Nieuwe speurtocht naar de oorsprong van het antieke Haarlemse aardewerk Vijftienjarige vond in Waarderpolder gidsfossielen" van de pottenbakkerij DIE GRILLIGE DEPRESSIES snor ZATERDAG 21 NOVEMBER 1964 Erbij PAGINA ZEVEN Dingeman Korf sr. P Deze zomer werd ik er attent op gemaakt dat afval van een pottenbakkerij te vinden was op het opgehoogde industrieterrein van de Waarder- polder. Mijn zegsman, de vijftienjarige Jan Wes- seling uit Penningsveer, had enkele „proenen" en een groot schotelfragment gevonden. Een proen is voor de kunsthistorie een soort „gidsfossiel" van de pottenbakkerij. Het is namelijk een min of meer driehoekig stukje aardewerk met drie uitstekende punten, dat in de oven tussen twee schotels wordt geplaatst om aan elkaar vast bakken ervan te voorkomen- Dit voorwerp wordt uitsluitend door pottenbakkers gebruikt, en bij aantreffen weten we met afval van een potten bakkerij te maken te hebben. NATUURLIJK ging ik ter plaatse eens kijken, en vond tamelijk veel weg geworpen materiaal, waarvan de aanmaak moest liggen tegen het midden van de zeventiende eeuw. Het puin was aanwezig in de zwarte grond, die over het opgespoten zand was aangebracht om verstuiven te voorkomen. Bij infor matie bleek me dat deze grond in de Waarderpolder zelf gedolven was, en grotendeels afkomstig van de vergraven dijk van het Vuile Rak". Dit water vormde eertijds de zuidgrens van de polder en verbond Spaarne en Liede. DE SECRETARIS-rentmeester van het Hoogheemraadschap Rijnland, tot wie ik me om bijzonderheden daarover had gewend, berichtte me dat in het werk „Handvesten en Privilegieën der stad Haarlem" uit 1751 vele gegevens over aanleg en onderhoud van dit dijk je te vinden waren. Zo vermeldt bladzijde 485 daarvan een „Conventie tusschen de Gemeene Hoog Ingelanden van de Waerd, leggen de tusschen Haerlem en Sparendam, aangaande het opmaaken, verzwaaren en onderhouden van de Kadijk, rond- somme dezelve Waerd, en het aanstel len van moolenmeesters; aangegaan den 22 van januarius 1638". De akte bevindt zich in het Gemeentearchief van Haarlem. Het consent door Dijk graaf en Hoogheemraden van Rijnland aa gnenoemde polder verleend betref fende de kaden, wateringen en bestuur dateert van 27 februari 1638. VIJFTIEN JAAR LATER, op 23 augustus 1653 geven Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland aan het Polderbestuur van de Waarderpolder teostemming de polderkade te ver hogen. Het ligt voor de hand dat men voor de versteviging van de oever ook puin gebruikte, en dit heeft men naar alle waarschijnlijkheid uit Haarlem gehaald. Vervoer per schip vanuit Amsterdam zou immers veel duurder zijn geweest, temeer daar dit vervoer dan óf over het open IJ, óf langs de niet minder gevaarlijke route over de noordkant van het Haarlemmermeer had moeten plaats vinden. Voor leverantie van puin liggen steden als Leiden of Woerden veel te ver af. We mogen mijns inzien dan ook vei lig aannemen dat in dit geval puin uit Haarlem werd betrokken, en hierbij was afval van een pottenbakkerij. HOE VERHEUGEND dit ook is voor onze kennis van de Haarlemse produk- ten, het is wel zeer teleurstellend, dat in dit geval geen bepaalde bakkerij aan gewezen kan worden, waaraan we de gevonden stukken mogen beschrijven. En dat is na ruim drie eeuwen helaas ook niet meer te achterhalen. Jammer is eveneens, dat we niet Tegel en tegelfragment. Dit frag ment werd weggeworpen omdat de decoratie door een te hoge baktem- peratuur geheel doorgelopen was. De erboven geplaatste tegel laat de juiste versiering zien. eens kunnen zeggen dat alle gevonden scherven van deze anonieme potten bakkerij afkomstig zijn. We mogen dit immers alleen aannemen van die scher ven, die duidelijk produktiefouten ver tonen zoals bakbreuk, verbranding, roetafzetting, doorgelopen decoratie of aan elkaar vastgebakken. Alle andere brokstukken kunnen ge woon huisvuil geweest zijn, en moeten we daarom buiten beschouwing laten. Huisraad werd namelijk niet alleen uit de plaats zelf betrokken, maar ook van elders ingevoerd. Elk gevonden fragment is dan ook nauwkeurig bekeken, en zo bleven er niet eens zo heel veel over, waarvan de Haarlemse herkomst vast staat. Bo- dien kon niet duidelijk worden vastge steld dat alle fragmenten van één bak kerij afkomstig waren, alhoewel we dit op grond van onderlinge gelijkenis en de relatief geringe hoeveelheid wel kun nen aannemen. HEEL INTERESSANT was dat we duidelijk de toenmalige twee richtin gen in de pottenbakkerij uit de gevon den brokstukken konden afleiden. De gevonden proenen en proenfragmenten wezen op de traditionele bakwijze waar bij de schotels in de vrije ovenruimte werden opgestapeld. De voorwerpen waren daarbij blootgesteld aan het ge vaar door rook en roet beschadigd te worden. Deze werkwijze werd omstreeks 1650 nog steeds gebezigd voor de vrij grove majolica, met brede voetring en dikke wand. Het door Jan Wesseling gevonden fragment van een wapenscho tel met vastgebakken proen is er een duidelijk voorbeeld van. Van soortgelij ke wapenschotels kwamen nog enkele kleinere fragmenten te voorschijn. BROKSTUKKEN van kokers of cas setten lieten daarentegen zien dat de veiliger wijze van bakken in de afge sloten ruimte van de cassette ook in deze bakkerij werd toegepast. Deze cas setten waren cilindrische kokers, waar in telkens op gelijke hoogte driehoeki ge gaten waren aangebracht, met de basis van de driehoek onder. Door de ze gaten werden driehoekige pennen ge stoken, waarop binnen de cassette de voorwerpen kwamen te staan. Rook en roet konden praktisch niet meer tot de schotels doordringen. Deze cassetten werden vooral gebruikt voor het fijne re aardewerk, dat rondom van een laag wit tinglazuur werd voorzien. Van de grovere majolica werd alleen de ge decoreerde zijde met wit glazuur be dekt, de achterzijde ontving een laag transparant loodglazuur. Het fijnere aardewerk was ook dunner van wand, en had een heel smalle voetring. We beschouwden dit produkt gewoonlijk als „Delfts" aardewerk, welke naam niet wijst op vervaardiging in Delft alleen, maar als soortnaam is te beschouwen voor dit verfijnde artikel. Door het vinden van enkele bisquitfragmenten met dunne wand en smalle voetring staat thans de vervaardiging ervan in Haarlem vast. Bisquit is de naam van een halfprodukt, hiermee duidt men de slechts éénmaal gebakken en nog on geglazuurde stukken aan. Heel fraai van vorm was ook een he laas sterk gehavend zoutvat, dat geheel van wit glazuur was voorzien, zonder enige decoratie. Apotherspotten wer den op dit terrein niet gevonden. Van tegels werden enkele misbaksels en een aantal bisquitfragmenten opgespoord. Men kan goed zien waarom de tegels op de afvalhoop terecht kwamen, het betreft hier doorgelopen of verbrande exemplaren. De gevonden tegels beho ren tot algemeen in talloze varianten voorkomende soorten. EEN HEEL merkwaardige vondst is het randtegeltje, waarvan de voorkant beschilderd is. Dergelijke tegels wer den voor kaarsnissen, vensterbanken en andere horizonrale vlakken gebruikt, Wapenbord met proen. Duidelijk zijn de vastgebakken proenranden te zien. Dit bord is dus niet gebruikt, maar direct weggeworpen op de afvalhoop (links boven). Tegel en fragment. Het fragment, waarvan zowel boven- als voorzijde getekend zijn, is een z.g. venster banktegel, met een eenvoudige ver siering op de voorzijde. Dit tegeltje behoort aan te sluiten bij het erboven staande tegeltype (hieronder). Interieur van een plateelbakkerij, naar een gravure in het boek „De Plateelbakker of Delftsch Aarde- werkmaaker" door Gerrit Paape (1794). De man op de voorgrond sprenkelt met een borstel glazuur op een bord. Wat naast het bord komt druipt terug in de ton door middel van het „spatscherm" aan de achterzijde van dit doeltreffende re servoir. De borden die nog geglazuurd moeten worden staan op een plank die evenals de ton ondersteund wordt door enkele kokers of cassetten. In de wanden van deze cassetten zijn de driehoekige gaten duidelijk zicht baar, waardoor de pennen worden gestoken waarop de borden werden geplaatst voor het vastbakken van het glazuur (hierboven). Hub gewijs naar de zijden (nu in de rich ting waarin ook de wijzers van on» uurwerk zich bewegen) uit te stromen. Deze lucht wordt bij de daling ver warmd, kan meer waterdamp bevat ten zodat nu de lucht gaat opklaren. Vandaar dat hogedrukgebieden meestal rustig, droog en zonnig weer brengen. En nu zijn het, in duizenden vormen en mogelijkheden, deze hoge- en lage drukgebieden die in onze atmosfeer (ge middeld beneden de tien kilometer) het „weer" bepalen. Duizend depressies, en duizend hogedrukgebieden, gemiddeld met dezelfde eigenschappen, maar in wezen nooit gelijk. De ene keer met weinig de andere keer met veel re» gen. waarbij de voorkant of doorsnede van de tegel in zicht kwam. Daar geen bak- fouten op dit grafment zichtbaar wa ren, moest een eveneens ter plaatse gevonden bisquittegeltje van precies de zelfde afmetingen het bewijs leveren dat dit aardige randje tot de Haarlem se produktie behoorde. Bij dit randje is tevens afgebeeld het tegeltype, waar bij het moest aansluiten. ALLE GEVONDEN fragmenten en de daarop voorkomende decoraties zijn te dateren omstreeks het midden van de zeventiende eeuw. Maar mijn mening is dit puin dan ook niet gebruikt bij de aanleg van de dijk van het „Vuile Rak" in 1638, maar bij de verzwaring ervan in 1653. Van pottenbakkersge reedschappen werd geen spoor gevon den. Wel trof ik op mijn systematische speurtocht over het terrein een frag ment van een vuurvast kroesje aan, waarin de bestanddelen voor een don kerblauw glazuur werden samengesmol ten tot een bruikbaar geheel. Een deel van de inhoud was aan de wand blijven vastzitten. Het ligt in de bedoeling deze materie op zijn chemische samen stelling te laten onderzoeken. OOK in dit opzicht kan zo'n vondst bijdragen tot onze kennis van dit oude handwerk. En ik vraag u om deze re denen mij te willen berichten als u hier of daar afval van een pottenbakkerij mocht vinden. (Van onze weerkundige medewerker) „DE WEERMAN van op de televisie vertelde (medio oktober) dat er een de pressie uit Frankrijk was gekomen. Deze depressie zou met regen over ons land naar Denemarken trekken en dat is ook gebeurd. Wat vreemd lijkt is dat de wind die dag lange tijd bij ons flink uit het noord-oosten waaide. Dat be tekent dus dat zo'n depressie rustig te gen de wind in trekt? De volgende dag toen de depressie was gepasseerd woei de wind wel uit het zuidwesten". Deze vraag kreeg ik van een lezer en hij zal niet de enige zijn wie deze ontwikke ling vreemd voorkwam. Alleen wan neer men iets van de meteorologie af weet en met de „lucht-dienstregeling" van depressies en hogedrukgebieden op de hoogte is, weet men dat de depres sies zelf de windrichting bepalen en zich dikwijls door de sterkere hoogte winden laten meeslepen. Op ons noor delijke halfrond is het zo gesteld dat door de snelle omwenteling van de aar de de lucht niet rechtstreeks van een hoge- naar een lagedrukgebied stroomt, maar afbuigt naar rechts. Zo cirkelt de wind rond een depressie spiraalsgewijs (tegen de wijzers van het uurwerk in) naar het centrum en bij een hogedruk- gebied juist omgekeerd vanuit het cen trum spiraalvormig naar buiten. EEN VOORBEELD was de actieve depressie van 735 mm. (op de huis barometer) die zaterdagmorgen 10 ok tober van België via Limburg en Twen te naar het gebied van Hamburg trok. Deze kern lag 's morgens dicht bij de Achterhoek en Twente, waar het enige uren windstil was. Maar aan de achter zijde meldde het lichtschip Goeree noordwestenwind en windkracht 7 en Keulen, juist aan de zuidkant van de kern, zuidwest met stoten van 100 km. per uur. Komt een depressie b.v. van België naar ons land, dan wordt de windrichting bepaald door de baan die de kern gaat volgen. Trekt deze juist langs onze westkust dan zal de wind van zuidoost via zuid naar zuidwest tot west ruimen en daarbij in kracht toe nemen. Volgt de kern een baan die van Limburg naar Noordwest-Duitsland loopt dan „krimpt" de wind via oost en noord naar noordwest tot west. Beschikt men over een voldoende aantal windwaamemingen dan is al nauwkeurig na te gaan welke baan de depressie volgt. Bijgaand kaartje toont de windrichting rond een depressie bij Oost-Engeland. Op enige kilometers hoogte komt bij zo'n situatie meestal een vrij strakke windbaan voor, die b.v. van zuidwest naar noordoost loopt en waarlangs de depressie vrij rustig naar Denemarken trekt. Dus niet, „tegen wind in" zoals men uit windwaame mingen aan de grond zou afleiden. Rond een stormdepressie waaien stormwinden aan de noordkant ooste lijk, aan de westkant van de kern uit het noorden, aan de zuidkant westelijk en aan de oostzijde van de kern uit het zuiden, alle in de richting van het centrum waar het.vrijwel windstil is. Waar blijft die lucht dan. Er is maar één uitweg nl. naar boven. En dat gebeurt dan ook. In een depressie ontwijkt de van alle zijden spiraalvor mig aangevoerde lucht naar boven. Deze tot opstijgen gedwongen lucht koelt af, kan minder vocht bevatten met als gevolg wolkenvorming en re gen. IN EEN hogedrukgebied komt in het centrum ook vrijwel windstil weer voor, maar hier verloopt het proces juist om gekeerd. Uit de hogere luchtlagen komt de lucht nu naar beneden om vanuit het hogedrukcentrum spiraals- HET GEZAGHEBBENDE Engelse herenmodeblad „Tailor and Cutter" voorspelt het einde van de snor. Het blad constateert dat de knevel op het ogenblik „uit" is en dat er geen tekenen zijn die erop duiden kunnen dat hij bin nen afzienbare tijd zal terugkeren op de bovenlippen van de jonge Britten, die ook in dit opzicht de toon aangeven. „Mogelijk zal na het uitsterven der laatste wanhopige snorredragers dit sieraad van de man nimmer meer „in" worden," meent Tailor and Cutter, „het geen wij betreuren, omdat dan tevens een der laatste merktekenen van de individualiteit verdwenen is." (De glad geschoren modieuze jongeman-van-nu lijkt namelijk als twee druppels water op iedere andere gladgeschoren-jonge ling van thans „De cavaleriesnor, het „fietsstuur", het belachelijke tan- denborsteltje, de bijna onzichtbare gigolosnor, de melancholieke „door hanger", de stijfgepommadeerde ser geant-majoorsknevel, het zijn allemaal persoonlijke „image"-projecties en dat waren zij vooral in de tijd dat het voor een man vrijwel onmogelijk was, veel persoonlijks met zijn kleding te doen Volgens Tailor and Cutter is de ware aanleiding tot de snor ijdelheid. „De snor had alleen nut in perioden dat de man de kleermakerskunst negeerde. Zo'n tijdvak hebben wij net achter de rug en zal wellicht de eerstvolgende 1000 jaar niet meer voorkomen Daarom zal ook de snor verdwijnen. Er zijn er nog een paar over. Geniet ervan zolang zij er nog zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 19