Amersfoort - Vu ght - Moer dijk - Auschwitz/Birki enau -Janina - Liebenrosen - Oraniënl burg/Sachsenhausen - Mauthausen - Gussen IK OVERLEEFDE NEGEN CONCENTRATIEKAMPEN Deel 5: Russische hulp Naar het crematorium fATERDAG 5 DECEMBER 1964 ür Erbij -k Ik heet Maehiel Gobets en ik sta met bloemen bij Artis. Vaak vragen ze mij: „Waarom heb je een nummer op je arm?" en dan zeg ik maar dat het mijn telefoonnummer is. Maar nu ik binnenkort in Duitsland ga getuigen tegen de oorlogsmisdadi ger Erieh Schemel wil ik toch mijn verhaal vertel len over de negen concen tratiekampen, die ik heb overleefd. Dan zal men begrijpen waarom ik elke morgen eerst even naar de Hollandse Schouwburg ga, om daar bloemen neer te leggen. Net zo erg De beul liep mee Russische kerst De naam was mooi Verschrikking weet wel, dat er onnoemlijk veel doden zijn gevallen. Wij werden die eerste morgen inge deeld in arbeiderscommando's op een heel groot terrein met bouwmaterialen. Ieder kreeg zijn eigen werk. In mijn commando zaten alleen Grieken uit Sa- loniki, heel gevoelige mensen. Ze huil den als kinderen en nog steeds hoor ik hun volksliedjes. Het was hartverscheu rend om te zien hoe zij als ratten stier ven. De mensen waren er niet tegen op gewassen. Je moest lichamelijk en geestelijk ook wel heel sterk zijn om de verschrikkingen te doorstaan. Elke morgen om zes uur werd er appèl gehouden. Dat duurde dan twee- en-een-half uur en bijna steeds vroor het twintig graden of meer. Ik heb vele medegevangenen naast me in elkaar zien zakken. Dan waren ze dood ook. Eten kreeg je vrijwel niet, en je had er dan ook maar één toekomst. Gaskamers hadden ze er niet eens nodig, de kou deed hetzelfde werk. Liebenrosen was maar een klein kamp, vergeleken met die andere. Maar de uitroeiing ging er in verhouding even hard. Om de haverklap kwamen de SS- ers de barak binnen. Ze gedroegen zich als beesten. Je zou een heel dik boek nodig hebben om al hun mishandelingen op te schrijven, maar ik kan het niet. Na al die jaren is het me nog onmoge lijk daar gedetailleerd over te schrijven. De zondag was een speciale dag. Dan kregen we luizencontrole. Spiernaakt moe'Xin we buiten aantreden, nog altijd in die verschrikkelijke koude. Je vroeg je dan maar één ding af: wie moet dit uithouden? Er waren natuurlijk wel ge vangenen, die zich uit wanhoop verzet ten. Maar dan zagen we ze even later aan hun duimen bungelen. De SS liet nooit iets over zijn kant gaan. Ze had den strafmehoden genoeg en ze waren blij met elke aanleiding om ze toe te passen. Het kamp bestond hoofdzakelijk uit Grieken, Polen, Fransen en Hongaren. In het werkcommando, waarin ik was ingedeeld, moest je heel hard werken tot je er bij neerviel. Tien uur was de dagelijkse werktijd. Een halve liter wa tersoep en een klein stukje brood vorm den het rantsoen. We teerden weg van de honger, maar toch zei je steeds maar tegen je zelf: „Volhouden". Vaak zakte de moed je in de schoenen, want de bevrijding liet maar op zich wachten Elke dag was er weer dat appèl, elke dag weer moesten we twee-en-een-half uur in de kou staan E en verbrandingsoven. zonder ons te mogen bewegen. Er wa ren momenten, dat ik naar de dood ver langde om eindelijk rust te krijgen, maar toch bleef ik volhouden. Er begonnen geruchten de ronde te doen, dat het kamp afgevoerd zou wor den. Maar wat had je aan geruchten? Toch was het voldoende om door te blij ven vechten, en toen bleek dat de Rus sen inderdaad dichtbij waren leefde ik nog steeds. Alles moest ontruimd wor den. Lagerkommandant en blokoudste moesten uitzoeken wie er met het trans port mee mocht en wie niet. De laatsten werden neergeschoten. Onder hen was een goed vriend van mij, Jopie Woud huizen. Wee u wat het zeggen wil om tien dagen te lopen op een stukje brood per dag? Ons transport heette niet voor niets het dodentransport. Tweeduizend man telden we toen we weggingen, op weg naar Oranienburg. Je moest ervoor zorgen steeds maar je ene voet voor de andere te zetten en vooral niet achter te blijven. Lukte dat niet meer dan wachtte je een nekschot uit het pistool van de SS-er Schemel. Hij liep er loe rend naast' en als er één achterraakte haalde hij de trekker over. „Zo, alweer een jood", zei hij dan grijnzend en liep verder, op zoek naar nieuwe buit. Met de dood in de schoe nen schuifelden we voorwaarts, angst vallig er voor zorgend precies in het gelid te blijven. Tot we bij die landweg kwamen, die ik me nog herinner. Hij haalde er zes jongens tussen-uit en liet ze voor hem het bos inlopen. We hoor den zes knallen, en toen kwam hij lachend teruglopen. „Zo, joden," zei hij, „harder lopen, anders volgen er nog meer". Het hielp niet, dat we ons tem po nog verhoogden Telkens weer koos Schemel slachtoffers uit onze rijen, en het enige gunstige in de hele zaak was nog, dat hij de enige was, die zo te keer ging. Enige dagen lang ondersteunde ik een dokter, die heel moeilijk mee kon ko men. Tenslotte werd het toch te zwaar voor hem. Hij zag zijn einde naderen en smeekte mij hem los te laten. „Laat me", zei hij, „anders ga je er zelf ook aan". Ik was zelf ook erg verzwakt en ik had niet meer de kracht mij te ver zetten. Ik liet hem los en twee minuten later klonk er een schot. Het was afge lopen met de Hongaarse dokter Levi. Die SS-er was pas 21 jaar. Nu heeft hij twee kinderen. Maar ik ga hem bij het proces niet sparen, nog voor geen miljoen. (Wordt vervolgd) om aan te zien, al die in lompen ge hulde meisjes. Het gevolg had ik echter niet voorzien. Een paar meisjes storm den zo heftig toe, dat ze tegen de draad vlogen en onmiddellijk de tweeduizend volt van de hoogspanning door hun lichaam kregen. Ze waren op slag dood en bleven aan de draad hangen. De maanden verstreken en ik leefde nog steeds. De zomer was al lang voor bij en het werd winter. En toen kwam die kerstavond, die me altijd bij zal blijven. Midden in de nacht vielen er ineens bommen in het kamp. Ik werd uit mijn bed geslingerd, en zo verging het ook de anderen. „De bevrijding", flitste het door ons heen, maar dat was maar even. Want al spoedig werd het duidelijk, dat de Duitsers nog de baas waren. Ze haalden ons 's morgens weer uit de barak en stuurden de comman do's weer aan het werk. Maar de tocht naar ons werkterrein Zo zagen de gevangenen eruit. „Lang leve Polen", riepen ze alle twee en toen verrichtte een Duitse ge vangene, een beroepsmisdadiger, de executie. Want zelf lieten de SS-ers het vuile werk dikwijls graag aan anderen over. We moesten allen toekijken en doostil zijn. De minste beweging kon fataal zijn, want de SS-ers stonden met de stenguns in de aanslag. Op het vluchten wisten ze ook wel wat. Iedereen, die er vandoor wilde gaan, werd neergeschoten, maar niet met één of twee kogels. Men doorzeefde hem letterlijk en zette hem dan op een stoel bij de poort, zodat hij daar diende als een afschrikwekkend voorbeeld voor degenen, die het ook zouden willen pro beren. Iedereen, die er langs kwam, moest het lijk zien, want wanneer we de poort in- of uitgingen en het lijk in de stoel rechts van ons zat, werd er „Hoofden rechts" gecommandeerd. Op zekere dag hoorden wij plotseling schieten uit de richting van de crema toria. We klommen op de barakken om te zien wat er aan de hand was en zagen een crematorium in brand staan. Het bleek dat het Sonderkommando op standig was geworden. Ze hadden de zaak in brand gestoken en de SS-ers in het vuur gegooid. Een groot aantal van de jongens wist te vluchten, maar ze werden natuurlijk achterhaald. Op één na, die ze nooit meer gevonden heb ben. De vluchtelingen werden allen doorzeefd met kogels en feitelijk was hun werk tevergeefs geweest. Want er bleven nog SS-ers genoeg over en aan de twee overgebleven ovens hadden de Duitsers meer dan genoeg om er de zestigduizend man van het Krankenla- ger en het Quarantainelager in te ver nietigen. Weer kwam de angst terug, want nu moesten wij aan de beurt zijn. Ze zou den ons heus niets na laten vertellen! Het was al zo ver dat de blokoudste zelf de bevoegdheid had gekregen om te selecteren. Hij mocht bepalen wie er geschikt was voor de gaskamer, en dat maakte onze levenskans nog veel ge ringer dan vroeger. Elke minuut kon het met je gebeurd zijn, je hing van de stemming van één man af. Plotseling op een avond gebeurde het. We moesten allemaal aantreden. Ze lie ten ons een uur staan, en men zal be grijpen dat het een verschrikkelijk uur was. Aan de ene kant ging de tijd veel sneller dan je wilde omdat je bang was voor de dood, aan de andere kant hoop te je dat er snel een einde zou komen aan dat zenuwslopende wachten. Toen de S.S. in Birkenau „grote opruiming" in de kampen ging houden werd het steeds gevaarlijker .Elke dag kon de vernietigingsploeg ook bij ons op duiken. We wachtten dan ook eigenlijk op het einde. Toen we tenslotte moesten afmarche ren liepen we recht op het crematorium aan. Lang was ik ontkomen aan de dood, maar nu was het einde toch wer kelijk aangebroken, dacht ik. Zo dade lijk zouden de deuren opengaan. We zouden wel geen handdoek en zeep krijgen. Wij hoefden niet om de tuin gejeid te worden, we wisten alles, en juist daarom mochten wij zeker niet blijven leven. Mijn knieën knikten en al zei ik tegen me zelf „Je kunt maar éénmaal dood", de angst drong toch door in al mijn botten. Maar ik heb het toch al gezegd? Weer stond de engel achter me. We bleven niet staan bij het crematorium maar liepen er voorbij en kwamen bij het ontsmettingslager. Opnieuw was de dood me voorbij gegaan, al was de manier waarop ze ons het lager insloe gen wel van dien aard dat we eigenlijk net zo lief dood wilden zijn. In het ontsmettingslager moesten we alle kleren uittrekken. Tot onze stom me verbazing kregen we allemaal bur gerkleding. Ze laadden ons in treinen en voerden ons weg. Wat ging er nu met ons gebeuren? We wisten het niet en we waren te verdoofd om er lang over te denken. Niet iedereen in het kamp was zo ge lukkig. Het hele kamp moest leeg om dat de Russen te dicht bij kwamen. Wie ziek was of niet lopen kon werd neer geschoten. Zo roeiden ze alle bewoonsters van de ziekenbarak en van het Frauenlager uit. Ze werden tegen de muur gezet en met mittrailleurkogels doorzeefd. Mijn tante Gré werd niet geraakt. Zij liet zich vallen en deed of ze dood was. Toen de Duitsers dachten dat ze ieder een hadden koudgemaakt trokken ze te rug en lieten Auschwitz-Birkenau over aan de Russen. Enkele jongens, die zich in het lager hadden verscholen beleef den zodoende snel de bevrijding. Ik had er het lef niet voor gehad weer in zo'n rioleringsbuis te kruipen. Want ik was veel te bang dat de Duit sers het hele kamp zouden opblazen. Het is me nog een raadsel waarom ze het niet hebben gedaan, om alle sporen uit te wissen. Ze moeten wel erg weinig tijd hebben gehad Het kleine plaatsje waar we naar toe werden gebracht had een mooie naam: Liebenrosen Misschien dat men er in vredestijd werd getroffen door de geur van bloeiende rozen, maar mijn herin neringen liggen toch echt op een ander vlak. Het plaatsje lag tussen Cottbus en Berlijn, en het herbergde een verschrik kelijk lager. We kwamen er aan in januari 1945, tenminste dat geloof ik wel, want hele maal zeker ben ik er niet van. Wat ik wel heel zeker weet is dat het een barre winter was. Dat merkten we onmiddel lijk toen we uit de veewagens werden geladen en, in rijen opgesteld, de hevige kou moesten trotseren. Het duurde drie- en-een-half uur voor ze ons van die marteling kwamen verlossen Velen van ons waren toen al bezweken. We waren danook uiterst verzwakt door voedsel gebrek, en de bijtende vrieskou was ons net te veel. Het verhaaltje dat de kampcomman dant ons na dat vreselijke appèl kwam vertellen bevatte niets nieuws: we moesten hard werken. Dat was dus het oude liedje, maar we wisten heus wel dat er altijd nog wel wat bijkwam. Dat zagen we trouwens met eigen ogen, want terwijl de commandant stond te praten werden enkele jongens in elkaar geslagen. Ze konden niet stil staan van de kou en dat werd altijd zwaar ge straft. Orde moest er zijn! Nog nooit in de jaren dat ik gevangen was, had ik zoveel sport moeten doen als daar. Maar ik was nog jong en ik had een groot uithoudingsvermogen. Dat was zo langzamerhand wel geble ken. De sport, die we bij dat eerste appèl moesten doen. was ontzettend. Weer bezweken enkelen van uitputting, maar dat was toch ook de bedoeling? Toen we in de barakken werden inge deeld kwam de klemmende vraag: „Hoe zou de blokoudste zijn?" Eigenlijk was het natuurlijk geen vraag, maar je klampte je toch altijd weer aan stro halmen vast. Die halm was er in mijn geval piet. De blokoudste was een beest van een kerel, dat ontdekten we onmid dellijk. Toch kwamen we de eerste dag door en er was gelukkig nog de nacht, waarin we weer iets van onze krachten konden terugwinnen. Maar de volgende morgen stond een nieuwe verschrikking op het program ma: met 21 graden vorst moesten wij de barak uit om ons te wassen. We kwamen er ook niet meer in. Eten en drinken (in zoverre je het die naam nog kon geven) moest buiten gebeuren. Steeds opnieuw probeerden ze ons zo geestelijk en lichamelijk kapot te ma ken, en bij velen lukte het. Bij ettelijken van mijn kameraden zijn toen de voeten afgevroren. Het eten in de open lucht was bijna een onmogelijkheid, want de handen waren stijf van de kou. Ik ben niet lang in dat lager geweest, maar ik Bij de vreselijke angst voor de auto's, die in de nacht zouden komen aanron- ken, kwam nog de honger. Er was vrij wel geen eten meer, en je moest wel heel erg bij de tijd zijn om je te hand haven. Op een nacht heb ik daarom in gebroken in het levensmiddelenmagazifrt. Een gewaagde onderneming, zo bleek gauw, want onmiddellijk werden de schijnwerpers op mij gericht. Terwijl de kogels me om de oren floten vlucht te ik terug naar de barak. Naast ons kamp lag het Hongaarse. Dit bestond uit meisjes tot en met 21 jaar. Ze zagen er vreselijk uit, waren geheel kaalgeschoren en droegen haast geen kleren. Op een morgen en des morgens was het er altijd verschrikke lijk koud moesten zij zich allemaal uitkleden. Er werd geselecteerd en er gingen er heel wat het crematorium in. De volgende dag „organiseerde" ik wat kleding. Ik gooide het over het draad, zodat er tenminste een paar ge holpen zouden zijn. Het was ook niet was ditmaal een heel aangename, want toen we langs de SS-barakken kwamen zagen we hoe die volkomen in puin waren gelegd. Honderden lijken van SS-ers lagen er verspreid. De Russen hadden wel uiterst precies gemikt, want de gevangenenbarakken waren geheel intact gebleven! Hoe was dit mogelijk? vroegen we ons af. Het antwoord zou spoedig wor den gegeven, want twee dagen later haalde men twee Poolse blokoudsten uit hun barak. Ze bleken door middel van geheime zenders een volledige kaart van het kamp aan de Russen te hebben doorgegeven. Diezelfde avond werd het gehele lager opgeroepen. De twee Polen zouden worden opgehangen en dat moesten we allemaal zien. Ze werden boven op een stelling geplaatst met de stroppen vlak bij hun hoofd. Toen las de kampcommandant de aan klacht voor en toen dat gebeurd was vroeg hij de Polen of ze nog wat te zeggen hadden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 13