„Het grote boek over wilde dieren"
en andere jeugd- en kinderlectuur
Aan Y einde van het
Shahespearejaar
lil
Johan van der Woude's gaafste creatie
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 28 NOVEMBER 1964
PAGINA VIER
VRIJWEL ELKE UITGEVER van kinderboeken heeft
in zijn fonds wel een of meer bundels korte verhalen. En
terecht. Voor het lees- of luistergrage kind heeft zulk een
boek een heel eigen bekoring en bovendien een praktisch
nut. De op maat gesneden verhalen vormen elk een af
gerond geheel, vertegenwoordigen een telkens ander ver-
beeldingsgebied en hebben het voordeel, dat het boek, als
het dichtgeslagen moet worden, de losgemaakte fantasie
niet abrupt en willekeurig afbreekt. De vrije kwartiertjes,
die in een dagprogramma wat verloren liggen, kunnen met
het lezen of voorlezen van een kleine vertelling opgevuld
worden, zonder dat de kinderlijke geboeidheid of het tijd
schema van de voorlezer in het gedrang komen. Een goede
verhalenbundel is daarom een plezierig geschenk bij
uitstek.
VOOR DE WAT OUDERE kinderen
vanaf ongeveer tien jaar, is „Het grote
boek over wilde dieren" zulk een ge
schenk. De aanblik ervan is al indruk
wekkend: een fors formaat, in stevige
linnen band, met een papieromslag
waarop een geduchte tijgerkop zijn tan
den laat zien. Het is een van de talloze,
deels gekleurde, sublieme tekeningen,
waarmee de befaamde Poolse kunste
naar Janusz Grabianski de verhalen on
dersteunt en verdiept. Die verhalen heb
ben alle eenzelfde belangrijke kwaliteit
gemeen: hun direct overtuigende au
thenticiteit. Zij zijn bijeengezocht uit
een uitgebreide wereldlitteratuur over
het leven van bekende en minder be
kende in het wild levende dieren. D®
diepgaande interesse, waarop zij geba
seerd zijn en die zij bij de lezer stimu
leren, is overal voelbaar. Het beste is
de verzameling misschien gekenmerkt
als documentaire-achtige verslagen,
niet verweven dus in een verbeelding.
Waar een neiging tot romantiseren van
het waargenomene toch voelbaar wordt,
dreigt doorgaans ook een verzwakking
van de suggestieve kracht. Een uit
zondering in dit opzicht vormt het frag
ment uit Kiplings „Toomai van de oli
fanten", waarin de natuurobservatie
wel in een groter verbeeldingsverband
is opgenomen; dit verhaal, getiteld „De
dans der olifanten" is een van de hoog
tepunten van het boek.
Maar ook de overige auteurs tonen
zich goede vertellers. Annie en Johan
Winkler zorgden voor een levendige en
doorgaans goed-Nederlandse bewerking.
De samenstelster van de bundel, welke
gelijktijdig in zeven landen is versche
nen, is Margaret Green. Haar komt de
eer toe, een naar atmosfeer en kwali
teit harmonisch geheel te hebben be
reikt. „Het grote boek over wilde die
ren" verscheen voor Nederland bij
Ploegsma, Amsterdam.
ONDER DE TITEL „Zwart op Wit"
bundelde C. Wilkeshuis een groot aan
tal eigen verhalen en enkele herschep
pingen van oude volksvertellingen uit
verre landen. De verzameling valt dui
delijk uiteen in twee zeer ongelijke de
len: de verhalen, welke in een onalle
daagse aan de verbeelding ontsproten
of door de verbeelding herschapen we
reld spelen, worden gekenmerkt door
een veel levendiger, warmer, verras
sender en dus overtuigender klimaat
dan de wat huisbakken, braafjes-on-
deugende avonturen van de schooljon
gens in Friesland bijvoorbeeld.
DE STIJL van deze verhalen van de
oude stempel is droog, stroef, houterig
vaak. Het is of de lust tot opvoeden en
beleren de auteur Wilkeshuis in zijn bes
te vermogen aantast en verandert in
'n wat schrale, geforceerd olijke onder
wijzersfiguur. Ook in zijn beste verha
len kan Wilkeshuis het meestal niet la
ten, de pedagogische vingerwijzing, die
in de gebeurtenissen is opgesloten, rus
tig te laten waar zij zit. Met enkele re
gels haalt hij de les er nadrukkelijk uit.
Hij doet daarmee zijn verhaal schade.
De zin van een verhaal spreekt uit het
verhaal-zelf immers; versluierd in beel
den weliswaar, maar dat verleent er
dan ook een ietwat mysterieus blijvende
ondergrond aan, die suggestiever werkt
dan nuchter geformuleerde levenswijs
heid.
Overigens biedt Wilkeshuis de jeugd
in al haar schakeringen een fijn verha
lenboek, rijk-gevarieerd en met door
gaans voor elk afzonderlijk gegeven een
eigen, aangepaste toon. Jenny Dalen
oord maakte er een groot aantal zeer
mooie tekeningen bij, welke, in kleuren
afgedrukt, aan het boek een zelfstandi
ge waarde toevoegen. De uitgave is van
Van Goor en Zonen, Den Haag.
„WONDERSPROOKJES" is de enigs
zins overdadige titel, door Pieter Jacob
van Beest meegegeven aan zijn wat uit
voerige korte verhalen: Het Wonder
kruid, De Gele Wortel en De Gouden
Oorbel. Het zijn inderdaad sprookjes,
naar inhoud en naar verteltrant.
ZIJN STIJL HEEFT soms iets plecht
statigs, hij gebruikt nogal eens cliché
achtige woorden, die kinderen niet ple
gen te gebruiken, maar wel in de krant
lezen. De onpersoonlijkheid welke deze
stijl kenmerkt, maakt echter de verha
len van Pieter Jacob van Beest niet
kleurloos, maar heeft vaak het effect
van afstand-scheppen: het kind wordt
meegenomen in een andere wereld,
waar andere wetten gelden en onmoge
lijke dingen mogelijk blijken. De stem,
die het kind in die wereld binnenvoert,
spreekt dan ook niet de dagelijkse om
gangstaal waarmee het vertrouwd is.
De verteller weet echter de levendigheid
te bewaren. Hij maakt pas een fout, als
hij zoals in De Gele Wortel zich
aan germanismen bezondigt en herhaal
delijk „dan" gebruikt als het Neder
lands „toen" voorschrijft: „Dan opende
Otto de zak...."; „Dan aten ze de wor
tel op." Bijzonder fijne, sfeervolle en
persoonlijke illustraties van Anne Mie-
ke van Ogtrop versieren deze uitgave
van Kris Kras Uitgeversmaatschappij,
Amsterdam. Het kinderblad Kris Kras,
dat juist tien jaar bestaat en nu tot
een eigen uitgeverij is gekomen, stelt
de „Wondersprookjes" voor abonnees
van het blad beschikbaar tegen een ge
reduceerde prijs.
DE „VERHAALTJES rond de klokke-
toren" van Theo Luysterburg (uitgave
van Cantecleer, De Bilt) zijn van het
genre, dat klakkeloos voortbabbelt, niet
zonder fantasie, maar wel zonder be
kommernis om stijl, beeldende details
en aannemelijkheid.
HET IS een soort snelbreien, zonder
veel aandacht en zonder eigen patroon.
Dat er dan steken vallen, is onvermij
delijk. Het is een wat kleurloos, conven
tioneel geheel geworden, met nogal
eens geforceerde vondstjes en op geen
enkele manier aannemelijk gemaakte
ontwikkelingen. Het werd met aardige
naïef-eenvoudige prentjes van Ferenc
Gögös geïllustreerd.
Van Inga Borg, de Zweedse schrijf
ster die het leven in de nog onaange
taste natuur van nabij kent en tot on
derwerp van haar boeken maakt, ver
scheen bij Nijgh Van Ditmar „Witte-
wiek de zwaan".
HET IS een mooi boek geworden,
waarin de schrijfster met aandacht en
warmte het zwaneleven beschrijft en in
gelijkwaardige veelkleurige illustraties
uitbeeldt.
Bij dezelfde uitgeverij zag ook „Flo-
ri en de rovers" het licht, een nieuw
verhaal van Ali Mitgutsch, dat hij op
tekende naar de herinneringen van een
oude schilder. Het is 'n verhaal waar
bij kinderen van zeven tot tien jaar
goed aan hun trekken komen. Met veel
gevoel voor detail en atmosfeer wordt
de spannende roversgeschiedenis uit de
doeken gedaan, tot het sprookjesachtig
slot. De hartveroverende, soms fasci
nerende kleurenprenten, die Ali Mit
gutsch heel eigen talent voor de zoveel
ste maal bevestigen, maken zeker niet
het kleinste deel uit van de waarde
van dit bekoorlijke boek, waarvan de
Nederlandse bewerking bij Gertie
Evenhuis in goede handen was.
DE NOG JONGE uitgeverij Lemnis-
caat in Kralingen heeft zich onder
meer tot doel gesteld, „een aantal uit
gezochte kinderboeken" uit te geven.
Een van de eerste die zij liet verschij
nen in „De leeuw en de muis".
IN EEN ZEER summiere tekst wordt
de bekende fabel van La Fontaine weer
gegeven. Maar om de tekst gaat het
niet. De werkelijke uitbeelding van de
fabel ligt in de meesterlijke, bontkleu
rige en sterk suggestieve illustraties van
Brian Wildsmith. Het is dus eigenlijk
een prentenboek, maar dan een van de
allereerste klasse.
Met onuitputtelijke fantasie zet
Jean Dulieu zijn Paulus-avonturen
voort. De drie rovers uit een vorig ver
haal komen terug in „Paulus en schip
per Makreel" en worden alleen voor
een wreed einde gespaard dankzij Pau
lus' ingeboren menslievendheid.
SALOMO en Oehoeboeroe spelen een
onmisbare rol in het avontuur. Dulieu's
illustraties, waarvan acht in kleuren,
vormen als gewoonlijk een voortreffe
lijk geheel met de tekst: een beetje
gek, een beetje griezelig, een beetje vro
lijk en altijd met levendige vaart. Uit
gave van Ploegsma, Amsterdam.
Harriet Laurey
(Illustraties van Grabianski in „Het
grote boek over wilde dieren".)
DE DAG VAN CONSTANT'
DE DEZER DAGEN bij Nijgh Van Ditmar verschenen roman van Johan
van der Woude „D e dag van Constant", zijn jongste werk dus, is zowel
van inhoud als van compositie een miraculeus boek, dat een afzonderlijke plaats
inneemt in zijn gevarieerde oeuvre. Op het eerste gezicht doet het zich voor als
een vlot en onderhoudend geschreven verhaal waarvan het, navrant genoeg,
tot de laatste bladzijde toe de half-luchtige, schijnbaar-badinerende boventoon
behoudt als een ietwat „gewaagde" (zij het allerminst „pikante") zeden
schildering van een coterietje, dat nu wel in Den Haag is gesitueerd, maar
zonder dat bij de auteur de bedoeling lijkt te hebben voorgezeten om nu eens
een specifiek-Haagse roman, laat staan om zoiets als een hedendaagse tegen
hanger van „Eline Vere" te schrijven, zoals de uitgeversflaptekst ten onrechte
suggereert. Elke residentiële „couleur locale" ontbreekt, en niet toevallig.
Tijd en plaats van de handeling zijn voor het thema van Van der Woude
nauwelijks van belang, te minder zelfs naarmate de „miraculeuze roman" zich
hij een onmisbare tweede lezing gaat ontpoppen als een met uitzonderlijk
raffinement uitgewerkte psychologische intrige, die haar auteur nolens volens
tijdens het schrijven in de greep heeft weten te krijgen van een even bittere
als grimmige ernst.
ven. Het is Lucy, die met een verras
sende psychische vitaliteit en een ge-
wiekst-vrouwelijk raffinement een dé
masqué voorbereidt, dat aan de ge
speelde levensrollen, ook aan die van
Lucy zelf, een onherroepelijk einde
maakt. Van der Woude heeft er door zijn
voorbeeldige romantechniek kans toe
gezien om de door het „buiten aan de
Vecht" geactiveerde herinnering (het
beslissende verleden dus) haar onver
mijdelijk werk in het gefrustreerde zie-
ieleven van Lucy te laten doen en daar
mee de ban te verbreken, waarin deze
mensen leven. De ontknoping, die op
„de dag van Constant" in een happy-
ending-roman tot een verlossing zou
moeten leiden en er is tijdens de
beslissende scène van het slot sprake
WAT ALS EEN TOT niets verplich
tend „divertissement" werd opgezet,
ontwikkelde zich tot een ongenadige
confrontatie met de menselijke ontoe
reikendheid. Tweede verrassing: als
compositie met veel vakmanschap ge
bouwd volgens het beproefde structuur
model van de allesbehalve uitgestorven
traditionele roman, verkreeg het ver
haal in verschillende dialogen en tafe
relen een zo onmiskenbaar toneeleffect
dat de geschreven romantekst tot „ge
sproken woord" wordt, dat regelrecht
over het voetlicht komt. De verwant
schap met het drama wordt, afgezien
nog van sommige beschrijvingen die
veel weg hebben van toneelaanwijzin-
gen-in-proza, geaccentueerd door de in
deling in drie hoofdstukken: drie be
drijven van een romandrama. Wat is
dus „De dag van Constant"? Een tragi
komedie, juister en eigenlijker: een
„tragedy of errors", een tragedie van
de noodlottige vergissingen, die de éne
mens maakt in de voorstelling van de
ander de huwelijkspartner, de vriend,
de minnaar en de minnares, ge-
fixeerd beeld, waarnaar men zich in
zijn ivaarde-oordeel en gedragingen
richt, met het onvermijdelijk gevolg dat
ieder der partijen vroeg of laat tot het
inzicht moet komen als vreemde te mid
den van vreemden te leven. Wat wist
men tenslotte, behalve de toegekeerde
zijde", de schijn en de gespeelde le-
vensrol, van elkaar, van elkanders ver
borgen motieven, kwetsbaarheden, ver
langens, otngoochelingen? Er komen in
deze roman dan ook geen zogenaamde
hoofdpersonen voor. Ieder van het vijf
tal, waartoe de „bezetting" met toevoe
ging van enkele op de achtergrond blij
vende, maar in het steekspel indirect
meespelende bijfiguren wordt beperkt,
is bij nadere beschouwing acteur en
figurant tegelijk, en dat is juist het
navrante, het aangrijpende van deze
roman. Ieder is gedupeerd èn duperen
de, is wild èn jager, tegen- èn mede
speler, maar hoe dan ook een hulpeloze
vlieg in het spinneweb van de mense
lijke relatie.
ER IS EEN aandachtige lectuur voor
nodig om de tragiek van dit roman
gegeven onder de oppervlakte van de
vlotte verteltrant te peilen. Men moet
op de „geraffineerd" aangebracht bij
zonderheden van de compositie letten
troef van de volbloed romancier! op
de voorbereiding van bepaalde motie
ven en de doorwerking ervan, op de
nauwelijks merkbare toespelingen, de
functie van de details, het suggestieve
effect van de sfeer, de wisseling van
de taferelen, het verrassende parallel
lisme van de hoofdstukken 1 en 3, de
kunstgrepen van hetgeen Vestdijk „het
uitstellen" noemde (de komst van Con
stant bijvoorbeeld, die in het drama in
dubbele betekenis de zowel vruchtdra
gende als vruchteloze ontknoping
brengt, wordt tot bladzijde 110 uitge
steld!), de psychologisch-verantwoorde
invoeging van de zo vaak misbruikte
„terugblik op het verleden", de wijze
waarop twee thema's, die ogenschijnlijk
niets met elkaar gemeen hebben, zich
gaan verstrengelen. Dan pas wordt
men gewaar dat er in deze roman van
iets anders en iets méér sprake is dan
van buitenechtelijke relaties, van ambi
valente man-vrouw-verhoudingen in en
buiten het huwelijk, namelijk van de
zeer essentiële betrekkingen tussen
mens en mens in hun even onontkoom
baar als triest (en tragisch) tekort.
EEN BOEK ALS DIT, waarvan zo
als in alle volwaardige romans de in
houd niet in maar achter het verhaal
is gelegen, laat zich niet samenvatten.
Ik moet dan ook volstaan met een aan
duiding van de motieven die Van der
Woude tot een patroon van de mense
lijke tragedie heeft verweven en waar
van de explosieve lading al op de eerste
bladzijde, zoals men pas bij het her
lezen merkt, argeloos wordt aange
bracht. Lucy Alting, echtgenote van de
door zijn huwelijk invloedrijke mede
directeur van het bankiershuis Schout-
Neffens, ligt in haar „souffrant"-inge-
richte boudoir op haar rust- en ziekbed,
waaraan zij door een bij een auto
ongeval opgelopen ruggemergblessure
is gekluisterd, als de verarmde aristo
craat Baalberg haar de tweede staat(!)
van een ets te koop aanbiedt uit haar
vroegere familiebezit. Het is de voor
stelling van een buiten aan de Vecht,
van het landgoed van Lucy's groot
moeder waar ze vaak als jong meisje
logeerde en een vluchtige maar beslis
sende ontmoeting had met haar neef
Constant Schout, fen figuur op de
achtergrond van haar herinnering naar
het schijnt, maar tijdens haar langduri
ge ziekte een vaste bezoeker op een
vaste bezoekdag, die in het spel der
vergissingen de vérstrekkende betekenis
krijgt van „de dag van Constant".
VERGISSINGEN? Misverstanden?
Misrekeningen? Charles Alting houdt
zijn vrouw Lucy voor een „frigide
vrouw", de weduwe Lotte Diest, Lucy's
plaatsvervangster in het liefdeleven
met Charles, vindt haar „een beetje
dromerig, onwerkelijk, zwevend", de
pseudo-antiquair Baalberg noemt haar
„flets", is ze dit alles? Is Charles
de „mannelijke" figuur, is Constant een
„nietig kereltje", die „een breekbare
indruk maakt" en zichzelf als „een
laatste schaduw" beschouwt? Is Lotte
Diest de zelfverzekerde minnares, die
zich met Charles troost voor een mis
lukt eerste huwelijk?
In de opeenvolgende gesprekken
van „handeling" is in deze roman nau
welijks sprake, zodat het uiterste ge
vergd wordt van de dialogen en de ver
bindende beschrijvingen begint zich
in het beeld, dat het viertal zich van
elkaar heeft gevormd, iets te verschui-
Johan van der Woude
van een aanstaande verlossing is
geen oplossing, kan geen oplossing zijn.
Als het er op aan komt en natuurlijk
kómt het er op aan! is de menselijke
situatie van dit viertal na de zogenaam
de ontknoping nóg eenzamer, triester,
tragischer.
IK CITEER HET SLOT: „Ze maakte
zich zorgvuldig op en Constant zei: „Je
ruikt heerlijk". „Charles is een domme
man", zei ze toen, „maar misschien
'oen jij nog wel dommer dan hij. Wat
gebeurt er nu?" „Wat zou er moeten
imwwwmw
DE LAWINE VAN BOEKEN over Shakespeare en herdrukken, al of
niet in nieuwe vertaling, van Shakespeare's werken schijnt nu wel voorbij
te zijn; het herdenkingsjaar zal immers weldra achter ons liggen. Nu de
resultaten van de lawine dus enigszins te overzien zijn, willen wij voor
dat de herdenking zó definitief voorbij is dat in Engeland zelfs de Shake-
speare-postzegels hun geldigheid hebben verloren nog op enkele van
die boeken de aandacht vestigen. Een eerste greep uit de jubileumlittera
tuur hebben wij al enige maanden geleden gedaan.
HET AARDIGSTE en informatief-
ste werkje op dit gebied, in 1964 in
ons eigen land verschenen, is onge
twijfeld „Rondom Shakespeare",
een Phoenix-pocket waarmee men
zich voortreffelijk kan voorlichten
omtrent de levensloop en het werk
van Shakespeare, zowel als omtrent
de manier waarop zijn stukken in
de loop der eeuwen vertaald en ver
tolkt zijn en dat alles binnen het
bestek van 96 bladzijden tekst en 80
bladzijden illustraties. Natuurlijk
mag men bij deze zeer bescheiden
omvang geen al-omvattend en diep-
gaand-analyserend werk verwachten
maar de drie deskundigen die het
boekje gezamenlijk tot stand hebben
gebracht de hoogleraren A. G. H.
Bachrach, J. Swart en F. W. S. van
Thienen is het todh gelukt om
binnen die beperkte ruimte een
schat van informatie te bieden, en
nog wel in een zo vlotte, helemaal
niet zwaartillende stijl dat ook hij
die als een nieuweling tegenover
Shakespeare's werk staat erdoor ge
boeid zal worden. „Rondom Shake
speare" is populaire voorlichting in
de beste en enig juiste zin van
het woord; aan het doel, „een be
scheiden wegwijzer (te zijn) die
hoofdzaken zo concreet mogelijk
en daarom ook zo gedetailleerd mo
gelijk visueel geïllustreerd rang
schikt en presenteert," beantwoordt
het boekje danook volkomen.
DE BELANGRIJKSTE Oost-Euro-
pese bijdrage tot de Shakespeare-
litteratuur van het jubileumjaar is
zonder twijfel het opzienbarende
werk van de Poolse hoogleraar in
de toneelwetenschappen, Jan Kott,
dat onlangs in Duitse vertaling on
der de titel „Shakespeare heute" bij
Albert Langen Georg Müller in
München en Wenen is verschenen.
KOTT BENADERT Shakespeare
langs de weg van vergelijking met
de modernste opvattingen omtrent
het wezen van de tragedie en wijst
daarbij tevens op velerlei verwant
schap tussen de Elizabethaanse we
reld met haar verbijsterend-grote
geestelijke en materiële veranderin
gen en de wereld waarin wijzelf le
ven. Kott schrikt er niet voor terug,
parallellen te trekken tussen „King
Lear" en Becketts „Wachten op Go-
dot" en „Eindspel", tussen „Corio-
lanus" en de klassenstrijd-drama's
van Bert Brecht, zelfs tussen de
„Midzomernachtdroom" en de huidi
ge „angry young men" of „nouvelle
vague". En die parallellen zijn voor
het grootste deel zo overtuigend dat
de lezer Shakespeare in een heel
nieuw, modern licht gaat zien en as
pecten van zijn werk, die tot dus
ver duister-historisch of ondoorgron
delijk imaginair schenen, nu ervaart
as levende elementen van onze eigen
bestaanssfeer. De Engelse regisseur
Peter Brook, die een groot bewonde
raar van Kott is, zegt in een voor
woord van deze Duitse uitgave dat
het boek de weg wijst naar de op
lossing van het zelfs voor Britse to
neelspelers zo moeilijke probleem,
Shakespeare's stukken in betrekking
tot ons eigen leven te stellen. „Voor
de wereld van de wetenschap is het
boek een waardevolle bijdrage; voor
die van het toneel een onschatbare."
Jan Kott heeft naar alle waarschijn
lijkheid de grondslag gelegd voor
sterk gewijzigde regie-opvattingen
omtrent Shakespeare.Maar ook voor
de toneelminnende lezer heeft hij
een fascinerend boek geschreven.
MEN KAN ZICH NAUWELIJKS
een groter contrast voorstellen dan
dat tussen Kotts boek en het werkje
van de Zwitser Max Lüthi, Shake
speare, Dichter des Wirklichen und
des Nichtwirklichen" (Dalp-Taschen-
bücher, Francke Verlag, Bern).
Terwijl Kott, als voormalig Pools
verzetsstrijder, in zijn benadering
van Shakespeare nog duidelijk laat
navoelen hoezeer hij persoonlijk be
trokken is geweest bij het harde en
wrede stuk wereldgeschiedenis van
de jaren veertig, is Lüthi tot Shake
speare gekomen via een wereld van
sprookjes en legenden. Want behal
ve een bekend boek over „Shake-
speares Dramen" staan er verschei
dene werken als „Das europaische
Volksmarchen" en „Volksmarchen
und Volkssage" op zijn naam. Dat
betekent natuurlijk niet dat Lüthi in
Shakespeare alleen het sprookjes
achtige en legendarische zou zien;
daarvoor is hij een te serieus schrij
ver. Maar wel heeft dit ertoe ge
leid dat de belangstelling van de
Zwitser zich op heel andere aspec
ten van Shakespeare's werk concen
treert dan die van de Pool.
HET VERBAND MET onze tijd
heeft Lüthi niet gezocht in de sfeer
van klassenstrijd, van herwaarde
ring der menselijke verhoudingen en
van ontromantisering der geschiede
nis, maar in die van de scheiding
en het soms tragische conflict tus
sen bewustzijn en onderbewustzijn.
Dit is dus wel een moderne visie
op Shakespeare, maar geen revolu
tionaire. Het gaat Lüthi niet om het
overbruggen van een schijnbaar zo
brede kloof als die tussen renais-
sance-romantiek en hedendaags ab
surdisme; hij heeft er vooral naar
gestreefd, Shakespeare's constant
spel met „zijn" en „schijn" te ver
duidelijken met behulp van de mo
derne psychologie en filosofie. Tot
een grondige en oorspronkelijke ana
lyse, vooral wat de scheiding tussen
het werkelijke en 't niet-werkelijke
betreft, is hij echter niet gekomen.
Zijn exegese blijft voor het grootste
deel nogal abstract en te dikwijls
uitgedrukt in algemeenheden.
DAT HET BOEKJE niettemin le
zenswaard is, en hier en daar ook
leerzaam, komt toch wel vooral
daardoor dat Lüthi's „andere helft"
een aantal belangwekkende karak
terschetsen van figuren en samen
vattingen van dramatische ontwikke
lingen uit Shakespeare's stukken
geeft, waarvan hij de oorsprong in
de sprookjes- en sagenwereld kan
aanwijzingen. In dat verband gezien
krijgen sommige van die figuren en
handelingen een nieuwe aantrekke
lijkheid, waarvoor de Shakespeare-
liefhebber Lüthi alleen maar dank
baar kan zijn.
Simon Koster
gebeuren?" zei Constant. „Niets. Alles
blijft zoals het was." Ze schoof haar
armen onder zijn schouders en herhaal
de: „Niets, helemaal niets. Alles blijft
zoals het was." Ze begonnen beiden
zachtjes te lachen."
Dat is grandioos. Het is afschuwelijk.
Het is waar: die lach, dat onverander
de, terwijl het hele levenspatroon van
dit viertal is veranderd „la condi
tion humaine", het bittere, bittere te
kort.
Ik ben niet zonder kritiek: de roman
komt wat traag op gang, in de ge-
sprekstrant komt het verschil in per
soonlijkheid (Lucy-Lotte, Charles-Con
stant) soms onvoldoende tot uitdrukking
de dialoog dient in enkele passages tè
opzettelijk om de lezer te informeren,
enkele details zijn niet voldoende „func
tioneel". Maar dat zijn in het ver-
bluffend-knappe geheel van deze men-
selijk-tragische roman onbeduidend®
„Schönheitsfehler", die in een volgend®
druk gemakkelijk geretoucheerd kun
nen worden.
Opzettelijk heb ik de eigenlijke intri
ge verzwegen. „De dag van Constant"
is immers door en door een kunstwerk
en dus ligt de zin ervan in de creatie
en niet in „het verhaal". Misschien is
het wel Van der Woude's gaafste
creatie!
C. J. E. Dinaux
„Het rode vrouwendetachement" it
een Chinees ballet dat thans in
Peking de cultuurliefhebbers het
leven veraangenaamt. Het is denk
baar dat de uitrusting, waarover dt
meisjes beschikken, een goed mid
del tegen plankenkoorts is. Wat zou
er gebeuren als ze zó om opslag
kwamen vragen?
'rrnni—