Robert van Gulik: „Mijn ogen zijn opengegaan voor de geweldige mogelijkheden van de strip" TIE" THANS ALS STRIPVERHAAL, MAAR VOLGENS KLASSIEK-CHINESE METHODE Sneeuw", vierde roman van Nick Funke-Bordewijk mfr Een onevenwichtig, maar menselijk boek c Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 5 DECEMBER 1964 Erbij PAGINA VIER 39 C. J. E. Dinaux (Van onze correspondent) DEN HAAG. „Shih-Fang, is de vuilnis er?" Het gerammel van emmers in de Haagse Ten Hovestraat is doorgedrongen in de werk kamer op nummer 88, eerste verdieping. Dr. Robert H. van Gulik, diplo maat en oriëntalist, is opgestaan en roept zijn vrouw Shih-Fang (het geen betekent: welriekendheid van deze wereld). Van beneden komt geen antwoord. Robert van Gulik, schrijver van de vermaarde Rechter Tie-romans, gaat even naar beneden. De werkkamer spreekt boekdelen over de bewoner. Boekenkasten bedekken de wanden tot het plafond en waar nog plaats vrij was, hangen Oosterse prenten en schilderijen en doeken met Chinese lettertekens. Verder zijn er een klein en een groot Boeddha-beeld, tafeltjes en kisten van fraai hout met kunstig snij- en smeedwerk. Op de rug van een dik boek lees ik: „Sexual Life in ancient China dr. R. H. van Gulik Er is nog veel meer werk van de heer Van Gulik in de boekenkast. Boeken over cultuur en kunst, KUCHEND wisselt de diplomaat schrijver zijn tweede pijp voor zijn vijfde sigaret binnen drie kwartier. In zijn Rechter Tie-romans wordt niet gerookt, omdat tabak en opium onbekend waren in het China van de zevende eeuw, waarin de verhalen zich afspelen. Onbewust had ik de schrijver en de hoofdfiguur van zijn romans zo zeer gelijk gedacht, dat ik op een niet-rokende dr. Van Gulik had gerekend. ..DRINKEN doe ik uit gezelligheid, maar roken uit behoefte", zegt de heer Van Gulik verontschuldigend. „Ik ben erfelijk belast. Mijn vader rookte 25 si garen per dagHij stierf toen hij 85 was. Ik rook 30 sigaretten en een pijp of tien per dag, maar schrijft u er wel bij. dat het natuurlijk heel verkeerd van mij is om dat te doen. Ik ga dóór met roken op verzoek van mijn gezin omdat die onverdragelijke kuch van mij nog beter te verdragen is, dan mijn rot-humeur als ik niet rook. Ik doe het al vanaf mijn zevende jaar, toen we op Java woonden, waar mijn vader generaal van het KNIL was. Als mijn vader 's middags op bed ging liggen en een sigaar rookte, zat ik met het zoon tje van vaders Javaanse ordonnance onder het raam te wachten tot hij zijn peuk naar buiten gooide. Die droogden we dan in de zon en dan rolden we er ln een maisblaadje twee sigaretjes van DE LAGERE SCHOOLTIJD op Java ls beslissend geweest voor Robert van Guliks liefde voor het Verre Oosten. Hij werd gefascineerd door de Chinese te kens op het porselein, dat zijn vader verzamelde, en door de mystiek van de Wajang-verhalen, die zijn Javaanse vriendje hem vertelde. „Toen ik op het gymnasium in Nijmegen was en ook later toen ik aan de universiteit stu deerde, dacht ik steeds: ik moet zo gauw mogelijk naar het oosten terug Het grootste deel van mijn carrière ligt dan ook in het oosten". Van zijn ge boorteplaats Zutphen kan de heer Van Gulik zich nog herinneren dat hij daar als jongetje van twee jaar in het water „duvelde". En hij voegt eraan toe „Mocht u ooit zoals ik in 1954 twee weken met de ogen dicht moeten liggen voor een staar-operatie, dan weet ik een zeer goede tijdpassering: terugdenken in het verleden. Dan ben je druk bezig". De verwantschap tussen Robert van Gulik en zijn rechter Tie (het toon beeld van de ideale ambtenaar) blijkt bij nader inzien toch wel diep te wor telen. „Ik kom uit een familie van amb tenaren en militairen voor wie de ambts plicht boven alles ging", zo zegt de schrijver, die de historische figuur van Rechter Tie uit oude Chinese bronnen en dito detectiveromans heeft opgediept en heeft doen herleven. Robert van Gu- geschiedems en sociologie door hem in het Chinees, Japans of Engels geschreven. En verder vele vertalingen van Van Guliks Chinese detec tiveromans, waarin Rechter Tie de hoofdrol speelt. In tien talen zijn ze verschenen: Chinees, Japans, Nederlands, Duits, Engels, Frans, Zweeds, Fins, Slavisch en Spaans. Uitgaven in het Italiaans zijn in bewerking. ROBERT VAN GULIK maakt zijn rentree met de nodige veront schuldigingen en schenkt de glazen nog eens vol. Hij is een forse man van 54 jaar, nonchalant gekleed in een grijsgroen pak-met-vest, waarbij hij een jongensachtige, rode blokjesdas draagt." Zijn ronde gezicht (donkere ogen achter piepkleine brilleglazen met gouden stangen) oosters aandoet. Het snorretje en een minuscuul baardje onder de kin versterken die indruk. IN DIT DOOSJE .TSJIAO TAI, ZIT IETS DAT OP Z'N MINST TWEEDUIZEND GOUDSTUKKEN WAARD IS AANSCHOUW DE MACHTIGE GUNS VAN DIT ZELDZAME KLEINOOD IS HET NIET PRACHTIG...? GOED GEZIEN! DE LAATSTE WEKEN DRAAG IK DIT DOOSJE ALTUDG'J ME, ALS VOORZORGS MAATREGEL. MAAR DAT WEET DE DIEF NATUURL'JK NIET HEILIGE HEMEL HET BEROEMDE ANTIEKE PARELSNOER dingen, die niet in je zitten", zegt hij. Niet alleen de werkkamer maar het hele huis van de heer Van Gulik her innert aan China en Japan, aan het oosten. Je wordt opengedaan door me vrouw Van Gulik-Shui Shih-Fang, doch ter van een echte oude Chinese manda rijn, eens keizerlijke ambassaderaad in Parijs en Berlijn'. Evenals haar vier kinderen (11, 13, 18 en 19 jaar) spreekt zij vloeiend Nederlands en Engels, maar met haar man blijft ze in het Chinees van gedachten wisselen. „Mijn vrouw zegt de heer Van Gulik heeft so ciologie gestudeerd in Peking en ik heb haar leren kennen in Tsjoengking, toen ik daar eerste secretaris van onze am bassade was en zij werkte op het Chi nese ministerie van Sociale Zaken. In 1943 zijn we getrouwd, midden in We reldoorlog II. Tsjoengking was afgeslo ten van de buitenwereld. Je kon geen Europese kleding krijgen en daarom lie pen veel diplomaten ik ook rond in Chinese kledij. De Engelse ambassa deur had een jasje aan, dat helemaal gelapt was; zoiets is nu onvoorstelbaar". „ONDERGEGAAN" in het Chinese volk is dr. Van Gulik nooit, want hij werd altijd direct als vreemdeling her kend, ondanks zijn reputatie in China en Japan als kenner van oosterse talen, ■IÉ jrtw zeden en kunsten en als schilder en „schoonschrijver" in Chinese stijl. Zijn werk werd niet alleen in Nederland (in Groningen in 1955), maar ook in Peking en Tokio tentoongesteld. In 1946 was de heer Van Gulik voor het laatst in het nu communistische China en hij wacht zich wel over de po litiek aldaar een oordeel uit te spre ken. „Na 30 jaar ambassadewerk heb ik wel geleerd, dat je zoiets alleen kunt beoordelen als je het zelf ziet". Zal het communisme de aloude Chinese cultuur bedreigen? „De Chinese cultuur zit in het Chinese bloed en zal blijven bestaan zolang er Chinezen zijn. En wat ze ook zeggen of doen: volkomen nieuw is het niet voor China. Het verdienen van geld om der wille van het geld wordt in China altijd al met grote verachting be schouwd. Sinds de tijd van Confucius, 600 jaar vóór Christus staat de ambte naar boven aan de maatschappelijke ladder, daarna de boer, daarna de ar beider en tenslotte bungelt de koopman nog ergens onderaan. Door de eeuwen heen kent China gelijke mogelijkheden voor iedereen en zijn de grote, be langrijke industrieën eigendom van de staat geweest. Ook de begaafde zoon van een straatkoelie kon opgaan voor de staatsexamens, daartoe in staat ge steld door het geld, dat zijn dorp bij eenbracht", zo verzekert de heer Van Gulik. NOG GEEN TWEE jaar geleden is dr. Van Gulik van zijn post als harer majesteits ambassadeur in Maleisië te ruggekeerd naar Den Haag, waar hij di recteur werd van de afdeling onderzoek en documentatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij heeft zich voor de zoveelste maal geacclimatiseerd, hij weet weer wat er in het Nederland van vandaag omgaat, maar opnieuw is zijn vertrek aanstaande. Hij is benoemd in Tokio. Ik vraag dr. Van Gulik waarom hij van zijn beproefde en bewonderde pro- duktie van Rechter Tie-romans is over gestapt naar de onbekende en ongewis se vervaardiging van Rechter Tie-strips. „Mijn ogen zijn open gegaan", zegt hij en drukt beslist zijn zoveelste sigaret uit „toen ze bij mij kwamen met een teke naar, die studie had gemaakt van de illustraties in mijn romans. Op die teke ningen, naar voorbeelden uit de Ming- periode, zit ik geweldig te tobben. Ik zei tegen die tekenaar, hij heet Kloeze- man, teken maar eens een rechter Tie. In vijf minuten was hij klaar en het leek heel authentiek. Ik werd groen en geel van nijd.Ikzelf kan met één handje soms uren bezig zijn. Ik had nooit naar die stripdingen gekeken en ik zag nu wel, dat ik het fout had ge had. Het is een tussenvorm tussen to neelschrijven en tekstschrijven voor de film, die geweldige mogelijkheden opent voor de detective. DE NIEUWE ROMAN van Nick Funke-Bordewijk „Sneeuw", verschenen bij P. N. van Kampen Zoon n.v. is een verrassing geworden. Het vroegere werk van deze mèt en óm haar talent vechtende schrijfster heeft mij boek na boek de indruk gegeven dat zij haar kracht zocht in een gevoelssfeer en dientengevolge in een litterair genre, die haar niet eigen en dus niet waarachtig waren: het abnormale, verwrongene, demonische. Het kleine monster wezen Millicent uit haar debuut, de vampierachtige Beryl Komegay uit „Vlucht", de geestelijk gestoorde Francis Torrington uit „Silhouet in schemer", een voor een waren zij het slachtoffer van hun eenzaamheid, hun angsten, hun verminkte gevoelens, en dóór hun frustratie de speelbal van hun levensonlust, lijdelijk dan wel agressief. Dit grond thema, kenmerkend voor de in zichzelf verdeelde mens, keert ook in „Sneeuw" terug, maar en daarom noemde ik deze vierde roman verrassend zonder de bijgeluiden van het opzettelijk schrikwekkende en diabolische. Echt was in de vorige romans de gekweldheid, onecht de bijna morbide kwelling, die de verbeelding prikkelde tot de be schrijving van karakters en taferelen, waaraan, zoals ik destijds schreef, de demonen van de achttiende-eeuwse „Schauerromantik" en de Engelse „novels of terror" niet vreemd waren. Nu Nick Funke-Bordewijk zich heeft ge distantieerd van al deze over-geaccentueerde „schrikattri- buten en zich bepaalde tot het menselijk eenzaamheids gevoel in zijn waarachtige beproeving, is zij in staat ge weest een boek te schrijven waarin zij zonder vertekening zichzelf is. Het werd geen gaaf werk, het vertoont nog te veel de onevenwichtigheid van een auteur die met zijn stof en de vormgeving te kampen heeft, maar het is een eerlijke ontboezeming van een eerlijk-doorleefd alleen-zijn met de bittere werkelijkheid van een liefdeloze wereld. Rechter Tie en zijn drie vrouwen. Teke ning in Chinese stijl door Robert van Gulik uit zijn boek Het Spookklooster. lik stamt regelrecht af van de Engelse krijgsman Thomas Gollicke, die tijdens de 80-jarige oorlog deel uitmaakte van een hulpleger, dat de Nederlanden ter zijde stond in de strijd tegen de Span jaarden. Gollicke bleef hier hangen en trouwde in Utrecht met een jongedoch- ter uit Sneek. EEN MILITAIRE „ONDERTOON" valt in de houding en de boeken van de nazaat van Gollicke niet te misken nen, maar wordt overheerst door het inzicht en het begrip van de weten- •chapsman, de man van de wereld, die als Rechter Tie oordeelt zonder vooroordelen. Hoe historisch en weten schappelijk verantwoord de romans van Robert van Gulik ook zijn, de fantasie is er niet vreemd aan. „Je schrijft geen DE VERANDERING, bijna een om mekeer, die zich in het schrijverschap van Nick Funke-Bordewijk heeft vol trokken, kon niet overtuigender tot uit drukking worden gebracht dan door de pijnlijke aarzeling, waarmee het eer ste hoofdstuk is geschenen. Een vrouw, Jos van Duren, redactrice van een in New Haven verschijnend maand blad „Women and literature", tracht met zichzelf, met haar leed, in het rei ne te komen door de herinnering aan de achtenveertig levensuren, die over haar lot beslisten, te boek te stellen. Weifelend tussen een verhaalvorm, zo als een romancière zou kiezen, en een open-menselijke, ongekunsteld geno teerde bekentenis van een mens in nood, verwerpt ze de eerste zinnen die ze aan het papier toevertrouwt, begint ze opnieuw, zich verwarrend in de emotio nele opwelling van haar herinneringen, deinst ze terug voor het hachelijke avontuur haar innigste gevoelens prijs te geven aan het geschreven woord, voelt ze zich onweerstaanbaar gedreven om zich onverbiddelijk met haar waar heid te confronteren. HET IS EEN STROEVE stijl, die ze in dat eerste hoofdstuk schrijft, de taal van de onzekerheid, die zich tracht te verbergen achter verlitteratuurde zinswendingen en verstijfde woorden als „thans", „echter", „slechts", ach ter cliché-termen als „wedervaren" en „volvoeren". Men kan deze eerste acht bladzijden beschouwen als een kunst greep, waarmee de schuchterheid wordt gesuggereerd van een vrouw die door de vroegtijdige dood van haar ouders, haar man en haar kind werd teruggestoten in een liefdeloos leven; maar óók kan men er de oprecht-bele den onmacht in zien van een schrijf ster, die zich overstelpt voelt door nog onverteerde en wie weet onverteerbare belevenissen en niet weet wéér en hóé te beginnen met de ontrafeling van het levenspatroon, waarin zowel de ge beurtenissen als het noodlot van haar wezen haar hebben gevangen. „Voor het eerst merk ik hoe moeilijk het is een verhaal goed te beginnen", noteert Jos van Duren; maar ze verkiest het onvolkomene boven het „verlitteratuur de" en schrijft voort, schrijft in tien hoofdstukken neer hoe ze rakelings aan een nóg mogelijk geluk voorbijging tijdens de uren dat de laatste illusie van een herstel van haar oogziekte ver vlogen is. Eens zal ze blind zijn, in een duisternis leven die symbolisch is voor haar vergeefse liefdesgevoel. Het eigenlijke verhaal begint met een troosteloze dwaaltocht door de Newyorkse wijk in de nabijhedavn Newyorkse wijk in de nabijheid van het hotel, waar Jos van Duren tijdelijk haar intrek heeft genomen: eenzaam heid temidden van een „beangstigen de anonimiteit", die enkel doorbroken wordt door een toevallige ontmoeting met een zogenaamde vriendin, met de onbeduidende Katrien Sennen die zich later zal ontpoppen als een geraffi neerde, in haar zinloze luxe-bestaan ook weer „zielige" tegenspeelster. Jos van Duren bezoekt haar diezelfde 'avond nog om niet alleen te zijn met de ondraaglijke wetenschap van haar toekomstige blindheid: het wordt een af schuwelijke ervaring van een huiselijke „séance" bij wijze van „partij". Het mannelijke medium, dat langs spiritis tische weg geneeskracht heet te ver krijgen van een zeventiende-eeuwse dokter, wordt op een obscene manier handtastelijk,- een tafereel (met voor- treffelijk-aanschouwelijke suggestivi- teit beschreven!) dat Jos van Duren zo diep schokt in haar gevoelens van vrouwelijke waardigheid dat ze over haast de vlucht neemt in een staat van ontstelde verwarring. Een van de me de-aanwezigen, haar buurman in de kring der gasten, ontfermt zich over haar en begeleidt haar naar haar ho tel het begin van een toenadering, die zich in de aarzelende, half-ontwij- kende en half-onthullende gesprekken tussen Jos van Duren en haar onbe kende metgezel Niels? niet veel verder durft te wagen dan een wederzijdse verkenning van elkanders eenzaamheid. IN DERGELIJKE dialogen toont Nick Funke-Bordewijk over hoeveel po tentiële schrijversgaven zij beschikt. Ze weet met een enkele nuance voor het verzwegene dat het zuiverste en menselijkste van dit boek inhoudt de juiste toespeling te vinden op wat de ene mens de ander zou willen toe vertrouwen om zich te ontlasten, om weerklank te vinden en wat warm le vensgevoel. Zo is het tenminste in de tastende woorden, die tussen Jos van Duren en Niels Camerling worden ge wisseld: wat daarin gezegd wordt is, buiten alle litteratuur om, menselijk en van een autheniciteit die deze schrijf ster in geen van haar voorafgaande boeken wist te bereiken. Zodra Nick Funke zich als Jos van Duren aan bespiegelingen overgeeft ontkomt haar emotionaliteit nauwelijks aan het sentimentele en herhaalt ze zich in langademige zinnen, die de kern omcirkelen, maar zelden raken. Dergelijke passages blijven gelukkig in de minderheid, de innerlijke gedreven heid van Jos van Durens levensver haal helpt haar steeds weer over de stagnerende bespiegelingen heen. Een maal in de ban van de pijnigende her innering teruggekeerd doorwarmt ze haar proza met de onmiskenbare harts- toon, die uit de verborgen bewogenheid van een vereenzaamd mens voortkomt. De liefdesdroom van het acht ste hoofdstuk, het afscheid van Niels, met wie het nauwelijks tot een „ont moeting" kwam, in het tiende hoofd stuk, geven mij de zekerheid, dat het schrijven voor deze vrouwelijke auteur éen zaak van bittere ernst is een zelfbevestiging waarvoor men niet an ders dan respect kan hebben! Bij de laatste zinnen van dat afscheid het vonnis over Jos van Durens liefdege voel had het moeten blijven, met weglating nog van een betreurenswaar dige compositiefout op blz. 181. Maar Nick Funke voegt er nog een slotbespiegeling aan toe, een elfde hoofdstuk, waarin juist iets te nadruk kelijk wordt uitgesproken wat in het verhaal zo voortreffelijk werd verzwe gen. Eén passage daaruit zou voldoen de geweest zijn om de volstrekte een zaamheid te voltrekken: „Evenals des tijds valt er sneeuw, die mij verblindt. In grote vlokken rijgt de sneeuw zich tot een poreus gordijn van verganke lijk wit. Daarachter blijft de wereld voor me afgesloten. „Sneeuw" mag een onevenwichtig ge componeerd boek zijn, het is echt, het betekent een keerpunt in Nick Funke's schrijverschap. Ik maak nu de tekst en de tekenaar komt dan hier en krijgt van mij aan wijzingen en voorbeelden voor kleder drachten. interieurs en dergelijke uit die tijd. We zijn begin van dit jaar be gonnen en we zijn al helemaal op el kaar ingeschoten. Kloezeman heeft zelf ook enige jaren in het oosten gewoond." De heer Van Gulik haalt een smal boekje uit de kast, dat zijn aandeel iir het beeldverhaal toont. Op elk blaadje staat bovenaan een zeer korte tekst, en onderaan een veel langere om schrijving van de uitbeelding. Ik lees bij voorbeeld dit: „Een man en een vrouw staan, met hun rug naar de le zer, over de put gebogen. Op dit beeld noch op het volgende ziet de lezer ook maar iets van hun gezicht. De man is groot." enzovoorts. „DE STRIP IS helemaal niet on-Chi- nees. In de tijd van rechter Tie, in da 7e eeuw waren er al kleine boekjes met plaatjes en teksten van godsdienstige aard. En in het huidige China is de strip zeer populair. Kijk(ik zie boekjes met zeer kleurige afbeeldingen en heel veel mensen op één plaatje). „Strips hebben het enorme voordeel, dat je eigenlijk alles kunt laten zien. We doen een groter beroep op de kij ker dan op de lezer van mijn boeken. Het 'karakter van een persoon kun je visueel tot uitdrukking brengen en het combineren en deduceren laten we aan de lezer over op grond van wat we hem laten zien. Op één punt wijken we af van het oude Chinese systeem. Daar zijn de strips overbevolkt met zo'n 30 a 40 mensen; dat is voor een Chinees geen bezwaar, maar het wordt ons toch te gortig. Van de drie luitenants van rechter Tie blijft er maar één over, maar die kun je dan ook nog eens bin nenste buiten keren. Het eerste strip verhaal „Rechter Tie en de twintig goudstukken" heeft nog veertien perso nen over ruim zeventig afleveringen, maar in de tweede, derde en vierde af levering, die al klaar zijn, worden het ongeveer tien personen in meer dan tweehonderd afleveringen." „MET EEN GROOT blauw potlood schrap ik alles wat niet van direct be lang is voor het verhaal. Je brengt hon derd woorden terug tot twintig en dan kun je het nóg best zeggen. Je wordt gedwongen je te concentreren en zui ver te formuleren. Er mag geen woord te veel staan. Er is niets opvoedkun- diger dan met beperking te schrijven. En met een korte krachtige dialoog en veel actie wijk ik niet af van de Chinese stijl. Men zou inderdaad kun nen zeggen, dat ik dan tot nog toe te lang heb geschreven en dat is ook zo. Mijn eerste Rechter Tie-roman telde 256 pagina's en mijn laatste 184. In ieder geval beloven wij het publiek met de hand op het hart, dat het aan actie niet tekort zal komen. In de strips zal een behoorlijk robbertje ge vochten worden. Die actie komt mij zelf ook ten goede bij een nieuw boek over Rechter Tie. Ja ik zie het eigen lijk wel een beetje als een eis van de tijd. De mens heeft tegenwoordig zo veel „antennes" uitstaan, dat je wel kort en direct moet zijn". ROBERT VAN GULIK heeft de pijp al weer geruild voor een verse sigaret. Uit zijn zak zijn kleine kaarten mee naar boven gekomen. Daarop schrijft hij in verloren ogenblikken en tussen de bedrijven door op het ministerie, dialogen, die later verwerkt worden in Rechter Tie-roman of -strip. Overdag heeft hij zijn gewone werk en 's avonds vraagt zijn gezin aandacht. Hij helpt zijn kinderen altijd met het huiswerk. „Mijn beste tijd om te schrijven is 's avonds tussen 11 en 1 uur als de familie naar bed is". Dan komen de kaartjes met dialogen op tafel en schrijft hij uit, wat hij in bus of tram heeft zitten uitdenken. „Ik rijd nooit in een auto in de stad, omdat je met een om een lantaarnpaal heen zit als je even je gedachten laat gaan".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1964 | | pagina 14