Joseph Pargfrieder,
field - op - afbetaling
Ie edities van
ant
WEL OP DE SCHAATS, MAAR GEEN ERG STRENGE
Hoi een Weenie schoenfabrikant
zichzelf Eeuwige Roem verwierf
door het toekomstige lijk van
een veldmaarschalk op te kopen
Weerprofeten en zonnevlekken-experts
voorspellen milde winter met lief karakter
LATEN WE ons even indenken in
de sfeer van het Wenen omtrent de
veertiger jaren van de vorige eeuw.
Een hoofdstad van een toen nog
machtig keizerrijk, waar wereldpoli
tiek gemaakt, werd. Brandpunt van
die macht was het hof, een hof met
veel pracht en praal, dat in alles de
toon aangaf, ook en vooral in wufte en
wereldse zaken. Grootse ontvangsten
en briljante feesten waren aan de
orde van de dag; er werd met geld
gesmeten of het water was. Ook de
mindere goden, die niet tot de eigen
lijke hofkringen behoordenmaar er
wel tegenaan leunden, deden ijverig
mee aan deze weelderige levensstijl,
waarbij zich vooral de officieren
onderscheidden. Geen jong tweede
luitenantje of hij had tenminste één
duur vriendinnetje, een café-chantant-
meisje of een beginnend actricetje,
dat hem handenvol geld kostte. Zo
veel geld, dat „alles wat sterren
droeg" dik in de schulden zat. Maar
alleen speelschulden golften als ere
schulden, die men prompt moest be
talen. De gewone crediteuren, koet-
senmakers, juweliers, kappers en
kleermakers, konden wel wachten.
Eindeloos wachten meestal, want
meneer dokte pas op ah het hém ge
riefde en dat was in het algemeen
maar heel zelden het geval. Aanpak
ken kon men zon lakse schuldenaar
uit de Betere Kringen doorgaans pas
ah hij het al te bont gemaakt had.
Maar dan stond meestal het bankroet
al onafwendbaar voor de deur en kre
gen de crediteuren helemaal niets
meer
OOK IN dit opzicht was veldmaar
schalk Radetzky zijn officieren een
lichtend voorbeeld. Die stak dusdanig
ln de beren, dat hij zich af en toe ver
bergen moest voor de schuldeisers. Hij
was buitengewoon populair bij het volk
en ook ten hove. Vandaar dan ook, dat
de keizer diverse malen persoonlijk in
greep, als er weer eens een oninbare
wissel ten name van Radetzky gepre
senteerd werd. ,.Wij ziin zijn domheden
zo langzamerhand wel gewend", ver
zuchtte keizer Franz dan, terwijl hij
zijn thesaurier opdracht gaf, ook deze
schuldbrief maar weer te honoreren.
NU WAS ER in datzelfde Wenen ook
#en eerzuchtig schoenfabrikant, ene Jo
seph Pargfrieder, die maar één levens
doel kende: beroemd worden Als
jong onderwijzer had hij zich al
al spoedig nevenverdiensten gezocht,
onder andere door het opkopen van een
kleine schoenmakerswerkplaats met een
dozijn knechten. Door welke machina
ties hij tenslotte schoenleverancier voor
de keizerlijke armee geworden is, ver
melden de annalen niet, maar de ach
terklap ten hove wilde, dat hij een bui
tenechtelijk kind zou zijn geweest van
de vorige keizer, ene Joseph II. Deze
monarch had zich een grote reputatie
verworven als bewonderaar van knappe
burgermeisjes, waarvan er ook in de
toenmalige Dounastad velen waren.
Joseph's amoureuze plakboek vermeld
de dan ook tal van veroveringen en
één daarvan was een zekere mevrouw
Pargfrieder. Aan deze ietwat vage re
latie zou zijn naamgenoot de onderwij
zer Joseph Pargfrieder nu zijn uitver
kiezing tot legerleverancier te danken
hebben, hetgeen hem geen windeieren
legde. Tijdens de Italiaanse campagne
versleet de gemiddelde Oostenrijkse
infanterist in het ruige bergland van
Alpen en Dolomieten één paar kistjes
per maand, zodat Pargfrieders fabriek
inmiddels uitgedijd tot een bedrijf
met honderden werknemers de or
ders haast niet kon bijbenen.
ALS GEVOLG van dit alles werd de
ex-onderwijzer in korte tijd schatrijk.
Hij liet enorme buitenverblijven en
zelfs een pompeus kasteel bouwen en
gaf de duurste feesten, die door vele
hoofd- en opperofficieren ijverig gefre-
Uiterlijk was Pargfrieder (foto
links) een zachtaardig en ge
moedelijk heer. Maar ah zijn
Heldenberg (hieronder) in het
geding was, ging hij letterlijk
„over lijken". Het hele grapje,
compleet met soldatenbusten,
zuilenhal en ridderfiguren (hier
naast) kostte hem een slordige
24 miljoen gulden.
VELDMAARSCHALK RADETZKY zal voor de
meesten van ons een onbekende grootheid zijn.
Maar in Oostenrijk begint elke brave borst van
trots te zwellen als die naam valt. Het is zoiets
als Piet Hein of Michiel de Ruijter bij ons: een
nationaal idool, een held des volks. Ook nu nog,
hoewel de heer Radetzky al ruim een eeuw wijlen
is. Maar hij schreef dan ook een roemruchte mili
taire bladzij in het Oostenrijkse historieboek: drie
gewonnen veldslagen en tenslotte, in 1848, de
totale vernietiging van de erfvijand: het Italiaanse
leger in Noord-Italië. Johann Strauss (vader) heeft
aan dit glorieuze wapenfeit zelfs een compositie
gewijd, de bekende „Radetzky-mars". Maar hoe
vermaard deze Grote Dode ook is, zijn laatste rust
plaats weten de meeste Oostenrijkers niet te
vinden, hoewel aan dat heldengraf toch een even
merkwaardige als vermakelijke historie verbonden
is. Radetzky deelt zijn praalgraaf namelijk met
een eenvoudige Weense schoenfabrikant.
quenteerd werden. Maar niemand no
digde hem ooit eens uit voor een so-
ciety-gebeurtenis; alle liefde (en cham
pagne) moest van zijn kant komen.
Dit nu verdroot de goede man zeer.
Hoe hij zich ook inspande om gul en
gastvrij te zijn, het hof bleef potdicht
voor hem, de officierskantines desge
lijks. Tot hij het geluk had, op Ra
detzky hoogstpersoonlijk te stuiten. Ra
detzky die, als altijd, weer eens opge
jaagd werd door zijn schuldeisers en
nu bij de brave schoenmaker asiel
kwam zoeken.
PARGFRIEDER legde zijn hoge gast
niet alleen in de watten, hij betaalde
ook al zijn lopende schulden en voor
zag hem voorts met gulle hand van al
les wat het leven veraangenaamt.
Geen wonder dus dat de veldmaar
schalk al gauw kind aan huis werd bij
zijn beschermer en hem van harte
steunde in zijn „gerechtvaardigde" ver
langens, toegang te krijgen tot de Ho
gere Kringen. Maar* ook dat hielp wei
nig, al werd Pargfrieder door Radetz-
ky's interventie- wel begiftigd met de
ene onderscheiding na de andere.
HET LEEK dus allemaal nogal uit
zichtloos, maar weer kwam 't toeval te
hulp. Na de zege van 1848 had Radetzky
uiteraard recht op een ruiterstandbeeld,
daar was heel Oostenrijk het over eens.
Maar de beeldhouwer vroeg te veel en
de Rijksdag aarzelde met het oog op
de uitgeputte schatkist om het vereis
te bedrag goed te keuren. Het aarzelde
nog toen heer Pargfrieder vol pathe
tische toorn uitriep, via de Weense
pers, dat hij dan wel een monument
voor de grote oorlogsheld zou laten op
richten en een monument zo groots
zoals er nooit een gezien was in de
geschiedenis der mensheid!
ZONDER TIJD te verliezen begon hij
aan de uitvoering van deze schone
taak. In het park van zijn kasteel bij
Kleinwetzdorf, een uur rijden van We
nen, liet hij een kunstmatige heuvel
aanleggen, die hij alvast de „Helden-
berg" doopte. Op die heuvel kwam een
machtige obelisk van marmer, waaron
der drie grafkamers werden ingericht
(Van onze weerkundige medewerker)
IEDEREEN h natuurlijk benieuwd
of hij al dan niet in de komende win
ter, die trouwens, meteorologisch ge
sproken, reeds op 1 december be
gonnen is, al of niet de smalle ijzers
zal kunnen onderbinden. Het ant
woord van de weerprofeten op die
vraag luidt kort en goed: er komen
één of twee vorstperiodes van be
tekenis, maar een strenge winter
wordt het niet.
Wij kunnen ons voorstellen dat de
lezer hierop reageert met uitroepen
ah: Hoor hem 's het lijkt Piet Flink
wel, en dergelijke. Waarop wij van
onze kant u haastig verzekeren, dat
wij persoonlijk die prognoses niet
wensen te onderschrijven. Want het
kan wel eens anders uitpakken dan
de geleerden zeggen
WAT WE wel gedaan hebben is
een onderzoek instellen naar het karak
ter van een hele reeks van winters die
in perioden van een zonnevlekken-mi
nimum vielen. De komende winter is er
ook zo een. Zij ligt in een zonnevlekken
minimum zo „miniem" als wij sinds
begin 1954 niet meer meegemaakt heb
ben. Een notoir zonnevlekken-maximum
daarentegen beleefden wij in het jaar
1959. Misschien dat wij daaraan die on
vergetelijk mooie en lange zomer van
dat jaar te danken hadden
Wat voor samenhang is er nu tussen
de zonnevlekkensituatie en het weer,
casu quo het karakter der seizoenen op
aarde? Gemiddeld komt er om de elf
jaar een zonnevlekken-minimum en een
idem-maximum voor. De afgelopen
jecteerd tegen een (steeds weer) elf
jarig zonnevlekken-minimum:
1853-'54: belangrijk te koud met af en
toe strenge vorst;
1866-'67: zacht met een vorstperiode
in januari;
1877-'78: iets te koud met vorst in
januari;
1889-'90: vrij koud met veel vorst in
december;
1899-1900: aan de zachte kant met
vorst in december;
1911-T2: korte, strenge vorstperiode
maanden liep het „vlekkencijfer" vol
gens waarnemingen in Zürich, Zwitser
land, al met rasse schreden terug tot
onder het normaal-gemiddelde; een
veeg teken dat wij een minimum-perio
de tegemoetgaan. Wij hebben nu de
winters met de laagste „vlekkencij-
fers" sedert 1854 nog eens de revue
laten passeren. Al die winters waren,
op een drietal na, kouder dan normaal
maar niet bijzonder streng, behalve al
leen die van 1853-'54.
Heel in het kort nu even een korte
karakteristiek van deze winters, gepro-
in februari;
1923-'24: te koud, vooral in december
en januari;
1933-'34: koude decembermaand;
1944-'45: vorst van kerstmis tot einde
januari;
1953-'54: vorst van eind januari tot
idem februari.
Opmerkelijk is, dat geen van deze ge
noemde winters in een zonnevlekken-
minimum-periode zonder een vorstperio
de verliepen. De prognose waarmee wij
dit artikel begonnen is dan ook naar
onze smaak te onzeker om ons er ach
ter te stellen. Wij weten immers maar
al te goed dat noch de amateur, noch
de meteorologische wetenschap tot op
heden met enige kans op succes een
„waterdichte" wintervoorspelling kan
geven. We hebben dan ook slechts pro
beren aan te tonen, dat er althans sta
tistisch enig verband bestaat tussen de
zonnevlekken-situatie en het weer op
aarde. Wanneer de nu voor de deur
staande winter zich aan deze statisti
sche „spelregels" wenst te houden, ja,
dan is een vorstperiode vrij zeker te
verwachten, en een over het algemeen
strenge winter zeer onwaarschijnlijk te
achten, gezien het zonnevlekkenmini-
mum dat ons thans „boven het hoofd
hangt".
Een periode van opvallend zachte
winters die van 1954 tot en met 1957
duurde ligt achter ons. De winter
van 1962-'63 was zo extreem koud als
ten onzent gelukkig maar uiterst zel
den voorkomt. Maar ook verleden jaar
mocht de winter er zijn hij schonk
ons vooral in december en januari lan
delijk gezien, veel ijsdagen. Op een her
haling van een dergelijk wintertje zul
len de meesten van ons wel niet heel
erg gebrand zijn. En het is dan ook te
hopen dat onze hooggeleerde zonnevlek-
kenkenners gelijk krijgen in die zin, dat
koning winter dit jaar een lief karak
tertje zal tonen. Maar toch, voor zeker
heid, de stalen noren, de doorlopers en
de kunstschaatsen maar vast uit het
vet halen. Want je kunt tenslotte nooit
weten
De grootste daarvan had de eerzuchti
ge Joseph voor zichzelf gereserveerd.
De iets kleinere links daarvan zou
eens het gebeente van Radetzky her-
bergen. De derde werd bestemd voor
de toenmalige chefstaf, barpn Wimpf-
fen, die ook vele oorlogslauweren ver
gaard had.
HET SCHONE plan was natuurlijk
vooraf met de beide vrienden bespro
ken en die waren er gaarne mee ak
koord gegaan. Radetzky verplichtte zich
schriftelijk, zijn lijk te zijner tijd „op de
Heldenberg, en nergens anders" te la
ten bijzetten, baron Wimpffen volstond
met een belofte-op-erewoord, dat ook
hij zich niet aan deze laatste verplich
ting onttrekken zou, in ruil waarvoor
Pargfrieder dan al hun schulden zou be
talen en hun bovendien een fikse „rente
voor het leven" garandeerde, alles keu
rig notarieel verleden.
ZO KON de goede Pargfrieder ein
delijk tevreden zijn: hij hoefde slechts
te wachten op zijn eigen overlijden en
dat van zijn beide aanstaande graf
genoten om de eeuwige roem deel
achtig te worden, waarnaar hij zo
lang en vergeefs gedorst had. Zijn
levensdoel was (bijna) bereikt.
Nu, zeker van zijn uiteindelijke
glorie, kende Pargfrieders energie
geen grenzen meer. Hij liet aan de
lopende band busten vervaardigen
van alle generaah, officieren en ge
wone soldaten, dood of levend, die
zich in de strijd door moed, beleid en
trouw onderscheiden hadden.
Hij strooide daartussendoor met
kwistige hand martiale ridderfiguren-
in-harnas en liet tenslotte nog een in
drukwekkende zuilenhal en een marme
ren vrijheidstrap aanleggen. Meer dan
honderd grote en kleine beeldhouwwer
ken (enige ervan zijn in 1945 vernield)
lardeerden tenslotte zijn trotse Pan
théon der Helden, dat hem al met al
het lieve sommetje van twee miljoen
„Goldgulden" (tegenwoordige waarde
circa 24 miljoen) gekost heeft. En
bijna was het nóg weggegooid geld
geworden
Immers, toen Radetzky (na tien jaar
geriefelijk geleefd te hebben van de
rente van zijn toekomstig lijk), einde
lijk in 1857 de geest gaf, toen herinner
de Zijne Keizerlijke Majesteit zich in
eens zijn verdienstelijke veldheer.
Diens voortdurende aanslagen op de
schatkist vergetend, gaf hij opdracht,
Radetzky's stoffelijke resten plechtig
bij te zetten in zijn eigen „Kaisergru-
be". Pargfrieder vocht als een leeuw
en won. De keizer zwichtte en zo werd
de veldmaarschalk met alle militaire
eer toch op de Heldenberg bijgezet.
Vijf jaar later volgde zijn verdrags
partner hem in het statiegraf. Hij be
trok, naar was afgesproken, de groot
ste grafkelder. Nooit zal enig mens
met meer voldoening de laatste adem
uitgeblazen hebben dan deze Joseph
Pargfrieder. Maar nooit ook heeft
iemand anders het klaargespeeld, een
veldmaarschalkenlij k op afbetaling te
kopen. Als geniaal koopman heeft hij
dus zijn plaats in de geschiedenis wel
verdiend
Herman Croesen