Robert van Gulik: „Mijn ogen zijn opengegaan
voor de geweldige mogelijkheden van de strip"
TIE" THANS ALS STRIPVERHAAL,
MAAR VOLGENS KLASSIEK-CHINESE METHODE
Sneeuw", vierde roman van Nick Funke-Bordewijk
mfr
Een onevenwichtig, maar menselijk boek
c
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 5 DECEMBER 1964
Erbij
PAGINA VIER
39
C. J. E. Dinaux
(Van onze correspondent)
DEN HAAG. „Shih-Fang, is de vuilnis er?" Het gerammel van
emmers in de Haagse Ten Hovestraat is doorgedrongen in de werk
kamer op nummer 88, eerste verdieping. Dr. Robert H. van Gulik, diplo
maat en oriëntalist, is opgestaan en roept zijn vrouw Shih-Fang (het
geen betekent: welriekendheid van deze wereld). Van beneden komt
geen antwoord. Robert van Gulik, schrijver van de vermaarde Rechter
Tie-romans, gaat even naar beneden. De werkkamer spreekt boekdelen
over de bewoner. Boekenkasten bedekken de wanden tot het plafond
en waar nog plaats vrij was, hangen Oosterse prenten en schilderijen
en doeken met Chinese lettertekens. Verder zijn er een klein en een
groot Boeddha-beeld, tafeltjes en kisten van fraai hout met kunstig snij-
en smeedwerk. Op de rug van een dik boek lees ik: „Sexual Life in
ancient China dr. R. H. van Gulik Er is nog veel meer werk van
de heer Van Gulik in de boekenkast. Boeken over cultuur en kunst,
KUCHEND wisselt de diplomaat
schrijver zijn tweede pijp voor zijn
vijfde sigaret binnen drie kwartier.
In zijn Rechter Tie-romans wordt
niet gerookt, omdat tabak en opium
onbekend waren in het China van de
zevende eeuw, waarin de verhalen
zich afspelen. Onbewust had ik de
schrijver en de hoofdfiguur van zijn
romans zo zeer gelijk gedacht, dat ik
op een niet-rokende dr. Van Gulik
had gerekend.
..DRINKEN doe ik uit gezelligheid,
maar roken uit behoefte", zegt de heer
Van Gulik verontschuldigend. „Ik ben
erfelijk belast. Mijn vader rookte 25 si
garen per dagHij stierf toen hij 85
was. Ik rook 30 sigaretten en een pijp
of tien per dag, maar schrijft u er wel
bij. dat het natuurlijk heel verkeerd
van mij is om dat te doen. Ik ga dóór
met roken op verzoek van mijn gezin
omdat die onverdragelijke kuch van
mij nog beter te verdragen is, dan
mijn rot-humeur als ik niet rook. Ik
doe het al vanaf mijn zevende jaar, toen
we op Java woonden, waar mijn vader
generaal van het KNIL was. Als mijn
vader 's middags op bed ging liggen en
een sigaar rookte, zat ik met het zoon
tje van vaders Javaanse ordonnance
onder het raam te wachten tot hij zijn
peuk naar buiten gooide. Die droogden
we dan in de zon en dan rolden we er
ln een maisblaadje twee sigaretjes
van
DE LAGERE SCHOOLTIJD op Java
ls beslissend geweest voor Robert van
Guliks liefde voor het Verre Oosten. Hij
werd gefascineerd door de Chinese te
kens op het porselein, dat zijn vader
verzamelde, en door de mystiek van
de Wajang-verhalen, die zijn Javaanse
vriendje hem vertelde. „Toen ik op het
gymnasium in Nijmegen was en ook
later toen ik aan de universiteit stu
deerde, dacht ik steeds: ik moet zo
gauw mogelijk naar het oosten terug
Het grootste deel van mijn carrière ligt
dan ook in het oosten". Van zijn ge
boorteplaats Zutphen kan de heer Van
Gulik zich nog herinneren dat hij daar
als jongetje van twee jaar in het water
„duvelde". En hij voegt eraan toe
„Mocht u ooit zoals ik in 1954 twee
weken met de ogen dicht moeten liggen
voor een staar-operatie, dan weet ik een
zeer goede tijdpassering: terugdenken
in het verleden. Dan ben je druk bezig".
De verwantschap tussen Robert van
Gulik en zijn rechter Tie (het toon
beeld van de ideale ambtenaar) blijkt
bij nader inzien toch wel diep te wor
telen. „Ik kom uit een familie van amb
tenaren en militairen voor wie de ambts
plicht boven alles ging", zo zegt de
schrijver, die de historische figuur van
Rechter Tie uit oude Chinese bronnen
en dito detectiveromans heeft opgediept
en heeft doen herleven. Robert van Gu-
geschiedems en sociologie door hem in het Chinees, Japans of Engels
geschreven. En verder vele vertalingen van Van Guliks Chinese detec
tiveromans, waarin Rechter Tie de hoofdrol speelt. In tien talen zijn
ze verschenen: Chinees, Japans, Nederlands, Duits, Engels, Frans,
Zweeds, Fins, Slavisch en Spaans. Uitgaven in het Italiaans zijn in
bewerking.
ROBERT VAN GULIK maakt zijn rentree met de nodige veront
schuldigingen en schenkt de glazen nog eens vol. Hij is een forse man
van 54 jaar, nonchalant gekleed in een grijsgroen pak-met-vest, waarbij
hij een jongensachtige, rode blokjesdas draagt." Zijn ronde gezicht
(donkere ogen achter piepkleine brilleglazen met gouden stangen)
oosters aandoet. Het snorretje en een minuscuul baardje onder de kin
versterken die indruk.
IN DIT DOOSJE .TSJIAO TAI,
ZIT IETS DAT OP Z'N MINST
TWEEDUIZEND GOUDSTUKKEN
WAARD IS
AANSCHOUW DE MACHTIGE GUNS
VAN DIT ZELDZAME KLEINOOD
IS HET NIET PRACHTIG...?
GOED GEZIEN! DE
LAATSTE WEKEN DRAAG
IK DIT DOOSJE ALTUDG'J
ME, ALS VOORZORGS
MAATREGEL. MAAR
DAT WEET DE DIEF
NATUURL'JK NIET
HEILIGE HEMEL
HET BEROEMDE ANTIEKE
PARELSNOER
dingen, die niet in je zitten", zegt hij.
Niet alleen de werkkamer maar het
hele huis van de heer Van Gulik her
innert aan China en Japan, aan het
oosten. Je wordt opengedaan door me
vrouw Van Gulik-Shui Shih-Fang, doch
ter van een echte oude Chinese manda
rijn, eens keizerlijke ambassaderaad in
Parijs en Berlijn'. Evenals haar vier
kinderen (11, 13, 18 en 19 jaar) spreekt
zij vloeiend Nederlands en Engels, maar
met haar man blijft ze in het Chinees
van gedachten wisselen. „Mijn vrouw
zegt de heer Van Gulik heeft so
ciologie gestudeerd in Peking en ik heb
haar leren kennen in Tsjoengking, toen
ik daar eerste secretaris van onze am
bassade was en zij werkte op het Chi
nese ministerie van Sociale Zaken. In
1943 zijn we getrouwd, midden in We
reldoorlog II. Tsjoengking was afgeslo
ten van de buitenwereld. Je kon geen
Europese kleding krijgen en daarom lie
pen veel diplomaten ik ook rond
in Chinese kledij. De Engelse ambassa
deur had een jasje aan, dat helemaal
gelapt was; zoiets is nu onvoorstelbaar".
„ONDERGEGAAN" in het Chinese
volk is dr. Van Gulik nooit, want hij
werd altijd direct als vreemdeling her
kend, ondanks zijn reputatie in China
en Japan als kenner van oosterse talen,
■IÉ jrtw
zeden en kunsten en als schilder en
„schoonschrijver" in Chinese stijl. Zijn
werk werd niet alleen in Nederland (in
Groningen in 1955), maar ook in Peking
en Tokio tentoongesteld.
In 1946 was de heer Van Gulik voor
het laatst in het nu communistische
China en hij wacht zich wel over de po
litiek aldaar een oordeel uit te spre
ken. „Na 30 jaar ambassadewerk heb
ik wel geleerd, dat je zoiets alleen kunt
beoordelen als je het zelf ziet". Zal het
communisme de aloude Chinese cultuur
bedreigen? „De Chinese cultuur zit in
het Chinese bloed en zal blijven bestaan
zolang er Chinezen zijn. En wat ze ook
zeggen of doen: volkomen nieuw is het
niet voor China. Het verdienen van geld
om der wille van het geld wordt in
China altijd al met grote verachting be
schouwd. Sinds de tijd van Confucius,
600 jaar vóór Christus staat de ambte
naar boven aan de maatschappelijke
ladder, daarna de boer, daarna de ar
beider en tenslotte bungelt de koopman
nog ergens onderaan. Door de eeuwen
heen kent China gelijke mogelijkheden
voor iedereen en zijn de grote, be
langrijke industrieën eigendom van de
staat geweest. Ook de begaafde zoon
van een straatkoelie kon opgaan voor
de staatsexamens, daartoe in staat ge
steld door het geld, dat zijn dorp bij
eenbracht", zo verzekert de heer Van
Gulik.
NOG GEEN TWEE jaar geleden is
dr. Van Gulik van zijn post als harer
majesteits ambassadeur in Maleisië te
ruggekeerd naar Den Haag, waar hij di
recteur werd van de afdeling onderzoek
en documentatie van het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Hij heeft zich voor
de zoveelste maal geacclimatiseerd, hij
weet weer wat er in het Nederland van
vandaag omgaat, maar opnieuw is zijn
vertrek aanstaande. Hij is benoemd in
Tokio.
Ik vraag dr. Van Gulik waarom hij
van zijn beproefde en bewonderde pro-
duktie van Rechter Tie-romans is over
gestapt naar de onbekende en ongewis
se vervaardiging van Rechter Tie-strips.
„Mijn ogen zijn open gegaan", zegt hij
en drukt beslist zijn zoveelste sigaret uit
„toen ze bij mij kwamen met een teke
naar, die studie had gemaakt van de
illustraties in mijn romans. Op die teke
ningen, naar voorbeelden uit de Ming-
periode, zit ik geweldig te tobben. Ik
zei tegen die tekenaar, hij heet Kloeze-
man, teken maar eens een rechter Tie.
In vijf minuten was hij klaar en het
leek heel authentiek. Ik werd groen en
geel van nijd.Ikzelf kan met één
handje soms uren bezig zijn. Ik had
nooit naar die stripdingen gekeken en
ik zag nu wel, dat ik het fout had ge
had. Het is een tussenvorm tussen to
neelschrijven en tekstschrijven voor de
film, die geweldige mogelijkheden opent
voor de detective.
DE NIEUWE ROMAN van Nick Funke-Bordewijk
„Sneeuw", verschenen bij P. N. van Kampen Zoon n.v.
is een verrassing geworden. Het vroegere werk van deze
mèt en óm haar talent vechtende schrijfster heeft mij boek
na boek de indruk gegeven dat zij haar kracht zocht in
een gevoelssfeer en dientengevolge in een litterair genre,
die haar niet eigen en dus niet waarachtig waren: het
abnormale, verwrongene, demonische. Het kleine monster
wezen Millicent uit haar debuut, de vampierachtige Beryl
Komegay uit „Vlucht", de geestelijk gestoorde Francis
Torrington uit „Silhouet in schemer", een voor een waren
zij het slachtoffer van hun eenzaamheid, hun angsten, hun
verminkte gevoelens, en dóór hun frustratie de speelbal
van hun levensonlust, lijdelijk dan wel agressief. Dit grond
thema, kenmerkend voor de in zichzelf verdeelde mens,
keert ook in „Sneeuw" terug, maar en daarom noemde
ik deze vierde roman verrassend zonder de bijgeluiden
van het opzettelijk schrikwekkende en diabolische. Echt
was in de vorige romans de gekweldheid, onecht de bijna
morbide kwelling, die de verbeelding prikkelde tot de be
schrijving van karakters en taferelen, waaraan, zoals ik
destijds schreef, de demonen van de achttiende-eeuwse
„Schauerromantik" en de Engelse „novels of terror" niet
vreemd waren. Nu Nick Funke-Bordewijk zich heeft ge
distantieerd van al deze over-geaccentueerde „schrikattri-
buten en zich bepaalde tot het menselijk eenzaamheids
gevoel in zijn waarachtige beproeving, is zij in staat ge
weest een boek te schrijven waarin zij zonder vertekening
zichzelf is. Het werd geen gaaf werk, het vertoont nog te
veel de onevenwichtigheid van een auteur die met zijn
stof en de vormgeving te kampen heeft, maar het is een
eerlijke ontboezeming van een eerlijk-doorleefd alleen-zijn
met de bittere werkelijkheid van een liefdeloze wereld.
Rechter Tie en zijn drie vrouwen. Teke
ning in Chinese stijl door Robert van
Gulik uit zijn boek Het Spookklooster.
lik stamt regelrecht af van de Engelse
krijgsman Thomas Gollicke, die tijdens
de 80-jarige oorlog deel uitmaakte van
een hulpleger, dat de Nederlanden ter
zijde stond in de strijd tegen de Span
jaarden. Gollicke bleef hier hangen en
trouwde in Utrecht met een jongedoch-
ter uit Sneek.
EEN MILITAIRE „ONDERTOON"
valt in de houding en de boeken van
de nazaat van Gollicke niet te misken
nen, maar wordt overheerst door het
inzicht en het begrip van de weten-
•chapsman, de man van de wereld, die
als Rechter Tie oordeelt zonder
vooroordelen. Hoe historisch en weten
schappelijk verantwoord de romans van
Robert van Gulik ook zijn, de fantasie
is er niet vreemd aan. „Je schrijft geen
DE VERANDERING, bijna een om
mekeer, die zich in het schrijverschap
van Nick Funke-Bordewijk heeft vol
trokken, kon niet overtuigender tot uit
drukking worden gebracht dan door de
pijnlijke aarzeling, waarmee het eer
ste hoofdstuk is geschenen. Een
vrouw, Jos van Duren, redactrice van
een in New Haven verschijnend maand
blad „Women and literature", tracht
met zichzelf, met haar leed, in het rei
ne te komen door de herinnering aan
de achtenveertig levensuren, die over
haar lot beslisten, te boek te stellen.
Weifelend tussen een verhaalvorm, zo
als een romancière zou kiezen, en een
open-menselijke, ongekunsteld geno
teerde bekentenis van een mens in nood,
verwerpt ze de eerste zinnen die ze
aan het papier toevertrouwt, begint ze
opnieuw, zich verwarrend in de emotio
nele opwelling van haar herinneringen,
deinst ze terug voor het hachelijke
avontuur haar innigste gevoelens prijs
te geven aan het geschreven woord,
voelt ze zich onweerstaanbaar gedreven
om zich onverbiddelijk met haar waar
heid te confronteren.
HET IS EEN STROEVE stijl, die ze
in dat eerste hoofdstuk schrijft, de
taal van de onzekerheid, die zich tracht
te verbergen achter verlitteratuurde
zinswendingen en verstijfde woorden
als „thans", „echter", „slechts", ach
ter cliché-termen als „wedervaren" en
„volvoeren". Men kan deze eerste acht
bladzijden beschouwen als een kunst
greep, waarmee de schuchterheid
wordt gesuggereerd van een vrouw die
door de vroegtijdige dood van haar
ouders, haar man en haar kind werd
teruggestoten in een liefdeloos leven;
maar óók kan men er de oprecht-bele
den onmacht in zien van een schrijf
ster, die zich overstelpt voelt door nog
onverteerde en wie weet onverteerbare
belevenissen en niet weet wéér en
hóé te beginnen met de ontrafeling van
het levenspatroon, waarin zowel de ge
beurtenissen als het noodlot van haar
wezen haar hebben gevangen. „Voor
het eerst merk ik hoe moeilijk het is
een verhaal goed te beginnen", noteert
Jos van Duren; maar ze verkiest het
onvolkomene boven het „verlitteratuur
de" en schrijft voort, schrijft in tien
hoofdstukken neer hoe ze rakelings aan
een nóg mogelijk geluk voorbijging
tijdens de uren dat de laatste illusie
van een herstel van haar oogziekte ver
vlogen is. Eens zal ze blind zijn, in
een duisternis leven die symbolisch is
voor haar vergeefse liefdesgevoel.
Het eigenlijke verhaal begint met
een troosteloze dwaaltocht door de
Newyorkse wijk in de nabijhedavn
Newyorkse wijk in de nabijheid van
het hotel, waar Jos van Duren tijdelijk
haar intrek heeft genomen: eenzaam
heid temidden van een „beangstigen
de anonimiteit", die enkel doorbroken
wordt door een toevallige ontmoeting
met een zogenaamde vriendin, met de
onbeduidende Katrien Sennen die zich
later zal ontpoppen als een geraffi
neerde, in haar zinloze luxe-bestaan
ook weer „zielige" tegenspeelster. Jos
van Duren bezoekt haar diezelfde
'avond nog om niet alleen te zijn met
de ondraaglijke wetenschap van haar
toekomstige blindheid: het wordt een af
schuwelijke ervaring van een huiselijke
„séance" bij wijze van „partij". Het
mannelijke medium, dat langs spiritis
tische weg geneeskracht heet te ver
krijgen van een zeventiende-eeuwse
dokter, wordt op een obscene manier
handtastelijk,- een tafereel (met voor-
treffelijk-aanschouwelijke suggestivi-
teit beschreven!) dat Jos van Duren
zo diep schokt in haar gevoelens van
vrouwelijke waardigheid dat ze over
haast de vlucht neemt in een staat van
ontstelde verwarring. Een van de me
de-aanwezigen, haar buurman in de
kring der gasten, ontfermt zich over
haar en begeleidt haar naar haar ho
tel het begin van een toenadering,
die zich in de aarzelende, half-ontwij-
kende en half-onthullende gesprekken
tussen Jos van Duren en haar onbe
kende metgezel Niels? niet veel verder
durft te wagen dan een wederzijdse
verkenning van elkanders eenzaamheid.
IN DERGELIJKE dialogen toont
Nick Funke-Bordewijk over hoeveel po
tentiële schrijversgaven zij beschikt.
Ze weet met een enkele nuance voor
het verzwegene dat het zuiverste
en menselijkste van dit boek inhoudt
de juiste toespeling te vinden op wat
de ene mens de ander zou willen toe
vertrouwen om zich te ontlasten, om
weerklank te vinden en wat warm le
vensgevoel. Zo is het tenminste in de
tastende woorden, die tussen Jos van
Duren en Niels Camerling worden ge
wisseld: wat daarin gezegd wordt is,
buiten alle litteratuur om, menselijk en
van een autheniciteit die deze schrijf
ster in geen van haar voorafgaande
boeken wist te bereiken.
Zodra Nick Funke zich als Jos van
Duren aan bespiegelingen overgeeft
ontkomt haar emotionaliteit nauwelijks
aan het sentimentele en herhaalt ze
zich in langademige zinnen, die de
kern omcirkelen, maar zelden raken.
Dergelijke passages blijven gelukkig in
de minderheid, de innerlijke gedreven
heid van Jos van Durens levensver
haal helpt haar steeds weer over de
stagnerende bespiegelingen heen. Een
maal in de ban van de pijnigende her
innering teruggekeerd doorwarmt ze
haar proza met de onmiskenbare harts-
toon, die uit de verborgen bewogenheid
van een vereenzaamd mens voortkomt.
De liefdesdroom van het acht
ste hoofdstuk, het afscheid van Niels,
met wie het nauwelijks tot een „ont
moeting" kwam, in het tiende hoofd
stuk, geven mij de zekerheid, dat het
schrijven voor deze vrouwelijke auteur
éen zaak van bittere ernst is een
zelfbevestiging waarvoor men niet an
ders dan respect kan hebben! Bij de
laatste zinnen van dat afscheid het
vonnis over Jos van Durens liefdege
voel had het moeten blijven, met
weglating nog van een betreurenswaar
dige compositiefout op blz. 181.
Maar Nick Funke voegt er nog een
slotbespiegeling aan toe, een elfde
hoofdstuk, waarin juist iets te nadruk
kelijk wordt uitgesproken wat in het
verhaal zo voortreffelijk werd verzwe
gen. Eén passage daaruit zou voldoen
de geweest zijn om de volstrekte een
zaamheid te voltrekken: „Evenals des
tijds valt er sneeuw, die mij verblindt.
In grote vlokken rijgt de sneeuw zich
tot een poreus gordijn van verganke
lijk wit. Daarachter blijft de wereld
voor me afgesloten.
„Sneeuw" mag een onevenwichtig ge
componeerd boek zijn, het is echt, het
betekent een keerpunt in Nick Funke's
schrijverschap.
Ik maak nu de tekst en de tekenaar
komt dan hier en krijgt van mij aan
wijzingen en voorbeelden voor kleder
drachten. interieurs en dergelijke uit
die tijd. We zijn begin van dit jaar be
gonnen en we zijn al helemaal op el
kaar ingeschoten. Kloezeman heeft zelf
ook enige jaren in het oosten gewoond."
De heer Van Gulik haalt een smal
boekje uit de kast, dat zijn aandeel iir
het beeldverhaal toont. Op elk blaadje
staat bovenaan een zeer korte tekst,
en onderaan een veel langere om
schrijving van de uitbeelding. Ik lees
bij voorbeeld dit: „Een man en een
vrouw staan, met hun rug naar de le
zer, over de put gebogen. Op dit beeld
noch op het volgende ziet de lezer
ook maar iets van hun gezicht. De man
is groot." enzovoorts.
„DE STRIP IS helemaal niet on-Chi-
nees. In de tijd van rechter Tie, in da
7e eeuw waren er al kleine boekjes met
plaatjes en teksten van godsdienstige
aard. En in het huidige China is de
strip zeer populair. Kijk(ik zie
boekjes met zeer kleurige afbeeldingen
en heel veel mensen op één plaatje).
„Strips hebben het enorme voordeel,
dat je eigenlijk alles kunt laten zien.
We doen een groter beroep op de kij
ker dan op de lezer van mijn boeken.
Het 'karakter van een persoon kun je
visueel tot uitdrukking brengen en het
combineren en deduceren laten we aan
de lezer over op grond van wat we hem
laten zien. Op één punt wijken we af
van het oude Chinese systeem. Daar
zijn de strips overbevolkt met zo'n 30
a 40 mensen; dat is voor een Chinees
geen bezwaar, maar het wordt ons
toch te gortig. Van de drie luitenants
van rechter Tie blijft er maar één over,
maar die kun je dan ook nog eens bin
nenste buiten keren. Het eerste strip
verhaal „Rechter Tie en de twintig
goudstukken" heeft nog veertien perso
nen over ruim zeventig afleveringen,
maar in de tweede, derde en vierde af
levering, die al klaar zijn, worden het
ongeveer tien personen in meer dan
tweehonderd afleveringen."
„MET EEN GROOT blauw potlood
schrap ik alles wat niet van direct be
lang is voor het verhaal. Je brengt hon
derd woorden terug tot twintig en dan
kun je het nóg best zeggen. Je wordt
gedwongen je te concentreren en zui
ver te formuleren. Er mag geen woord
te veel staan. Er is niets opvoedkun-
diger dan met beperking te schrijven.
En met een korte krachtige dialoog
en veel actie wijk ik niet af van de
Chinese stijl. Men zou inderdaad kun
nen zeggen, dat ik dan tot nog toe te
lang heb geschreven en dat is ook zo.
Mijn eerste Rechter Tie-roman telde
256 pagina's en mijn laatste 184. In
ieder geval beloven wij het publiek
met de hand op het hart, dat het aan
actie niet tekort zal komen. In de
strips zal een behoorlijk robbertje ge
vochten worden. Die actie komt mij
zelf ook ten goede bij een nieuw boek
over Rechter Tie. Ja ik zie het eigen
lijk wel een beetje als een eis van de
tijd. De mens heeft tegenwoordig zo
veel „antennes" uitstaan, dat je wel
kort en direct moet zijn".
ROBERT VAN GULIK heeft de pijp
al weer geruild voor een verse sigaret.
Uit zijn zak zijn kleine kaarten mee
naar boven gekomen. Daarop schrijft
hij in verloren ogenblikken en tussen
de bedrijven door op het ministerie,
dialogen, die later verwerkt worden in
Rechter Tie-roman of -strip. Overdag
heeft hij zijn gewone werk en 's avonds
vraagt zijn gezin aandacht. Hij helpt
zijn kinderen altijd met het huiswerk.
„Mijn beste tijd om te schrijven is
's avonds tussen 11 en 1 uur als de
familie naar bed is". Dan komen de
kaartjes met dialogen op tafel en
schrijft hij uit, wat hij in bus of tram
heeft zitten uitdenken. „Ik rijd nooit
in een auto in de stad, omdat je met
een om een lantaarnpaal heen zit als
je even je gedachten laat gaan".