van ze gen", „Allerzielen", „De opgaande zon" had vanzelf de aard van het propagandistische, wel evenzeer als dat van Jozef Israels. Een waarlijk tendentieus stuk als „Het pantser" is een mislukking geworden. Het is een grote onbillijkheid geweest dat Heijer mans zo vaak de bedoeling in de schoe nen werd geschoven, terwille van het resultaat de verlakkende tendens te hebben gekozen. Men is heel veel onrechtvaardig je gens hem geweest. Geen schrijver van zijn grote kwaliteiten is zo voortdurend, om haast elk stuk van hem, kritisch gevild, en dat die stukken het hielden, grote successen werden, honderden ver toningen beleefden, was de rechtvaar dige beslissing van het publiek, dat immers altoos het eindvonnis heeft. Hij werd voortreffelijk gespeeld door de Nederlandse Toneelvereniging, met Adriaan van der Horst en Ternooy Apèl als de coryfeën; vele jaren lang heeft dat gezelschap bijna uitsluitend van en voor zijn stukken geleefd en een kunstenares als mevrouw De Boer- van Rijk dankt er haar nationale roem aan. HEIJERMANS WAS voor kritiek al toos veel gevoeliger dan een kunste naar van zijn betekenis wezen moest en dan een oud-criticus van zijn slag be hoorde te zijn. Vooral het stuk van de verwarring van Heijermans en Falk land, van het woord „chijntjes" van al wat in de zin van geringschatting op zijn joodse afkomst bedoeld leek, was hij dadelijk kregel. Deze brede, sterke man met een soms haast beang stigende zekerheid van zijn leven en met een groeiende macht over zijn kunst, kon wel kinderachtig aantrekke lijk wezen voor „kritieken". Het is zijn enige buitenissigheid, die ik in Heijer mans nooit heb begrepen. Hij ging er op in, schreef anti-kritieken en haast giftige voorredenen bij zijn stukken. Hij, overigens zo sceptisch, zo rustig, zo geduldig. En er was niets nijdas serigs in hem. Hij bleef ook in de jaren van zijn volkomen welslagen, zijn grootste suc cessen zijn tijd in Berlijn, toen hij in de Duitse bladen graag zijn feuille tons geplaatst kreeg, in heel Europa gespeeld de eenvoud en de bemin nelijkheid zelf. De frisse, zonnige lach van zijn jeugdjaren, de schaterende pret die weer een jongen van hem maakte, behield hij ook als de gewich tige vriend van Hauptmann, Paul Lin- dau en andere grote Duitsers. We heb ben zoveel vreugd gehad, toen hij nog op de Ringkade in Amsterdam woonde en in Wijk aan Zee, waar hij armoe leed en nooit zijn zonnige humeur ver loor. En later in Katwijk, in Scheve- ningen, in Amsterdam weer, in Berlijn, waar hij al hoger in de glorie steeg. TOEN KWAM DE débacle van de oude Toneelvereniging en hij reisde naar Holland om directeur te worden van de haast failliete zaak. In deze tijd zag ik hem zelden, las van zijn moeilijkheden en zorgen soms in een enkele korte brief, volgde zijn wanho pige pogingen om, met verwaarlozing van bijna alles wat eens zijn ideaal van toneelspeelkunst was geweest, het directeurshoofd boven water te houden. Hij liet zich zelfs ertoe dwingen te ju bileren op z'n vijftigste verjaardag, zich op het toneel te laten zien, toe spraken te houden dingen die hij HUBERT LAMPO heeft voor zijn bij Meulenhoff ver schenen bundel een zestal novellen uit de jaren 1945- 1963 een bijzonder gelukkige titel gevonden: „D och- ters van Lemuri Lemurië immers, volgens de Engelse zoöloog Sclater het continent, dat zich in een vroege voortijd zou hebben uitgestrekt van de Soenda- eilanden tot Madagascar, is zijn ..land van herkomst". Men kan het ook anders noemen en Lampo hééft het soms an ders genoemd: Atlantis, het land der Hyperboreeërs, het Land van Mu. Bij Hesiodus wordt het gesitueerd in de „gulden eeuw", in de Sint Brandaan heet het „het eiland der gelukzaligen", in de Griekse mythe het Elysium, bij Roland Holst „het land van Ziel's verlangen". Maar hoe dan ook genoemd en waar ook gedacht, verbeeld, ge droomd, steeds was het het oord van gelukzalige eenheid en onbewuste zuiverheid, buiten ruimte en tijd gelegen. Sommigen weten ervan uit hun kinderjaren toen nog niet de noodlottige vraag naar het waarom en waartoe was gerezen. Hubert Lampo behoort tot die bevoorrechten, die de herinnering aan hun jeugddroom gaaf hebben bewaard. TOEN HIJ AAN HET BEGIN van zijn litteraire loopbaan over „de jeugd als inspiratiebron" schreef, was het dit heimelijk weten van een onge schonden levensstaat, dat hem in de zelfde geest deed schrijven als Albert Verwey, waar deze „in het door geen bedenksel vertroebelde geloof aan een natuurlijk-schone wereld dat innerlijk gezicht van kinderen en dichters de zekerheid" had herkend, „die ondanks pijn en verwarring men sen belet te wanhopen". Lampo ont moette, als verpersoonlijkt, dit levens gevoel in „Le grand Meaulnes" van Alain-Fournier, aan wie hij een uit nemend essay, „De roman van een roman", wijdde. En in zijn roman „Terugkeer naar Atlantis" formuleer de hij deze diepste overtuiging, die het leidende thema van zijn gehele oeuvre is, als volgt: „Het gaat eigen lijk niet om één of ander verzonken werelddeel, dat waarschijnlijk niet eens bestaan heeft, tenzij in de ver beelding van de schrijvers. Maar voor mij betekent het veel meer. Soms kan ik onmogelijk de gedachte van mij afzetten, dat er een andere wereld bestaat dan deze waarin wij leven, een land, dat wij in de voortijd van ons bestaan gekend hebben. Het is zo iets als de hemel, niet boven of niet onder of niet op de aarde, maar elders nog, zonder dat het rechtstreeks iets met de dood te maken heeft. Het is een land, dat vlak nabij is, omdat wij het deels ook in ons binnenste dragen, maar tevens verder van ons verwij derd dan de verste onder de sterren aan het uitspansel. Het is als een heimwee waarvan men nooit ge neest HIER, IN DE TITEL van deze bun del, heeft hij het dan „Lemurië" ge noemd, en de novellen die er uit voort kwamen zijn voor hem Lemurische „dochters" die, hoever er „voor het oog van de wereld" veelal van verwijderd, toch onverbrekelijk verbonden zijn met het maagdelijke, ongerepte, onaantast bare. De vrouwenfiguren uit deze ma- gisch-realistische verhalen ik noem Louise uit „Regen en Gaslicht", Anna- Lenah uit „De geliefden van Falun", Irène uit „Cauda met Irène", de he taere Idomeneia uit „Idomeneia en de Kentaur", Jannekin Aevesoete uit „De madonna van Nedermunster" ze dragen allen iets mee van een buiten- wereldse glans, die zich aan Lampo's transparante proza meedeelt. Ik noemde daareven zijn novellen „magisch-realistisch", een gangbaar- geworden aanduiding voor dié kunst werken, welke in de dagelijkse werke lijkheid van de ons omringende wereld een realiteit van een andere orde ver kennen en tot uitdrukking brengen, een terminologische karakteristiek dus, die even ontoereikend is als alle zogenaam de „-ismen", die in de loop van de laatste eeuw de ronde hebben gedaan en als twijfelachtige „soortnamen" worden aangewend door de litterair-his- torische handboeken. Werk als dat van Hubert Lampo behoort volgens mijn vaste overtuiging tot geen enkele stro ming. Wat het wezen ervan bepaalt is aan geen modieuze letterkundige ex pressievorm onderhevig, het is een le vensgevoel, een innerlijk ervaren, dat door een bepaalde gesteldheid van de dichterlijke visie waarneembaar wordt en, eenmaal waargenomen zijnd, alle componenten die het werk tot een kunstwerk maken doordringt. Waar Lampo's proza, hoe reëel vaak in zijn beschrijving, verijlt tot „atmo sfeer", waar een gedroomde werkelijk heid en een werkelijk geworden droom in de onachterhaalbaarheid van één en kel geluksmoment doorzichtig gaan ver vloeien, raakt deze auteur de fijnste snaren van zijn taalinstrument aan en wordt de vibratie van zijn volzin, de kleurklank van zijn woord, de ijlheid van zijn beelden, de ritmische bewe ging van zijn stem tot het eigenlijke verhaal. Het is tot vervelens toe en vaak domweg herhaald, maar daar om niet minder waar: de uitspraak van Nijhoff, volgens welke „er niet staat wat er staat". Dit meerdere, dat niet in de gebezigde woorden is begrepen, dat buiten de geijkte betekenissen óm en boven het rationele denken uit gaat, is het geheim dat de auteur aan zijn lezer toevertrouwt; kan toevertrou wen krachtens zijn kunstenaarschap.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 15