Wraak Rijk de Cooyer gaat er prat op, Geesink slaag te hebben gegeven Illegaal ha T erechtwijzing ZATERDAG 21 NOVEMBER 1964 Erbij y. PAGINA VIJF kreeg in Wijk C klompen Aan dood ontsnapt Naar Brazilië? Frans Henrichs naar ket hoofd gegooid ANTON IS DOM.Anton is heel intelligent.Anton is langzaam, maar ijzersterk en daardoor wint hij.Anton is razendsnel en heeft een sublieme GEESINK MIST een eigenschap die hem in het dagelijks leven heel goed te pas zou komen. Hij is totaal niet zakelijk. Er lopen in ons land sportleraren rond die veel en veel meer verdienen dan hij en nog niet de helft van zijn capaciteiten hebben. En geheel buiten de sport om zijn er momenteel weer flink wat menselijke jakhalzen op pad om zich met allerlei obscure acties te verrijken via dit sportfenomeen. Denkt u nu vooral niet, dat Gee sink daar echt onder lijdt. „Zal ik een dag later rijk worden", zijn woorden die in zijn mond bestorven liggen. Hij is gelukkig in zijn familiekring of te midden van zijn vele vrienden. Kameraadschap is voor hem heel be langrijk. EIGENLIJK is het een toeval, dat Anton Geesink judoka is geworden, Het zou veel normaler zijn geweest, als hij was gaan voetballen of wiel rennen. Ook als atleet zou hij suc cessen hebben gehad. Met zijn vrien den liep hij vele kilometers hard. In Utrecht werd toen de kilometers lange Singelloop voor atleten gehouden. Daaraan nam Geesink drie keer deel, zij het dan niet officieel. Wielrennen Start in Haarlem Valoefening ANTON GEESINK Geesink heeft zijn judokunsten nooit buiten de dojo toegepast. „Nee, laat ik niet liegen, toch één keer", zegt hij. „Dat was in mijn begintijd. Van de judolevenstijl begreep ik toen nog niet veel. We hadden als jongens sneeuwballen gegooid op een vijfde december en een agent nam ons daarvoor mee naar het bureau. Hij heeft ons daar op onze Sinterklaasavond, waar we natuurlijk al een tijd op vlas ten, urenlang vastgehouden. Voor ons was er dat jaar geen Sinter klaas, alleen omdat we sneeuw ballen hadden gegooid. Ruim een week later kwam ik op bezoek bij familie van me en Iaat die agent daar nou ook binnenstappen. Hij was een neef van die tante, waar ik zat. „Dat zat je niet glad, jochie, op die Sinterklaasavond, dat we je vastgehouden hebben", zei hij plagend. lik heb toen mijn mond maar ge houden maar kreeg een tijd later mijn kans. Hij begon over judo. Mijn Sinterklaascipier wilde er alles van weten. „Hoe doe je dat nou met die worpen en klemmen?", vroeg hij. Nou die heb ik hem toen voorgedaan. De dagen daarna was hij wel een beetje stijf en liep wat moeilijk". Vanaf het Europese kampioen schap in 1955 heeft Geesink in Europa geen nederlaag meer ge leden. Sinds die winterdag in 1955 toen hij door een scheidsrechter lijke fout verloor, tot op dit mo ment zegevierde Anton in alle par tijen, die hij in zijn eigen wereld deel maakte. En in Japan verloor hij gedurende die negen jaar maar twee wedstrijden. Zijn geheim? Goede voedingen, gezond leven en keihard trainen. Tegen voetballende semi-profs, die net kampioen van Nederland waren geworden, zei hij eens: „Als ik net zo slap trainde als jullie werd ik nog niet kampioen van Vleuten!" kunnen, zijn wij in de aanval gegaan. Ik denk zo, dat Rijk het toen ook ge voeld heeft". Maar Rijk de Gooyer heeft wel vaak aan artiestenvrienden het verhaal ver teld, dat hij nu de man was die eens de wereldkampioen judo een pak slaag gaf. Twee dagen nadat htj in 1961 te Parijs voor de eerste maal wereldkampioen was geworden ging Anton Geesink een kijkje nemen in de Utrechtse wijk C, waar hij geboren en getogen is. En als Anton in de buurt is, komen er heel wat vrienden en kennissen uit vroeger dagen de huizen uit om een praatje met hem te maken. Het jaar daarna stond het Nederlands kampioenschap alleen open voor judole raren, maar in 1951 was het voor de eerste keer raak. Anton toen als zeven tienjarige bruine band van bijna 80 kilo voor de eerste maal een Nederlands kampioenschap, waarbij de Nijmege- naar Scheeren, Gerrit van Rijn uit Utrecht en de gevreesde Rapmund en Becht verslagen werden. Zijn eerste na tionale titel was binnen. Er zouden er nog negentien volgens, plus twintig Europese, twee wereldtitels en een Olympisch kampioenschap. In dertien jaar tijd geen slechte oogst. HET HEEFT twee keer maar heel weinig gescheeld of hij was wijlen Anton Geesink geweestDe eerste maal was in 1958 in Barcelona. De Stichtse reus, die het jaar daarvoor in Rotterdam revanche genomen had op Pariset voor de onverdiende neder laag bij de laatste Europese kam pioenschappen, maakte in de Spaanse havenstad korte metten met zijn vroe ger zo gevaarlijke Franse rivaal. Ook OOK NU is Anton nog steeds sta pelgek op snelle auto's. Maar niet op vliegen. „Iedere keer als die piloot zijn motoren een ander geluid laat geven schrik ik me wild. Als ik een kip zou zijn dan was ik twee weken van de leg....", vertelt hij. JAMMER voor Anton, dat hij Juist zo veel moet vliegen. Naar Japan, naar allerlei Europese landen, volgend jaar misschien naar Sao Paulo in Brazilië, waar de wereldkampioenschappen ge houden worden. En het liefst zou hij daar toch weer aan deelnemen. „Alleen verdien ik dan een paar maanden lang opnieuw geen cent, net als nu in de voorbereiding voor Japan. Ik ben per slot van rekening sportle raar en als ik door mijn eigen trai ningen of door kampioenschappen in het buitenland geen les kan geven, lig gen mijn verdiensten ook stil. Toch zou het eigenlijk jammer zijn om die Ne derlandse wereld zo maar weg te ge ven..." judotechniekZie hier enkele uitspraken die ik de laatste weken gehoord heb over Anton Geesink, momenteel zonder enige twijfel de populairste Neder landse sportman Wat is daarvan nu waar? Hoe is Anton werkelijk? Wel. ik ken hem nu een jaar of tien en heb bijna al zijn triomfen van nabij meegemaakt. Anton Geesink is naar mijn mening een voortreffelijk sportman, die zich bij zonder gewetensvol op grote wedstrijden voorbereidt. Hij is inderdaad ijzer- sterk, maar fieeft zijn triomfen te danken aan een combinatie van kracht, uit stekende techniek, ongelooflijke conditie en snelheid. Geesink weet veel mensen voor zich te winnen door zijn eenvoud, maar neemt anderen tegen zich in, omdat hij nog niet het dunste doekje voor de mond neemt als hem iets niet zint en beslist razend wordt als anderen onrecht wordt gedaan. Wanneer iemand hemzelf op de hak tracht te nemen en dat gebeurt meer dan u denkt wordt hij echter juist heel stil en trekt zich terug. Bijna is de overwinning op de Japanner Kaminaga een feit. Met één arm nog slechts heeft Geesink zijn tegenstander in de houdgreep. Met de andere beduidt h\j zijn geest driftige supporters nog even op een afstand te blijven. feit is, dat een paar dagen daarvoor zo'n zelfde concierge twee buitenlan ders met pistoolschoten ernstig had verwond". „DAT HEB IK in mijn jeugd geleerd" zegt Anton, die voluit Antonius Johan nes heet. „Ik ben geboren (op 6 april 1934) in de Utrechtse wijk C en daar ben ik blij om. Die wijk-C-ers zijn typi sche mensen. We hoorden bij elkaar, we vormden één grote familie. Ik heb van hen geleerd wat vriendschap was. Uit dank reed ik ze dan met de fiets over de tenen als ze voor het buurt café „Dikke Dries" stonden te debatte ren over wereldproblemen. Dan kon ik er natuurlijk wel op rekenen dat ze me een paar ontzettende krachttermen en harde klompen naar het hoofd slinger den en dan was het dus zaak om snel te reageren en je hoofd in te trekken. Misschien heb ik aan die klompen uit wijk C wel mijn reactievermogen van nu te danken". ALS U GEESINK aan het praten wilt krijgen, moet u met hem over wijk C beginnen. Die wijk C is te vergelijken met de Jordaan in Amsterdam. Er wo nen mensen met een heel grote mond en een hartje zo klein als een spelde- knop. Figuren als Arie de Snurk, De Theeloper, Kees de Orgeldraaier, Mooi Juultje en De Vliegenier genoten be kendheid door de hele Domstad. Tussen die befaamde figuren groeide Geesink op. Niet bepaald als het groot ste lieverdje uit de buurt. Op school kreeg hij goede cijfers. „Met mijn vrienden tippelde ik al heel jong op klompen ver naar Bunnik of Odijk", vertelt Anton. „Daar lagen mooie boom gaarden, die we „bezochten". De ene keer voor de kersen en de andere mo menten voor de appels of de peren. We deden dus al vroeg aan „seizoenwerk". Nu waren we door de fruitkwekers nooit uitgenodigd, zodat ik als jongetje van •en jaar of tien al leerde, hoe belang rijk het was om heel hard te kunnen lopen". VEEL MENSEN denken dat Geesink altijd een ontzettende vechtersbaas is geweest. Dat was beslist niet waar. Hij heeft zelfs een keer een stevig pak slaag gehad van Rijk de Gooyer. „De vader van Rijk had een bakkerij in wijk C", vertelt Anton. „Daar was een hal letje bij. In een van de muren zaten drie loketjes. Die smeten we met een paar jongens dicht en dan gingen we kabaal schoppen. Ze konden toch niet bij ons komen, dachten we. Maar in de zijmuur zat een smal raam en toen we daar weer eens bezig waren, kwam Rijk stilletjes door dat zijraam gekro pen en heeft ons toen wat je noemt „kleun gegeven". Ik voel het nog, als ik er aan denk. Leuk bedacht van hem, maar niet slim dat hij het nog eens wilde uithalen. Want toen waren we ge waarschuwd. En op het moment dat hij door het raampje kroop en er net mid denin zat, zonder vooruit of achteruit te „DAT KOSTTE ME VEEL TE VEEL centjes", zei Anton. „Dan moest je lid zijn van een club en van de atletiek- bond en je moest startgeld betalen. Nee, dat deden wij heel anders. We gingen bij de start tussen het publiek staan en als de starter de lopers wegschoot, kwa men wij plotseling tussen de toeschou wers vandaan en doken tussen de deel nemers. Dan liepen we het hele stuk mee en vlak voor de finish schoten we dan weer 't publiek in. We konden lek ker meekomen. Mijn broer helemaal. Die liep soms onder zo'n singelloop een zware sigaret te roken, het verveelde hem anders zo. DE TWEEDE SPORT, waar Geesink aan deed was voetbal. Hij speelde als adspirant bij de Utrechtse club „Hol land". Volgens zijn eigen zeggen was hij een „aanvallende en verdedigende slingerback". „Ik rommelde maar wat aan", zegt hij bescheiden. „Ik was meer een sta in de weg dan een echte voet baller, maar ik vond het wel leuk. We hadden in wijk C trouwens nog een eigen jongensclub. K.M.D. heette die, Klein Maar Dapper, maar ze noemden ons ook wel eens Kanker Maar Door. Ons clublied begon met de woorden: „Wie er knokken wil, die moet maar komen". En als ze dan kwamen liep ik meestal een eindje om". OOK DE wielersport heeft Geesink beoefend. Honderden kilometers heeft hij in gezelschap van buurtgenoten als Gijs Pauw, die later een echte wiel renner is geworden, afgepeddeld. Meest al op geleende karretjes. De heertjes zagen er niet tegen op om deel te ne men aan marathontochten als de „van Dom tot Dom rit", die van de Utrecht se naar de Keulse Dom liep, heen en terug over een afstand van 500 kilome ter. „Ik heb eens bijna 'n wielerwedstrijd gewonnen", zegt Geesink. „Dat was in de buurt van Wijk bij Duurstede. De eerste prijs had een waarde van 25 gul den en die wilde ik wat graag in de wacht slepen. Ik zat op een gewone fiets en de rest reed op sportkarretjes. Maar ik was toch in de kopgroep en had nog heel wat lucht over. Vlak voor de finish begon ik aan een sprint, raakte het wiel van mijn voorganger en dook van de Lekdijk een paar meter naar be neden. Weg eerste prijsen mijn voorwiel was zo krom als een hoepel. Dat heb ik rechtgebogen en daarna reed ik nog maandelang op die fiets. We waren niet zo kieskeurig in die da gen". GEESINK is de judosport gaan beoefe nen door dokter Garex. De naam zal u niets zeggen. Die dokter Garex was een Fransman, die in 1948 in het Utrechtse stadion een judodemonstratie gaf met de Utrechter Jan Snijders. Anton kreeg het toevallig te zien en was meteen wild op judo. Als jongetje van veertien jaar startte hij onmiddellijk in wed strijden. „MIJN EERSTE echte toernooi was het kampioenschap van Nederland in 1949", vertelt Geesink. „Ik was toen nog gele band, had een lengte van een meter 56 en woog 48 kilo. Je ziet dus, dat ik beslist nog geen reus was, toen ik aan judo begon, maar eigenlijk een schrale jongen. Dat toernooi was in Haarlem en de eerste wedstrijd van mijn leven ging tegen de Hagenaar Sanders. Ik won door een zevende been worp, maar verloor daarna van Van Duyn, ook uit Den Haag. De Utrech ter Van Rijn werd kampioen. Na de Olympische Spelen van Tokio schreven Japanse sportjournalisten, dat zjj Anton Geesink en marathon loper Abebe Bikila de meest op de voorgrond tredende sportmensen vonden. De Ethiopiër, winnaar van de marathons te Rome en Tokio, kwam Anton opzoeken in het Olym pisch dorp. „Een fantastische sport man en een sympathieke kerel", zegt Geesink over hem. de andere Nederlanders deden het goed, zodat onze judoka's 's avonds de bloemetjes buiten zouden zetten. „We wilden 's nachts na de kam pioenschappen met een groep jongens nog het hotel uit", vertelt Anton, „maar de deur zat op slot. We belden en schreeuwden, er kwam niemand. Nu lopen er 's nachts in Barcelona een soort concierges op straat, die de sleutels hebben van een heleboel hui zen en dan de deuren opendoen voor mensen, die laat zijn. Als je in je handen klapt, komen ze om je te hel pen. Toen wij nou in ons hotel ston den om naar buiten te gaan, kwam er net zo'n straatconcierge langs. Hij hoorde ons kabaal maken en opende de deur om poolshoogte te nemen. Maar we mochten er niet uit van hem! Kennelijk vertrouwde hij ons niet. Toen hij weer weg wilde gaan probeerde ik zijn sleutel af te pak ken. Meteen sprong die knaap achter uit en trok een levensgrote revolver te voorschijn, zette het ding op scherp en richtte het op mij. Als toen niet net onze portier met een slaperig gezicht boven aan de trap was verschenen en „goed volk" had geroepen, weet ik nog niet wat er met me gebeurd zou zijn. Een VIER JAAR LATER, op 8 septem ber 1962, kwam Geesink in een zie kenhuis terecht. Hij reed in zijn auto 's morgens vroeg van Utrecht naar het C.I.O.S. in Overveen. Op de snel weg naar Amsterdam wilde Anton een zware vrachtwagencombinatie passeren. Hij was de aanhanger al voorbij, toen plotseling de trekker naar links kwam om een langzame auto te passeren. „Remmen had geen zin meer", zegt de Utrechter, „dan was ik onder de oplegger gekomen. Ik gooide dus het stuur naar links en wilde e?n stukje in de berm rijden, terwijl ik intussen met mijn claxon aan het loeien was. Maar die berm was zacht en er zat een diepe kuil in. De wagen draaide om zijn as en sloeg een paar keer over de kop op de andere weghelft, waar net geen verkeer was. Ik her inner me, hoe ik met mijn hoofd tegen het dak sloeg en hoe dat inge deukte dak over de weg hobbelde". „Plotseling werd ik uit de auto ge slingerd en stuiterde zo'n dertig meter ineengerold als een bal zo het weiland in. Volgens de doktoren heb ik toen on bewust een „valoefening" gemaakt, an ders was het niet zo best met me af gelopen, zodat ik ook hierbij toch weer profijt heb gehad van mijn judo...", al dus Geesink, die toen wel bijzonder veel geluk heeft gehad. DE VAL, waarmee hij uit de auto knalde, was namelijk zo hard, dat zijn schoenen van de voeten werden ge rukt... Hij plofte in het weiland, zijn schoenen bleven op de weg liggen. Geesink had een hersenschudding en inwendige bloedingen, maar mocht na twaalf dagen het ziekenhuis al ver laten. Een paar weken later was hij weer in training; zijn ijzersterke gestel had hem gered. En wat waren zijn eerste woorden nadat hij weer buiten was? „Ik wou, dat mijn auto klaar was. Ik wil wel weer eens lekker snel rijden in een wagen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 17