SHIRLEY
DE DRIE WENSEN
sawa
U
PANDA EN DE MEESTER-BALLONNIST
m
door Charlotte Brontë
25
Ons vervolg verhaat
Een Sinterklaasverhaal voor
de kinderen door J. van Wijk
ZATERDAG 28 NOVEMBER 1964
V
O
a
70)
Zij naaide inderdaad; haar naald
ging voortdurend op en neer, maar
haar brein werkte sneller dan haar
vingers. Weer verlangde zij, en nog
heviger dan ooit, een vaste bezigheid
te hebben, het kon haar niet sche
len hoe zwaar of hoe vervelend die
zou zijn. Zij moest haar oom nog eens
smeken het goed te vinden, maar
eerst wilde zij mevrouw Pryor raad
plegen. Kaar hoofd was even ijverig
bezig plannen uit te werken als haar
handen met het vouwen en stikken
van de dunne neteldoekcen zomerjurk,
die op het witte bedje lag uitgespreid,
terwijl zij aan het eind zat. Terwijl
zij zo op twee manieren bezig was,
viel er zo nu en dan een traan op haar
werkende handen; maar dit teken
van emotie kwam zelden voor en was
spoedig weggewist. De scherpe steek
ging voorbij, de dofheid van haar blik
klaarde op. Weer stak zij een draad
in haar naald, plooien en garnering
werden in orde gebracht en zij werk
te door.
Laat op de middag kleedde zij zich
aan. Zij kwam op Fieldhead en ver
scheen in de eikehouten huiskamer
juist toen de thee binnengebracht
werd. Shirley vroeg haar waarom zij
zo laat was.
„Omdat ik mijn jurk heb zitten
naaien," zei zij. „In deze mooie zon
nige dagen begin ik mij te schamen
voor mijn wollen winterkleren, dus
heb ik een dunner kledingstuk wat
opgeknapt."
„Waarin je er uitziet zoals ik je
graag zie," zei Shirley. „Je bent een
echt klein dametje, Caroline; vindt u
ook niet, mevrouw Pryor?"
Mevrouw Pryor maakte nooit com
plimentjes en veroorloofde zich zel
den de weelde van gunstige of on
gunstige opmerkingen van persoon
lijke aard. Bij deze gelegenheid streek
zij alleen Caroline's krullen van haar
wang terwijl zij naast haar ging zit
ten, het ovale gezichtje liefkoosde en
opmerkte „Je wordt mager, lieve
kind, en ook wat bleek. Slaap je wel
goed? Je ogen hebben een vermoei
de uitdrukking", en zij keek bezorgd
naar haar.
„Ik heb soms nare dromen", ant
woordde Caroline, „en als ik een paar
uur wakker lig 's nachts, zie ik al
door de pastorie als een akelig oud
huis. U weet, dat het heel dicht bij
het kerkhof ligt. De achterkant van
het huis is verschrikkelijk oud en ze
zeggen, dat de bijkeukens vroeger
binnen het kerkhof lagen en dat daar
graven onder zijn. Ik verlang er zo
naar om de pastorie te verlaten."
„Maar mijn lieve kind! Je bent
toch niet bijgelovig?"
„Neen, mevrouw Pryor; maar ik
geloof dat ik zenuwachtig begin te
worden, zoals men dat noemt. Ik zie
alles somberder in dan vroeger. Ik
heb angsten, die ik nooit gehad heb
niet voor spoken, maar voor slech
te voortekens en rampspoedige gebeur
tenissen; en ik voel 'n onuitsprekelijk
zwaar gewicht op mijn geest drukken;
ik zou er alles voor willen geven
om het van mij af te schudden en
ik kan het niet."
„Vreemd!" riep Shirley. „Zoiets
voel ik nooit." Mevrouw Pryor zei
niets.
„Mooi weer, prettige dagen, mooie
landschappen kunnen mij geen ge
noegen verschaffen," ging Caroline
verder. „Kalme avonden zijn niet
kalm voor mij; het maanlicht, dat
ik vroeger zo lieflijk vond, vind ik
nu alleen maar droevig. Is dit een
zwakte van mijn geest, mevrouw
Pryor, of wat anders? Ik kan het
niet helpen, ik strijd er dikwijls te
gen, ik beredeneer het, maar rede
en inspanning maken het niet an
ders."
„Je moest meer lichaamsbeweging
nemen," zei mevrouw Pryor.
„Lichaamsbeweging! Die heb ik
genoeg! Ik neem beweging tot ik er
bij neerval."
„Lieve kind, je zou uit huis koe
ten gaan."
„Mevrouw Pryor, ik zou graag uit
huis willen gaan, maar niet voor een
doelloos reisje of bezoekje. Ik wil
gouvernante worden zoals u bent ge
weest. Ik zou u heel dankbaar zijn
als u er met mijn oom over zoudt
willen praten."
„Onzin!" viel Shirley in. „Wat
een idee! Gouvernante! Je kunt lie
ver meteen slavin worden. Waarvoor
is dit nodig? Hoe haal je het in je
hoofd om zoiets akeligs te onderne
men?"
„Lieve kind," zei mevrouw Pryor,
„je bent erg jong om gouvernante te
zijn en niet sterk genoeg, de plichten
die een gouvernante op zich neemt,
zijn soms heel zwaar".
„En ik geloof, dat ik zware plich
ten wil hebben om mij bezig te hou
den."
„Bezig te houden!" riep Shirley.
„Wanneer zit jij te luieren? Ik heb
nog nooit zo'n vlijtig meisje gezien
als jij; je bent altijd aan het werk.
Kom," ging zij voort, „kom naast
mij zitten en drink wat thee om je op
te wekken. Je geeft dus niet veel om
mijn vriendschap, dat je me wil ver
laten?"
„Natuurlijk geef ik er wel om, Shir
ley; en ik wil je niet verlaten. Ik
zal nooit een andere vriendin hebben
van wie ik zoveel houd als van jou".
Bij deze woorden legde juffrouw
Keeldar haar hand op die van Caro
line met een ongedwongen hartelijke
beweging, die begeleid werd door een
zelfde uitdrukking op haar gezicht.
„Als je er zo over denkt, dan moet
je liever veel notitie van mij nemen",
zei zij, „en niet van me weglopen.
„Ik vind het afschuwelijk af
scheid te nemen van de mensen aan
wie ik gehecht ben geraakt. Mevrouw
Pryor praat er soms over mij te
verlaten en zegt dat ik wel iemand
vinden kan aan wie ik meer heb dan
aan haar. Ik zou er net zo min aan
denken een ouderwetse moeder te ver
ruilen voor iemand die modieus en
stijlvol was. Wat jou betreft ja,
ik begon mij te vleien met het denk
beeld dat wij echte vriendinnen wa
ren; dat jij bijna evenveel van Shirley
hield als Shirley van jou; en zij
beknibbelt niet op haar waardering.
„Ik hou heus van Shirley; ik hou
elke dag meer van haar; maar daar
word ik niet sterk en gelukkig door."
„En zou het je sterk en geluk
kig maken in een afhankelijke posi
tie onder volkomen vreemden te le
ven? Neen, natuurlijk niet, en de
proef moet niet worden genomen. Ik
zeg je dat het een mislukking zou zijn;
het ligt niet in je aard het naargees
tige leven, dat gouvernantes meestal
leiden te verdragen: je zou er ziek
van worden. Ik wil er niet van ho
ren."
Juffrouw Keeldar hield op toen zij
dit verbod zeer beslist had uitgespro
ken. Maar zij begon spoedig weer,
terwijl zij er nog wat courrouché uit
zag „wel, het is mijn dagelijks ge
noegen uit te kijken naar het kapot-
hoedje en de zijden shawl, die ik
aan zie komen door de bomen van
het laantje en te weten, dat mijn
stille, schrandere bedachtzame gezel
lin en vermaanster weer bij mij komt
dat ik haar in mijn kamer zal hebben
om naar te kijken, mee te praten of
met rust te laten, zoals het haar en
mij zint. Dit is misschien wel zelf
zuchtig gepraat ik weet het; maar
het komt zo vanzelf bij mij op en
daarom zeg ik het."
„Ik zou je brieven schrijven, Shir
ley."
„Wat zijn brieven? Alleen maar
een soort hulpmiddel. Drink je thee,
Caroline, eet iets je eet niks; lach
en wees opgewekt en blijf thuis."
Juffrouw Helstone schudde het
hoofd en zuchtte. Zij begreep hoe
hoe moeilijk het zou zijn iemand over
te halen zijn goedkeuring te hechten
aan wat zij wenselijk vond en haar
te helpen bij de volvoering van haar
plannen. Indien, men haar slechts
zelf liet beslissen, geloofde zij wel in
staat te zijn een misschien harde,
maar doeltreffende genezing voor
haar lijden te vinden. Maar de be
slissing, die afhing van omstandighe
den, waarover zij met niemand kon
praten, zeker niet mer Shirley, scheen
in aller ogen, behalve die van haar
zelf, onbegrijpelijk en fantastisch en
dus verzette men er zich tegen.
Er was op het ogenblik werkelijk
geen financiële noodzaak om een ge
riefelijk huis te verlaten en een „be
trekking te zoeken"; en het was zeer
waarschijnlijk dat haar oom op de
een of andere manier ook op den duur
voor haar zou zorgen.
(Wordt vervolgd
SINTERKLAAS WAS ER AL weer vroeg dit jaar. Dat heeft zo
zijn reden. Steeds worden er meer huizen in de stad gebouwd, er
komen meer vaders en moeders wonen en het aantal kindertjes, dat
schoentjes voor de schoorsteen zet met wat water en hooi voor het
paard, wordt ook al groter en groter Daarom had de Sint tegen Piet
gezegd: „Piet, poets je zwart een beetje op, we gaan twee weken
vroeger op stap. Er zijn zoveel verlanglijstjes in Nederland dat mijn
paard het niet meer kan bijbenen. Wij gaan deze keer met de auto.
Maar zorg ervoor, dat mijn schimmel op tijd met het schip aankomt,
want ik moet toch nog een paar avonden over de daken rijden, om
zo eens hier en daar aan de schoorstenen te luisteren of die Holland-
se kindertjes wel allemaal zoet zijn geweest en natuurlijk ook om
te horen of ze allen wel braaf liedjes zingen. Je weet, Piet, op zingen
komt het aan. Er is eens een groot dichter geweest die zei, dat je het
best daar kan komen waar gezongen wordt. „Stoute mensen, of ze
groot of klein zijn, zingen niet".
PIET HAD overal uitstekend voor ge
zorgd. De trouwe schimmel, die goede
oude kameraad was bijtijds op weg en
op een regenachtige dag vertrok de
Sint uit Madrid. Het was een nare reis.
De wegen waren slecht en hobbelig.
Piet had de grootste moeite om goed te
sturen en aan de grens viel het ook al
niet mee, want geen van de douane
ambtenaren wilden geloven, dat de
sint, die altijd per schip reist, nu zo
maar met een auto was gekomen. Het
was koud en stormachtig, toen Sint in
Nederland aankwam. Er woei een ste
vige bries en als hij niet net zijn staf
aan zijn mijter had gehouden, dan zou
deze zeker zijn weggewaaid, toen de
Sint uitstapte bij het eerste huis, waar
hij het verlanglijstje zou gaan inkijken
van twee kinderen. De wind echter
trekt zich van Sinterklaas niets aan.
Die mag wel stout zijn. Hij greep
Sints baard, draaide haar en paar keer
om zijn lijf en hals heen, trok er aan
en bond haar aan de deurkruk vast.
Dat was me een schrik! Piet sprong
gauw uit de auto, joeg de boze wind
weg en maakte de baard los. Maar, o
wee! Daar sloeg het portier dicht en
een stuk van de baard bleef aan de
deurknop zitten. En pijn dat het deed!
Zo'n ruk aan je baard is niet bepaald
prettig.
„DAT IS me een mooie geschiede
nis", zei de Sint. „Daar ben ik zo
maar een stuk van mijn baard kwijt.
De linkerhelft is er bijna helemaal
af. Met Zo'n ongelijke baard kan ik
toch niet bij de kindertjes komen. Dat
staat niet! Eerst maar naar de kapper,
Piet! Kom, ingestapt; wij zijn hier in
een nieuwe wijk. Kijk maar eens goed
uit of je niet zo'n rood-witte stok voor
de deur ziet staan!". Zwarte Piet was
een bofferd. Juist om de hoek was een
kapper, een manneke, dat nog weinig
te doen had en erg mager was van de
nar'gheid. Willem Brand van Wijk stond
er in krullige letters op een bord. Hij
had gedroomd in deze nieuwe wijk veel
klanten te krijgen, veel centjes te kun
nen tellen en gauw rijk te worden. Tot
nu toe was van deze droom nog niets
uitgekomen. Toen Sint bij hem binnen
stapte was hij de enige klant in de he
le zaak.
„Het zit ons mee, Piet", zei de Sint.
„Niemand is mij voor. Ik ben aan de
beurt, dus kunnen wij weer gauw ver
trekken"
De kapper, die wel grote ogen opzet
ten, toen hij de Sint als klant kreeg,
doch toch zijn nieuwgierigheid bedwong
zei, dat het weer niet al te best was.
Nou, dat wist de Sint ook wel. Dat had
hij zelf ervaren. Maar goedig als hij
is, zei hij: „Ja, 't is bar slecht!"
DE DRIE WENSEN
„Slechter dan verleden jaar", zei de
kapper weer.
„Slechter dan verleden jaar", zei de
Sint ook.
„Nu heb ik geen enkele klant", be
gon de kapper opnieuw. „Er valt niets
te verdienen met Sinterklaas in deze
kale buurt".
Uit die woorden sprak zijn diepe te
leurstelling over de hele nieuwe wijk.
„Zo, zo", zei de Sint. En hij keek
eens in de spiegel of zijn baard wel
goed gefatsoeneerd werd. De kapper
was een buitengewoon vakman, die de
baardknipkunst uitstekend verstond,
dat moet gezegd worden. De baard van
Sint was dan ook gauw weer piekfijn
1. „De kleermaker heeft uw kostuum gebracht", sprak
Jolliepop op een morgen. „Wilt u het even aanpassen?"
„Maar ik heb helemaal geen pak besteld!" zei Panda
onwillig. „Helaas niet", gaf Joliepop toe. „En daarom
was ik zo vrij, in dit gemis te voorzien. Ik heb persoon
lijk een stofje uitgezocht en uw maten aan een gere
nommeerde vakman opgegeven. Dus als u het thans
even wilt passen.„Maar ik heb helemaal geen pak
nodig!" stribbelde Panda tegen. „Echt niet, hoor. Waar
om moet ik er zo opgeprikt bij lopen?" „Vergun mij
hierin met u van mening te verschillen", sprak de goe
de knecht. „Men kan niet als een wilde rondzwerven
in eigen vel. Aan de kleding kent men de beschaving.
Het is het anker, waaraan de maatschappij...." Hier
werd zijn betoog door een rinkelende slag onderbroken.
Panda kon nog bijtijds bukken voor een zwaar voor
werp, dat het vertrek binnensuisde, toen klonk er een
bons en een pijnlijke kreet van Jolliepop. „Lieve deugd!"
hijgde de getroffen knecht. „Wat is dit?!" „Een anker!"
antwoordde Panda. „Wat raar hè? Er is niet eens een
schip in de buurt!"
in model. Nog een enkele knip en de
Sint was klaar.
„GEEF MIJ uw verlanglijstje
maar", zei de Sint, toen het op betalen
aankwam en de kapper zijn hand al
ophield. „Drie wensen, die er op staan
zal ik voor u vervullen!"
Nu kunnen jullie begrijpen, dat de
kapper, die net een gulden in reke
ning wilde brengen, zulke knollen van
ogen opzette. Zo'n slechte dag van
daag, ja een hele slechte week en dan
ineens drie wensen in vervulling! Wat
een gebeurtenis!! Die Sinterklaas was
toch maar een bovenste beste, dat hij
nu juist zijn kapsalon opzocht.
De kapper ging aan het denken. De
bovenburen hoorden hem knarsen en
piepen van het denken.
„Ik wou dat ik rijk was", dacht de
kapper nog eens, „dan ging ik centjes
tellen". Maar hij dacht het niet hard
op, want dat durfde hij gewoonweg
niet.
„Wat zou ik wensen, wat zou ik wen
sen. „O, wat is dat moeilijk, een ver
langlijstje voor Sinterklaas invullen!
Dat is wel het moeilijkste wat er be
staat.
DE KAPPER dacht aan die arme
houthakker, die drie wensen mocht
doen en toen hardop zei: „Ik wou dat
ik een worst op tafel had, die nooit
opging!" Jullie kent dat verhaal toch?
Zijn vrouw werd boos, toen de worst
er stond en de houthakker werd ook
boos, omdat zijn vrouw boos was. Hij
riep ineens kwaad: „Ik wou, dat die
worst aan je neus zat!". Dat gebeurde
ook. De laatste wens was, dat de worst
weer van de neus van zijn vrouw af
kwam. Dat was dat verhaal.
Nee, zo dom zou de kapper niet zijn.
Nu hij het toch voor het wensen had,
moest hij het slim aanpakken. Hij zou
iets heel moois wensen, iets waar hij
altijd wat aan had. Hij keek in de ver
te, of hij daar zijn verlangens vandaan
kon halen. Hij keek langs de fraai ge
knipte baard van Sint en... daar had
hij het!
„Ik wou," zei hij, „dat alle baarden
van alle mannen in dit straatje bleven
doorgroeien, dan moeten ze bij mij ko
men om te knippen."
De kapper had het nog niet gezegd
of de eerste klant kwam al binnen. Het
was de kruidenier van ernaast.
„Goedenavond", zei de kapper. „Goe
denavond?" vroeg de man. „Noem je
dat 'n goeie avond. Daar is ineens mijn
baard gaan groeien! Hij groeit als
kooi. Het houdt maar niet op. Knip
haar eens gauw af, het is verschrikke
lijk!"
De kapper lachte in zijn vuistje. „Dat
is de eerste klant naar mijn wens,"
dacht hij. „Die Sint is toch maar een
goeierd". Hij had de eerste knip nog
niet gedaan of daar stond de tweede
klant al in de winkel, de bovenbuur
man. Men zo'n baard! En de derde
en de vierde, zulke baarden! Een kwar
tier later stond de hele straat in de rij.
Allemaal mannen met groeiende baar
den, die wapperden als wimpels in de
wind. De kapper knipte en knipte. De
winkel lag vol met afgeknipte baarden.
Hij was nog niet klaar met de laatste
man uit de straat, of de eerste klant,
de kruidenier, was er weer en de bo
venbuurman volgde.
„Je hebt mij niet goed geknipt!", riep
de kruidenier boos! „Wat bèn je voor
een kapper?" gromde de bovenbuur
man.
En de kapper begon weer te knip
pen. De baarden vlogen in het rond.
„Ik betaal je niet," zei de kruide
nier.
„Ik ook niet," zei de bovenbuurman.
DAAR KWAMEN ze allemaal terug,
één voor één. de klanten, en ze be
taalden geen cent. De baarden puilden
de winkel uit, de straat op, ze stovett
overal heen, bleven hangen in de bo
men en de mensen, die er niets van
wisten, zeiden: „Nu wordt het nog mis
tig ook!"
Zo gebeurde het dan, dat de kapper
wel moest knippen, geen centjes kon
tellen en dus ook niet rijk werd. Wat
was dat een verkeerde wens! Hij wist
zich geen raad meer.
„Wat moet ik doen?", dacht hij.
„Wat moet ik doen?" Hij keek weer in
de verte en zag de lange rij van man
nen met baarden, die geknipt moesten
worden en die niet betalen wilden.
„Ik wou dat alle mannen uit het
straatje gladde gezichten kregen," zei
hij dardop. Ja, dat was zijn tweede
wens! Dat had hij gezegd in zijn wan
hoop, zonder erbij te denken, wat er
gebeuren zou. En kijk, alle gezichten
waren ineens weer glad, zo glad als de
spiegel van de kapper. De mannen be
gonnen te lachen, hardop te lachen. Ze
streken met de hand langs hun wan
gen, voelden onder hun kin. Er zat
geen haartje meer op! Nu waren ze te
vreden.
Maar de kapper had geen klanten
meer. Wie laat zijn baard knippen of
scheren, als hij er geen heeft? Dat doet
toch niemand? Het werd stiller dan stil
bij de kapper. Hij had geen klanten,
hij kon geen centjes tellen en werd
helemaal niet rijk.
Zijn gezicht werd hoe langer hoe treu
riger. Maar waarom zou hij treuren?
Hij mocht toch nog een wens doen?
„Ik wou, ik wou...", zei hij, „dat alls
mannen in het straatje weer gewone ge
zichten kregen."
DAT WAS toch geen onredelijke
wens? De mannen kregen weer gewo
ne gezichten, hun baarden groeiden
weer gewoon, als altijd. Gewoon. De
klanten kwamen op de tijd, zoals zij
gewend waren bij de kapper en de kap
per moest erg zijn best doen en ieder
een goed en vlug bedienen.
EN SINTERKLAAS? Die lachte in
zijn baard. Want die kapper had ge
leerd, dat hij niet te veel op zijn ver
langlijstje mocht zetten. Als je dat
doet komt er niets van terecht. Nooit
zou hij zo iets meer doen, die domme
kapper, die nu een verstandige en
tevreden kapper geworden is. En dat
heeft Sint 'm dan toch maar mooi ge
leverd. Want als die ergens een hekel
aan heeft dan is het aan mensen en
óók aan kinderendie te veel ver
langen.
DE VOLGENDE
DAG BELEEFT
HOUTSN'JDER
GEPPETTO
EEN GROTE
GELUKKIGE
GEBEUKTE -
NIS. DAN
(3AAT Z'M
EIGEN KLEI
NE OONGEN
DE LEVENDE
POP. MET AN
DERE KINDE.
PEN NAAR.
SCHOOL.
MAAR NU SNEL
HET IS AL
LAPT M
WACHT
EVEN.
0OEK6N
UÜALTDtSNEYS
MOCFT oe ÖAAN* BNOeKitC CR AAM...
LIEF ZDNHOOR 0EMOEI
MAAR PE MEBSjr/
3A,VAOsTe,
OAT CA L
IK DOEN
OH...
K'JK TOCH
EENS...
0KENST re Ofc
AL
.LICVE SOON
MA SCHOOL
CSAUW THUIS
KOMCN, HOOR
OP WEö KIAA«
PK VEEL M
AH. DE KIMDCRCM C3AAKJ WECR NAAR.
ÜFNNNOOI cSffZICHT... MAAR OAAVWfPR
H'J K*AKJ Me TOCH NIET HORf W!
IKAN
PIKIOCCHtO fiEBEtlgEN
MAAK TAP*
krekel
WtST TOCN
NOCH M8T,
EAT TWEE
KWAC*
HAKKERS
pinooshio
AL HADDEN
ONTDEKT.
TE HADDEW
<3ELD NODIG
EN Te HAD-
„...WATeeN IK LAAT.. CN K.
Moet MO<5 WEL OP
HEM PASSEN!
PEN EEN L«-
K PLANK*
TOE.
IDIR FOP
Aioer veev
VOO
Jp.vcogl
Wi(H