„Het grote boek over wilde dieren" en andere jeugd- en kinderlectuur Aan Y einde van het Shahespearejaar lil Johan van der Woude's gaafste creatie Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 28 NOVEMBER 1964 PAGINA VIER VRIJWEL ELKE UITGEVER van kinderboeken heeft in zijn fonds wel een of meer bundels korte verhalen. En terecht. Voor het lees- of luistergrage kind heeft zulk een boek een heel eigen bekoring en bovendien een praktisch nut. De op maat gesneden verhalen vormen elk een af gerond geheel, vertegenwoordigen een telkens ander ver- beeldingsgebied en hebben het voordeel, dat het boek, als het dichtgeslagen moet worden, de losgemaakte fantasie niet abrupt en willekeurig afbreekt. De vrije kwartiertjes, die in een dagprogramma wat verloren liggen, kunnen met het lezen of voorlezen van een kleine vertelling opgevuld worden, zonder dat de kinderlijke geboeidheid of het tijd schema van de voorlezer in het gedrang komen. Een goede verhalenbundel is daarom een plezierig geschenk bij uitstek. VOOR DE WAT OUDERE kinderen vanaf ongeveer tien jaar, is „Het grote boek over wilde dieren" zulk een ge schenk. De aanblik ervan is al indruk wekkend: een fors formaat, in stevige linnen band, met een papieromslag waarop een geduchte tijgerkop zijn tan den laat zien. Het is een van de talloze, deels gekleurde, sublieme tekeningen, waarmee de befaamde Poolse kunste naar Janusz Grabianski de verhalen on dersteunt en verdiept. Die verhalen heb ben alle eenzelfde belangrijke kwaliteit gemeen: hun direct overtuigende au thenticiteit. Zij zijn bijeengezocht uit een uitgebreide wereldlitteratuur over het leven van bekende en minder be kende in het wild levende dieren. D® diepgaande interesse, waarop zij geba seerd zijn en die zij bij de lezer stimu leren, is overal voelbaar. Het beste is de verzameling misschien gekenmerkt als documentaire-achtige verslagen, niet verweven dus in een verbeelding. Waar een neiging tot romantiseren van het waargenomene toch voelbaar wordt, dreigt doorgaans ook een verzwakking van de suggestieve kracht. Een uit zondering in dit opzicht vormt het frag ment uit Kiplings „Toomai van de oli fanten", waarin de natuurobservatie wel in een groter verbeeldingsverband is opgenomen; dit verhaal, getiteld „De dans der olifanten" is een van de hoog tepunten van het boek. Maar ook de overige auteurs tonen zich goede vertellers. Annie en Johan Winkler zorgden voor een levendige en doorgaans goed-Nederlandse bewerking. De samenstelster van de bundel, welke gelijktijdig in zeven landen is versche nen, is Margaret Green. Haar komt de eer toe, een naar atmosfeer en kwali teit harmonisch geheel te hebben be reikt. „Het grote boek over wilde die ren" verscheen voor Nederland bij Ploegsma, Amsterdam. ONDER DE TITEL „Zwart op Wit" bundelde C. Wilkeshuis een groot aan tal eigen verhalen en enkele herschep pingen van oude volksvertellingen uit verre landen. De verzameling valt dui delijk uiteen in twee zeer ongelijke de len: de verhalen, welke in een onalle daagse aan de verbeelding ontsproten of door de verbeelding herschapen we reld spelen, worden gekenmerkt door een veel levendiger, warmer, verras sender en dus overtuigender klimaat dan de wat huisbakken, braafjes-on- deugende avonturen van de schooljon gens in Friesland bijvoorbeeld. DE STIJL van deze verhalen van de oude stempel is droog, stroef, houterig vaak. Het is of de lust tot opvoeden en beleren de auteur Wilkeshuis in zijn bes te vermogen aantast en verandert in 'n wat schrale, geforceerd olijke onder wijzersfiguur. Ook in zijn beste verha len kan Wilkeshuis het meestal niet la ten, de pedagogische vingerwijzing, die in de gebeurtenissen is opgesloten, rus tig te laten waar zij zit. Met enkele re gels haalt hij de les er nadrukkelijk uit. Hij doet daarmee zijn verhaal schade. De zin van een verhaal spreekt uit het verhaal-zelf immers; versluierd in beel den weliswaar, maar dat verleent er dan ook een ietwat mysterieus blijvende ondergrond aan, die suggestiever werkt dan nuchter geformuleerde levenswijs heid. Overigens biedt Wilkeshuis de jeugd in al haar schakeringen een fijn verha lenboek, rijk-gevarieerd en met door gaans voor elk afzonderlijk gegeven een eigen, aangepaste toon. Jenny Dalen oord maakte er een groot aantal zeer mooie tekeningen bij, welke, in kleuren afgedrukt, aan het boek een zelfstandi ge waarde toevoegen. De uitgave is van Van Goor en Zonen, Den Haag. „WONDERSPROOKJES" is de enigs zins overdadige titel, door Pieter Jacob van Beest meegegeven aan zijn wat uit voerige korte verhalen: Het Wonder kruid, De Gele Wortel en De Gouden Oorbel. Het zijn inderdaad sprookjes, naar inhoud en naar verteltrant. ZIJN STIJL HEEFT soms iets plecht statigs, hij gebruikt nogal eens cliché achtige woorden, die kinderen niet ple gen te gebruiken, maar wel in de krant lezen. De onpersoonlijkheid welke deze stijl kenmerkt, maakt echter de verha len van Pieter Jacob van Beest niet kleurloos, maar heeft vaak het effect van afstand-scheppen: het kind wordt meegenomen in een andere wereld, waar andere wetten gelden en onmoge lijke dingen mogelijk blijken. De stem, die het kind in die wereld binnenvoert, spreekt dan ook niet de dagelijkse om gangstaal waarmee het vertrouwd is. De verteller weet echter de levendigheid te bewaren. Hij maakt pas een fout, als hij zoals in De Gele Wortel zich aan germanismen bezondigt en herhaal delijk „dan" gebruikt als het Neder lands „toen" voorschrijft: „Dan opende Otto de zak...."; „Dan aten ze de wor tel op." Bijzonder fijne, sfeervolle en persoonlijke illustraties van Anne Mie- ke van Ogtrop versieren deze uitgave van Kris Kras Uitgeversmaatschappij, Amsterdam. Het kinderblad Kris Kras, dat juist tien jaar bestaat en nu tot een eigen uitgeverij is gekomen, stelt de „Wondersprookjes" voor abonnees van het blad beschikbaar tegen een ge reduceerde prijs. DE „VERHAALTJES rond de klokke- toren" van Theo Luysterburg (uitgave van Cantecleer, De Bilt) zijn van het genre, dat klakkeloos voortbabbelt, niet zonder fantasie, maar wel zonder be kommernis om stijl, beeldende details en aannemelijkheid. HET IS een soort snelbreien, zonder veel aandacht en zonder eigen patroon. Dat er dan steken vallen, is onvermij delijk. Het is een wat kleurloos, conven tioneel geheel geworden, met nogal eens geforceerde vondstjes en op geen enkele manier aannemelijk gemaakte ontwikkelingen. Het werd met aardige naïef-eenvoudige prentjes van Ferenc Gögös geïllustreerd. Van Inga Borg, de Zweedse schrijf ster die het leven in de nog onaange taste natuur van nabij kent en tot on derwerp van haar boeken maakt, ver scheen bij Nijgh Van Ditmar „Witte- wiek de zwaan". HET IS een mooi boek geworden, waarin de schrijfster met aandacht en warmte het zwaneleven beschrijft en in gelijkwaardige veelkleurige illustraties uitbeeldt. Bij dezelfde uitgeverij zag ook „Flo- ri en de rovers" het licht, een nieuw verhaal van Ali Mitgutsch, dat hij op tekende naar de herinneringen van een oude schilder. Het is 'n verhaal waar bij kinderen van zeven tot tien jaar goed aan hun trekken komen. Met veel gevoel voor detail en atmosfeer wordt de spannende roversgeschiedenis uit de doeken gedaan, tot het sprookjesachtig slot. De hartveroverende, soms fasci nerende kleurenprenten, die Ali Mit gutsch heel eigen talent voor de zoveel ste maal bevestigen, maken zeker niet het kleinste deel uit van de waarde van dit bekoorlijke boek, waarvan de Nederlandse bewerking bij Gertie Evenhuis in goede handen was. DE NOG JONGE uitgeverij Lemnis- caat in Kralingen heeft zich onder meer tot doel gesteld, „een aantal uit gezochte kinderboeken" uit te geven. Een van de eerste die zij liet verschij nen in „De leeuw en de muis". IN EEN ZEER summiere tekst wordt de bekende fabel van La Fontaine weer gegeven. Maar om de tekst gaat het niet. De werkelijke uitbeelding van de fabel ligt in de meesterlijke, bontkleu rige en sterk suggestieve illustraties van Brian Wildsmith. Het is dus eigenlijk een prentenboek, maar dan een van de allereerste klasse. Met onuitputtelijke fantasie zet Jean Dulieu zijn Paulus-avonturen voort. De drie rovers uit een vorig ver haal komen terug in „Paulus en schip per Makreel" en worden alleen voor een wreed einde gespaard dankzij Pau lus' ingeboren menslievendheid. SALOMO en Oehoeboeroe spelen een onmisbare rol in het avontuur. Dulieu's illustraties, waarvan acht in kleuren, vormen als gewoonlijk een voortreffe lijk geheel met de tekst: een beetje gek, een beetje griezelig, een beetje vro lijk en altijd met levendige vaart. Uit gave van Ploegsma, Amsterdam. Harriet Laurey (Illustraties van Grabianski in „Het grote boek over wilde dieren".) DE DAG VAN CONSTANT' DE DEZER DAGEN bij Nijgh Van Ditmar verschenen roman van Johan van der Woude „D e dag van Constant", zijn jongste werk dus, is zowel van inhoud als van compositie een miraculeus boek, dat een afzonderlijke plaats inneemt in zijn gevarieerde oeuvre. Op het eerste gezicht doet het zich voor als een vlot en onderhoudend geschreven verhaal waarvan het, navrant genoeg, tot de laatste bladzijde toe de half-luchtige, schijnbaar-badinerende boventoon behoudt als een ietwat „gewaagde" (zij het allerminst „pikante") zeden schildering van een coterietje, dat nu wel in Den Haag is gesitueerd, maar zonder dat bij de auteur de bedoeling lijkt te hebben voorgezeten om nu eens een specifiek-Haagse roman, laat staan om zoiets als een hedendaagse tegen hanger van „Eline Vere" te schrijven, zoals de uitgeversflaptekst ten onrechte suggereert. Elke residentiële „couleur locale" ontbreekt, en niet toevallig. Tijd en plaats van de handeling zijn voor het thema van Van der Woude nauwelijks van belang, te minder zelfs naarmate de „miraculeuze roman" zich hij een onmisbare tweede lezing gaat ontpoppen als een met uitzonderlijk raffinement uitgewerkte psychologische intrige, die haar auteur nolens volens tijdens het schrijven in de greep heeft weten te krijgen van een even bittere als grimmige ernst. ven. Het is Lucy, die met een verras sende psychische vitaliteit en een ge- wiekst-vrouwelijk raffinement een dé masqué voorbereidt, dat aan de ge speelde levensrollen, ook aan die van Lucy zelf, een onherroepelijk einde maakt. Van der Woude heeft er door zijn voorbeeldige romantechniek kans toe gezien om de door het „buiten aan de Vecht" geactiveerde herinnering (het beslissende verleden dus) haar onver mijdelijk werk in het gefrustreerde zie- ieleven van Lucy te laten doen en daar mee de ban te verbreken, waarin deze mensen leven. De ontknoping, die op „de dag van Constant" in een happy- ending-roman tot een verlossing zou moeten leiden en er is tijdens de beslissende scène van het slot sprake WAT ALS EEN TOT niets verplich tend „divertissement" werd opgezet, ontwikkelde zich tot een ongenadige confrontatie met de menselijke ontoe reikendheid. Tweede verrassing: als compositie met veel vakmanschap ge bouwd volgens het beproefde structuur model van de allesbehalve uitgestorven traditionele roman, verkreeg het ver haal in verschillende dialogen en tafe relen een zo onmiskenbaar toneeleffect dat de geschreven romantekst tot „ge sproken woord" wordt, dat regelrecht over het voetlicht komt. De verwant schap met het drama wordt, afgezien nog van sommige beschrijvingen die veel weg hebben van toneelaanwijzin- gen-in-proza, geaccentueerd door de in deling in drie hoofdstukken: drie be drijven van een romandrama. Wat is dus „De dag van Constant"? Een tragi komedie, juister en eigenlijker: een „tragedy of errors", een tragedie van de noodlottige vergissingen, die de éne mens maakt in de voorstelling van de ander de huwelijkspartner, de vriend, de minnaar en de minnares, ge- fixeerd beeld, waarnaar men zich in zijn ivaarde-oordeel en gedragingen richt, met het onvermijdelijk gevolg dat ieder der partijen vroeg of laat tot het inzicht moet komen als vreemde te mid den van vreemden te leven. Wat wist men tenslotte, behalve de toegekeerde zijde", de schijn en de gespeelde le- vensrol, van elkaar, van elkanders ver borgen motieven, kwetsbaarheden, ver langens, otngoochelingen? Er komen in deze roman dan ook geen zogenaamde hoofdpersonen voor. Ieder van het vijf tal, waartoe de „bezetting" met toevoe ging van enkele op de achtergrond blij vende, maar in het steekspel indirect meespelende bijfiguren wordt beperkt, is bij nadere beschouwing acteur en figurant tegelijk, en dat is juist het navrante, het aangrijpende van deze roman. Ieder is gedupeerd èn duperen de, is wild èn jager, tegen- èn mede speler, maar hoe dan ook een hulpeloze vlieg in het spinneweb van de mense lijke relatie. ER IS EEN aandachtige lectuur voor nodig om de tragiek van dit roman gegeven onder de oppervlakte van de vlotte verteltrant te peilen. Men moet op de „geraffineerd" aangebracht bij zonderheden van de compositie letten troef van de volbloed romancier! op de voorbereiding van bepaalde motie ven en de doorwerking ervan, op de nauwelijks merkbare toespelingen, de functie van de details, het suggestieve effect van de sfeer, de wisseling van de taferelen, het verrassende parallel lisme van de hoofdstukken 1 en 3, de kunstgrepen van hetgeen Vestdijk „het uitstellen" noemde (de komst van Con stant bijvoorbeeld, die in het drama in dubbele betekenis de zowel vruchtdra gende als vruchteloze ontknoping brengt, wordt tot bladzijde 110 uitge steld!), de psychologisch-verantwoorde invoeging van de zo vaak misbruikte „terugblik op het verleden", de wijze waarop twee thema's, die ogenschijnlijk niets met elkaar gemeen hebben, zich gaan verstrengelen. Dan pas wordt men gewaar dat er in deze roman van iets anders en iets méér sprake is dan van buitenechtelijke relaties, van ambi valente man-vrouw-verhoudingen in en buiten het huwelijk, namelijk van de zeer essentiële betrekkingen tussen mens en mens in hun even onontkoom baar als triest (en tragisch) tekort. EEN BOEK ALS DIT, waarvan zo als in alle volwaardige romans de in houd niet in maar achter het verhaal is gelegen, laat zich niet samenvatten. Ik moet dan ook volstaan met een aan duiding van de motieven die Van der Woude tot een patroon van de mense lijke tragedie heeft verweven en waar van de explosieve lading al op de eerste bladzijde, zoals men pas bij het her lezen merkt, argeloos wordt aange bracht. Lucy Alting, echtgenote van de door zijn huwelijk invloedrijke mede directeur van het bankiershuis Schout- Neffens, ligt in haar „souffrant"-inge- richte boudoir op haar rust- en ziekbed, waaraan zij door een bij een auto ongeval opgelopen ruggemergblessure is gekluisterd, als de verarmde aristo craat Baalberg haar de tweede staat(!) van een ets te koop aanbiedt uit haar vroegere familiebezit. Het is de voor stelling van een buiten aan de Vecht, van het landgoed van Lucy's groot moeder waar ze vaak als jong meisje logeerde en een vluchtige maar beslis sende ontmoeting had met haar neef Constant Schout, fen figuur op de achtergrond van haar herinnering naar het schijnt, maar tijdens haar langduri ge ziekte een vaste bezoeker op een vaste bezoekdag, die in het spel der vergissingen de vérstrekkende betekenis krijgt van „de dag van Constant". VERGISSINGEN? Misverstanden? Misrekeningen? Charles Alting houdt zijn vrouw Lucy voor een „frigide vrouw", de weduwe Lotte Diest, Lucy's plaatsvervangster in het liefdeleven met Charles, vindt haar „een beetje dromerig, onwerkelijk, zwevend", de pseudo-antiquair Baalberg noemt haar „flets", is ze dit alles? Is Charles de „mannelijke" figuur, is Constant een „nietig kereltje", die „een breekbare indruk maakt" en zichzelf als „een laatste schaduw" beschouwt? Is Lotte Diest de zelfverzekerde minnares, die zich met Charles troost voor een mis lukt eerste huwelijk? In de opeenvolgende gesprekken van „handeling" is in deze roman nau welijks sprake, zodat het uiterste ge vergd wordt van de dialogen en de ver bindende beschrijvingen begint zich in het beeld, dat het viertal zich van elkaar heeft gevormd, iets te verschui- Johan van der Woude van een aanstaande verlossing is geen oplossing, kan geen oplossing zijn. Als het er op aan komt en natuurlijk kómt het er op aan! is de menselijke situatie van dit viertal na de zogenaam de ontknoping nóg eenzamer, triester, tragischer. IK CITEER HET SLOT: „Ze maakte zich zorgvuldig op en Constant zei: „Je ruikt heerlijk". „Charles is een domme man", zei ze toen, „maar misschien 'oen jij nog wel dommer dan hij. Wat gebeurt er nu?" „Wat zou er moeten imwwwmw DE LAWINE VAN BOEKEN over Shakespeare en herdrukken, al of niet in nieuwe vertaling, van Shakespeare's werken schijnt nu wel voorbij te zijn; het herdenkingsjaar zal immers weldra achter ons liggen. Nu de resultaten van de lawine dus enigszins te overzien zijn, willen wij voor dat de herdenking zó definitief voorbij is dat in Engeland zelfs de Shake- speare-postzegels hun geldigheid hebben verloren nog op enkele van die boeken de aandacht vestigen. Een eerste greep uit de jubileumlittera tuur hebben wij al enige maanden geleden gedaan. HET AARDIGSTE en informatief- ste werkje op dit gebied, in 1964 in ons eigen land verschenen, is onge twijfeld „Rondom Shakespeare", een Phoenix-pocket waarmee men zich voortreffelijk kan voorlichten omtrent de levensloop en het werk van Shakespeare, zowel als omtrent de manier waarop zijn stukken in de loop der eeuwen vertaald en ver tolkt zijn en dat alles binnen het bestek van 96 bladzijden tekst en 80 bladzijden illustraties. Natuurlijk mag men bij deze zeer bescheiden omvang geen al-omvattend en diep- gaand-analyserend werk verwachten maar de drie deskundigen die het boekje gezamenlijk tot stand hebben gebracht de hoogleraren A. G. H. Bachrach, J. Swart en F. W. S. van Thienen is het todh gelukt om binnen die beperkte ruimte een schat van informatie te bieden, en nog wel in een zo vlotte, helemaal niet zwaartillende stijl dat ook hij die als een nieuweling tegenover Shakespeare's werk staat erdoor ge boeid zal worden. „Rondom Shake speare" is populaire voorlichting in de beste en enig juiste zin van het woord; aan het doel, „een be scheiden wegwijzer (te zijn) die hoofdzaken zo concreet mogelijk en daarom ook zo gedetailleerd mo gelijk visueel geïllustreerd rang schikt en presenteert," beantwoordt het boekje danook volkomen. DE BELANGRIJKSTE Oost-Euro- pese bijdrage tot de Shakespeare- litteratuur van het jubileumjaar is zonder twijfel het opzienbarende werk van de Poolse hoogleraar in de toneelwetenschappen, Jan Kott, dat onlangs in Duitse vertaling on der de titel „Shakespeare heute" bij Albert Langen Georg Müller in München en Wenen is verschenen. KOTT BENADERT Shakespeare langs de weg van vergelijking met de modernste opvattingen omtrent het wezen van de tragedie en wijst daarbij tevens op velerlei verwant schap tussen de Elizabethaanse we reld met haar verbijsterend-grote geestelijke en materiële veranderin gen en de wereld waarin wijzelf le ven. Kott schrikt er niet voor terug, parallellen te trekken tussen „King Lear" en Becketts „Wachten op Go- dot" en „Eindspel", tussen „Corio- lanus" en de klassenstrijd-drama's van Bert Brecht, zelfs tussen de „Midzomernachtdroom" en de huidi ge „angry young men" of „nouvelle vague". En die parallellen zijn voor het grootste deel zo overtuigend dat de lezer Shakespeare in een heel nieuw, modern licht gaat zien en as pecten van zijn werk, die tot dus ver duister-historisch of ondoorgron delijk imaginair schenen, nu ervaart as levende elementen van onze eigen bestaanssfeer. De Engelse regisseur Peter Brook, die een groot bewonde raar van Kott is, zegt in een voor woord van deze Duitse uitgave dat het boek de weg wijst naar de op lossing van het zelfs voor Britse to neelspelers zo moeilijke probleem, Shakespeare's stukken in betrekking tot ons eigen leven te stellen. „Voor de wereld van de wetenschap is het boek een waardevolle bijdrage; voor die van het toneel een onschatbare." Jan Kott heeft naar alle waarschijn lijkheid de grondslag gelegd voor sterk gewijzigde regie-opvattingen omtrent Shakespeare.Maar ook voor de toneelminnende lezer heeft hij een fascinerend boek geschreven. MEN KAN ZICH NAUWELIJKS een groter contrast voorstellen dan dat tussen Kotts boek en het werkje van de Zwitser Max Lüthi, Shake speare, Dichter des Wirklichen und des Nichtwirklichen" (Dalp-Taschen- bücher, Francke Verlag, Bern). Terwijl Kott, als voormalig Pools verzetsstrijder, in zijn benadering van Shakespeare nog duidelijk laat navoelen hoezeer hij persoonlijk be trokken is geweest bij het harde en wrede stuk wereldgeschiedenis van de jaren veertig, is Lüthi tot Shake speare gekomen via een wereld van sprookjes en legenden. Want behal ve een bekend boek over „Shake- speares Dramen" staan er verschei dene werken als „Das europaische Volksmarchen" en „Volksmarchen und Volkssage" op zijn naam. Dat betekent natuurlijk niet dat Lüthi in Shakespeare alleen het sprookjes achtige en legendarische zou zien; daarvoor is hij een te serieus schrij ver. Maar wel heeft dit ertoe ge leid dat de belangstelling van de Zwitser zich op heel andere aspec ten van Shakespeare's werk concen treert dan die van de Pool. HET VERBAND MET onze tijd heeft Lüthi niet gezocht in de sfeer van klassenstrijd, van herwaarde ring der menselijke verhoudingen en van ontromantisering der geschiede nis, maar in die van de scheiding en het soms tragische conflict tus sen bewustzijn en onderbewustzijn. Dit is dus wel een moderne visie op Shakespeare, maar geen revolu tionaire. Het gaat Lüthi niet om het overbruggen van een schijnbaar zo brede kloof als die tussen renais- sance-romantiek en hedendaags ab surdisme; hij heeft er vooral naar gestreefd, Shakespeare's constant spel met „zijn" en „schijn" te ver duidelijken met behulp van de mo derne psychologie en filosofie. Tot een grondige en oorspronkelijke ana lyse, vooral wat de scheiding tussen het werkelijke en 't niet-werkelijke betreft, is hij echter niet gekomen. Zijn exegese blijft voor het grootste deel nogal abstract en te dikwijls uitgedrukt in algemeenheden. DAT HET BOEKJE niettemin le zenswaard is, en hier en daar ook leerzaam, komt toch wel vooral daardoor dat Lüthi's „andere helft" een aantal belangwekkende karak terschetsen van figuren en samen vattingen van dramatische ontwikke lingen uit Shakespeare's stukken geeft, waarvan hij de oorsprong in de sprookjes- en sagenwereld kan aanwijzingen. In dat verband gezien krijgen sommige van die figuren en handelingen een nieuwe aantrekke lijkheid, waarvoor de Shakespeare- liefhebber Lüthi alleen maar dank baar kan zijn. Simon Koster gebeuren?" zei Constant. „Niets. Alles blijft zoals het was." Ze schoof haar armen onder zijn schouders en herhaal de: „Niets, helemaal niets. Alles blijft zoals het was." Ze begonnen beiden zachtjes te lachen." Dat is grandioos. Het is afschuwelijk. Het is waar: die lach, dat onverander de, terwijl het hele levenspatroon van dit viertal is veranderd „la condi tion humaine", het bittere, bittere te kort. Ik ben niet zonder kritiek: de roman komt wat traag op gang, in de ge- sprekstrant komt het verschil in per soonlijkheid (Lucy-Lotte, Charles-Con stant) soms onvoldoende tot uitdrukking de dialoog dient in enkele passages tè opzettelijk om de lezer te informeren, enkele details zijn niet voldoende „func tioneel". Maar dat zijn in het ver- bluffend-knappe geheel van deze men- selijk-tragische roman onbeduidend® „Schönheitsfehler", die in een volgend® druk gemakkelijk geretoucheerd kun nen worden. Opzettelijk heb ik de eigenlijke intri ge verzwegen. „De dag van Constant" is immers door en door een kunstwerk en dus ligt de zin ervan in de creatie en niet in „het verhaal". Misschien is het wel Van der Woude's gaafste creatie! C. J. E. Dinaux „Het rode vrouwendetachement" it een Chinees ballet dat thans in Peking de cultuurliefhebbers het leven veraangenaamt. Het is denk baar dat de uitrusting, waarover dt meisjes beschikken, een goed mid del tegen plankenkoorts is. Wat zou er gebeuren als ze zó om opslag kwamen vragen? 'rrnni—

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 18